Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners

Kunst voor 50 jarige Poelpolder

In 2015 is het 50 jaar geleden, dat de eerste huizen in de Poelpolder werden gebouwd. Er worden voor 2015 allerlei activiteiten voorbereid.

Arie in ’t Veld

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 3, juli 2013

n 2015 is het 50 jaar geleden dat de eerste woningen in de Lissese Poelpolder werden gebouwd. Een jubileum staat dus voor de deur en in dat verband hebben enkele enthousiastelingen de koppen bij elkaar gestoken om feestelijkheden op stapel te zetten die bij dit jubileum passen.

Namens die werkgroep voerde initiatiefnemer Marcel Huismans onlangs het woord in de vergadering van de commissie Maatschappij en Financiën. Hij brak bij de commissieleden een lans voor het creëren van een breed draagvlak voor dit feest. “Het ontwikkelen van de Poel tot woningbouwlocatie was een grote opgave die de gemeente met succes heeft aangepakt en afgerond. Wij richten ons nu tot de gemeente om ondersteuning. Niet in de eerste plaats wat de financiën betreft, maar om mee te denken en daar waar mogelijk mee te werken. Indertijd werd weiland omgeturnd tot bouwgrond voor huizen, scholen en winkels. Nu zijn we op zoek naar een echte afronding van de invulling van dit gebied. Er is een groep mensen bij elkaar verzameld die een volksfeest vanuit de bewoners wil en een gedenksteen Het feest is voor en door de bewoners en zal aansluiten op bestaande activiteiten in de Poelpolder. Wat die gedenksteen of monument betreft: er komen steeds meer rotondes. Zo ook binnenkort op de grens van het dorp en de Poelpolder, namelijk op de kruising Uitermeer/Ruishornlaan. Als je nou met de bouwers, de bewoners en de bestuurders eens bekijkt of men gezamenlijk wat kan opbrengen om aan het vijftigjarige bestaan aandacht te geven, is een uiting op die rotonde een ideale gelegenheid. We weten dat er een rotondespecialist is voor de  invulling van de rotondes in Lisse, maar die kan natuurlijk ook op een bepaald spoor gezet worden. We zijn dus op zoek naar draagvlak voor zo’n blijvende herinnering.” Huismans riep de gemeente op om hierin mee te denken en samen iets op te bouwen “Als dat draagvlak er niet is, laten we het initiatief los.” Huismans werd op zijn wenken bediend, want burgemeester Lies Spruit zei de handschoen op te nemen en hierover op een later moment afspraken te willen maken. Het daarop volgende applaus in de vergaderzaal betekent uiteraard dat die toezegging veel bijval kreeg.

LISSE EN DE TREKVAART HAARLEM-LEIDEN

De trekvaart was van 1657 tot 1860 in gebruik. Het verleden, het heden en de toekomst worden besproken. Vooral de perikelen rond de aanleg komen aan de orde.

Marca Bultink.

Nieuwsblad Jaargang 20 nummer 3, 2021

Van 1657 tot 1860 werd de Trekvaart Haarlem-Leiden gebruikt voor e trekschuitdienst. Aan de Leidsevaart in Lisse stond het commissarishuis Halfweg, waar ook het wisselpunt van de paarden was. Wat is er uit de tijd van de trekschuit anno 2021 nog te zien in Lisse?

Kaart van J.Dou, van 1678, herzien in 1746, met Sixenburg naast Halfweg en de paal (Reg Archief Leiden PV 70295

De Trekvaart Haarlem-Leiden vormde de ontbrekende schakel in het Hollandse trekvaartennetwerk. Vanaf 1657 vertrokken volgens een vaste dienstregeling dagelijks negen trekschuiten vanuit zowel Haarlem als Leiden. De schuiten werden getrokken door een paard, dat aan een lange lijn op het jaagpad liep en dat in Lisse werd gewisseld. De passagiers zaten op het dek onder een dekzeil of comfortabel in de roef. De schuit gleed met een vaartje van zeven kilometer per uur over het water en reizigers bereikten in vier uur tijd veilig hun bestemming. Buitenlandse reizigers spraken vol lof over dit Nederlandse vervoerssysteem, dat uitsluitend bedoeld was voor personenvervoer van stad tot stad. Daarom wordt de trekvaart wel de “intercity van de Gouden Eeuw” genoemd. In de periode 1657-1860 zijn op het traject Haarlem-Leiden naar schatting 13,2 miljoen reizigers vervoerd.

Personenvervoer

De volkstrekschuit omstreeks 1850, ook op de voorplaat,litho van R. de Vries Jr. (Scheepvaartmuseum Amsterdam)

De trekvaart Haarlem-Leiden was niet bedoeld voor goederenvervoer. Passagiers mochten in de trekschuit alleen handbagage meenemen. De trekvaart met zijn vaste bruggen was voor grotere schepen ongeschikt en voor zeilschepen grotendeels verboden terrein. Kleine schepen die getrokken of geboomd werden, mochten wel van de trekvaart en het jaagpad gebruik maken, als ze tol betaalden. Voor goederenscheepvaart bleven het Haarlemmermeer en Leidsche Meer de aangewezen route. Nadat de trekschuitdienst in 1860 stopte is de Leidsevaart nog een eeuw lang gebruikt voor goederenvervoer, zoals zand, bloembollen, mest en riet. Deze periode laat ik omwille van de ruimte buiten beschouwing.

Over het trekschuitbedrijf en het reizen per trekschuit kunt u meer lezen in de dit jaar verschenen Atlas van de trekvaarten in Zuid-Holland en in het jubileumboek Blauwe ader van de Bollenstreek, dat in 2007 verscheen ter gelegenheid van het 350-jarig  bestaan van de Leidsevaart en Haarlemmertrekvaart. Aan dit boek en aan de gelijknamige tentoonstelling hebben de historische verenigingen in de regio een grote bijdrage geleverd.

Aanleg van de trekvaart
De aanleg van de 29 km lange trekvaart was een gezamenlijke onderneming van de steden Haarlem en Leiden, die allebei de helft van de aanleg en de exploitatie betaalden. In april 1656 ging het voorbereidende werk van start en in de winter van 1656-1657 werd het duin ten noorden van Hillegom doorgraven. In maart 1657 begonnen aannemers met het graven van de vaart, het verbeteren van de jaagpaden en de bouw van stalgebouwen en tolhuizen. Er werden tien stenen en vier houten bruggen gebouwd, waarvan de stenen bruggen al snel te steil en te smal bleken. Daarom werden ze vervangen door houten bruggen met een middenpijler. Dat was ook zo bij de Halfwegsebrug in de Delfweg. Op 1 november 1657, anderhalf jaar nadat het besluit voor de aanleg werd genomen, startte de dienstregeling van de trekschuitdienst. Naar hedendaagse begrippen is de Trekvaart Haarlem-Leiden wonderbaarlijk snel aangelegd, zeker als je bedenkt dat al het graafwerk met de hand is uitgevoerd. Dit was mogelijk omdat bij grote
delen van de trekvaart gebruik gemaakt werd van bestaande veenwateringen, die tussen de hogere strandwallen liepen. Het verbreden en rechttrekken van deze vaarten bespaarde veel tijd en kosten. Soms werd een nieuw tracé gekozen en is iets verderop de loop van de oude watering nog zichtbaar.

Huidige Hardstenen paal bij Halfweg met wapens van Haarlem en Leiden, die de elzenhouten paal ter “Halfscheydt” verving

De Halfscheydpaal
Op 25 april 1656 sloegen de landmeters van de steden Haarlem en Leiden halverwege het traject een paal in de grond. Die maakte duidelijk voor welk deel van de vaart Haarlem verantwoordelijk was en waar het beheer van Leiden begon. Deze elzenouten paal stond zo’n 500 meter ten zuiden van de Delfweg, waar de Cromme Vaart uitmondt in de trekvaart, net ten noorden van de buitenplaats  Sixenburg. Aan deze paal ‘ter halfscheyd’ dankt de buurtschap Halfweg haar naam. In 1820 is de houten paal vervangen door een hardstenen paal met daarop de stadswapens van Leiden en Haarlem. Na twee eeuwen staat deze paal er nog altijd, met een inmiddels onleesbaar bordje erbij. Bij wegwerkzaamheden in 1992 is de stenen paal helaas gebroken. De gemeente Lisse heeft hem na reparatie weer teruggeplaatst, maar vanwege de veiligheid is hij toen iets verder van de weg gezet, met als gevolg dat de paal sindsdien op het grondgebied van Noordwijkerhout staat!
Die gemeente besloot in 2009 de grenspaal aan te wijzen tot gemeentelijk monument. 1

 

 

Ontwerp voor het eerste Huis Halfweg uit 1658 (ELO)

Het commissarishuis Halfweg
In 1658 werd direct ten zuiden van de Delfweg het Huis Halfweg gebouwd. Hier woonde de commissaris die toezicht hield op de trekschuitdienst en op de tolheffing. Hier was ook het wisselpunt van de paarden van de trekschuit. Aan de voorzijde van het commissarishuis was een fraai gedecoreerde zaal, die was bekleed met goudleer behang. Hier kwamen de bestuurders van de steden Haarlem en Leiden bij elkaar om de administratie te controleren en besluiten te nemen. Daarna volgde er een feestelijke maaltijd. Het Huis Halfweg was ontworpen door de Leidse architect Willem van der Helm. In de voorgevel van het huis zaten twee grote stadswapens, gemaakt door de bekende beeldhouwer Rombout Verhulst. Links in de gevel zat het wapen van Haarlem, rechts het wapen van Leiden. Het achterste deel van het gebouw bestond uit een stal voor 24 paarden. Ernaast was een weiland waar de trekpaarden konden grazen. Bij Halfweg werd ook tol geheven aan gebruikers van het jaagpad. Er stond alleen een slag boom,geen apart tolhuis; die stonden alleen in Heemstede en Oegstgeest.

 

 

 

 

Ontwerp voor het tweede huis Halfweg uit 1696 (ELO)

 

Het tweede Huis Halfweg
Dit fraaie commissarishuis brandde in 1695 tot de grond toe af, maar werd een jaar later herbouwd. In de stadsarchieven zijn verschillende ontwerpen voor de herbouw van Halfweg te vinden, waarbij Haarlem een hoger en luxer gebouw voor ogen had dan Leiden. Uiteindelijk koos men voor een hoofdgebouw van
één bouwlaag met kap, dat door een binnenplein was gescheiden van het stalgebouw. De enorme wapenstenen die de brand hadden overleefd, werden opnieuw ingemetseld in het gebouw. Op de tekening van het Huis Halfweg, die J. van der Kloot in 1772 maakte, zijn deze wapenstenen in de voorgevel niet te zien. Zitten ze achter de bomen, zoals eerder werd gesuggereerd door Brigitte Rink? 2 Of zijn ze bevestigd boven de toegangspoort naar het binnenplein in de zijgevel?

 

 

 

Niet Halfweg maar Het Schouwtje

Ontwerp zijkant

Het is een hardnekkig misverstand dat het Huis Halfweg te zien is op een tekening van de Engelse reiziger Samuel Ireland. Die reisde in 1789 door Nederland en maakte onderweg schetsen die hij thuis uitwerkte. In 1790 publiceerde hij zijn tekening “Half-way House between Leyden & Haerlem” (Huis Halfweg tussen Leiden en Haarlem, red.), die nog altijd wordt aangezien voor een afbeelding van het huis Halfweg in Lisse. Fons Hulkenberg zette hier al vraagtekens bij, omdat het huis niet lijkt op andere tekeningen van het Huis Halfweg. Bovendien loopt het jaagpad  aan de verkeerde kant van de vaart en ontbreekt de herberg.3 Aad van Kampen ontdekte dat Samuel Ireland in de tweede druk van zijn boek van 1796 een andere locatie noemt, die veel beter klopt: ”About two miles from Haarlem the annexed sketch was made” (De schets hiernaast is ongeveer 2 mijl van Haarlem gemaakt, red.). Ireland beeldde dus niet Halfweg af, maar het nieuwe Heerenlogement op de hoek van de Pijlslaan, dat we nu nog kennen als Cafetaria Het Schouwtje in Haarlem. Brigitte Rink publiceerde hierover al in 2007, maar in de archieven staat bij deze tekening nog altijd dat dit Halfweg in Lisse is.4

Afbraak van het Huis Halfweg

Wapensteen van de stad Leiden, ingemetseld in
de tuinmuur van Keukenhof (foto Marca Bultink)

In 1839 werd de spoorlijn Amsterdam-Haarlem geopend, die in 1842 werd doorgetrokken tot Leiden. De veel snellere trein streefde de trekschuit al snel voorbij. In 1860 werd de trekschuitdienst Haarlem-Leiden opgeheven en werden de schepen, paarden en gebouwen verkocht. Het overbodig geworden commissarishuis Halfweg werd nog tot 1860 gebruikt als herberg, maar op 1 maart 1860 werd het openbaar geveild. Vaak is vermeld dat het Huis Halfweg in 1867 werd gesloopt, maar uit een krantenbericht van december 1860 blijkt dat het gebouw  datzelfde jaar al geheel is afgebroken.5 In de literatuur over de trekvaart staat ook vermeld dat de eigenaar van de buitenplaats Keukenhof, Baron van Pallandt, het gebouw kocht, maar ook dat klopt niet. Uit het archief van de trekvaart blijkt dat logementhouder Pieter de Kan uit Noordwijkerhout het gebouw kocht, maar dat hij het alweer snel doorverkocht aan Engel Bakker en Lucas van der Lee uit Noordwijkerhout.6 De wapenstenen van Leiden en Haarlem zijn gelukkig bewaard gebleven. De steen met het stadswapen van Haarlem is ingemetseld boven de poort van het Magdalenaklooster aan de Kinderhuisvest in Haarlem. Baron van Pallandt van Keukenhof kwam in het bezit van de gevelsteen met het Leidse stadswapen en liet die inmetselen in de muur van de moestuin bij Frederiks Hof.

Goudleer behang
Wat is er eigenlijk gebeurd met het kostbare goudleren behang uit het Huis Halfweg? Deze met goudverf  bedrukte vellen leer zagen er niet alleen fraai uit, maar hadden ook een isolerende werking. Zowel tijdens de bouw als de herbouw was dit goudleer, in 1698 geleverd door Willem van Eijckelenburgh uit Amsterdam, de hoogste kostenpost geweest. Uit een advertentie blijkt dat Pieter de Kan in mei 1860 “het goudleer behangsel eener groote Kamer” en andere materialen uit het Huis Halfweg dat “voor afbraak” stond, te koop aanbood.7 Juist in de jaren 1861-1864 werd Keukenhof ingrijpend verbouwd en voorzien van torens om de buitenplaats het uiterlijk van een kasteel te geven. De torenkamer die een kostbare porseleinverzameling herbergt is voorzien van kostbaar goudleer. Volgens deskundigen is dit goudleer eerder gebruikt in een ander huis en dateert het uit de zeventiende eeuw.8 Het is onbekend uit welk huis het afkomstig is, maar het kan haast niet anders dan dat het goudleerbehang uit het Huis Halfweg in Keukenhof is hergebruikt. En misschien geldt dat wel voor nog meer bouwmaterialen? Hopelijk zijn hiervan bewijzen te vinden in het huisarchief van Keukenhof.

Buitenplaats en langs de trekvaart.

De aanleg van de trekvaart Haarlem-Leiden maakteook de westkant van de binnenduinrand bereikbaar en zorgde eind 17de eeuw voor een toename van het aantal buitenplaatsen in de landgoederenzone. Eigenaren van grond langs de trekvaart hadden immers het recht mee te varen met de trekschuit en mochten er ook met hun eigen jacht varen. In de buurt van de trekvaart in Lisse zijn kort na 1640 de buitenplaatsen Sixenburg en Keukenhof gebouwd, dus nog voordat de trekschuitdienst van start ging. Daarna volgden Houtlust en Voorburg.

Andere gebouwen op Halfweg
Toen de trekschuitdienst van start ging, werd ten noorden van de Delfweg een herberg gebouwd, De Bonte Hengst. Die ondervond al snel concurrentie van de kastelein in het commissarishuis Halfweg, maar de herberg aan de noordkant van de brug, ook wel het Veerhuis genoemd, hield het wel langer uit. In 1860 is op die plek een nieuwe herberg gebouwd, die in 1972 is afgebroken. Ook het café Spoorzicht dat naast de herberg stond, is gesloopt. Wat er nog wel staat, is het huis van de Leidse schippers, dat aan de noordoostkant van de Halfwegsebrug staat. Het Leidse schippersgilde kocht dit huis in 1781 om op Halfweg in Lisse te kunnen overnachten. Nadat de trekschuitdienst stopte, verkochten zij het aan Keukenhof. Dit huis is in de 19de eeuw herbouwd, maar het staat nog altijd naast de brug.

Het verleden zichtbaar en beleefbaar

Foto: Onlangs zijn wegwijzers met informatiepanelen op zeven plekken langs de Trekvaart geplaatst. Foto: Marca Bultink

Hoewel veel gebouwen zijn afgebroken, zijn in Lisse nog aardig wat historische elementen uit de tijd van de trekschuit te zien. Langs de Leidsevaart en Haarlemmertrekvaart zijn sinds kort wegwijzers met informatiepanelen te zien, die de geschiedenis van de trekvaartdienst Haarlem-Leiden laten herleven.

Noten
1. Van Kampen (2010)
2. Rink, VOL 6-4 (2007)
3. Hulkenberg (1971)
4. Rink, VOL 7-1 (2008)
5. Advertentie Leydse Courant, 17 december 1860 (ELO)
6. Van Kampen, Notities Trekvaart.
7. Advertentie Opregte Haarlemsche Courant, 5 mei 1860 (NHA)
8. Haverkamp (2008), p. 32.

Bronnen
* Archieven: Erfgoed Leiden en Omstreken (ELO), Noord-HollandsArchief (NHA) en Hoogheemraadschap van Rijnland (HHR).
* F. Haverkamp: ‘Het goudleerbehang van de porseleinkamer’ In: Jaarboek Kasteel Keukenhof (2008), p. 25-37.
* A.M. Hulkenberg: Keukenhof (1975).
* A.M. Hulkenberg: ’t Roemwaard Lisse (1971)
* A.M. van Kampen: ‘Halfscheidpaal Halfweg’. In: Geo-Info (2010), p. 4-11.
* A.M. van Kampen: Notities uit de trekvaart-archieven. DVD in bezit van de Vereniging Oud Lisse.
* R. Pots, J. Knoester e.a.: Blauwe ader van de Bollenstreek (2007).
* B. Rink: ‘Herdenking 350 jaar Trekvaart met historie
Huize Halfweg.’ In 3 delen verschenen in Nieuwblad vande  Vereniging Oud Lisse, jrg. 6-3 (juli 2007), p. 15-21,
jrg. 6-4 (okt. 2007), p. 11-17 en jrg. 7-1 (jan. 2008), p. 9-14.
* M. Wellenberg en A. van der Zee: Atlas van de trekvaarten in Zuid-Holland (2021).

 

VAN AARDAKER TOT ZWANENBLOEM: Trompenburg bij Rustoord

Een boek over de wilde planten uit de Duin- en Bollenstreek is verschenen in 2018.  In Lisse werd op een aantal plaatsen geïnventariseerd voor deze  uitgegeven nieuwe flora. Zeer de moeite waard waren de waarnemingen op het braakliggende terrein bij Rustoord.

door Liesbeth Brouwer

Jaargang 20 nummer 2, 2021

Zo luidt de titel van het boek over de wilde planten uit de Duin- en Bollenstreek dat in 2018 verscheen. De auteurs van dit boek, met als ondertitel Flora van de Duin- en Bollenstreek, zijn Jelle van Dijk en Hans van Stijn. De titel “Van Aardaker tot Zwanenbloem” is vast met een knipoog bedoeld om aan te duiden dat de flora van a tot z beschreven is. De vorige uitgave van zo’n flora dateerde al van 1994 en had toen de simpele titel Flora van de Duin- en Bollenstreek. Ook daarvoor verschenen uitgaven die de plantengroei in de Duin- en Bollenstreek beschreven. Het samenstellen van een flora is een enorm karwei. Geen wonder dat er ruim 10 jaar zat tussen de uitgave van ”Van Aardaker tot Zwanenbloem” en zijn directe voorganger.

Eerdere regionale flora
De oudste voorganger van dit boek was de Flora Leidensis, verschenen in 1840. Dit boek is praktisch geheel in het Latijn geschreven, met uitzondering van de vindplaatsen van planten. Het is inmiddels gedigitaliseerd en op internet in te zien. Zo kun je makkelijk opzoeken welke planten zijn beschreven met als vindplaats Lisse. Schrijvers van de Flora Leidensis. Als je bedenkt hoe tijdrovend het samenstellen van een flora is dan is het eigenlijk onvoorstelbaar dat de samenstellers van de Flora Leidensis, Julian Hendrik Molkenboer (1816-1854) en Coenraad Kerbert (1816 – 1857), nog maar 24 jaar oud waren toen hun flora werd uitgegeven. Beiden hadden medicijnen gestudeerd in Leiden. Kerbert werd arts in Koog a/d Zaan, maar was ook een kundig botanicus en publiceerde daarover. Molkenboer werd de bekendste van de twee. Hij was zeer geïnteresseerd in plantkunde en daarom aanvaardde hij in 1840 een aanstelling bij het Rijksherbarium waar hij verder kon gaan met de studie van mossen. Hij schreef boeken over de mosflora in Suriname (en Venezuela) en van die in Java. Molkenboer was in 1845 een van de oprichters van de Vereeniging voor de Nederlandsche Flora. Later werd dit de Koninklijke Nederlandse Botanische Vereniging. Deze KNBV is één van de oudste wetenschappelijke verenigingen in Nederland. Over het Rijksherbarium is een aardig historisch verhaal te vertellen. In 1829 was men het Rijksherbarium in Brussel begonnen. In die tijd vormden België en Nederland samen het Koninkrijk der Nederlanden. Ook de beroemde Japankenner en verzamelaar Von Siebold had zijn Japanse verzameling gedroogde planten bij dit herbarium in Brussel ondergebracht. Von Siebold was op dat moment uit Japan verbannen vanwege vermeende spionage. Terug in de Nederlanden vestigde hij zich in Leiden aan het Rapenburg. Tussen de Belgen en de Nederlanders heerste een zeer gespannen sfeer. Toen de Belgen in 1830 in opstand kwamen en een onafhankelijk België proclameerden, was dit voor Von Siebold het sein om zijn Japanse herbarium spoorslags naar de Noordelijke Nederlanden te halen. Dat werd het begin van het Rijksherbarium in Leiden dat in 1999 samengevoegd werd met andere herbaria onder de naam Nationaal Herbarium Nederland.

Landschap
Het zal niemand verwonderen dat de wilde flora sinds de tijd van het verschijnen van de Flora Leidensis enorm veranderd is. Als oorzaak voor veranderingen denken we nu vaak als eerste aan de klimaatverandering, maar meer nog is de landschappelijke verandering van onze streek daar debet aan. Je moet je eens indenken hoe de auteurs begin 19e eeuw de streek verkenden en hun waarnemingen vastlegden. Fotografie bestond niet. Te voet moeten ze de streek zijn ingetrokken, aantekeningen en schetsjes makend. Het landschap van afwisselend strandwallen en strandvlaktes was nog grotendeels in takt. Het grootschalig afzanden van de duinen was nog niet aan de orde. Eigenlijk was de Bollenstreek toen nog geen Bollenstreek. De meeste strandwallen waren niet in cultuur gebracht en waren dicht begroeid met bomen. Bij de dorpen was kleinschalige akker- en tuinbouw. Belangrijk was de veehouderij op de strandvlaktes. In de Flora Leidensis wordt wilde flora beschreven die voorkomt in “koornlanden, bouwlanden en akkers”. Er zijn waarnemingen “tussen de gerst, op het tarweland, tussen de klaver”. Een landschap waar veel akkeronkruiden waar te nemen waren.

Wilde flora in deze tijd
De streek is sinds het verschijnen van die eerste flora gigantisch veranderd en daarmee veranderde ook de
wilde flora. Als landschapstypes kun je nu onder scheiden: de duinen, de bossen, de graslanden en natuurlijk de bollenvelden die onze streek zo ken merkend maken. Maar ook waarnemingen in de bebouwde gebieden en langs de waterkanten leveren interessante gegevens op van wilde flora. Sinds die eerste flora van onze streek is de soortenrijkdom afgenomen. In het hele land trouwens en dat was de reden om in 1950 een Rode Lijst op te stellen
van bedreigde planten. Gelukkig lijkt het de laatste jaren iets de goede kant op te gaan. We genieten allemaal van de bloemrijke wegbermen en van de bloemenranden om akkers die helpen bij het vergroten van de biodiversiteit. Ook maaibeheer is van belang. Zo stelde onze gemeente het maaien van bermen en oevers dit jaar een paar weken uit omdat de natuur erg laat was door het natte en koude voorjaar. Duidelijk is dat we alert moeten blijven en daarom is
het goed dat een boek als “Van Aardaker tot Zwanenbloem” een systematisch overzicht geeft van hier voorkomende soorten, de afname of toename ervan signaleert en daarbij ook de Rode Lijst gebruikt. Overigens is niet alleen van afname sprake. Zo werden rond campings soorten gevonden die niet eerder in Nederland voorkwamen. Dat zal met onze mobiliteit, die nu door corona wat beperkter is, te maken hebben, maar kan zeker ook een relatie hebben met
de klimaatverandering.

Waarnemingen in Lisse
In Lisse werd op een aantal plaatsen geïnventariseerd voor de uitgegeven nieuwe flora. Zeer de moeite waard waren de waarnemingen op het braakliggende terrein bij Rustoord. Het gebied tussen de Achterweg en de Heereweg ligt op een strandwal. Dit gebied werd eeuwen geleden al afgezand waarna er groenten en kruiden geteeld werden. Later werden dat bloembollen. Eind 50’er jaren van de vorige eeuw ontstond de behoefte een protestants-christelijk bejaardenhuis te stichten. Van de heer Blokhuis werd dit perceel daartoe aangekocht, waarna de bouw van het bejaardenhuis Rustoord in 1960 startte. Aan de Heereweg lag het bedrijf Austria Deuren. Al weer jaren geleden werden de gebouwen van Austria en het oude Rustoord gesloopt en daarna lag het gebied van ruim 2 hectare braak, er gebeurde niks. Maar eigenlijk gebeurde er veel. De bovenste aardlaag was vroeger bemest. De nog aanwezige resten daarvan werden uitgespoeld en zo ontstond weer een schrale bovenlaag. Een goed milieu waar zich spontaan duinvegetatie op zou kunnen ontwikkelen. Dat dit gebeurde werd bevestigd bij de inventarisaties die op het terrein in 2016 en 2017 uitgevoerd werden door Jelle van Dijk van het Milieu Overleg Duin- en Bollenstreek (MODB). De resultaten werden opgenomen in het boek “Van Aardaker tot Zwanenbloem”. Het  blijkt dat zich een buitengewoon soortenrijke duinvegetatie heeft kunnen ontwikkelen. Als eerste moet het gekield druifkruid worden genoemd. In juli 2017 groeiden bij Rustoord ruim 350 planten van deze zeldzame soort, waarvan tot dan toe pas 15 groeiplekken in Nederland gevonden waren, meestal in de duinen. Dicht bij de ingang van het oude Rustoord groeiden zo’n honderd forse planten van de alsemambrosia, de bekende hooikoortsplant. Waar Austria heeft gezeten, werden ook soorten die in de duinen groeien gevonden. Er groeiden soorten als duinaveruit en koningskaars. In deze hoek waren ook wilde peen, wilde marjolein, ruig klokje en bergroos te vinden. Aan de noordkant werden in 2017 honderden planten van de esdoornganzenvoet gesignaleerd. Deze soort staat op de Nederlandse Rode Lijst van planten als zeldzaam beschreven. Uitlopers van de druivelaar of wijnstok waren er tot op 10 m hoog te zien. Inmiddels staat aan de Heereweg een bord met het plan voor Nieuw Trompenburg. De bouw zal volgens planning volgend jaar beginnen.
Dat betekent dan het einde van de duinvegetatie. Maar hier blijkt ook uit hoe groot het herstelvermogen van de natuur kan zijn.

Tekeningen
In deze coronatijd wordt weer meer gewandeld en waarderen we onze mooie omgeving des te meer. De wilde begroeiing bij Rustoord zal u waarschijnlijk al zijn opgevallen. Met onze telefoontoestellen maken we de mooiste foto’s, waarbij we de fraaiste details kunnen laten zien. Vaak hebben we op die telefoon zelfs een app die ons helpt om planten te determineren. In de tijd van de Flora Leidensis moest men het doen met tekeningen. Het maken van botanische tekeningen heeft al een oude geschiedenis. Er zijn al houtsneden bekend van rond 1500. De eerder genoemde Von Siebolt gaf in zijn Japanse tijd opdracht aan de Japanse schilder Kawahara Keiga om planten en bloemen te schilderen. Veel van die werken bevinden zich in Nederlandse musea. Het beroep botanisch tekenaar leek sinds de fotografie een uitstervend beroep, maar het leeft nog steeds. In de hobbysfeer worden tegenwoordig veel cursussen botanisch tekenen aangeboden. Online kunnen zelfs de beginselen ervan geleerd worden. Misschien een idee voor een nieuwe hobby. De redactie van het Nieuwsblad lijkt het leuk om eens wat meer aandacht te besteden aan de vaak prachtige oude afbeeldingen van bloemen en planten, door kunstenaars zo exact mogelijk naar de werkelijkheid weergegeven. We trappen af met de aardaker en in volgende Nieuwsbladen zullen we andere voorbeelden laten zien.

 

Bij de hartpagina: corso

De hartpagina vertelt ons over het corso van 1950. De Witte Zwaan was geheel in stijl uitgedost om Jacoba van Beieren en Frank van Borselen te verwelkomen.

Redactie

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

De hartpagina vertelt ons over het corso van 1950. De Witte Zwaan was geheel in stijl uitgedost om Jacoba van Beieren en Frank van Borselen te verwelkomen. Zij reden op de kop van een bonte stoet middeleeuwers om op 23 maart 1950 de eerste editie van de voorjaarsbloemententoonstelling in “DE KEUKENHOF” te openen. De middeleeuwse poorten bij ’t Vierkant en ter hoogte van Huize Irene waar nu de Nassaustraat begint waren daar speciaal voor gebouwd. Al deze prachtige versierselen, waaronder ook de molen op ’t Vierkant, bleven de hele Keukenhofperiode staan. Dus ook tijdens het bloemencorso van dat jaar. De praalwagens en de met bloemen versierde luxe auto’s reden de route toen nog in de ochtend en in de middag. De allereerste echte praalwagen werd in 1947 ontworpen door Willem Warmenhoven, een Hillegomse bollenkweker. Deze wagen, voorstellende een
walvis, werd “geadopteerd” door de Hillegomse Harddraverij Vereniging en reed mee in hun plaatselijke kindercorso. Dat is de aanzet geweest voor een groter corso in de Bollenstreek. Nog steeds worden er praalwagens “geadopteerd” door diverse verenigingen en dat is maar goed ook. Zo’n praalwagen steken is een gigantisch project
waar heel wat uren in gaan zitten om het allemaal op tijd klaar te krijgen voor de grote bloemenparade. Maar kijk nog eens goed naar die grote plaat. Herkent u nog mensen die daar in 1950 bij stonden? Zie ik nu dat bakker Cor Vermeer hier naar buiten staat te kijken? Misschien dat hij die dag was ingehuurd bij de “Witte Zwaan” om oud Hollandsche poffertjes te bakken. Kijk eens naar de mode die zo kenmerkend is voor die tijd.

 

 

Bosje en slotenpatroon bij nieuw wijk Geestwater

De plannen voor bebouwing van de wijk Geestwater lijken nu toch vastere vormen aan te nemen. In dat gebied ligt een bosje bij boerderij Langeveld. Dit bosje was er al voor 1830.

door Nico Groen

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

De plannen voor bebouwing van de wijk Geestwater lijken nu toch vastere vormen aan te nemen. In dat gebied ligt een bosje bij boerderij Langeveld. Dit bosje was er al voor 1830. De slootjes rondom het bosje zijn op de kaart van het Kadaster uit die tijd te zien.
Het was toen groter dan tegenwoordig. Het slotenpatroon in de Poelpolder is al vanaf 1624 bij de drooglegging gerealiseerd en is in de potentiële wijk Geestwater nog grotendeels intact. Slotenpatroon en bosje zijn van groot
cultuurhistorisch belang. Dit wordt ook zo verwoord in de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Lisse.

Geriefhoutbosjes
Geriefhoutbosjes stonden vroeger bij veel boerderijen. ‘Gerief’ betekent ‘te gebruiken’. In deze bosjes stonden meestal alleen essen (Fraxinus excelsior). Het hout van de es is lichtgekleurd, taai en sterk. Vroeger werd ieder jaar zo ongeveer een achtste gedeelte van zulke geriefhoutbosjes bij de grond afgekapt. Vandaar dat zo’n bosje ook wel hakhoutbosje werd genoemd. Het hout voor gebruik rond de boerderij kwam daar vandaan. Essenhout werd bijvoorbeeld gebruikt voor het maken van gereedschap en het werd gebruikt als brandhout. Het werd vooral vanwege zijn elasticiteit gebruikt voor stelen van bijlen en schoppen. Ook werden er palen en hekken als afscheiding rondom de boerderij of de weilanden van gemaakt. De duurzaamheid van essenhout bij buitengebruik is echter vrij laag.

Pestbosjes

Het verwaarloosde essenhakhoutbosje is wel mooi.

Er is vaak verwarring over het verschil tussen geriefhoutbosjes en pestbosjes. Deze laatste bosjes zijn in het verleden ontstaan op de plaatsen waar kadavers van aan de veepest, aan miltvuur of aan andere ernstige besmettelijke ziekten gestorven vee werden begraven. Zo’n plek werd omringd door een sloot zodat het andere vee er niet mee in aanraking kon komen en besmet kon raken. In de 18e eeuw heerste er meerdere malen veepest. Soms stierf binnen het jaar 70% van de veestapel. Omdat zo’n pestbosje was omgeven door sloten, groeide er op den duur ruigte met een scala aan bomen zoals elzen en wilgen. Een pestbosje werd vroeger wel een krengenbosje of een koebosje genoemd.

Bosje bij boerderij Langeveld

Vroeger werden om de 8 jaar de bomen gekapt en liepen de stronken opnieuw uit met meerdere stammetjes.

Het bosje ligt in de Poelpolder, precies in het verlengde van de Staalsloot, die van de Rijnsloot naar het westen richting Heereweg en vervolgens richting boerderij Wassergeest loopt. Omdat er rondom het bosje bij boerderij Langeveld geen slootjes zijn en omdat er alleen maar essen staan, werd jarenlang gedacht dat het bosje bij Langeveld een geriefhoutbosje was. Iedere acht jaar had een gedeelte gekapt moeten worden, maar dat is al jarenlang niet gebeurd. Daarom zijn de uitlopers nu erg groot geworden. Het zijn hele bomen. Hoewel een mooi gezicht, is
het bosje nu dus sterk verwaarloosd. Veel essen hebben de laatste jaren de schimmelziekte essentaksterfte onder de leden. Het is zeer besmettelijk en na een paar jaar sterft de boom af.

Een detail van een luchtopname van de RAF in 1945 Rechts van het midden het huidige bosje, de rest is gekapt.

Bij het bosje bij Langeveld lijkt daar nog geen sprake van te zijn. Maar ongetwijfeld zal deze ziekte hier ook toeslaan zoals in de hakhoutbossen van buitenplaats Keukenhof.

Toch een pestbosje
Jarenlang werd dus gedacht dat het bosje bij boerderij Langeveld een geriefhoutbosje is, omdat er geen sloten omheen liggen en de bomen er alleen maar uit essen bestaan. Het bosje is nu vierkant van vorm. Op luchtfoto’s uit 1925 en 1945 is duidelijk te zien dat het bosje er toen heel anders uitzag dan tegenwoordig. Het was veel groter en heel anders van vorm. Ook is te zien dat er slootjes omheen liggen. Op de kaart van LisseTijdReis (zie kader) uit 1830 is het slotenpatroon ook goed te zien. Het heeft op die kaart dezelfde vorm als op de luchtfoto’s. In 1830 bestond
het bosje dus blijkbaar al. Op actuele hoogtekaarten van dit moment is de vorm van deze slootjes nog te zien door een verschil in hoogte met de omgeving. Uit de luchtfoto uit 1945 is op te maken dat bijna het hele bosje is gekapt. Er was in de hongerwinter veel behoefte aan brandhout. Mogelijk is daarom het bosje toen gekapt. Op de plek van het huidige bosje zijn jonge, pas geplante bomen te zien. Dat zullen de essen zijn die er nu nog staan.

Het eigendom van het bosje en de weilanden er om heen waren in 1830 van
Klaas Verdegaal (in blauw). Het slotenpatroon is goed te zien
(Uit LisseTijdReis)

Geconcludeerd kan worden dat op het moment van het maken van de luchtfoto’s het bosje een pestbosje was, dat er in 1830 ook al was. Later, na de oorlog, is dit veranderd in het veel kleinere geriefhoutbosje, dat er nu verwaarloosd bij staat. Het overige deel is weiland geworden en de slootjes zijn gedempt. In de Poelpolder zijn nog drie bosjes die nu geriefhoutbosjes worden genoemd. Wie weet waren dit vroeger ook pestbosjes.

Eigenaren van het pestbosje
Pestbosjes werden meestal zo ver mogelijk van de boerderij aangelegd. Toch ligt dit bosje vlak bij boerderij Langeveld. De reden is dat dit bosje nooit van Langeveld geweest is. Dit is te zien op een kaart met het verkavelingspatroon in LisseTijdReis uit 1830. Bij het aanklikken van de eigenaar van het bosje blijkt dat het bosje van Klaas Verdegaal was. In de zestiger jaren van de vorige eeuw was Ceel van der Vlugt eigenaar van het bosje en van de weianden eromheen. In die jaren liep zijn grond tot aan de Rijnsloot en grensde zijn land aan dat van
Langeveld. Het bosje werd toentertijd het bosje van Ceel genoemd. Hij woonde met zijn zus in de molenstomp aan het einde van de 2e Poellaan tegenover het tuincentrum. De molens die ooit voor de droogmaking zorgden, stonden daar. De molenstomp waar Van der Vlugt zijn boerenbedrijf uitoefende was een opvolger van die molens.

Verkavelingspatroon
Bij de drooglegging in 1624 is een strak slotenpatroon gerealiseerd. Van noord naar zuid maakte men een tochtsloot, Molentocht of Wetering genaamd, om het water naar de molens af te voeren. Dwars op de Molentocht legde men sloten aan, die het water daar naar afvoerden. De Molentocht begint nu net aan de zuidkant van ‘t Lange Rack en loopt helemaal door tot ver voorbij de 3e Poellaan. Ter hoogte van de Grote Lisserpoelmolen, die aan de Ringvaart ligt, is een aftakking van de Molentocht naar deze molen. Halverwege de 60er jaren van de vorige eeuw is men
in het noordelijke deel van de Poelpolder begonnen met een grootschalig nieuwbouwproject. In dit gedeelte is de oorspronkelijke verkaveling geheel verloren gegaan, maar deze verkaveling is in de rest van de Poelpolder, in het open gebied, grotendeels behouden. Waar nu de wijk Geestwater moet komen zijn de dwarssloten ook nog grotendeels intact.

Wijk Geestwater
De eerste verkenningen voor het plan Geestwater zijn achter de rug. De volgende stap is volgens de website van gemeente Lisse het uitwerken van de visie in een voorlopig stedenbouwkundig schetsontwerp en beeldkwaliteitsplan. Geestwater is al een oude naam, die vóór de inpoldering van de Lisserpoel in 1624 al lang bestond als naam van een van de droog te leggen meren: De Noordpoel, De Zuidpoel, Het Geestwater of Geest Water en De Cleypoel. Het Geestwater liep vóór de bedijking ongeveer vanaf boerderij Langeveld tot nabij de H.H. Engelbewaarderskerk. Dus tot ver voorbij de 2e Poellaan. De Zuidpoel bevond zich ongeveer waar nu de wijk Vrouwenpolder is. De Noordpoel lag ten noorden hiervan en De Cleypoel bij de 3e Poellaan.

Cultuurhistorische waarden
Wijk Geestwater met cultuurhistorische waarden. Hopelijk worden de Molentocht en de dwarssloten in de wijk behouden en eventueel hersteld. Het oorspronkelijke pestbosje bij boerderij Langeveld ligt in de te ontwikkelen wijk. Volgens de beschrijving van de plannen is het de bedoeling dat er ook ‘wilde natuur’ komt. Wat is er meer ‘wilde
natuur‘ dan een pestbosje? De VOL pleit er voor dat de oorspronkelijke sloten rondom het bosje weer worden hersteld en dat  er, naast de bestaande essen, bomen en struiken worden geplant die van nature in lage, natte kleigrond voorkomen, zoals elzen, berken en wilgen. Het is van groot cultuurhistorisch belang dat er op deze plek een natuurlijk bosje wordt gerealiseerd en dat belangstellenden en toekomstige generaties er aan worden herinnerd dat hier oorspronkelijk een pestbosje was. Bewerken van de grond is niet helemaal ongevaarlijk vanwege miltvuur (zie kader).

Kader: Veepest of runderpest 

Veepest of runderpest is een veeziekte bij koeien die wordt veroorzaakt door een virus. Ook varkens, geiten en schapen zijn enigszins vatbaar, maar mensen niet. Uitbraken van runderpest zijn vooral bekend uit de 18e en 19e
eeuw. Veepest kan alleen worden overgebracht via direct contact van zieke dieren met dieren. Het virus zit met name in vloeistoffen uit de neus en ogen van zieke dieren, maar kan ook in de mest van zieke dieren zitten. Na het ziek
worden ontstaan maag-darmproblemen met als gevolg zware diarree, waaraan het dier binnen 8 tot 10 dagen sterft. Het virus vindt zijn oorsprong in het gebied rond de Kaspische Zee en is van daar uit naar Europa, Azië en Afrika verspreid. Op 14 oktober 2010 verklaarde de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties de runderpest als uitgeroeid.

Kader: Miltvuur of antrax 

Miltvuur of antrax is een infectieziekte, die wordt veroorzaakt door de bacterie Bacillus anthracis. De ziekte is bij mensen en dieren, vooral bij koeien, al heel lang bekend. Miltvuurbacteriën kunnen in een niet-actieve vorm
overgaan en in deze rusttoestand decennialang overleven en weer actief worden als de omstandigheden zich daarvoor lenen. De bacterie kan op 3 manieren de mens besmetten; via de huid, de longen of het maagdarmkanaal. In veel gevallen is dit dodelijk. In de eerste helft van de twintigste eeuw kwam miltvuur nog regelmatig in Nederland voor, maar sinds de invoering van de Destructiewet uit 1957 is het aantal gevallen drastisch afgenomen. Dat betekent niet dat de ziekte in Nederland niet meer voorkomt, maar wel dat miltvuur er uiterst zeldzaam is geworden. In 2013 werden bij graafwerkzaamheden in Lent levensvatbare miltvuursporen gevonden op een plek waar vóór 1942 kadavers van aan miltvuur overleden vee waren begraven. Daardoor dienen bijvoorbeeld archeologen en landbewerkers alert te zijn op de ligging van de (vroegere) miltvuurbosjes.

Kader: Geschiedenis van de Poelpolder

De Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse” is een onderzoek gestart naar de geschiedenis van de Poelpolder. Dit jaar is het 400 jaar geleden dat het besluit werd genomen om dit gebied droog te maken. In 1624 was de Poel droog. De Lisserpoelpolder is een van de oudste droogmakerijen van Zuid-Holland. Er zijn nog tal van sporen in het landschap van de Poelpolder die stammen uit de tijd van de drooglegging en al 400 jaar oud zijn. Denk aan het open weidelandschap en de ligging van dijken en sloten. Het is belangrijk die sporen onder de aandacht te brengen van bewoners en bestuurders, opdat deze sporen behouden zullen blijven. Een goed voorbeeld is het sloten- en verkavelingspatroon bij de nieuwe wijk Geestwater. Ook het bosje bij boerderij Langeveld is al heel oud en is mogelijk al aangelegd vlak na de drooglegging.

Kader: Projectteam 400 jaar Poelpolder

LisseTijdReis is een aparte website van de Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse” met historische informatie over Lisse. Daarin is o.a. een digitale kaart opgenomen die gebaseerd is op kaarten uit de jaren 1812-1830
van het Kadaster. De digitale kaart is vervaardigd door een projectteam van Vereniging Oud Lisse. Naast die kaart is nog veel meer informatie in tabellen opgenomen in LisseTijdReis. Daarin worden alle gegevens gestroomlijnd, om
deze makkelijker te kunnen opzoeken. De vrijwilligers zijn daar nog volop mee bezig. De kaart in LisseTijdReis is door iedereen te raadplegen, maar de tabellen zoals foto’s, stambomen, eigenaren en bewoners zijn alleen voor
leden van de VOL toegankelijk.

Aktuele hoogteverschillen Nederland hoe roder hoe hoger, donkerblauw is dieper. Het pest-geriefbosje laat zijn boomtoppen rood kleuren. Die bomen zijn dus best hoog. Dat is wat er nog over is van het bosje, waarvan de vorm van 1925 nog te zien is.

Licht in de grote kerk

De kerk is een aantal fraaie kroonluchters rijk. Bij de laatste restauratie van 2002 werden de kroonluchters losgemaakt en met de hand gepoetst en vervolgens gelakt. Daardoor kwamen de porseleinen plaatjes met daarop de namen van de vroegere gulle gevers weer tevoorschijn. Een van de kroonluchters is geschonken door schippers.

door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

De Grote Kerk wacht een grote verbouwing opdat er naast de kerkdiensten ook allerlei culturele activiteiten kunnen
plaatsvinden. Hierbij weer een ander element uit de kerk.

Poetsen en polijsten van de onderdelen.
Foto: Architectenbureau Rokus Visser

De Grote Kerk stamt uit de 15e eeuw. De dorpskerk is naast kerkgebouw ook de ontmoetingsplek van de gemeenschap. Aan het eind van de 16e eeuw breken donkere tijden aan. De opstand tegen de Spanjaarden en de Reformatie brachten een soort aardverschuiving met zich mee. Er volgde een geloofssplitsing waarbij aanhangers van Rome tegenover de volgelingen van de Reformatie kwamen te staan. De Grote Kerk werd in deze troebele tijd verwoest. In 1592 werd de kerk hersteld, het koor volgde later. De Grote Kerk was inmiddels een gereformeerde kerk geworden. Een deel van de oorspronkelijke kerkgangers moest zijn heil zoeken in schuilkerken. Als ontmoetingsplek voor de hele gemeenschap van Lisse had de Grote Kerk afgedaan.

Kaarslicht

Glanzende kroonluchters

Voor verlichting zullen destijds waskaarsen hebben gezorgd. In die vroege tijd kwamen er voorschriften die stelden dat men in kerken en kloosters kaarsen met een bepaald minimum percentage aan bijenwas moest gebruiken. Dat was niet alleen vanwege de kwaliteit. De bijen die de was produceerden golden als maagdelijke dieren en werden daardoor geassocieerd met de Heilige Maagd Maria.
Na de Reformatie waren kaarsen natuurlijk nog steeds de verlichtingsbron. Mogelijk stond er in Lisse op de preekstoel ook een zandloper. Dominees hielden er van om zeer lang te preken. Het kon gerust anderhalf uur duren, vaak tot verdriet van veel toehoorders. De synode van Dordrecht besloot in 1574 dat een preek maximaal een uur mocht duren. Dat had ook een beetje te maken met de brandtijd van de kaarsen. De dominee moest zich wel aan de tijd houden. Soberheid gold binnen de Nederduitsch Gereformeerde Kerk. Voor een bank met zes of zeven plaatsen werd één kaars wel voldoende geacht. Trouwen en begraven bij kaarslicht gold in de 17de en 18de eeuw als buitengewoon deftig.

Kroonluchters
De kerk is een aantal fraaie kroon luchters rijk. Bij de laatste restauratie van 2002 werden de kroonluchters losgemaakt en met de hand gepoetst en vervolgens gelakt. Daardoor kwamen de porseleinen plaatjes met daarop de namen van de vroegere gulle gevers weer tevoorschijn. Een van de kroonluchters is geschonken door schippers. Die vormden hier destijds een belangrijke beroepsgroep. Het schildje vermeldt de schenking met de woorden: “gegeve bij Engel Jacobsse, Jan Jacobss in den Direkse en de Pieter Willems Schippers tot Lisse 1660”.

Kaarsnis
Bij diezelfde restauratie kwam achter de houten lambrisering aan de zuidzijde van het schip een gepleisterde nis
tevoorschijn. De vorm van deze nis, met een keperboog, deed vermoeden dat het om een kaarsnis ging. De nis is na de restauratie in het zicht gelaten.

Petroleum, gas, elektriciteit
Andere manieren van verlichting volgden. Eerst petroleum. Die verlichting werd in 1915 vervangen door gaslicht. Een volgende modernisering volgde snel: in 1922 kwam er elektriciteit.

Middelpunt van de dorpsgemeenschap.

De Grote Kerk had na de Reformatie ingeboet als dorpsmiddelpunt. De huidige ontkerkelijking dwingt kerken tot drastische stappen. Kerken moeten zelfs sluiten. Binnen de Protestantse Kerk in Nederland zien ze een lichtpunt in het op nieuwe manieren vormgeven van de middelpuntfunctie van de kerk. In dat licht moeten we het initiatief van de Poetsen en polijsten van de onderdelen Glanzende kroonluchters komende verbouwing maar zien.

Bij de voorplaat: 150 jaar harddraverij

De harddraverijvereniging bestaat 150 jaar. Dit wordt gevierd met allerlei festiviteiten.

Redactie

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

De vlag mag uit! Wel 150 jaar Harddraverijvereniging in Lisse. De harddraverij is zelfs opgenomen in de Unesco lijst voor Immaterieel Erfgoed. Op de smalle strook grond van Vreeburg, tussen de Heereweg en de bollenvelden, is vele jaren het parcours uitgezet voor de jaarlijkse harddraverij. Op het land van Vreeburg achter ’t Vierkant was vroeger ook de kermis. Eind september vaste prik! Als de bollenhandel voorbij was en de zaken afgerond, was er tijd voor ontspanning, dan ging de Bollenstreek even uit zijn bol. Ook in Lisse ging de druk even van de ketel. Vuurwerk, kermis, poffertjes, oliebollen, gerookte paling, kaneelstokken, suikerspin en een gokje bij de harddraverij een jaarlijks terugkerend festijn en dat al 150 jaren lang. Vereniging Oud Lisse is nog lang niet zo oud maar wij als jonkies feliciteren de Harddraverijvereniging van harte VOL-uit en wensen de vereniging nog heel veel mooie jaren toe. Lisse kijkt er naar uit.

150 jaar harddraverij

 

RUZIE IN DE WITTE ZWAAN

Een slaande ruzie in 1640 is helemaal uit de hand gelopen. De rechtzaak wordt beschreven.

Door Dirk Floorijp

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 1, 2022

We horen door de eeuwen heen mooie verhalen rondom de herberg De Witte Zwaan. Er zijn echter ook minder mooie verhalen te vinden. Slaande ruzie die helemaal uit de hand loopt.

Marijn Jansz zit met een gezelschap jonge lieden in de herberg De Witte Zwaan en zij worden bediend door de waard Lenart Pietersz van der Codde. Het is op 28 mei 1640, Tweede Pinksterdag. Of hij zich ergerde aan de luidruchtigheid van de jongelui staat er niet bij, maar plotseling staat achter Marijn Jansz baljuw mr. Quirijn van der Maes, schout van Voorhout en wonende in Lisse op het Vierkant op nr. 222. Hij woonde dus in het crimineel raadhuis, daar waar later het Kuikenhuis en weer later de bank was, naast het poortje naar Museum de Zwarte Tulp. Volgens omstanders slaat hij: met een seker geweer genaamt een houwer, in op Marijn die daarna half invalide blijkt te zijn. Er volgt een proces voor de Vierschaar. Eischer. Marijn Jansz. Gedaegde. Quirijn van der Maes. Door de houw in zijn linkerhand zijn enige leden verminkt, “ zulks dat hij zijn handarbeid niet hebbende kunnen plegen, ook niet geslapen, dat hij gedurende zijn leven t selve niet meer zal kunnen doen en door de quetsure vervallen is in grote dessolatie, hij zijne cost niet kan verdienen ook geen middelen heeft om daarvan te leven”. Dat de gedaagde bij vonnisse van deze geregte zal worden gecondemneert, eerst af te houden het meesterloon volgens de notitie van de chirurgijn. Ten 2e de eis te betalen voor smart en pijn door hem geleden en het teken dat hij zijn hele leven gedurende moet dragen, een somme van één hondert caroli gulden voor de verminkte leden en het benemen van desselfs gezondheid daardoor hij zijn kost niet zal kunnen verdienen, en een somme van 300 gulden gedurende zijn leven niet meer kan verdienen. Naast één honderd gulden ook de verzuimde tijd van een arbeidsman, iedere week zes gulden. Nu tien weken. Getekend voor het geregt op 7 aug.1640.

Nergens lees je het weerwoord van Quirijn van der Maes, of hij het eens is met het vonnis of het aanvecht. Hoe kon het zo uit de hand lopen? Had de baljuw zo’n kort lontje? Zou hij ook met zo’n oordeel wel schout in Voorhout en baljuw kunnen blijven. Bij het vonnis kwam hij niet opdagen. Blijkbaar is het buiten het gerecht om geregeld en bleef hij schout van 1639 tot 1664. Hij overleed te Lisse in 1672.

Bij de hartpagina: 100 jaar Veldhorststraat

Dit  jaar is het 100 jaar geleden dat de eerste woningen in de Veldhorststraat zijn gebouwd. Deze luchtopname is van 1927.

Redactie

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 1, 2022

Op deze foto gaat ze al weer een paar jaartjes mee. Deze vogelvluchtopname is in het voorjaar van 1927 geschoten. De bollenvelden staan nog net niet helemaal in bloei. Er is nog geen spoor te zien van de christelijk gereformeerde kerk. De bouw van de kerk op de punt begon datzelfde jaar nog. Het stuk land is gekocht van Gerrit van der Mey van
villa Veldhorst. Achter de villa zien we de bijbehorende bollenschuur. De burgemeesterswoning ‘In de bocht’ is bijna klaar voor oplevering. Het had weinig gescheeld of daar had de eerder genoemde kerk gestaan, maar die grond was net even te duur. Wie goed kijkt ziet toch een kerk op de hartpagina. De gereformeerde kerk ‘Klisterkerk’ maar hier nog zonder toren en een stuk kleiner. Helemaal links boven zie je de bollenschuur van Beelen in de Nieuwstraat. De dakspanten van de in aanbouw zijnde huizen Julianastraat 176 t/m 182 zijn duidelijk te zien. Op de gevel staat 1927, het jaar dat de huizen zijn opgeleverd en het jaar van deze foto. Op de Heereweg zie je nog net één huisje behorende bij het rijtje huizen bij het zgn. “Poortje van Kleef “. Wel goed kijken hoor, ze waren heel klein, een paar maanden later werden ze gesloopt. De schuur van Guldemond langszij de Heereweg met aan de overkant het grote bollenbedrijf van firma H. de Graaff & zn. die een graaf als embleem hadden op de gevel. Op de foto was hun kantoor nog via het ‘Klisterlaantje’ naast huize Cornoelje (later Maria) te bereiken. Het land van Blokhuis lag tegenover huize Irene waar de familie Blokhuis woonde. Op de plek van dat huis kwam later de ingang van de Nassaustraat. Bij de Bloksloot bond je je schaatsen onder en kon je langs de Keukenhof onder de spoorbrug door naar de Leidsevaart en nog veel verder de wijde wereld in. Het bovenste gedeelte van de hartpagina zit vol verhalen! Naast Kroon is het huis van melkboer Koot waar koningin Juliana een lekker bakkie kwam drinken. Scheepmaker parkeerde zijn auto’s op het veldje waar later de incassobank kwam. En kijk daar staat een echte muziektent op het grasveldje vlakbij het Lisser Automobiel Bedrijf. De Blinkerd, Berkhoutwijk, plan de Graaff en Blokhuis waar benne de bollen gebleven? In de tuin van landgoed Rosendaal stonden fruitbomen, de appeltjes en peertjes vonden gretig aftrek bij kinderen uit de buurt, ja, ook de kinderen van de Veldhorststraat!

 

 

Pa Grim’ en het ‘Lisser verschijnsel’

Wilhelm  Grimme werd in 1912 leraar aan de tuinbouwschool in Lisse. Naast de dagelijkse temperatuur en regenval werd ook het grondwater met peilbuizen geregistreerd. In 1926 en in 1930 werd na hevige regenval  het grondwater veel meer verhoogd dan verwacht. Dit werd het Lisser verschijnsel genoemd.

door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 1, 2022

Pa Grim’ en het ‘Lisser verschijnsel’

W.F.A. (Wilhelm) Grimme werd geboren op 5 oktober 1874 in ambt Almelo. Zijn ouders hadden daar een hotel: Bellevue. Als oudste zoon in het grote gezin zou je verwachten dat hij ook in de zaak zou komen. Mogelijk speelde toen al zijn wat zwakke gezondheid hem parten. Want terwijl twee jongere broers wel in de onderneming kwamen werd hij onderwijzer. Zijn opleiding zal hij wel gehad hebben aan de Rijksnormaalschool zoals de opleiding voor onderwijzers toen heette.

Grimme zal een gedegen opleiding afgerond hebben, want hij kreeg een benoeming op een school waar je niet zomaar terecht kwam, nl. op de Koningsschool in Apeldoorn. Deze school was in 1851 aan de Loolaan gesticht door koning Willem III.

Vóór die tijd stond daar wel een school, maar die was volgens de schoolopzichter de slechtste van Apeldoorn. En dat voor een school waar de zonen van het personeel van de majesteit opgeleid werden! De koning dacht oorspronkelijk aan het stichten van een specifieke school voor ambachten, maar de adviescommissie raadde toch een gewone lagere school aan, maar wel met als extraatje keuzemogelijkheden voor diverse handvaardigheden. Kwamen die gereedschappen en werktuigen die de koning uit Engeland had laten komen toch nog van pas. Op die school gaf Grimme les. Hij zal ongetwijfeld ook middelbare onderwijsbevoegdheden gehaald hebben in meerdere afzonderlijke vakken. Bekend is dat hij met de fiets naar plaatsen op de Veluwe ging om tuinbouwcursussen te geven.
Tuinbouwonderwijs naar Lisse Op het gebied van tuinbouwonderwijs liep Nederland achter. In België was al sinds 1849 een prima opleiding voor tuinbouwonderwijs. In de laatste decennia van de 19e eeuw werden ook in Nederland
tuinbouw(winter)scholen opgericht, voor de sectoren bloemen, bomen en groenten, maar het bollenvak moest het nog zonder stellen. Initiatieven waren er zeker wel, maar er was ook een hoop tumult over
waar zo’n specifieke school voor het bloembollenvak nu zou moeten komen. Uiteindelijk werd door de minister in 1910 beslist dat het Lisse moest worden. Eind 1910 werd ir. Volkersz benoemd als directeur, tevens als tuinbouwconsulent. Een school was er toen nog niet. Het Rijk was verantwoordelijk voor het bouwplan, voor het ontwerp van de gevel stelde de gemeente Lisse geld beschikbaar voor een prijsvraag. Lisse was zeer content met de school en stemde ruimhartig in met het bouwkrediet. In 1912 was de school gereed, met een zeer representatieve
voorgevel gesierd met het wapen van Lisse. Dat sjieke uiterlijk was ook verwarrend; vreemden dachten te
maken te hebben met een hotel of met het gemeentehuis. Er zijn verhalen van orgeldraaiers die dachten
er een vergunning te kunnen halen. Het schooluiterlijk had dus allure, maar verder moeten we ons toch
vooral een school voorstellen die nog totaal opgebouwd moest worden. Aansluiting op het elektriciteitsnet kwam pas in 1922. De watervoorziening kwam van regen- en welwater. Pas eind 1925 kwam de aansluiting op het waterleidingnet.

Leerkracht in Lisse

De lerarenkamer van de Rijksbloembollenschool met aan de wand de getekende periodieke ontwikkelingsgang van verschillende
bolgewassen. De groep “vaste leraren” van links naar rechts W. F. A. Grimme, ir. K. Volkersz, J. Bernard en P. K. Cittert.

Rijkstuinbouwschool ca. 1915

Grimme had in Apeldoorn een prima betrekking in het onderwijs, maar had problemen met zijn gezondheid. Het advies was om in een gezondere omgeving te gaan wonen. Aan zee zou beter voor hem zijn. Dus toen in Lisse een leerkracht gezocht werd voor een type onderwijs wat hem op het lijf geschreven was werd de keus snel gemaakt. In 1912 begon hij aan de tuinbouwschool in Lisse. Het was de eerste jaren een tweejarige opleiding met dagonderwijs van oktober tot juni. De bedoeling was dat in de andere maanden de jongens in de praktijk werkten. Omdat het die
eerste tijd bijna allemaal zonen van kwekers waren was dat heel praktisch. In 1919 werd het een driejarige opleiding. Toen werd de officiële naam Rijksbloembollenschool. Die naam werd in 1926 weer veranderd in Rijkstuinbouwschool voor de bloembollen. De scholieren moesten 16 jaar zijn, liefst een mulo-opleiding gevolgd hebben en ook begrip van het bollenvak was indertijd een eis. Daar werd een toelatingsexamen voor afgenomen. Overigens waren er niet zo veel leerlingen. In het eerste jaar waren het er 15. Men hoopte op een groeiend aantal, maar de Eerste Wereldoorlog en daarna de crisis veroorzaakten stagnatie. De jongens konden thuis niet gemist
worden, de bedrijven hadden het moeilijk. Voor Grimme was deze school een echte, inspirerende uitdaging. Praktisch alles voor dit onderwijs moest nog opgezet worden. Studieboeken ontbraken. Er waren geen modellen of monsters, plaatwerk en fotomateriaal was er nauwelijks. Men moest het zelf verzorgen. Zo bracht Grimme de ontwikkeling in maandelijkse groei, opbouw en afbraak van een narcis middels tekeningen in beeld. Daarmee werd duidelijk hoe de bloem zich ontwikkelde in de bol. Een andere leerkracht deed dat voor een tulpensoort. Naast onderwijs moesten de leerkrachten ook ondersteuning geven aan het consulentschap. Ze gaven les aan de eigen leerlingen van deze nieuwe Rijks Middelbare Tuinbouw(winter)school, maar werden ook ingezet voor andere opleidingen. Bijvoorbeeld voor die voor de akte tuinbouwkunde L.O. of voor tuinbouwvakonderwijzer. Die lessen werden soms in de tuinbouwschool gegeven, maar ook wel elders. Dan werd de fiets maar weer gebruikt.

Onderzoek

Het proeftuinschoolbedrijf, met op de voorgrond zelfregistrerende grondthermometers, er achter het bedrijfsgebouw met de vierdelige kas. Op de achtergrond de Rijkstuinbouwschool.

Eigenlijk ontbrak het in die beginperiode nog geheel aan fundamentele kennis van de grondslagen voor teelt
en gewassen. Praktische kennis was er, opgedaan door de kwekers, bijvoorbeeld in relaties tussen grondwaterstanden, bodem en temperatuur. De opzet van een proeftuin bij de school had hier een grote rol in moeten spelen, maar die kon vooralsnog niet verder opgezet worden vanwege alle problemen in de financiering.
Men zette zelf allerlei waarnemingen uit waaruit men conclusies hoopte te kunnen trekken. Grimme was als
leraar natuur- en scheikunde, grondkennis en bemestingsleer verantwoordelijk voor diverse waarnemingen
en publiceerde o.a over bemestingsproeven bij bloembollen. Ook waren er contacten met diverse andere
organisaties zodat onderzoeksresultaten konden worden uitgewisseld.

Grondwater
Over grondwater was begin vorige eeuw weinig bekend. Dat het van belang was voor de bollenteelt was zeker. Voor de drinkwatervoorziening werd water opgepompt, ook dichtbij Lisse in het pompstation aan de 3e Loosterweg in Hillegom. Maar had dat gevolgen voor de bollenteelt, mogelijk in verband met verzilting? Allemaal zaken die voor de sector zeer belangrijk konden zijn en dus ook belangrijk voor de tuinbouwschool. Dat vroeg om systematisch onderzoek. Het ontbreken van een echte proefschooltuin speelde parten. In 1918 werd extra grond bijgekocht. Dat bood diverse mogelijkheden, natuurlijk voor een proefschooltuin, maar ook voor allerlei onderzoek, bijvoorbeeld naar grondwaterstanden. In datzelfde jaar begon de samenwerking met het meteorologisch instituut in De Bilt.

Lisse verschijnsel
Langs de Vennesloot kwam een soort centrum voor weerkundige waarnemingen, waar ook de metingen, die later bekend werden als het Lisse verschijnsel, werden geregistreerd. Grimme was zeer nauw betrokken bij de opzet en de verwerking van alle gegevens. Neerslag werd gemeten, er waren peilbuizen voor het meten van de grondwaterstanden, direct naast de sloot en enkele meters er vandaan. Eind oktober 1926 deed zich een zeer vreemd verschijnsel voor. Het had in zeer korte tijd heel veel geregend. Je verwacht dat het waterniveau in de peilbuizen bijna net zo veel omhooggaat als de hoeveelheid regen die gevallen is. Maar het vreemde verschijnsel deed zich voor dat het water in de peilbuis, enkele meters van de sloot, veel meer omhoog was gegaan. Verklaren kon men het toen
niet. Het KNMI stelde zelfs betere meetapparatuur beschikbaar. Maar het verschijnsel herhaalde zich. Ir. Volkersz publiceerde er in 1929 over in het Weekblad van de Kon. Ned. Mij voor Tuinbouw en Plantkunde. Het was professor Thal Larsen van het Laboratorium voor Weg- en Waterbouw die het verschijnsel in 1930 verklaarde. Door het water wordt lucht ingesloten, de druk gaat omhoog en daardoor stijgt het water in de peilbuis meer dan je zou verwachten op basis van de hoeveelheid neerslag. De naam Grimme werd onlosmakelijk verbonden aan dit verschijnsel.

Pa Grim
Grimme was een zeer gewaardeerd leraar. De leerlingen hadden een soort koosnaam voor hem: Pa Grim. Ook het werk wat hij naast het lesgeven deed werd zeer gewaardeerd. Helaas kreeg hij steeds meer last van zijn gezondheid. Na lang wikken en wegen en overleg met de specialist koos hij er in 1935 voor om vrijwillig ontslag te nemen wegens invaliditeit. Afscheid nemen van de school viel hem moeilijk. Het vak en de contacten met de leerlingen kon hij niet echt loslaten. Hij kwam altijd nog naar de openbare eindlessen. Ook bleef hij actief in het reviseren van boekjes in bijv. scheikunde en plantenterminologie die in het tuinbouwonderwijs gebruikt werden. ‘Op het gebied van de scheikunde had hij al in 1907, dus ver voor zijn Lisser tijd, een boekje voor het onderwijs geschreven. Diverse revisies voltooide hij van het werk ‘Plantenterminologie, Alphabetische verzameling van kunstwoorden de planten betreffende, met hunne vertaling ten dienste van tuinlieden, bloemisten en bloemenvrienden’, dat door A. Fiet, hortulanus te Groningen, in 1900 werd uitgegeven. Grappig is het gebruik van het woord kunstwoord. Wij kennen die term helemaal niet meer. Vroeger werd kunstwoord gebruikt om woorden te duiden uit een bepaald vakgebied. In latere uitgaven werd dit woord niet meer gebruikt. Dit werk was een onmisbaar werk voor vakgenoten. Fons Hulkenberg, in Lisse befaamd om zijn vele geschriften op historisch gebied, verzorgde in zijn tijd als leerkracht aan de tuinbouwschool nog enkele revisies van dit werk, de laatste in 1963. Grimme bereikte, ondanks zijn broze gezondheid, de gezegende leeftijd van 85 jaar. Hij overleed in maart 1960.

Lisse effect
Relaties tussen grondwaterstand, slootwaterstand, neerslag en verdamping zijn ook nu nog onderwerp van wetenschappelijke studies. In de internationale wetenschappelijke literatuur is veel te vinden over het Lisse verschijnsel. De internationale term is Lisse effect. In 2002 publiceerde E.P. Weeks een nota getiteld ‘The Lisse Effect Revisited’. Ook in een recente publicatie voor de gemeenteraad van Den Haag, eind 2019, wordt het
Lisse effect genoemd. Is het door de klimaatverandering met zijn plotselinge hevige neerslag actueler dan ooit? Voor wetenschappers is inzicht in de grondwaterproblematiek een uitdaging en dat was het voor pa Grim evenzeer.

Meetapparatuur opgesteld achter de Rijkstuinbouwschool.
Alle meetgegevens werden in grafieken opgetekend om een goed
beeld te krijgen. Meten is weten. Zo werd het “Lisse verschijnsel” met
onderstaande grafiek aantoonbaar gemaakt