Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners
De geheimzinnige kist (2)
/in Historie /door Nico GroenNog foto’s toevoegen
Nee, het is geen doos van Pandora of de kist van Hugo de Groot. Het afsluitmechaniek is een mooi stukje vakmanschap. Maar de kist van Johan van Stijn geeft niet al zijn geheimen prijs.
Liesbeth Brouwer
Nieuwsblad 22 nummer 3 2023
Vorige keer werd verteld over de fraaie kist met de indrukwekkende sleutel. Konden er wat raadsels over de kist worden opgelost?
Hoe ziet de kist eruit?
Het is een heel robuuste smeedijzeren kist, met breed bandijzer dat met klinknagels, in een soort bloemmotief, aan de kist is bevestigd. Je kunt nog zien dat de kist zelf donkergroen geverfd is geweest. De afmeting is: lengte 74 cm x diepte 44 cm x hoogte 45 cm. Aan de zijkanten zitten grote hengsels. Met twee personen heb je vast nog een fikse til aan de kist. Aan de voorkant is een fraai slot te zien, althans dat denk je, maar daar word je volkomen misleid want dat is een nep-sleutelgat met een nep-sleutelplaat van fraai gedreven ijzerwerk. Het echte sleutelgat zit op het deksel. Dat gat is verborgen onder het smeedwerk van een klinknagel dat weggedraaid kan worden. Er zitten twee grote overslagbeugels aan de voorkant. Helaas is er daar een van beschadigd. Aan de binnenkant van de deksel vallen meteen de twee fraaie, opengewerkte en gespiegeld geplaatste dekplaten op. Je herkent er een soort fabeldierfiguren in, waaronder
een papagaai en een Jeroen Bosch-achtig staartbeest. In het midden een achtkantige bezettingsbus met een mechaniek dat, door het draaien van die mooie sleutel, zorgt dat de schoten naar buiten komen. Het is een samengesteld slot met elf schoten. Vier voor, vier voor de hoeken en aan achter- en zijkanten een. De sleutel kan in de bus rondgedraaid worden doordat de kepen in de baard van de sleutel exact overeenkomen met de metalen bezettingsplaatjes in de bus. De sleutelbaard van deze kist is buitengewoon complex en telt liefst zes lagen. De schoten vallen onder de uitstekende binnenrand van de kist. Aan de linker binnenkant is nog een opbergvak dat geopend wordt met een tweede, ook fraaie sleutel. Ook hiervan is het slot weer kunstig weggewerkt.
1960
Van Stijn vertelde dat hij de kist ongeveer in 1960 had gekregen. Dat was een aanknopingspunt om verder te zoeken. In 1960 blijkt het feest te zijn geweest in de Agathakerk. De kerk van Lisse bestond toen namelijk 500 jaar als zelfstandige parochie. Daarvoor hoorde de kapel van Lisse bij de parochie van Sassenheim. Om de viering luister bij te zetten was er een historische tentoonstelling in het Patronaatsgebouw aan de Bondstraat. We mochten enkele stukken uit het archief van de Agatha parochie inzien en daar vonden we een bewijs. Bij de bewaarde kaartjes die stonden bij de voorwerpen op de tentoonstelling was een kaartje met de tekst: “ijzeren kist 2e hands gekocht in 1840 zie blz. 124”. Die verwijzing sloeg op het jubileumboek ‘’De Aagtenkerk van Lisse’’, dat de heer Hulkenberg schreef ter gelegenheid van het jubileum.
A.M. Hulkenberg (1915-2003)
Deze befaamde amateurhistoricus van onze regio, waarover wel een heel Nieuwsblad te vullen zou zijn, begon zijn carrière als onderzoeker en schrijver eigenlijk na de vraag van het parochiebestuur om een boek te schrijven over het 500-jarige bestaan van de parochie. Hulkenberg dook in diverse archieven, worstelde stapels documenten door en werd steeds beter in het lezen van oud schrift. Die publicatie over de Aagtenkerk uit 1960 werd een
enorm succes en was de opmaat voor een hele reeks boeken en tijdschriftpublicaties van zijn hand. Daarnaast was hij een zeer aimabel mens. Johan van Stijn vertelt dat hij door de heer Hulkenberg, galant zijn hoed afzettend, altijd begroet werd met een: ‘’meneer van Stijn, u bent een belangrijk persoon’’, waarna de hoed met een elegant gebaar weer opgezet werd.
Kerkrekening 1559
In het herdenkingsboek staat op twee plaatsen iets over een kist. Dat gaat over kerkrekeningen. Hulkenberg noemt enkele van deze rekeningen uit de 16e eeuw van voor de reformatie. De Grote Kerk is dan nog de enige kerk in Lisse. Enkele voorbeelden van die oude kerkrekeningen uit 1559:
-Kosten die sanghers en clercken na ouder gewoonte alle jaers op kerstnacht nae den dienst verteren -Van kerkmeesters haer portie… ende noch een kanne wyns -Kosten en inkomsten voor het verhuyren van land Die oude rekeningen werden gecontroleerd door Niclaes van Mathenesse, Heer van Dever. Een soort kascontrole dus. Hij noteert bij de uitgaven van werklieden die reparaties aan de kerk uitvoerden: Het sal profitelicker ende oirberlicker wesen voor dye kercke, tymmerage, reparasye, hoe tsellefde soude mogen wesen, te besteden op dye werckludens hoor eygen montcosten, also dye kerck geen cost wyl geven. Blijkbaar was de kerk toen een poot uitgetrokken en moesten de verteringen voortaan zelf betaald worden. En dan staat er over de rekeningen: En nu sluiten wij de rekeningen haastiglijk in de goeden stercken nueuwen kiste om de bryeven ende ander secreten van de kercke daer inne te besluyten ende te beaweren. Die kist is dan net aangeschaft voor 6 pont en 10 sc (munteenheid pond en schelling). Het zal een verantwoorde investering zijn geweest om de waardepapieren van de kerk veilig te stellen.
Gevolgen van de reformatie
Maar dan komt de reformatie. In Lisse verloopt de splitsing van de leer vrij rustig. Aanvankelijk kerken de aanhangers van de nieuwe leer zelfs in de Oude Pastorie, niet in de dorpskerk dus. Dat was voor de verwoesting van de kerk in 1574. Na het herstel van de kerk kwam het gebruik aan de volgers van de nieuwe traditie. De volgers van de oude traditie moesten uitwijken naar een schuil(schuur) kerk. Die moet er in 1672 al zijn geweest aan het Mallegat (aan de Achterweg, voorbij de Catharijnelaan). Rond 1700 werd aan de Lisser kant van de Mallegatsloot, een meer dan gewoon fraaije pastoorswoning gebouwd. Rond 1710 komt er een nieuwe schuilkerk en wordt de oude schuilkerk afgebroken. De nieuwe kerk werd aan die meer dan gewoon fraaie pastorie vast gebouwd. De kerkrekening van 1559 werd hiervoor al genoemd. Dan is er een gat in de financiële verantwoording. In 1798 volgt weer een oud archiefstuk over de financiën: Arm en kerkboek wegens Den Uytgaaff en ontvangst In der Gemeente Lisse waarna in de archiefstukken de uitgaven en inkomsten weer keurig te volgen zijn.
Franse tijd
Intussen is het nog steeds zo dat de protestanten kerken in de dorpskerk en de rooms-katholieken weliswaar een kerk hebben, maar die ligt wel heel ver van het dorp af. Maar sinds 1798 is er een staatsregeling om Alle Kerk-Gebouwen en Pastorij-Huijsen der voormaals Heerschende Kerk door het plaatselijk bewind, natuurlijk onder allerlei voorwaarden, te laten toewijzen aan de gezindte met de meeste leden. Dat zou voor Lisse betekenen dat de Grote Kerk aan de roomsen kon worden toegewezen. Daar kwam natuurlijk hevige discussie over en zelfs in 1809 is men het nog niet eens. De Assessor van de Koning, van Lodewijk Napoleon dus, komt met een compromis zodat de katholieken een nieuwe kerk kunnen bouwen in het dorp. Dat heeft nog heel wat voeten in de aarde en die nieuwe kerk komt er pas in 1842. Dat had mogelijk te maken met het zwak functioneren van de pastoor die sinds 1816 verantwoordelijk was voor de Lisser parochie. Al die tijd gaan de roomsen de lange weg vanuit het dorp naar de kerk aan de Achterweg. Pal naast de parochiale gebouwen daar ligt boerderij Bloemhof.
Kerkrekening
In 1840 overleed de oude pastoor en kon zijn opvolger, pastoor Van der Hoven, “puin gaan ruimen”. De administratie is een totale wanorde. In het Arm- en kerkboek vanaf 1799 staat wel van alles, maar de oude pastoor had allerlei zaken door elkaar geboekt. Men vindt nog een zak met 1400 gulden, maar verder lijkt er geen touw aan vast te knopen. Reden om de armenzorg administratief los te koppelen van de overige kerkelijke rekeningen en in 1840 volgt er weer een kerkrekening. Met diverse vermelde reparatiekosten en aankopen. Op blz. 124 uit het boekje van Hulkenberg staat dan inderdaad onze geheimzinnige kist vermeld als een aankoop: voor f.40 is een ijzeren kist gekocht die herinneringen oproept aan de goeden stercken nyeuwen kiste van 1559. Daaruit mag je aannemen dat die kist uit 1559 er dan niet meer is. Verdwenen bij de troebelen rond de vernieling van de kerk in 1574? Of later pas? Had het te maken met het feit dat er in 1840, bij het verscheiden van de pastoor, zo’n administratieve puinhoop werd aangetroffen? We zullen het wel nooit weten. De nieuwe pastoor Van der Hoven is zeer actief. Vele malen staat in de kerkrekening van 1840 na den haag voor de kerk f. 5.32. De pastoor wil de toegezegde kerkenbouw in het dorp vlot trekken. Die nieuwe kist kon goed dienst doen.
Bouw
Dat gaat lukken! Een waterstaatsingenieur adviseert gunstig.
Er volgt nog wat geharrewar, nota bene uit eigen
kring van gelovigen die dicht bij de oude kerk woonden.
Die kerk was toch goed genoeg en wie moest dat allemaal
betalen? Pastoor komt met zijn argumenten, de verantwoordelijke
aartspriester doet nog een duit in het zakje
en spreekt van beuzeltaal. Bovendien, en dan moeten we
bedenken in welke tijd dit speelt, waren de tien ondertekenaars
minvermogenden. Daar hoefde je in die tijd
blijkbaar geen rekening mee te houden. Financiële problemen
zijn er echter te over, het is een slechte tijd. Pastoor
schrijft: een felle ramp……doordat zeer velen van mijne
gemeentenaren een aanmerkelijk verlies aan vee ondergaan
hebben. Maar de pastoor is een echte doorbijter. De
aartspriester zei eerder over hem: de pastoor is rigoreus
katholiek. Zijn ijver wordt beloond, op 30 juni 1842 kan
pastoor Van der Hoven zelf de eerste steen voor de kerk
leggen en op 19 juni 1843 wordt de kerk geconsacreerd. Er
zal een verhuizing zijn geweest van de Achterweg naar de
nieuwe kerk en pastorie. De zeventiende-eeuwse kelken,
die na de reformatie van de Grote Kerk naar de schuilkerk
gingen, kregen nu een plaats in de nieuwe kerk. Maar wat
gebeurde er met de kist waar men in 1840 nog zo blij mee
was. Zou die naar Bloemhof verhuisd zijn omdat ze in de
nieuwe omgeving niet meer nodig was? Kwam er met de
nieuwbouw een veilige opbergplaats voor de waardepapieren
en was de kist overbodig?
Bloemhof
Vanaf 1722 is een reeks eigenaren en bewoners bekend van
boerderij Bloemhof. In 1840 woont er Hendrik Meijer. Het
kan dus zijn dat de kist, die in 1840 gekocht is, een paar
jaar later, toen de kerk in het dorp in gebruik genomen
was, verhuisd is naar Hendrik Meijer. Alle volgende bewoners
van Bloemhof zullen dan die geheimzinnige kist in
de kelder gehad hebben. In 1950 wordt de boerderij verkocht
aan P.C.T. Warmerdam. Deze gaat er ook wonen.
Het lijkt aannemelijk dat Warmerdam de kist beschikbaar
heeft gesteld voor de tentoonstelling in 1960.
Neurenbergse kist
De kist zelf levert nog wel iets op. Het blijkt een Neurenbergse
kist te zijn. Neurenberg was een bloeiend centrum
voor de ijzerindustrie, waar dit type kisten werd gemaakt.
Er zullen zeer veel van dergelijke kisten gemaakt zijn.
Neurenberg werd daarom een typenaam voor deze kisten.
Die dateren uit de 16 /17e eeuw en werden gebruikt om
kostbaarheden in te bewaren. In de 19e eeuw ging men
voor deze kisten ook wel de term ‘Armada kist’ gebruiken,
in de veronderstelling dat dit soort kisten gebruikt
werd om het goud in de Spaanse Armada (de gewapende
vloot) te beschermen. De kisten hebben een ingewikkeld
sluitmechanisme. Dat heeft onze kist zeker met zijn 11
schoten. Ook het verborgen sleutelgat hoort bij dit soort
kisten. Eigenlijk horen aan de overslagbeugels ook sloten
te hangen en was het gebruikelijk dat zo’n kist alleen
geopend kon worden met meerdere personen, die gezamenlijk,
ieder met een slot/sleutelcombinatie, zo’n kist
konden openen. En was het deksel open dan kon je zonder
de goede sleutel nog niet bij de inhoud van het kleine
waardenvakje in de kist. Zo garandeerde je dat er geen
fraude werd gepleegd. Er waren veel van dit soort kisten
in omloop, want dit was in die tijd een veilige manier
om waardepapieren en andere kostbaarheden te bewaren.
Kerken gebruikten vrij algemeen dit soort kisten als geldof
archiefkist. Op internet vind je meerdere oude kerken
waar nog zo’n kist aanwezig is. Soms weet men niet eens
wat erin zit en is de sleutel zoek.
Conclusie
Er blijven helaas veel losse eindjes aan het verhaal van de
kist. We moeten aannemen dat dit de kist is die de parochie
aangeschaft heeft in 1840. Je zou zeggen dat de fabeldieren
van de dekplaten die het ingewikkelde slot sieren
een indicatie geven voor een meer precieze datering,
maar helaas, de contacten met en mailtjes naar diverse
personen hebben niks opgeleverd. Misschien ook wel
passend bij zo’n kist dat veel in nevelen blijft gehuld. Wel
kun je concluderen dat het heel gelukkig is dat de heer
Van Stijn deze kist geruild en daarmee gered heeft. Want
het had dus maar een haar gescheeld of hij was verschrot
tot oud ijzer. Voorbeelden van kerkelijk erfgoed dat in
de loop der eeuwen verdwenen is, zijn er genoeg. In zijn
boekje noemt Hulkenberg daarvan wat voorbeelden als
het Petrusklokje en een zilveren Godslamp. Ook in die
gevallen is het waarom van het wegdoen niet te achterhalen,
maar waarschijnlijk waren het indertijd weloverwogen
beslissingen en werd de grote waarde niet gezien. De
beslissing om de kist van de hand te doen was in de jaren
60 volkomen begrijpelijk. Tijden veranderen. Gelukkig
is de kist nog in Lisse bewaard gebleven en moeten we
accepteren dat veel van de geschiedenis rond de kist duister
blijft. Een uitdaging voor wie verder wil speuren
Oud Nieuws: Klopjes en kwezels
/in Historie /door Nico GroenUitgelegd wordt wat het verschil is tussen klopjes, kwezels, begijnen em nonnen. Het zijn allemaal vrome vrouwen.
Deen Boogerd
Jaargang 19 nummer 2, 2020
Op de lagere school leerden we een grappig liedje over een kwezelke. “Zeg kwezelke wilde gij dansen…” Ik dacht er altijd een wezeltje bij. Maar dit grappige liedje is een spotlied op vrome vrouwen, kwezels, kloppen, begijnen en nonnen.
zoek eens met deze link: https://youtu.be/VbUtI1yk6RM
Kloppen ook kwezels genoemd, legden geen kloosterlijke geloften af, maar eigen geloften aan een biechtvader. Zij leefden in soberheid, ook als zij vermogend waren. Zij waren lekenzusters dus zonder professie zoals kloosterzusters. Daarom konden de reformanten geen vat op hen krijgen. Zij leefden over het algemeen verspreid op zichzelf of bij familie. Hun eigen vermogen gaven ze ter beschikking aan de schuilkerken. Priesters vonden vaak een onderduikadres bij de klopjes. Ze gaven godsdienstles aan geïnteresseerden, eigenlijk waren zij met de lekenbroeders de behoeders van het katholicisme in de tijd van de reformatie. Door de katholieke geestelijkheid werden zij ‘de bloem van de kerk’ genoemd en werden zij vergeleken met de maagden uit de begintijd van het christendom. Hun opoffering was groot. Soms leefden klopjes ook in hofjesachtige wijkjes, zoals de bekendere begijnenhofjes met hun werkplaatsen. Tijdens de reformatietijd waren ze daar eenvoudig te vinden. Religieuze voorwerpen werden dan bij een inval van de schout in beslag genomen. Tegen de klopjes kon de schout weinig inbrengen omdat zij leken waren.
Na het Twaalfjarig Bestand werd dat anders. Er kwam een verbod voor klopjes om godsdienstles te geven. Later werd de klopjes verboden om met meer dan twee vrouwen onder een dak te wonen. Halverwege de 17e eeuw konden klopjes en kwezelkens weer wat vrijer leven omdat de regels wat minder strak werden gehanteerd.
Begijnen
De benaming ‘begijn’ zou afgeleid zijn van St. Begga. Zij is dan ook de patroonheilige van de begijnen. Ongeveer eind 11e en begin 12e eeuw ontstaan er onder invloed van economische, sociale, politieke en religieuze factoren vrouwengroepen die een andere levensstijl aan willen hangen, misschien wel de eerste vrouwenbeweging in West-Europa. Ze zijn religieus maar horen en bespreken het evangelie liever in hun eigen taal in plaats van in het latijn (volkstaal-
theologie). Een mannelijke variant van de begijnen waren de begarden (ook begaarden of bogaarden genoemd).
Zuster of non
‘Zuster’ is voor alle vrouwelijke religieuzen correct katholiek taalgebruik. De benaming ‘non’ heeft een kleinerende en kwetsende ondertoon. De benaming ‘non’ zouden we moeten vermijden. Een monnik wordt aangesproken als broeder ook niet als ‘hoi monnik’. Zo dient een kloosterlinge ook als zuster aangesproken te worden.
Kunsthistorici zoeken tevergeefs naar de bruidegom in deze werken, blijkt uit beschrijvingen van de beide schilderijen. In meerdere zgn. “Boerenbruiloften” kom je dezelfde symboliek tegen, daar willen we wel wat meer over weten. Dus wie meer weet over symbolen, laat het weten. De bruid zit altijd voor een doek of kleed en er is nog meer symboliek. Alle verleidingen van het wereldse leven zijn afgebeeld en de “bruid” zit er bij als een godsdienstig, vroom mediterend meisje. De bruidegom zie je niet in dit overdadige tafereel, die heeft het klopje in haar hart gesloten. Hij klopte en zij heeft hem binnen gelaten, daarom neemt ze afstand van alles wat haar van Hem kan afleiden. Op het groene kleed boven haar hoofd hangt een treem (zeef) om onzuiverheden te ziften uit bijvoorbeeld melk. Boven haar hoofd om onzuivere gedachten tegen te houden naar haar geest. De tarweschoven met de hark zijn symbool van de oogst. Het klopje is die nieuwe oogst. Nu geeft Pieter Brueghel de Oude nog een ingetogen beeld van al deze zaken.
Jan Steen doet er wel wat schunnige schepjes bovenop. De wereldse verleidingen worden bedenkelijk gadegeslagen door het jonge stel links, terwijl het gekroonde devote kwezelke rechts bespot wordt. Ook hier symbolenv an de oogst in de vorm van gevlochten guirlandes en een hangende krans. Zoek de beelden maar op en vergroot ze uit. Help VOL om oude symbolen en hun betekenis te achterhalen. Symbolen zijn belangrijke cultuurhistorische gegevens
Archeologiedag bij Dever
/in Historie /door Nico GroenAan de hand van wat eerdere vondsten nabij de Tweede Poellaan aan de Rijnsloot werden proefsleuven gemaakt om te onderzoeken wat er in de ondergrond te vinden is aan oudheidsresten.
Deen Boogerd
Nieuwsblad 22 nummer 2 2023
Kort verslag van een mooie dag
Al heel vroeg waren de mensen van RAAP begonnen met het graven van een eerste proefsleuf (zie foto linksboven). Ewan Mol, archeoloog bij RAAP en projectleider, stuitte al snel op harde delen in de vorm van een put en een plavuizen vloer op zo’n 50 cm diep.
Dat was goed uitgekiend want hier konden leerlingen van het Fioretti college uit Lisse aan de slag. De jongelui werden verwelkomd in ’t Huys Dever met een korte introductie over hetgeen die dag de bedoeling zou zijn. Zelf hoopte ik dat er sporen gevonden zouden worden van een eerder Dever. Daarop zal ik later, na goed beraad, zeker op terugkomen. Voor de leerlingen en hun begeleiders lagen er helmen, werkschoenen en gele hesjes klaar. Op de fiets ging het naar de 2e Poellaan alwaar we ter velde werden ontvangen door Roosje de Leeuwe, ook een RAAP medewerkster. (zie foto links).
Aan de hand van wat eerdere vondsten vertelde zij wat je zoal in de grond zou kunnen aantreffen. Daarna liepen we over de ringdijk richting de proefsleuven.
Na nog wat korte aanwijzingen van Peter Vink op het gebied van veiligheid mochten de zeer gemotiveerde leerlingen aan de slag. Gewapend met metaaldetectoren, schepjes, zeven en stoffers gingen ze op onderzoek uit. Ze zijn zeker een paar uur flink bezig geweest en er zijn best wel dingen gevonden die keurig opgetekend zijn in het RAAP-rapport. Overigens, het rapport is per vergissing als Dever-Zuid betiteld. We gingen toch echt graven in het gedeelte wat men in de bouwplannen de naam Geestwater had meegegeven. Deze 7e juni was werkelijk een uitzonderlijk mooie dag om bezig te zijn met archeologie, voor de jonge gasten zeker een bijzondere ervaring. Wij hopen hun
interesse te hebben gewekt voor dit bijzondere vakgebied. In ieder geval waren de reacties van de Fioretti leerlingen zeer positief. Ook door de leerkrachten werd dit initiatief heel erg gewaardeerd en men zei dat het zeker voor herhaling vatbaar is.
Donatie ‘Onderhoud grafmonument van Teunis Kulk’
/in Historie, Nieuws /door Henk SchaapHet grafmonument van Teunis Kulk, gesneuveld voor zijn vaderland mei 1940, behoeft onderhoud.
Wilt u ook doneren voor de restauratie?
Initiatiefnemers: Arie Dubbelaar & Thomas van ’t Wout
Stort uw bijdrage op NL36 ABNA 0822 9624 62 t.n.v. A. Dubbelaar.
Gaarne bij donatie vermelden: ‘grafmonument’.
Teunis Kulk
Op 22 juni 1915 wordt Teunis Kulk geboren in Lisse, in een hervormd gezin met zeven kinderen. In 1935 komt Teunis als dienstplichtige voor het eerst op voor zijn nummer. Hij werkt voor de firma G. van Parijs en Zonen, een bollenkwekerij in Lisse, tot aan de mobilisatie in 1939. Teunis heeft een relatie met Bep Boon. Telkens wanneer hij op oproep is, schrijft hij postkaarten aan zijn familie en vriendin. Teunis en Bep hebben plannen om in de zomer van 1940 te trouwen. Op donderdag 9 mei heeft Teunis zijn laatste verlof, een dag voor de oorlog. Gezien de geringe afstand tussen Valkenburg en Lisse kan hij gemakkelijk op de fiets langs bij zijn familie. Zij zien hem die dag voor het laatst in leven. Hij vertelt hen dat hij de volgende nacht moet wachtlopen en pas zaterdag weer langs zal komen. Teunis loopt in de vroege ochtend van 10 mei wacht op vliegveld Valkenburg. Zijn eenheid, het 3-III-4RI, wordt overvallen door de Duitse overmacht. Na het verlies van het vliegveld die ochtend wordt Teunis als krijgsgevangene meegenomen naar het dorp Valkenburg. Aldaar belandt hij in de Hervormde Kerk van Valkenburg, waar hij op 11 mei door Nederlandse artilleriebeschietingen om het leven komt. Het duurt tot 6 juni voordat de familie van zijn overlijden op de hoogte is. Teunis wordt in eerste instantie begraven in Valkenburg. Zijn lichaam wordt uiteindelijk geïdentificeerd aan de hand van zijn portemonnee en sigarettenkoker die is voorzien van zijn initialen. In plaats van een herbegrafenis op de militaire begraafplaats in Katwijk, wordt Teunis op verzoek van de familie op18 juli 1940 herbegraven op Duinhof in Lisse. Zijn jongste zus Gré heeft tot haar dood bezittingen van Teunis bewaard en zijn graf onderhouden.
SCHRAMA, GROSSIER IN LEVENSMIDDELEN HEEREWEG 191
/in Historie /door Nico GroenOoit was Heereweg 191 een aantrekkelijk huis. Nu is het erg vervallen. Het zou gebouwd zijn tussen 1622 en 1626. De bewoners worden besproken. Antonius Schrama is in 1876 naar Lisse gekomen. In 1919 koopt zijn zoon Cornelis de woning op Heereweg 191. Hij begint daar een grossierderij in levensmiddelen.
door Laura Bemelman
NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 2, april 2014
Ooit was dit een mooi en aantrekkelijk huis in het hart van het dorp, maar jammer genoeg is het tot een bouwval verworden, dichtgetimmerd, wit gekalkt, rotte kozijnen en een gebladderde gevel. Alle allure voorgoed verdwenen. Er is van alles geprobeerd om het huis voor sloop te behoeden, maar helaas heeft het nu plaats moeten maken voor nieuwbouw. (zie afb. omslag) Er wordt gezegd en geschreven dat dit wellicht het oudste huis van Lisse is geweest. Het zou gebouwd zijn tussen 1622 en 1626. Onderzoek aan het huis en de oudste onderdelen ervan, door de heren Pex en Plantenberg vanuit de Vereniging Oud Lisse, ondersteunen deze datering. Rond 1635 zou er een bakker gewoond en gewerkt hebben en rond de Franse Tijd zijn er enkele generaties zadelmakers in het huis geweest, maar hiervan zijn bij het onderzoek geen sporen meer gevonden. Oorspronkelijk zou het huis slechts een enkele woonlaag hoog geweest zijn. De tweede bouwlaag is veel later aangebracht, mogelijk al rond 1830 maar misschien pas kort voor de Eerste Wereldoorlog. Toen zou ook de bepleistering aan de voorzijde van de woning zijn aangebracht. De oudste foto’s van het huis tonen in elk geval steeds een witgepleisterde woning met twee woonlagen. Het pand is door de werkgroep Bouwkundige Zaken van de Vereniging Oud Lisse beschreven in het boek ‘Registratie Waardevolle Panden in Lisse. Deze werkgroep heeft ‘deze mooie woning’ in 1995 gewaardeerd als gemeentelijk monument, c.q. ‘karakteristiek om zijn unieke beeld in de straat’.
Bij de presentatie in 2008, van zijn tiende en laatste kalender met aquarellen van oude panden en monumenten in Lisse en omgeving, overhandigt Carl Daudeij een originele aquarel van het oudste pand van Lisse, Heereweg 191(zie omslag), aan de voorzitter van de Vereniging Oud Lisse, die zich sterk gemaakt heeft om het voormalig gemeentelijk monument van de slopershamer te redden. Maar helaas is dan de sloopvergunning al een maand eerder afgegeven, in afwachting van de daadwerkelijke sloop. Het was toen nog niet duidelijk dat het nog zó lang zou aanlopen. In januari 2014 is het oude huis echt gesloopt en verdwenen.
Hannes van Berkel en ‘doctor’ Thomas Nieuwenhuizen
Vóór de oprichting van het Kadaster bestaat het huis Heereweg 191 al. Op een heel oude minuutplan is het perceel met huis ingetekend en in de lijst van oorspronkelijke tenaamstellingen voor de invoering van de grondbelasting in 1832 staat Johannes van Berkel, bouwman in Lisse, genoteerd. In het Bevolkingsregister van 1830-1840 staat deze man geregistreerd als Hannes van Berkel, geboren in Hazerswoude en vierenzestig jaar oud. Hij woont aan de ‘Heereweg in ’t dorp’, op nummer 171, samen met zijn vrouw Antonia de Vries. Schuin aan de overkant woont het gezin van geneesheer Van Hasselaar. Het gezin bestaat uit de arts zelf, zijn vrouw en zeven kinderen. Het oudste kind is de dan zeventienjarige dochter Maria. Verder wonen daar nog een dienstbode en de nog jonge en ongehuwde ‘doctor’ Thomas Nieuwenhuizen. De oude geneesheer overlijdt in 1838 en zijn weduwe vertrekt met de kinderen naar Leiden. Alleen Maria blijft in Lisse achter, zij trouwt met de jonge dokter. Hannes van Berkel woont nog steeds op nummer 171 als zijn vrouw komt te overlijden. Dokter Nieuwenhuizen en zijn vrouw Maria wonen dan naast hem, op nummer 172, in het huis waar later Jan van der Geest zijn winkel ‘in galanterieën’ begonnen is. Als Hannes zelf in augustus 1852 overlijdt, wordt zijn woning verkocht aan dokter Thomas Nieuwenhuizen en zijn vrouw. Het jonge doktersgezin verhuist naar het huis naast hen, naar Dorpsstraat 171.
Antonius Schrama, van boerenknecht tot vrachtrijder
In 1876 komt Antonius Schrama als boerenknecht vanuit de Haarlemmermeer naar de boerderij van zijn oom op de Achterweg. Oom Carolus overlijdt in hetzelfde jaar en Antonius verhuist naar een adres op het Oosteinde in Lisse, het noordelijk deel van de huidige Heereweg. Hij is getrouwd met de Lissese Cornelia van der Reep. In 1878 wordt hun zoon Cornelis geboren. Het gezin vertrekt naar de Dorpsstraat en gaat wonen in het rechterdeel van de grote dubbele woning, net voorbij de hoek met Het Vierkant. Naast hen woont Clara Schrama, de nicht van Antonius, die met koperslager Antonie van Engelen getrouwd is. Antonius is nu vrachtrijder en woont met zijn gezin in huis nummer 311, nicht Clara woont met haar man op 312 en enkele huizen verder woont nog steeds het doktersgezin Nieuwenhuizen, in het oude witte huis dat nu adres Dorpsstraat 318 draagt. Er worden uiteindelijk vijftien kinderen in het gezin van Antonius Schrama en Cornelia van der Reep geboren, maar de meeste ervan worden niet volwassen. Twee dochters worden levenloos geboren, tweemaal wordt een tweeling geboren maar deze kinderen overlijden kort na hun geboorte. En nog eens vier andere kinderen sterven tussen twee en tien maanden. Van de jongens zet alleen de oudste zoon, de eerder genoemde Cornelis, het geslacht voort. Antonius Schrama overlijdt in 1917.
Cornelis Schrama van vrachtrijder tot grossier
Cornelis is de oudste zoon van Antonius Schrama. Hij trouwt in 1906 met Petronella Brouwer uit Hillegom. Cornelis is vrachtrijder, net als zijn vader. De bevolking van Lisse groeit, er zijn meer woningen nodig en een school. Op een groot stuk weiland achter het Vierkant wordt de christelijke lagere school gebouwd en een huis voor de hoofdonderwijzer. Dat wordt de Schoolstraat. Ook Cornelis koopt daar grond en bouwt er een huis op, schuin tegenover de nieuwe school. Daar gaat hij met zijn gezin wonen en daar worden de meeste van de kinderen uit het gezin geboren. Het zesde kind in het gezin is dochter Johanna, ze wordt Jo genoemd. In 1919 wordt het huis aan de Schoolstraat verkocht. Op de Heereweg overlijdt dokter Thomas Nieuwenhuizen en anderhalf jaar later ook zijn vrouw. Hun zoon en zijn inwonende tante vertrekken uit Lisse en het huis wordt verkocht. Veehouder Theodorus van Leeuwen en zijn vrouw zijn de nieuwe bewoners. Dan overlijdt ook veehouder Van Leeuwen en het huis wordt verkocht aan Jan Hendrik Elisa de Brero, een nog jonge kapelaan die in de pastorie bij de Sint Agathakerk woont. Hij heeft het huis aan zijn Lissese collegakapelaan Van den Berg verhuurd, voor diens vereniging die zich inzet voor de bevordering van het Katholieke Geloof. Maar als de jonge kapelaan De Brero in 1919 alweer naar Haarlem vertrekt, verkoopt hij het huis op de Heereweg aan Cornelis Schrama. Cornelis verhuist met zijn gezin van de Schoolstraat naar de Heereweg. Daar worden nog twee zoons geboren, de op één na jongste zoon wordt slechts drie maanden oud. Cornelis wordt grossier in levensmiddelen. De zaken gaan goed en het bedrijf breidt zich in de loop der jaren verder uit, er wordt een pakhuis gebouwd en een garage.
Grossierderij Schrama op Heereweg 191
De vijf zoons zetten het bedrijf voort als oprichter en vader Cornelis Schrama in 1932 overlijdt. De oudste zoon Piet wordt directeur. De grossierderij ligt dan nog steeds achter het woonhuis en is zowel via een heel smalle poort vanuit de Heereweg als via een bredere poort vanuit de Kanaalstraat te bereiken. Door het steeds groter en breder worden van de vrachtwagens, blijkt de poort toch echt te smal. Op de muren aan beide zijden van de poort ontstaan slijtsporen. Het wordt tijd voor meer geschikte huisvesting van het bedrijf en iin 1964 wordt een nieuw bedrijfspand aan de Eerste Poellaan betrokken. Als Piet Schrama in 1982 overlijdt, is hij vijftig jaar directeur van het grossiersbedrijf geweest. Jo(hanna) Schrama, de zus van de broers van de grossierderij, blijft ongehuwd en is de laatste Schrama die in het huis op de Heereweg gewoond heeft. Als haar jongste broer Jan kort na de Tweede Wereldoorlog trouwt, wordt de woning in twee wooneenheden gesplitst en verhuist Johanna met haar moeder naar Heereweg 191a, bereikbaar via de smalle poort links naast het huis aan de weg. Volgens een adresboekje van Lisse uit 1994 woont Jo Schrama dan nog op 191a, terwijl op nummer 191 Jan de Kooker als bewoner staat genoteerd. Johanna Schrama is enkele jaren voor haar dood naar een aanleunwoning bij Berkhout gegaan. In 2007 is zij in Sassenheim overleden. Jan de Kooker is de allerlaatste bewoner geweest van het oudste huis aan de Heereweg.
Bronnen
o.a.: Onderzoeksresultaten R. Pex en E.J. Plantenberg; Informatie Arie in’t Veld; Registratie Waardevolle Panden, Vereniging Oud Lisse; MIP-rapport; Minuutplan Lisse 1811-1832; OAT 1832; Lisse in oude ansichten en plattegronden, Eric Vergunst; Bevolkingsregisters 1830 – 1920 Lisse; Wassergeest, R.J. Pex; De Aagtenkerk van Lisse, A.M. Hulkenberg; Stamboom en website Schrama-Gravenmade-Bollenstreek; Informatie Gerard Schrama; GenealogieOnline v. Breevaart – v. Nierop; Adresboekjes Lisse.
Vervolg
Laura Bemelman tekende n.a.v. een gesprek met mevrouw Walenkamp-Schrama over ‘Wie Weet Raad’ (april 2014) het volgende op: Mevrouw is geboren in Lisse, in 1942, als dochter van Cornelis (Kees) Schrama, een van de zoons van de grossier Cornelis Schrama waarover ik in het 2e kwartaalblad van dit jaar schreef. Zij is vernoemd naar zijn vrouw, en haar oma, Petronella Maria Schrama-Brouwer. Haar peettante, Cornelia Adriana Helena (Corrie) Hulsebosch, is de vrouw van de oudste zoon en opvolgend directeur van de grossierderij Petrus (Piet) Schrama. Haar vader was samen met zijn broers eigenaar van de grossierderij. En heel erg toevallig, is ze ook nog geboren in het huis, afgebeeld in de rubriek “Wie weet raad?”. Op de foto staat het huis, tegenwoordig adres Heereweg 90 in Lisse. In dat huis is zij in 1942 geboren, dus ze weet precies waarover ze het heeft, ze heeft er lange tijd met haar ouders gewoond.
De op de foto witte aanbouw is volgens mevrouw al voor haar geboorte gesloopt ten behoeve van de bouw van het huis op nummer 92. Om de lelijk geworden muur na deze sloop te verbergen, is de muur gestuct en de deur naar het balkon is vervangen door een raam. De mooie teakhouten dubbele voordeur aan de Heereweg, van het merk Norhtgo, is er nog steeds en een blijvende herinnering aan de fabriek van de broers van haar moeder. Deze gelijknamige fabriek Norhtgo, middeleeuws voor de oorspronkelijke vestigingsplaats, stond toen nog in Noordwijk. Een andere bijzondere herinnering, vertelt ze, is dat als je indertijd bij haar thuis op je tenen op een keukenstoel ging staan en naar het westen keek, je in het voorjaar de bezoekers door de Keukenhof kon zien lopen. Via de achtertuin was daar nog vrij uitzicht op. Volkomen onvoorstelbaar, nu met de hele wijk De Blinkerd ertussen en de Westelijke Randweg.
Heereweg 86, 88 en 90
Het perceel waarop nu de nummers 86,88 en 90 staan, is indertijd in 1898 gekocht door Jacobus Matthijs van Til. De twee oude huizen die op het perceel stonden zijn gesloopt en hij liet het blok van de huidige drie huizen nieuw bouwen. In 1906 komen alle drie de woningen in eigendom van Jacob Groet, die ze in de loop der tijd weer verkoopt.
Heereweg 90
Voordat de familie Schrama in de woning van de foto kwam wonen hebben daar volgens het Bevolkingsregister eerst Jacob Louis Veldhuizen van Zanten gewoond, daarna Hendrikus en Gerrit Blokhuis en vervolgens nog Jacob Groet. Deze laatste verhuisde naar het nieuw te bouwen huis op nr 92.
Heereweg 92
Hier heeft aanvankelijk naast de bollenschuur het huis van Jan Jacob Guldemond gestaan. In 1943 zou dat huis gesloopt zijn en uiteindelijk vervangen door het huidige pand. Jacob Groet is in 1951 overleden, zijn zoon Hendrik, woonde volgens de telefoonlijst van 1950 toen in dit huis. Hier was lange tijd het Arbeidsbureau gevestigd en later het Algemeen Maatschappelijk Werk.
Heereweg 94
Links naast het huis op nummer 92 heeft een klein huis, vlak aan de straat, gestaan. Het komt tot 1921 niet voor in de bevolkingsregisters of het belastingkohier van Lisse. Maar mevrouw herinnert zich dat hier de familie Tromp woonde, een gezin met zes kinderen, vijf dochters en een zoon. Ze kwam daar met haar zusje regelmatig thuis. Het gezin verhuisde later naar de Von Bönninghausenlaan. Dit adres komt niet voor in de telefoonlijst van 1950 maar dat bewijst alleen dat de bewoner geen telefoonaansluiting had in die periode. Vóór 1972/1973 is het mogelijk gesloopt of in elk geval niet bewoond, want het komt dan niet (meer) in die adreslij st voor. Op een oude foto is nog wel het huisnummer ’94’ te lezen. In dit huis moet na het vertrek van de familie Tromp het kantoor van Joh. Roozen gevestigd geweest zijn. Naast het huis stond de bollenschuur van de firma Roozen. Nu is daar de kleinschalige wijk ‘De Rozentuin’.
Huisartsen begin 1900: Derde huisarts is noodzakelijk, maar moet wel katholiek zijn (3)
/in Historie /door Nico GroenPaul Stelder zet zijn verhalenreeks over de zorg in Lisse voort. Zo komen de namen van onze oude geneesheren weer eens boven drijven. Het waren vaak zeer markante mensen, die onder de notabelen van ons dorp werden gerekend.
Paul Stelder
Nieuwsblad 22 nummer 3 2023
Dit deel van de serie over de medische zorg in Lisse gaat voornamelijk over de veranderingen rond het begin van de 20e eeuw en de eerste 30 jaar daarna. In die periode is er in het dorp een sterke groei van de bedrijvigheid in de bloembollensector. Mede daardoor stijgt het aantal inwoners aanzienlijk: tussen 1880 en 1900 is de bevolking verdubbeld in omvang, van plusminus 2000 naar ongeveer 4000 inwoners. Er worden grotere huizen gebouwd die het dorp een ander aanzien geven. Er komen fietsen en auto’s in het straatbeeld. Door de bouw van de watertoren in 1923 komt er voor de bewoners van het dorp eindelijk een netwerk van waterleidingen. Ook riolering komt beschikbaar. Door kranten en radio komt de wereld van buiten Lisse, meer en meer de huiskamers binnen. En niet onbelangrijk: alle kinderen kunnen naar school.
Maar dan wel een katholiek!
Wanneer huisarts A. C. van Ewijk op 23 augustus 1893 plotseling overlijdt, sterft een diepgelovig rooms-katholieke arts. De andere arts in het dorp, C. Metzlar, is belijdend protestant. In de advertentie die na het overlijden van Van Ewijk wordt geplaatst, wordt dan ook gevraagd om een arts met een rooms-katholieke signatuur. Toch valt de keuze voor zijn opvolging op Dirk Blok. Blok is een overtuigd liberaal en niet rooms-katholiek. Rond 1900 is van de ongeveer 4000 inwoners van Lisse 60% rooms-katholiek. In het dorp zijn dan bijna 100 jaar lang twee huisartspraktijken geweest.
Gezien de sterke groei van de bevolking en de grote groep rooms-katholieken, vinden de pastoor en een aantal vooraanstaande roomskatholieken het gerechtvaardigd om een derde arts te zoeken, maar dan wel een met een rooms-katholieke geloofsbeleving. De rooms-katholieke gemeenschap bouwt in die periode heel actief aan een sterk rooms-katholiek bolwerk. In 1901 wordt het Agathagesticht gebouwd: een zusterklooster van de orde van de Heilige Franciscus plus de bijbehorende meisjesschool. In 1903 wordt met het gereedkomen van de nieuwe Agathakerk met pastorie, opnieuw een groot project afgerond. Het Piusgesticht, een centrum voor rooms-katholieke ouden van dagen, wordt in 1909 gebouwd. De nieuwe jongensschool, de St. Josephschool, volgt ook in 1909. In 1914 komt het nieuwe gebouw van de Nederlandse Rooms-Katholieke Volksbond (het Bondsgebouw) gereed.
Aanstelling F. G. M. Haase
In 1901 wordt een uitnodigingsbrief aan de kort daarvoor als huisarts afgestudeerde F. G. M. Haase gestuurd, een belijdend rooms-katholiek. Een goede studievriend van hem, Hermanus J.A. Walenkamp, die in datzelfde jaar huisarts geworden is in Warmond, heeft zijn naam genoemd. In de brief, waarvan een kopie in het archief van de VOL wordt bewaard, wordt Haase een grootse toekomst in Lisse voorspeld. Uiteindelijk gaat Haase op deze uitnodiging in. Later zal blijken dat de praktijk meer dan 100 jaar zal bestaan, omdat zijn zoon en kleinzoon de praktijk voort zullen zetten. De belofte van een grootse toekomst is dus terecht gebleken. De samenwerking tussen Haase en de andere twee huisartsen, zichtbaar in verschillende projecten, is goed geweest. Wie waren deze drie mannen en wat hebben zij betekend voor de gemeenschap?
Huisarts D. Blok
Dirk Blok (3 juli 1867 te Wormerveer – 3 januari 1943 te Soest) is op 9 juli 1893 in Amsterdam afgestudeerd en gaat op 15 april 1894 in Wormerveer in ondertrouw met Anna Maria Catharina Duijvis (1 februari 1866 te Koog aan de Zaan – 10 februari 1954 te Heemstede ). Blok woont dan al in Lisse. Ze krijgen op 16 mei 1895 hun eerste en enige kind, zoon Leendert. Zij gaan aanvankelijk wonen in het huis met praktijk aan de Grachtweg, de woning van zijn voorganer Van Ewijk.
Zakelijk gaat het klaarblijkelijk goed, want Blok laat in 1910 het karakteristieke huis aan de Achterweg 6 bouwen. Na hem zullen zijn opvolgers J.M. van Dijk en V.M.P. de Vroomen ook vanuit dit huis wonen en werken. Op de eerste foto’s van het huis staat nog geen garage. Pas in 1956 is de huidige garage door Van Dijk toegevoegd. Blok maakt voor het maken van zijn visites aanvankelijk gebruik van een koets, later schaft hij een auto aan. Over het huis aan de Achterweg is te vertellen dat op zolder twee kamers waren: één voor een dienstmeid en één voor een knecht/ koetsier: Blok had dus inwonend personeel. Een ander detail: op verzoek van mevrouw Blok moest de vloer van de benedenverdieping zo hoog zijn dat mevrouw vanuit het huis het Vierkant kon zien. Er was daardoor in het huis een flink souterrain. Daar was aanvankelijk de badkamer gelegen… Blok stond bekend om zijn vriendelijkheid, met name jegens kinderen. Hij deed zijn visites vaak rond etenstijd en keek dan in de pannen om te zien wat er gegeten werd en of er wel gezond gegeten werd. Hij toont zich een tegenstander van kwakzalverij, want in 1896 wordt hij lid van de Vereniging tegen de Kwakzalverij. Vanuit die visie rageert hij al vroeg tegen homeopathie. Ook is hij een fervent tegenstander van roken. Bij diverse gelegenheden raadt hij mensen af te roken, want het zou de gezondheid ondermijnen. Pas veel later blijkt hoezeer hij daarin gelijk heeft gekregen! Arie Raaphorst, de bekende Lisser chroniqueur, neemt het in zijn geschriften op voor dokter Blok wanneer pastoor Klekamp vanaf de kansel de parochianen oproept om naar de rooms-katholieke dokter Haase te gaan. Raaphorst roemt dokter Blok om zijn integere en plichtsgetrouwe houding. Blok maakt nooit onderscheid naar geloof of overtuiging. Binnen de rooms-katholieke gemeenschap zijn echter vooraanstaande leden die dit onderscheid wel maken. Maar Blok noemt zich liberaal, wellicht is zijn gezin doopsgezind omdat de familie van zijn vrouw doopsgezind was. In 1916 richt Blok een lokale afdeling van de Vereniging voor Geneeskundig onderzoek vóór het Huwelijk op. Kennelijk ervaart hij dat velen nauwelijks zijn voorbereid op dat huwelijk. Het jaar erna stelt Blok zich kandidaat voor de Liberalen in de gemeenteraad. Aanvankelijk krijgt hij net te weinig stemmen, maar in een tweede ronde wordt hij toch verkozen en kan hij, samen met zijn collega De Graaf, toetreden tot de gemeenteraad. Maar wel voor een andere partij! Op 23 oktober 1936 draagt Blok zijn praktijk over aan J.M. van Dijk. Deze merkt op dat Blok in die tijd, hij is dan 69 jaar voud, al vergeetachtig wordt. In 1943 overlijdt Blok te Soest.
Moeder en zoon Blok
Mevrouw Blok-Duijvis speelt een prominente rol in de Landelijke Vereniging van Huisvrouwen. Zij is in 1912 actief bij de oprichting van die vereniging en enige tijd later is zij vicevoorzitter. Later strijdt zij ook actief voor vrouwenrechten in het arbeidsproces in het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid, een instituut dat zich inzet voor betere en gelijkwaardiger werkomstandigheden voor vrouwen. Zoon Leendert Blok speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de kleurenfotografie van bloembollen en bollenvelden in Nederland. Aanvankelijk werkt hij met een techniek die de gebroeders Lumière in Parijs hadden ontwikkeld, het zogenaamde autochroom procedé. Later ontwikkelde hij vanaf ongeveer 1925 een eigen methodiek met de zogenaamde spectracolors foto’s voor tentoonstellingen en voor catalogi die de bollenreizigers met zich meedroegen. Ook het dorp Lisse en zijn bollenvelden worden regelmatig door hem gefotografeerd. De foto’s worden op dit moment o.a. bewaard in het Nationaal Archief in Den Haag en zijn gewilde kunstobjecten.
Rosendaal wisselt van huurder
Martinus de Graaf (3 januari 1872 te Leiderdorp – 4 mei 1949 te Amersfoort) behaalt op 18 november 1900 zijn artsentitel in Leiden. In maartc1901 vestigt hij zich in Vlaardingen, waar zijn toekomstige vrouw woont. In december van dat jaar legt hij deze praktijk alweer neer en op 16 januari 1902 trouwt hij, in Vlaardingen, met Adriane (Jeanne) van Vliet (16 november 1880 te Vlaardingen – 5 april 1934 te Lisse). Begin 1902 neemt hij de praktijk over van Cäto Metzlar, die dan 13 jaar in Lisse huisarts is geweest. Metzlar vertrekt naar Apeldoorn waar hij zich vervolgens weer als huisarts vestigt. Het echtpaar De Graaf neemt van Metzlar de huur van Villa Rosendaal over en deze woning blijft al die jaren hun woon- en praktijkhuis. In 1912 koopt hij het huis voor fl. 20.000,- . Het echtpaar krijgt vier zonen.
De tweede zoon, Henry Jacques, wordt in 1934 huisarts in Noordwijk. De jongste zoon Jan wordt in de oorlog door Duitse soldaten gearresteerd, wanneer hij illegaal naar de radio luistert. Hij komt op 15 november 1944 in concentratiekamp Neuengamme (Duitsland) om het leven. Het echtpaar is belijdend protestant wat onder andere blijkt uit het feit dat mevrouw De Graaf medeoprichter en erelid is van “Looft den Heer“, het koor op hervormde grondslag, en dat De Graaf in 1917 voor de christelijk hervormden in de gemeenteraad wordt gekozen en in 1918 bestuurslid van de Nederlands Hervormde schoolvereniging wordt.
In 1907 doet een bijzonder verhaal de ronde in het dorp: dokter De Graaf zou bij een auto-ongeval om het leven zijn gekomen. De krant spreekt dit nieuws tegen, maar kan ook niet melden wat er wél gebeurd is. Misschien was hij gewoon een poosje met vakantie, iets dat lang niet iedereen zich in die tijd kon permitteren.
Frans Haase
De derde arts die zich in Lisse vestigt is F. G. M. Haase (5 mei 1874 te Amsterdam – 26 augustus 1953 te Lisse). Op 9 mei 1900 behaalt hij zijn artsdiploma in Leiden. Na zijn afstuderen gaat hij een halfjaar als scheepsarts met de Holland-Amerika Lijn naar Amerika en Oost- en West-Indië. Na terugkeer belandt hij als huisarts-waarnemer in het dorpje Bemmel in de Betuwe. Daar ontvangt hij de uitnodigingsbrief van het kerkbestuur van de Agathaparochie (geschreven op 2 januari 1901) die hem met de steun van de gehele rooms-katholieke gemeenschap een prachtige toekomst in Lisse voorspelt. Kennelijk had Lisse meer te bieden dan Bemmel, want Haase verhuist in 1902 naar een kamer aan de Grachtweg. Later kan hij zijn praktijk voortzetten in een huis op de hoek van de Heereweg en de Zwanendreef. Hij trouwt op 30 mei 1904 met Emilie J. L. M. Sweens (25 oktober 1872 te ’s Hertogenbosch – 13 maart 1909 te Lisse). Uit dit huwelijk worden een zoon en een dochter geboren.
In 1906 laten zij op Heereweg 317 een dokterswoning met praktijk en apotheek bouwen dat de naam Maria’s hof krijgt, vernoemd naar zijn vrouw, die helaas jong overlijdt. Na haar overlijden huwt hij op 21 april 1914 met Carolina M. H .J. Hanrath (12 januari 1883 te Roermond – 27 augustus 1968 te Lisse). Zij krijgen samen nog vier zoons: de eerste zoon heet ook Frans en deze wordt zijn latere opvolger in Lisse. De derde zoon Lambert wordt later huisarts in Berlicum. Zoals verwacht is F. G. M. Haase vooral actief geweest in de rooms-katholieke gemeenschap. Hij heeft naast de spreekkamer in zijn praktijkhuis, ook veel gebruik gemaakt van een spreekkamer in Huize Pius, (zie foto rechts) het centrum voor rooms-katholieke ouderenzorg. Aldaar kan hij natuurlijk ook een beroep doen op de alom aanwezige zusters. De spreekkamer in Huize Pius is ruim en van toen moderne apparatuur voorzien. Hij krijgt daar na verloop van tijd bijvoorbeeld de beschikking over een röntgentoestel. Haase richt naar voorbeeld van het Groene Kruis in 1909 het Rooms-Katholieke Wit-Gele Kruis op. Het krijgt later een wijkgebouw in de Bondstraat. Haase wordt in 1927 voor de Katholieke Partij in de Provinciale Staten gekozen. Na de oprichting van de plaatselijke EHBO-vereniging geeft hij daar jarenlang les. Tevens is hij vele jaren als gemeentearts actief voor de keuringen en ziektebegeleiding van ambtenaren.
Samenwerking
De onderlinge samenwerking van de drie artsen is tweemaal duidelijk zichtbaar geweest. Beide keren was Blok de voorzitter en werd hij ondersteund door zijn collega’s De Graaf en Haase. De eerste keer was dat bij de oprichting van het Groene Kruis in Lisse op 19 augustus 1903. Doel van het Groene Kruis was het bevorderen van hygiëne en netheid en het beschikbaar stellen van hulpmiddelen en zorg. Na op diverse locaties te zijn gevestigd, wordt in 1927 het eerste echte wijkgebouw voor het Groene Kruis gesticht: dat was het gebouw Salvatori in de Wagenstraat. Het Rooms-Katholieke Wit-Gele Kruis organiseert de opslag en uitgifte van materialen vanuit het Pius Gesticht. In 1932 krijgen zij hun eerste echte wijkgebouw in de Schoolstraat. De tweede keer dat er van een duidelijke samenwerking sprake moet zijn geweest, is tijdens de Eerste Wereldoorlog bij de opvang van een groep van 468 Belgische vluchtelingen. In oktober 1914 staat de groep plotseling op het station van Lisse en moeten onderdak en opvang worden geregeld. Er wordt onder voorzitterschap van dokter Blok een algemeen steuncomité opgericht en een Rooms-Katholiek huisvestingscomité met als bestuurslid dokter Haase. De vluchtelingen blijven tot januari 1915. De samenwerking bestond ook uit het tijdens afwezigheid waarnemen van elkaars praktijk. Bekend is dat dokter De Graaf een langere periode afwezig is geweest. Tevens zijn diverse krantenartikelen verschenen waarin staat vermeld dat de huisartsen in het Gerechtsgebouw te Haarlem moeten verschijnen om als getuige of deskundige hun verhaal te doen. Daarnaast leggen de artsen veel huisvisites af en betekent het doen van bevallingen ook dat de arts langere tijd niet bereikbaar is. Zij moeten in die situaties dus regelmatig voor elkaar hebben waargenomen
De huisartsen: ook tandarts en apotheker
In 1929 betekent de komst van de eerste tandarts in Lisse dat een deel van de tandheelkundige zorg kan worden overgedragen. De huisartsen beperken zich tot het trekken van tanden en kiezen. De eerste tandarts in Lisse is Willem Antonius Simonis (17 november 1903 te Gouda – 21 februari 1962 te Leiden). Hij haalt zijn tandartsdiploma op 15 december 1928 in Utrecht en vestigt zich in februari 1929 aan de Grachtweg nummer 1. Hij is gehuwd met Adriana Maria Elisabeth Vos (30 december 1903 te Gouda – 7 augustus 1988 te Lisse). Het echtpaar krijgt 11 kinderen van wie oudste zoon Ad later kardinaal van de Rooms-Katholieke Kerk wordt. De tandarts bekommert zich, naast het trekken van tanden en kiezen, ook om het vullen van gaatjes, want amalgaam is dan al beschikbaar. Lokale verdoving is helaas nog niet goed mogelijk en een watergekoelde boor is ook nog niet uitgevonden. In al die jaren is er in Lisse geen zelfstandige apotheek gevestigd en zijn alle huisartsen daardoor ook apotheekhoudend. In de jaren ’30 dreigen de huisartsen echter nog een bron van inkomsten te verliezen. Door het groeiend aantal inwoners is inmiddels de vestiging van een zelfstandige apotheek mogelijk geworden. Maar dat gaat niet geruisloos. Mejuffrouw Sophie van Overbeek gaat met de huisartsen de strijd aan om in Lisse een apotheek te kunnen vestigen. Daar komt zelfs de rechter aan te pas…
Bronnen
Ach lieve tijd, 1000 jaar Duin- en Bollenstreek. Deel 9: ‘Geloofsbeleving’.
Herman van Amsterdam, e.a.: Een bollendorp bezet, Lisse ’40-’45.
Laura Bemelman: ‘De opvang van Belgische vluchtelingen in Lisse’. In: Nieuwsblad VOL, 2015. Jrg. 14, nr. 1.
Ine Elzinga: ‘Groene Kruis in Lisse honderd jaar jong’. In: Nieuwsblad VOL, 2003. Jrg. 2, nr. 3.
A. M. Hulkenberg: ‘t Parochiaal School, 125 jaar katholiek onderwijs te Lisse.
A. Hz. Raaphorst: Aanteekeningen op het Dorp en de Gemeente Lisse. Passim. Gedigitaliseerd en raadpleegbaar op LisseTijdReis.
Theo van der Salm en Carla van der Stap: ‘Leendert Blok, fotograaf van bloemstillevens in absolute eenvoud’. In: HeerlijkHeden. Nr. 197, zomer 2023.
Advertenties en artikelen uit kranten en medische tijdschriften.
De kleurenfoto met bollenvelden bij Lisse van Leendert Blok en de foto van het gezin Blok komen uit het archief van de VOL.
Met speciale dank aan Ria Grimbergen.
Frits Treffers penning 2023: Kanaalstraat 160
/in Historie /door Nico GroenDe penning werd dit jaar uitgereikt aan de familie Kleine, Kanaalstraat 160.
Jos van Bourgondiën
Nieuwsblad 22 nummer 3 2023
Dit jaar waren de “burgerwoonhuizen” aan de beurt, een mooie uitdrukking die terug te vinden was in het bestek van Albert Moolenaar uit 1923. De gebroeders Albert en Bram Moolenaar waren eind 19e en begin 20e eeuw actief in de woningbouw te Lisse. Zij hadden een aannemersbedrijf aan de Kanaalstraat ter hoogte van de huidige Molenstraat. Het was een goed lopend bedrijf dat dan ook haar sporen nagelaten heeft in het Lisse van rond 1900. In de Kanaalstraat het pand van Tissing, “de Zon” (1911), en een rijtje van 10 ter hoogte van Van Stijn (1926), huisjes zonder bovenverdieping met zolder en een gezamenlijk pannendak, inmiddels verbouwd of afgebroken. In de net aangelegde Veldhorststraat de eerste huizen (1922). anaalstraat 160 is de middelste van de drie panden die in 1923 in opdracht van de gebroeders Moolenaar zijn gebouwd. Dit pand is één van hun vele pareltjes en wordt bewoond door Paul en Monique Kleine. Zij hebben in de afgelopen jaren dit pand en de tuin, rekening houdend met de oorspronkelijke stijl van dit burgerwoonhuis en met aandacht en liefde voor de details, in goede staat weten te houden. Kanaalstraat 160 heeft de mooie karakteristieken behouden: raamkozijnen met roedeverdeling, origineel metselwerk, dakpannen Tuile du Nord, muurankers, in de voortuin beeldbepalende bomen. Ook binnen is er veel aandacht voor een inrichting die recht doet aan de woning. Kortom een mooie reden voor de Cultuur Historische Vereniging Oud Lisse om de “Frits Treffers Penning 2023” door Eric Prince aan Paul en Monique Kleine te laten uitreiken. Deze penning is een ontwerp van Frans en Truus van der Veld. Ook kregen zij de bijbehorende oorkonde en één jaar gratis lidmaatschap van de Cultuur Historische Vereniging Oud Lisse.
100 Jaar een keur van keuren
/in Historie /door Nico GroenDit jaar bestaat de Bloembollenkeuringsdienst (de BKD) 100 jaar. Een mijlpaal waar ook Oud Lisse graag aandacht aan besteedt.
door Liesbeth Brouwer
Nieuwsblad 22 nummer 3 2023
Een eeuw geleden
In 1923 werden de eerste bindende veldkeuringen voor narcissen uitgevoerd1. Kwekers in Sassenheim komt de eer toe met veldkeuringen te zijn gestart. Dat was natuurlijk niet zonder reden, de narcissenkwekers hadden veel last van aantasting door aaltjes en door de narcisvlieg. Sinds 1899 bestond de Plantenziektekundige Dienst (PD), die aangetaste bollen voor de export moest goedkeuren. Maar dat deden zij op basis van de droge bollen. Een veldkeuring zou beter zijn, maar de kwekers wilden geen controleur op de tuin. Stel je voor dat er partijen afgekeurd zouden worden. Dat zou in de penningen lopen. Helaas, de keuringen door de PD waren bepaald niet waterdicht, waardoor de afnemers kwamen te zitten met aangetaste bollen. In Amerika ontstond hierover steeds meer gemor en zelfs de dreiging om de grenzen voor Nederlandse bollen te sluiten.
De Narcis
Sinds 1914 bestond de vereniging De Narcis van Sassenheimse narcissenkwekers. De dreiging vanuit Amerika was voor hen aanleiding om een veldinspectie te organiseren, natuurlijk met het doel om hiermee de dreiging van een importverbod af te wenden. De vereniging sloot zich aan bij de Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur, (later KAVB), zodat ook kwekers buiten Sassenheim konden meedoen. Begin 1923 kwamen er 8 controleurs en 2 hoofdcontroleurs voor het keuringswerk in dienst van De Narcis. Zowel leden als niet-leden van De Narcis konden gebruik maken van de keuringsdienst. De deelnemende narcissenkwekers moesten de personeelskosten zelf opbrengen. Deed je mee met de bindende keuring dan betaalde je daar 3 cent per roe voor. Dat de controleurs niet altijd vriendelijk werden ontvangen laat zich raden. Er stond voor de kwekers flink wat op het spel mocht er iets mis zijn. Directeur van de keuringsdienst was de heer Van der Laan, die de keuringsdienst vanuit zijn woonhuis organiseerde. Op bijeenkomsten bij hem thuis kregen de controleurs instructies: geen gewichtigdoenerij, een gemoedelijke strengheid, zonder vrijwillige medewerking bereik je niks.
Jaren die volgden
De situatie in 1923 is totaal anders dan die in de huidige tijd. Er waren veel meer, vaak kleinere, kwekerijen dan tegenwoordig. Telefoon had men nauwelijks dus narcissenkwekers die buiten de regio woonden hadden vaak nog niet eens gehoord van dit nieuwe fenomeen: de veldkeuring. Wettelijk kon men geen keuring afdwingen. De PD speelde eengrote rol in het welslagen van het initiatief. Zij gaven exportcertificaten uit en deden dat alleen wanneer een veldkeuring goed was. Langzamerhand zagen steeds meer kwekers in dat zo’n veldkeuring een goede zaak was. Er sloten zich meer en meer kwekers aan. De Amerikanen waren echter het vertrouwen verloren: van 1926 tot 1937 mochten er geen narcissen naar Amerika geëxporteerd worden. Toch zag men het belang van
keuringen wel in.
Hyacint
Kwekers van hyacinten hadden een eeuw geleden veel problemen
met geelziek. Dat was in 1926 aanleiding voor de Algemeene
Vereeniging voor Bloembollencultuur om de vereniging De
Hyacint op te richten en een keuringsreglement op te stellen. De keuringsdienst, ondergebracht bij die van De Narcis, keurde de hyacinten niet op het veld, maar vanwege de besmettelijkheid van geelziek in de schuur. In de crisistijd vond een deel van de hyacintenkwekers het eigenlijk wel best met de keuringsdienst. Te duur en geelziek was niet meer zo dreigend. Er werd een compromis gesloten: de contributie werd gehalveerd en de lonen van de controleurs werden verlaagd, maar de keuring werd behouden.
Wettelijk geregeld
Hoewel de keuringsdienst succesvol was ontbrak een wettelijke basis. Dan blijken er altijd lieden te zijn die geen controleurs willen toelaten en handelaars die aangetaste bollen verhandelen, wat het imago van Nederland als bollenland geen goed deed. Dat vraagt om wettelijke maatregelen. In 1937 kwam er een Bloembollenziektewet. In hetzelfde jaar kwamen er ook veldkeuringen voor iris en gladiool. De keuringsdienst bleef bij de vereniging De Narcis. De dienst was in 1935 van het privéadres in Voorhout verplaatst naar het Krelagehuis bij de KAVB aan de Leidsevaart in Haarlem.
Oorlog
De crisistijd, gevolgd door de oorlog, was een zwarte periode. De Duitsers vorderden het Krelagehuis en de keuringsdienst verhuisde naar de Wilhelminastraat. Wat betreft de keuringsdiensten was er behoefte de zaak te centraliseren. Dat gebeurde in 1942. Waren de controleurs oorspronkelijk alleen in het seizoen actief, doordat er ’s winters gekeurd werd in de gladiolen kon een aantal in vaste dienst komen. Het doen van keuringen werd steeds moeilijker omdat fietsen gevorderd werden en banden niet meer te koop waren. Na de oorlog kwamen er steeds meer kwekersverenigingen die zich voegden bij keuringsdiensten: in 1946 De Tulp, in 1947 de Dahlia-verenigingen, in 1951 De Lelie en in 1956 Het Bijgoed.
De keuringen
Bij de verschillende gewassen werd op verschillende aantastingen gekeurd. Bij narcis vooral narcisvlieg en aaltjes. Dat leverde soms rare zaken op. In 1941 moest een Texelse kweker een hele partij vernietigen vanwege de narcisvlieg. Hij weigerde en vond, dacht hij, een andere methode. Hij liet jongens de narcisvliegen vangen. Iedere
gedode vlieg leverde 1 cent op. Het ging van kwaad tot erger en in 1951 zijn 12 ha. omgeploegd en vernietigd en ook het jaar erna was dat noodzakelijk. Hyacinten werden oorspronkelijk in de schuur gekeurd op geelziek. Bij irissen werd vooral gelet op aaltjesziek. Bij gladiolen was tripsaantasting een probleem. Al deze gewassen hebben ook last van virusaantastingen, maar virussen waren nog niet zo lang bekend. Pas na de uitvinding van de elektronenmicroscoop
in 1931 konden virussen gedetecteerd worden, maar keuringen op virusaantasting zouden nog jaren op zich laten wachten, want pas ongeveer 20 jaar later kwamen de eerste testen om virussen bij bolgewassen aan te tonen. Dahlia’s en lelies ondervonden veel hinder
van virussen. Bij sommige leliekwekers was 100% virusziek, maar niet alle kwekers accepteerden maatregelen en er moest soms politiebegeleiding worden gevraagd om een perceel te kunnen ruimen.
Theoretische benadering
Tot de 60-er jaren van de vorige eeuw was de organisatie van de keuringsdienst erg praktisch gericht. Dankzij het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek (LBO) was er in het vak weliswaar grote vooruitgang geboekt, maar dat had zich nog niet goed vertaald binnen de keuringsdiensten. Vanuit het ministerie en de PD werd aangedrongen op een hoger niveau. Ook wilde men minder invloed van de bollenwereld zelf. Het was toch een vorm van “de slager keurt zijn eigen vlees”. Even hing de toekomst van de keuringsdienst aan een zijden draadje, maar er kwam een oplossing. Met de aanstelling in 1962 van ir. H. van Os werd een vernieuwende stap gezet. De controleurs werden theoretisch bijgespijkerd. Dat virussen overgebracht werden door luizen was in die tijd voor sommige controleurs, net als voor sommige kwekers, een nieuwigheid. Door scholing werd ook de voorlichting beter. Er was zelfs een tijd dat de dienst briefpapier gebruikte met het opschrift: “keuringsdienst
en voorlichtingsdienst”.
Virus
In de vijftiger jaren komen er testen om virussen aan te tonen. Dat gebeurde bij het LBO waar konijnen en paarden gebruikt werden om antiserum voor virusherkenning aan te maken. De keuringsdienst had zelf geen laboratorium en daarom kwam een medewerker van de dienst vanaf 1962 bij het LBO te werken. Tulpen werden ook na de oorlog nog niet door de keuringsdienst gekeurd. Virusbesmetting was deels bekend. Het was voor veel kwekers een diepe teleurstelling dat die prachtige gebroken tulpen virusziek bleken. Ook werd er nog lang geloofd in oude wijsheden als: ratelvirus (virus overgebracht door aaltjes) komt door de kou, of als je een bol laat vallen is hij volgend jaar virusziek. Eerst werd door de tulpenkwekers gedacht dat men de problemen zelf wel kon oplossen, maar dat bleek te simpel gedacht. Engeland en Amerika eisten gezonde tulpen en om de export niet in gevaar de brengen besloot men veldkeuringen door de PD toe te staan. Dat duurde tot 1988 waarna de keuringen overgedragen werden naar de BKD (deze afkoring is dan al helemaal ingeburgerd).
Kwaliteitskeuring
Keuringen op ziektes waren er dus al lang, maar een kwaliteitskeuring, hoewel in bepaalde gebieden en voor gepaalde gewassen al vrijwillig georganiseerd, kwam er pas door een wettelijke basis. In 1980 werd per koninklijk besluit het Landbouwkwaliteitsbesluit Bloembollen aangenomen. De uitvoering van de keuringen kwam bij de BKD en werd geleidelijk ingevoerd. In
1982 begon dat met iriskeuringen. De Darwin hybride soorten Apeldoorn en Golden Apeldoorn waren de eerste tulpen die gekeurd werden volgens de kwaliteitsnorm. Geleidelijk aan breidde het aantal gewassen dat gekeurd werd op kwaliteitsnormen zich uit.
Eigen gebouw
De BKD had al vanuit diverse locaties gewerkt toen er een tip binnenkwam dat een Europese subsidie mogelijk te gebruiken was voor de bouw van een eigen gebouw. De tip kwam van professor Schenk van het LBO. Al vanaf de eerste jaren was er goed samengewerkt met het LBO. Het eerste BKD-laboratorium werd zelfs in 1979 ingericht in de konijnenstal van het LBO. In 1923 begon de dienst bij wijze van spreken in de woonkamer van de eerste directeur. Daarna volgden in Haarlem het Krelagehuis en de Wilhelminastraat en intussen waren de burelen in Treslong in Hillegom. Een eigen locatie was zeer welkom en met de subsidiemogelijkheid kon men naarstig op zoek naar een locatie. Dat werd aan de Zwartelaan. De officiële opening van het gebouw liet men samenvallen met het 60-jarig bestaan van de dienst in maart 1982.
Sceptisch
Een belangrijke test om virussen aan te tonen was de Elisa-test (enzyme-linked immuno sorbent assay). Vanaf ongeveer 1980 wordt deze test toegepast, eerst voor lelies, later ook bij andere bolgewassen. Deze test toont meer virussen aan dan met de eerdere keuringen. Daardoor werd de test in eerste instantie nogal gewantrouwd. Ook over de kwaliteitskeuringen is men sceptisch. Begin tachtiger jaren lijkt het vertrouwen, wat de BKD in 60 jaar heeft opgebouwd, tanende. Dankzij de Japanners, die heel veel waarde hechten aan de strenge kwaliteitskeuring van de BKD, zag men de waarde van de keuringen uiteindelijk in. Wat zich weer vertaalde in een flinke stijging van de export naar Japan. Japanners
lopen ook mee met de veldkeuringen. Het land eist ook strengere keuringen dan de standaardkeuringen.
Vernieuwingen
Vanaf de start van de keuringsdienst waren er steeds vernieuwingen. Tegenwoordig heeft men ook te maken met Europese wetgeving. De automatisering luidde een nieuwe fase in. Eerst klopten kwekers die kampten met een ziekte in een bolgewas, waarvan ze de oorzaak niet wisten, voor raad aan bij het LBO. Die taak is geheel overgenomen door de BKD. Het aantal monsters dat beoordeeld moest worden steeg enorm. In 2018 waren het er al 33.000. En die aangeboden monsters kwamen ook nog in pieken. Dat vroeg natuurlijk om maatregelen om de testen efficiënter te maken. Op diverse manieren werd tijdwinst geboekt. Maar het was ook nodig om het laboratorium te vergroten en te moderniseren. In 2020 was de nieuwbouw een
feit. Het ontwikkelen van nieuwe toetsen en verdergaande digitalisering blijven uitdagingen.
Honderd jaar
Op 21 juni 2023 vierde de BKD haar 100-jarig bestaan en waren er rondleidingen in het laboratorium. In die 100 jaar veranderde de keuringsdienst van een organisatie van het bollenvak naar een organisatie voor het vak. Vanaf 1979 isde BKD een zelfstandig bestuursorgaan en voert taken uit die in de wet zijn vastgelegd voor bloembollen. De BKD is een bloeiend bedrijf dat steeds zal innoveren en zich zal aanpassen aan de veranderende tijd en dienend is aan onze nationale trots: de bloeiende bollen. De geschiedenis van de afgelopen 100 jaar is ook verwerkt in een geschenk aan de 100-jarige BDK: de reuzenbol, geschilderd door Lisette Hogewoning. De bol werd op de feestdag onthuld en staat voor het kantoor aan de Zwartelaan.
Gebruikte bron
O.a.: Phileen Meertens: Goed gekeurd: 75 jaar Bloembollenkeuringsdienst.
1In het BKD-jubileumboekje Goed gekeurd: 75 jaar
Bloembollenkeuringsdienst staat dat in 1923 de eerste
vrijwillige veldkeuringen voor narcissen werden uitgevoerd,
maar dat blijken keuringen met bindende voorwaarden te zijn
geweest. Bron: Maarten Timmer: Het Centraal Bloembollen
Comité, een succesvolle samenwerking die niet duurzaam bleek.