Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners

Het vaasje is 15 cm hoog en versierd met een gestileerde tulp in rood en geel en een witte band met daarop de tekst ‘Bulbi-Cultura 1860-Haarlem 1910’.

Het vaasje is 15 cm hoog en versierd met een gestileerde tulp in rood en geel en een witte band met daarop de tekst ‘Bulbi-Cultura 1860-Haarlem 1910’.

Ernie van der Voet

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

In het tweede nummer van dit jaar van het VOL Nieuwsblad is aandacht besteed aan twee boeken uit de bibliotheek van VOL. De boeken waren uitgegeven naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van de Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (AVB) in 1910. In de Haarlemmerhout vond toen een groots opgezette nationale bloemententoonstelling plaats. Bij lezing van dit interessante artikel dacht ik onmiddellijk aan een kunstwerk dat ook naar aanleiding van die tentoonstelling is gemaakt. Het vaasje maakt onderdeel uit van kunstcollectie De Witte Zwaan.

De Witte Zwaan
De kunstverzameling is in de jaren tachtig van de vorige eeuw begonnen door de broers Joop en Harry Zwetsloot, toen eigenaren van de Hobaho. Aanvankelijk was het verzamelen van kunst vooral een persoonlijke hobby, later is een stichting opgericht met de naam De Witte Zwaan. Dat is een verwijzing naar het hotel aan ’t Vierkant waar het veilingbedrijf in 1921 begon. De zwaan is het beeldmerk van het bedrijf geworden en later van de kunstcollectie. Collectie De Witte Zwaan bestaat uit ruim negentig voorwerpen: schilderijen, tekeningen, glas, aardewerk, zilver, textiel en meubels. De kunstvoorwerpen zijn allemaal gerelateerd aan de bollenteelt. Het gaat om een grote variëteit van kunstvormen, stijlen en periodes. De collectie is in langdurig bruikleen ondergebracht bij museum De Zwarte Tulp aan ’t Vierkant in Lisse. Er wordt steeds een groot deel van de collectie tentoongesteld en regelmatig worden objecten gewisseld.

Vaasje met tulp
Het vaasje is 15 cm hoog en versierd met een gestileerde tulp in rood en geel en een witte band met daarop de tekst ‘Bulbi-Cultura 1860-Haarlem 1910’. Aan de onderzijde staat: ‘H.J. Lamp Haarlem Gouda-Aardewerk 82’. Een vaasje in kunstcollectie De Witte Zwaan H.J. Lamp was een winkel in luxe en huishoudelijke artikelen in de Barteljorisstraat in Haarlem. Deze firma was waarschijnlijk de opdrachtgever. De nationale bloemententoonstelling was natuurlijk een evenement dat aan de Haarlemse inwoners en ondernemers niet ongemerkt voorbij ging. Er kwamen veel bezoekers, waaronder bekende personen uit die tijd. De firma Lamp zag ongetwijfeld een aantrekkelijke handel; dat blijkt ook uit advertenties, bijvoorbeeld in het Bloemendaalsch Weekblad. Lamp maakt daarin reclame voor de alleenverkoop van ‘Bulbi Cultura Faiences’ in de kiosk op de tentoonstelling of in het ‘magazijn’ in de Barteljorisstraat.

Gouds aardewerk

De firma betrok ook ander aardewerk uit Gouda, bijvoorbeeld van ‘de Goudsche Plateelbakkerij’. In andere advertenties is sprake van
‘Hollandsch Kunstaardewerk met het embleem van Bloembollencultuur’ en ‘Oranjeborden 1910’, allemaal te koop op de tentoonstelling. Het is niet duidelijk of het altijd om dezelfde aardewerkfabriek in Gouda gaat en evenmin waar het vaasje is gemaakt. Daardoor weten we ook niet wie de ontwerper was. Gouds aardwerk kan zowel glanzend als mat zijn. Glanzend plateel werd vooral gemaakt door ‘Plateelbakkerij Zuid-Holland’, in de volksmond ‘Plazuid’. Het vaasje is duidelijk glanzend; dit is een aanwijzing, maar we weten het niet zeker. Dit type aardewerk wordt ook wel faience genoemd (naar de stad Faenza in Italië). Het wordt tweemaal gebakken. Vaasjes als deze worden met witte
gietklei gegoten in een mal, gebakken en daarna met de hand versierd en voorzien van doorzichtige glazuur. Bij de tweede keer bakken versmelten de beschildering en het glazuur met de klei en geeft het glazuur de glans. Gouds aardewerk of plateel kenmerkt zich door florale afbeeldingen, expressief kleurgebruik en – in vergelijking met andere uitingen van Jugendstil – stevige lijnvoering. Evenals één van de boeken in de bibliotheek van VOL is de decoratiestijl van het vaasje duidelijk Jugendstil, in Nederland ook wel Art Nouveau genoemd.
Aan de onderzijde van het vaasje staat het getal 82. Als dat een waarmerk is voor een uniek exemplaar, mogen we er vanuit gaan dat er tenminste zoveel zijn gemaakt en waarschijnlijk meer. Je zou graag willen weten waar ze zijn gebleven en hoeveel er de 113 jaar tot nu ongeschonden hebben overleefd. Een speurtocht op internet levert niets op. Het lijkt erop dat Stichting De Witte Zwaan een tamelijk uniek exemplaar te pakken heeft gekregen.

De wilde flora van de Bollenstreek: de zwanenbloem

De laatste bloem komt aan de orde de Z van Zwanenbloem wordt nu besproken en dan is dat verhaaltje uit. Een andere rubriek komt in het volgende nummer. Daar nemen we op pagina 31 de aftrap van. Maar nu nog even een zwanenzang.

Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

Zwanenzang met zwanenbloem

We hebben sinds begin 2021 steeds aandacht besteed aan een plant in het kader van de rubriek ‘De wilde flora van de Bollenstreek’. Prachtige botanische tekeningen werden daarbij getoond. Natuurlijk is het onderwerp nog lang niet uitgeput, maar toch hebben we besloten dat het tijd wordt voor iets nieuws en dus tijd om afscheid te nemen van de rubriek. Met de zwanenbloem dus.

Naamgeving
De zwanenbloem is een inheemse plant en gedijt goed als oever- en moerasplant. De Nederlandse naam luidt dus zwanenbloem. Die naam zou ontstaan zijn omdat de stampers lijken op sierlijke zwaantjes. Wel een passende naam voor zo’n sierlijke bloem waar elegante zwanen langs komen glijden. De plant is tweeslachtig, maar omdat de stampers pas gaan rijpen wanneer de meeldraden al uitgebloeid zijn, voorkomt ze zelfbevruchting. Ze wordt ook wel aangeduid met koffieplant. Dat zou dan weer verwijzen naar de bloeiwijze. De nog niet ontloken bloemknoppen lijken qua vorm op koffiebonen. Er zijn planten die een hele reeks vrij algemeen bekende Nederlandse, soms regionaal gebruikte, namen hebben. Het Meertens Instituut, dat onderzoek doet naar taal en cultuur in Nederland, heeft zelfs een databank opgezet van Plantennamen in de Nederlandse Dialecten (PLAND). Ook onze zwanenbloem staat er meerdere keren in. Zo zou met ‘kloek met kuikentjes’ ook de zwanenbloem bedoeld kunnen worden. Curieus, maar niet handig. Gelukkig hebben we een formele wetenschappelijke
naamgeving van planten, algen en schimmels. Die namen worden vastgelegd in de International Code of Nomenclature for algae, fungi, and plants (ICN).
Onze zwanenbloem heet Butomus umbellatus. Ook dit vertelt wel iets over de plant. In umbellatus zien we een verwantschap met het Engelse umbrella (regenscherm). De zwanenbloem bloeit met grote, in een scherm geplaatste, rozerode bloemen.

Bescherming

Stampers als sierlijke zwaantjes omringd door dansende meeldraden

De zwanenbloem is bepaald geen zeldzame plant in onze omgeving. Toch stond de plant op de lijst van beschermde planten in de Flora- en faunawet uit 2002. In 2017 werd deze wet vervangen door de Wet Natuurbescherming. De criteria die gehanteerd zijn bij het opstellen van de lijst zijn nogal divers: zeldzaamheid, belang voor de natuur, enz, enz. Maarvook aantrekkelijkheid is een criterium. Want datvzou kunnen betekenen dat mensen juist die fraaie planten gaan plukken of uitgraven om in de eigen vtuin te zetten. Dus zo beschouwd toch wel goed om ze te beschermen. Echter, de lijst is maar beperkt tot 163 namen. Het gevaar is dat weinig voorkomende en onopvallende planten niet gezien zijn en dus ook niet in de lijst staan. Van bescherming is dan geen sprake. Nu is er nog een andere organisatie die zich bezighoudt met wilde planten: Floron (Floristisch Onderzoek Nederland). Zij zetten zich al tientallen jaren in voor onderzoek naar en bescherming van de Nederlandse wilde flora.

 

Gedroogd in een herbarium, dat is pas echt een zwanenzang van de zwanenbloem

Met behulp van vele vrijwilligers doen zij planteninventarisatiewerk. Zo komen zij tot een verspreidingsatlas en wordt een rode lijst samengesteld van bedreigde soorten. De planten op die rode lijst worden verdeeld in categorieën die variëren van: ‘uit Nederland verdwenen’ tot ‘gevoelig’. Er staan 530 namen op de rode lijst. Wettelijke bescherming is er nog niet, wel wordt van provincies, gemeenten en organisaties die natuurterreinen beheren verwacht dat zij in hun beleid en beheer rekening houden met de lijst. Onze zwanenbloem staat ook in deze lijst.

Zwanenbloem

Eetbare wortelstok

Gelukkig heeft onze zwanenbloem geen bescherming meer nodig. Tot 2017 was ze wel beschermd. De wortelstokken van de zwanenbloem zijn eetbaar en zouden in tijden van nood in o.a. Rusland gebruikt zijn om broodmeel van te maken. De zwanenbloem groeit in voedselrijk water en is zo een indicator voor de waterkwaliteit. De plant groeit vaak in sloten die regelmatig geschoond worden. Eigenlijk heeft ze daar baat bij want de plant laat zich makkelijk wegdrukken door andere plantensoorten als riet en lisdodde. Losgeraakte wortelstokken kunnen zo ook nog zorgen voor vegetatieve vermeerdering.

De zaden kunnen drijven en zorgen er zo voor dat de zwanenbloem zich ook op een andere gunstige plek kan settelen. Komend jaar kunt u in de berm weer genieten van de aardaker, de plant waar we onze floraserie mee begonnen. Aan de oever vindt u vast de bloeiende zwanenbloem. ‘Van aardaker tot zwanenbloem, Flora van de Duin- en Bollenstreek’, het boek van Jelle van Dijk en Hans van Stijn, diende als inspiratie voor onze florareeks. Trek erop uit om nog veel meer te ontdekken van wat hier groeit en bloeit.

Zwanenbloem

200 Jaar in vuur en vlam

Twee eeuwen goed geregelde brandweer in Lisse. Goed geregeld, want brand moet zo efficiënt mogelijk bestreden worden. Snelheid en routine worden zoveel als mogelijk getraind. Iedere seconde telt, dus ruim baan voor de brandweer!

Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

Op 10 juni werd gevierd dat de vrijwillige brandweer Lisse 200 jaar bestond. Voor de jeugd, maar ook voor volwassenen, was er die dag veel te beleven. Er was een optocht van oude en nieuwe brandweerwagens, de nieuwe ladderwagen werd in gebruik genomen, de kazerne kon worden bekeken, de jeugdbrandweer was actief enz. enz. Hoe belangrijk de brandweer is toonde de enorme brand in Ter Aar een dag eerder die vanuit Lisse door pikzwarte wolken heel duidelijk te zien was en waarvoor gewaarschuwd werd door het NL-alarm op de mobiel. De eenheid uit Lisse was er ook bij betrokken met een tankautospuit en de autoladder.

Reglement in 1823
In 200 jaar zijn er natuurlijk enorme verbeteringen geweest, waarvan zo’n alarm maar een klein voorbeeldje is. Natuurlijk was er ook voor 1823 al sprake van een brandweer. In 1823 kwam het tot een reglement ‘’houdende bepalingen ter voorkoming en blussing van brand en hetgeen na een gebluste brand dient te worden verricht’’, dat door schout en assessoren, vergelijkbaar met de huidige gemeenteraad, is aangenomen. Cornelis van der Zaal is dan brandmeester. Doordat hij een dagboek bijhield dat door Bert Kölker bewerkt is tot een mooie boekuitgave (Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal 1762 – 1839) hebben we ook uit de periode voordat het reglement van kracht werd wat gegevens. Kölker meldt dat in 1718 een voorvader van deze Cornelis, Cornelis Arijaans van der Zaal, als burgemeester en brandmeester betrokken was bij de vaststelling van een personeelslijst voor de brandweer. Zelf is Cornelis van der Zaal sinds 1819 brandmeester. Na zijn dood gaat deze functie over van vader op zoon tot 1909. Eind 1823 worden 90 mannen genoemd die betrokken zijn bij de brandbestrijding.

 

De brandslangen werden eerder in de toren uitgehangen om goed te drogen, dan werden ze pas opgerold. De toren is heel lang opslagruimte geweest voor brandweerspullen. Ook het brandspuithuisje zien we op de ansicht.

Oudere verslagen schout en assessoren
In 1817 blijkt uit een vergadering van schout en assessoren dat ze de brandspuiten en andere middelen voor brandbestrijding moeten testen. Er is een lijst van personen die gekoppeld zijn aan de 2 brandspuiten. De personen worden blijkbaar voor een jaar benoemd. Dinsdag na Pinksteren is men gewoon alles te inspecteren en te proberen. De mannen die dat moeten doen wordt “aangezegd” dat zij om 2 uur bij het Regthuis moeten zijn. Er wordt bij vermeld dat zij na de inspectie niet weg mogen gaan maar dat ze moeten helpen met opruimen. Alles moet weer naar de toren. Daar zullen de slangen wel uitgehangen moeten worden. Maar wat waarschijnlijk het belangrijkste is: twee half vaten bier worden als douceur in het vooruitzicht gesteld. Er volgt later nog een opmerking over de test: de leren slang van de oude spuit is geheel onbruikbaar. De schout moet een nieuwe laten maken. De leren brandslang was toen eigenlijk al ouderwets. De oprolbare brandslang was een uitvinding van Jan van der Heyden uit 1673. Hij kreeg ook octrooi op een verbeterde brandspuit. Rond 1780 werden die brandslangen van leer zo langzamerhand vervangen door geweven hennepslangen. In 1818 worden de materiaalschouw en het bier weer gemeld. In 1820 is een reparatie aan de brandspuit noodzakelijk. Dat wordt gedaan in Amsterdam. Uit het verslag van 1822 blijk dat aangenomen is om een brandspuithuis te bouwen aan de noordwestkant van de toren.

Het reglement
Er staan heel veel bepalingen in het reglement die moeten voorkomen dat er brand kan ontstaan. Zo zijn er bepalingen over stookplaatsen en het verplicht schoonmaken daarvan. Dat wordt jaarlijks geïnspecteerd. Ambachtslieden die vuur gebruiken krijgen restricties. Zo mag een kuiper zijn duigen alleen in de open lucht heet maken, mag er niet gerookt worden op de dorsvloer en hetzelfde geldt voor dekkers op daken en ambachtslieden op zolders. Ieder gezin moet een emmer hebben en is verplicht deze emmer, gevuld met water, op straat te zetten binnen vijf minuten nadat de klok begint te luiden. De trommel wordt geroerd! Brandbestrijding is een serieuze zaak: in artikel 22 staat bijvoorbeeld dat men niet uit dartelheid iemand nat mag maken of in iemands huis mag spuiten. Daar staat zelfs een boete tegenover: verbeurte van een gulden, boven en behalve vergoeding der schaden, welke ontstaan. Ook in andere artikelen worden straffen en boetes bij nalatigheid genoemd.

Molenbranden

Van de molenbranden staat deze van de Zemelpoldermolen ons nog goed voor ogen.

Veel nadruk was er op voorkomen van branden. Als er eenmaal brand uitbrak was er vaak geen redden meer aan. Brandmeester Cornelis
van der Zaal had een timmer- en molenmakersbedrijf aan het Vierkant. De eerste afgebrande molen die hij in zijn dagboek vermeldt is de Bonte Krielmolen. Voorjaar 1796 brandt de molen tot de grond toe af. Voor blusactiviteiten zal de afstand te groot zijn geweest dus Van der Zaal vermeldt daar niks over. Februari 1819 is het ook raak.

Van der Zaal schrijft: “Op den 13e februari 1819 in de nacht om 1 uur werd ik door Gert Bol geklopt en zei, dat de Grote Poelmolen in brand stond. Ik klopte terstond mijn jongens en toen wij onze kleding aan hadden, liepen wij achter in onze tuin en zagen dat het de Kleine Poelmolen was en zagen ook dat de as en roeden en bovenhuis er al af waren en het onderhuis was niets anders als een vuurkolom, zodat er niets aan te doen was, maar de schout Pagestechter en mijnheer Entingk kwamen om mij de brandspuit mee te geven en de klok over kant te halen, maar ik raadde het af, omdat het niet kon helpen, want de molen zou, eer wij er bij waren, geheel weg zijn. Maar ik zei dat ik er direct naar toe zou gaan en zien of de spuit van enig nut kon zijn. Ik zou er dan meteen iemand om wegzenden. Ik ben dan ook met mijn kinderen en Piet Velthoven er naar toe gegaan entoen wij op de Heereweg bij JB. Riggel kwamen, viel het onderhuis van de molen ineen en verspreidde de vlam uiteen en zo de eerste (Poel)laan op en de Poeldijk langs en toen wij bij Cornelis Langevelt kwamen, die nog lag te slapen en wij hem klopten, liepen mijn kinderen vooruit bij Corneliszoon Zijland. Omdat de wind noordwest was en sterk waaide, gingen ik en Velthoven bij Corneliszoon de werf over, die ook nog lag te slapen en die wij ook klopten en zo naar de molen gingen en toen was alles al tegen de grond en brandde nog hevig”.

In 1825 meldt Van der Zaal dat de Elsbroekermolen tot de grond afbrandt. Door blikseminslag brandt de weer opgebouwde molen in 1895
opnieuw af. In 1833 is het midden in Lisse raak. Van de Zaal meldt: “In 1833 op 6 januari zondagnacht om half 3 uur werd ik geklopt, dat de
korenmolen in de brand stond, die ik in 1827 had gezet. Toen ik buiten kwam, was de kap er al afgebrand. Ik ging er dadelijk met de spuit naar toe en was van binnen geheel van onder tot boven al in volle vlam en wij stelden een spuit klaar en gingen aan de gang, omdat er een hooischelf bij stond, die wij ook hebben behouden. Het was heel gelukkig, dat de wind zuidwest was de vonken over het land gingen en het vroor, zodat wij rond om over het water konden lopen en rondom konden komen. De molen brandde geheel uit van boven tot beneden. De staartbalk met de schoren zakten op de stelling neer toen die boven waren afgebrand, want het was stil weer, maar wij deden daar een touw onder aan en trokken die van de stelling af en schoot toen omlaag, nadat wij eerst de kruias er uit hadden gehaald en schoot toen door het ijs in de grond en toen viel er ook van boven een stuk hout af. De molen was van binnen schoon uitgebrand en wij gingen na ruim 6 uur spuiten naar huis toen wij het aan van Rijn overgaven, die er toen op paste en het losse ijzerwerk opraapte. Daar hadden beneden nog 12 zakken
rogge gelegen, die ook waren verbrand. In Hoogblokland staat dit beeld, een werk op 2 hele zakken na, die zij ‘s-middags zijn wagen had hij er uit gehaald en het rogge was van Hillegoms bakker Stijman, verder was er geen koorn in. Hoe het ontstaan is weet ik niet, alleen dat 2
knechten gebild hadden. Die waren er om half 12 uit gekomen, toen van Rijn uit de herberg kwam”.

Hier meldt Van der Zaal dus een mogelijke oorzaak: het billen of wel het scherp maken van de molenstenen. In 1890 verbrandde de Lageveensemolen. Onze kroniekschrijver maakte dit niet meer mee, maar een van zijn nazaten was op dat moment brandmeester. Het bericht daarover in het Leids Dagblad luidt: “Gistermorgen omstreeks half twaalf ontstond er brand aan den molen in de Lageveensche polder onder de gemeente Lisse, waarschijnlijk veroorzaakt door vonken uit de locomatief van een passeerende trein. Hoewel er dadelijk
twee spuiten aanrukten, welke een niet geringen afstand moesten afleggen om bij het brandende perceel te komen, brandde de molen tot den grond af”.

Blikseminslag, wrijving en spelen met vuur gaan niet samen. Vrijwel iedere molen kwam wel eens aan de beurt. Gelukkig komen mensen niet alleen naar de brand kijken maar ook als een molen weer als een phoenix uit zijn as is herrezen. Wat staat ze er weer mooi bij!

Een molen liep nogal eens een risico op brand door blikseminslag, een oververhitte as en om maar een vrij recent voorbeeld te noemen, vandalisme. Want de brand in de Zemelpoldermolen in 1999 zal menigeen zich nog wel herinneren. Overigens was een voorganger van deze molen ook al afgebrand in 1708.

Blussen
Bij brand is het vaak redden wat te redden is. Bij de molens waren die mogelijkheden summier. Over hoe het er aan toeging bij een woning schrijft Van der Zaal: “In de nacht tussen 11 en 12 september 1830 werd ik om ½ drie uur geklopt, omdat er brand was in de woning van de heer van der Staal, genaamd De Venne, waar Carel Schrama woonde en wij kwamen daar met de spuit even om 3 uur. Toen stond meer als de halve kap van de stal en woonhuis in volle vlam en binnen in de stal was het kozijn al uitgebrand, zodat er geen doen meer aan was, maar de ene schuur, die in brand was spoten wij uit en op de ander legden wij een brandzijl en hielden die gestadig nat, zodat we die ook behielden en ook het zomerhuis en de korenmolen. Toen de stal en woonhuis zo ver waren verbrand dat wij er geen gevaar meer van hadden, gingen we naar de hooibergen. De ene berg hebben we afgedekt met hark en sloothaken en de brand almaar uitgespoten, maar deze kwam steeds weer terug.

Toen hebben we deze rondom tot de grond toe afgestoken en daar vonden we niets meer. Toen naar de andere berg, waar het vuur ook aangekomen was. Deze hebben we ook afgestoken. In de laatste kant vonden wij op 6 vt van onder het broeigat, waar alles as was
en daar ook was uitgebroken en toen dat uit was, was het allemaal gedaan Maar toen het binnenhout in de woning en het woonhuis. Dat lag nog gestadig te smeulen. We hebben de brand verder uitgespoten, zodat wij om 1 uur met een spuit en de andere spullen naar het dorp gingen. Maandag hebben we de andere spuit thuis gebracht en schoongemaakt. Op het land van Verburg liet ik alle slangen in het water gooien, afspoelen en recht op het land uitleggen en de spuit uit elkaar halen en schoon maken. Toen plaatsten wij een spuit bij het water met
een zak en toen iedere slang aan de pijp geslagen en de slang doorgespoeld en even dicht gehoude”.

Hier was meteen duidelijk dat het alleen zaak was om de brand zich niet verder uit te laten breiden. Voorkomen dat de brand zich uitbreidt weten we ook van een recente (2021) brand. Een persbericht. Een grote brand heeft maandag tuincentrum Intratuin aan de Heereweg in Lisse verwoest. De brandweer sloeg groot alarm en was met veel materieel aanwezig. Twee brandweermannen raakten gewond door rondvliegende brokstukken na een explosie van waarschijnlijk gasflessen. Op het moment van uitbreken van de brand was personeel binnen bezig met het opnieuw inrichten van het tuincentrum want ze wilden in maart open. Zij werden geëvacueerd. Er is een NL Alert uitgegaan met een oproep om als je last hebt van de rook naar binnen te gaan en ramen en deuren gesloten te houden. Het pand was niet meer te redden. De brandweer wist wel te voorkomen dat het vuur oversloeg naar loodsen en aanbouwen aan de achterkant van het tuincentrum. Rond 20.00 uur werd het sein brand meester gegeven. Dat betekent niet dat de brand uit is, er wordt nageblust.

Andere tijden andere maatregelen

Nablussen bij de ELKA, de buren van de
brandweerkazerne aan de Grevelingstraat.

In 1823 woonden er ongeveer 1200 personen in Lisse. Begin 1900 waren er ruim 3,5 duizend. Dat vraagt natuurlijk om andere maatregelen voor brandbeveiliging. Wat materiaal betreft waren er sinds 1823 al heel wat verbeteringen geweest. Tot dan was buurtschap De Engel verstoken van een brandspuit, maar dat zou veranderen. Er komt een spuithuis en brandspuit bij de Engelenbrug. Zo langzamerhand wordt ook duidelijk dat de tijd van handspuiten voorbij is. In 1918 is ver een demonstratie van een motorspuit. De motorspuit werd bemand door 8c man. Voor de bediening van de Lisser handspuiten waren 137 man aangewezen. Inmiddels was er in het dorp deels waterleiding en zijn er in 1926 4 brandkranen. Een motorspuitv in De Engel moet nog wachten tot 1929. De ontwikkelingen gaan door. Er worden afspraken gemaakt met omliggende gemeentes om bij brandvassistentie te verlenen. Dat blijkt later diverse keren nodig, zoals bij de brand bij Sikkens in Sassenheim in 1972 die bij oudere Lissers nog wel in het geheugen zal zitten. Er komt een Magirusladder. De oorlog bracht andere problemen. Weinig brandstof, wat een curieuze bluspartij voor de brandweer met zich meebracht.

Brandkranencontrole moest ook gebeuren.
Jozef Rudz vlak voor zijn ouderlijk huis.

Een in lichter laaie staande vrachtauto werd snel geblust. Het vuur was ontstaanvdoor een defecte antraciet-gasgenerator. Beschietingen, o.a. op de tram en de trein, vroegen om brandweerhulp. De dienstverlening van de brandweer blijft zich tot in de huidige tijd vernieuwen. Andersoortige hulp Van oudsher is de brandweer betrokken bij het redden van mens en dier. In 1820 moest er vanwege overstromingen geholpen worden. In 1838 volgt weer een ernstige overstroming. Gelukkig volgt daarna de drooglegging van het Haarlemmermeer waardoor het gevaar voor overstromingen geweken is. Ook storm betekent werk voor de brandweer zoals we zagen toen in juli de storm Poly over ons land raasde. Begin 1947 was er ook een fikse storm. De koeienstal van Duineveld stortte in, het vee, 15 schapen met lammeren, 3 varkens, 1 varken met 12 biggen, 3 paarden en een stier, moest geëvacueerd. Maar waar? Er werd geïmproviseerd en de koeien kwamen in huis bij Duineveld en de stier ging naar het toch leegstaande brandweerhuisje. Klus geklaard, hoewel… Op de terugweg bleek dat bij het raadhuis een grote iep was omgewaaid, de kruin lag midden op de weg, de bovenleiding van de tram zat er in verward. Gevaarlijke situatie die na telefonisch contact snel opgelost kon worden.

Overdracht van materiaal verzameld door de
Stichting Brandweer Nederland Helpt Polen

De stroom moest uitgeschakeld en de rest was voor Openbare Werken. Een ander aspect waren veiligheidskeuringen. Eind 1948 werd ziekenhuis “Irene”, Heereweg 113, geïnspecteerd. Er waren wel wat aanmerkingen. Met de (aansluitingen op de) gaskachels was wat mis.
De elektrische kachel hing boven het bed in de kraamkamer. Brandgevaarlijke stoffen waren niet goed opgeborgen. Voorlichting en preventie is anno 2023 nog steeds een taak voor de brandweer. Bijzonder was de hulp aan de Poolse brandweer. Jozef Rudz, gemeenteambtenaar en
lid van de vrijwillige brandweer, bezocht toen dat weer toegestaan was met zijn ouders hun geboorteland. Daar kwam hij in contact met Poolse brandweerlieden en met het tekort aan materialen daar ter plekke. De brandweerlieden kwamen naar Lisse met de opzet om in Nederland overtollig brandweermateriaal te verzamelen.

De Stichting Brandweer Nederland Helpt Polen werd een succes. In 1996 vertrokken enkele Lisser brandweermannen met divers materieel naar Polen om dat daar aan Poolse collega’s over te dragen. In 1958 kon een echte brandweergarage in gebruik genomen worden. Daar was al lang behoefte aan. Na de brandspuitenhuisjes bij de toren, later bij het regthuis aan ’t Vierkant, bij het gemeentehuis, het spuithuisje in De Engel, bij de Lisser autogarage (LAB), bij Werkhoven, bij Openbare Werken, bij Onderwater krijgt de brandweer een onderkomen aan de Grevelingstraat. Ook dat is na verloop van tijd weer te klein en verouderd. Sinds 1994 zit de brandweer aan de Oranjelaan. De ontwikkelingen staan niet stil. Inmiddels zijn al weer een fiks aantal jaren vrouwen actief binnen het corps. Sinds 2011 valt brandweer Lisse onder de organisatie Brandweer Hollands Midden. De missie van brandweerlieden is en was: minder branden, minder slachtoffers, minder schade. Hulde voor 200 jaar inzet.

Gebruikte bronnen o.a.:
Jubileumboek 175 jaar Brandweer Lisse

Bert Kölker: Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal 1762 – 1839. Dit boek is nog verkrijgbaar bij de VOL

Foto’s: Jozef Rudz

VOL archief archief Arie in ’t Veld

Pareltje: Schat gravende schavuiten in Lisse

Op Kaageiland woonde de schrijver van deze avonturenreeks. In een paar van zijn boeken mag Lisse ook mee doen. Een zeer bijzonder mens die Willy van der Heide, of was het toch….. Afijn, lees maar wat Ria Grimbergen erover schrijft.

door Ria Grimbergen

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

ONDERGETEKENDE, Leontina Caroline Hissink, geboren te Lisse op 18 januari 1925, gehuwd met Johannes Grimbos, en wonende te Lisse, enige en wettige erfgename van Leonardus Carolus Hissink, gewoond hebbende Villa Serafina te Lisse, verklaart hiermede dat zij één vierde deel van alle op heden nog niet in haar bezit zijnde gedeelten der nalatenschap van haar vader (Leonardus Hissink) als opsporingsbeloning afstaat aan de drie navolgende personen: Arie Roos en Jan Prins, beiden wonende te Amsterdam en Robert Evers, wonende te Pittsburgh, U.S.A. Door deze onder elkaar te verdelen. Aldus te goeder trouw getekend, Leontina Grimbos-Hissink. Voorts door Arie Roos, Jan Prins, J.C. Grimbos, Bob Evers.

Met bovenstaand contract zijn we beland in het derde deel van wat bekend is geworden als de ‘Grimbos-trilogie’ in de Bob Evers-serie van Willy van der Heide, nom de plume van Willem van den Hout (1915-1985). Bas Romeyn deed eerder in het Nieuwsblad van de VOL verslag van zijn enthousiasme voor de serie, waarvan hij de delen kon lenen bij boekhandel De Volharding, die ook een leesbibliotheek exploiteerde. De Lisser jeugd zal blij geweest zijn met deze boekhandel in de Kapelstraat. De delen, die waren ingebonden en een stofomslag hadden, kostten vier gulden en vijftig cent, een bedrag dat in de jaren vijftig ver boven het budget van de gemiddelde Lisser scholier zal zijn gegaan. Het eerste deel verscheen in 1949 en nog 31 delen van de hand van Van der Heide zouden volgen. Jongens smulden van de avonturen van de twee hbs’ers Arie Roos en Jan Prins en hun Amerikaanse vriend Bob Evers. Ze zijn volwassenen te slim af, bedreigen boeven met al dan niet echte revolvers, slaan ze neer met zelfgemaakte wapenstokken en knevelen ze vervolgens professioneel. Bij vechtpartijen nemen ze heldhaftig mokerslagen in ontvangst en delen ze uit. De drie jongens rijden of in auto’s of in taxi’s, besturen motorboten en laten het geld rollen. Ze komen uit gegoede gezinnen en hebben met een eerder avontuur veel geld verdiend. De boeken zijn spannend en gekruid met humor. Zo schrijf je geen jongensboeken, was het commentaar van vier uitgevers op Van der Heides eerste typoscripten, totdat M. Stenvert en zoon uit Meppel het wel aandurfde en daarmee bestsellers in huis haalde. De uitgever verkocht meer dan vijf miljoen Bob Evers-boeken. Sommige openbare bibliotheken weerden de boeken, waarin de gangbare moraal ontbrak. ‘Niet aan te bevelen, op effect berekende nonsens’ vond het dagblad Het Vaderland over het eerste deel in de Grimbos-trilogie. Een hard oordeel komt uit sociaaldemocratische hoek. Het dagblad Het Vrije Volk geeft een deel uit de serie één kruisje, wat staat voor beter niet verschenen. Grove effecten met onwaarachtige helden en onbehouwen taal luidt de kritiek. De communistische recensent van De Waarheid ergert zich aan de ontaarde knokpartijen en vindt de boeken te Amerikaans en verwerpelijke lectuur. Positieve recensies staan in de regionale dagbladen de Winschoter Courant en het Twentsch dagblad Tubantia, die het fris geschreven en spannende avonturenverhalen vinden. ‘Een motorboot voor een drijvend flesje’ is het eerste deel in de trilogie en speelt zich onder andere af in Lisse, op Kaageiland en op de Kagerplassen. Het verhaal draait om een schat, die in de Tweede Wereldoorlog is verborgen in een landhuis met tuin en bos eromheen in Lisse. De familie Grimbos bewoont het vervallen domein. Arie Roos gaat met een privédetective in een mistige nacht op onderzoek uit. Op zoek naar het adres van de familie stopt hij in de Lissese hoofdstraat bij een telefooncel en zoekt in de telefoongids naar Grimbos. ‘Grimbos! P. S. H. …Publicist…’ ‘Een van die kerels zeker, die eens in de maand een stukje schrijven in het maandblad voor de Bloembollencultuur. Geen wonder dat zijn huis op inzakken staat’ is het smalende commentaar van Arie, die hier de spreekbuis is van Willy van der Heide. Een agent wijst het tweetal de weg naar het huis: ‘Rechtdoor. Derde straat links tot aan de brug. Dan over de brug rechts. Dat is hem’. Arie telt de straten links en zwaait af bij de derde. Hij slaat bij de brug rechtsaf en komt in een laan met aan weerszijden hoge kastanjebomen. Hieraan ligt op nummer 37 het vervallen landhuis dat bewoond wordt door het echtpaar Grimbos. Leontina Grimbos is de enige dochter van de welgestelde Frederik Hissink, die het huis 35 jaar daarvoor liet bouwen en het de naam Villa Serafina gaf. In de Tweede Wereldoorlog verkocht hij zijn bezittingen en kocht van de opbrengst bij zwarthandelaren goud en juwelen. De Duitsers vorderden Villa Serafina en Hissink trok in bij zijn tuinman. In maart 1945 verwoestte een bom het oostelijk gedeelte van de villa. Een andere bom kwam terecht op het tuinhuis en doodde Hissink en de tuinman. Zijn dochter erfde het huis. Het fortuin aan goud en juwelen dat Hissink in de kelder van Villa Serafina verborg, is verdwenen. In de Grimbos-trilogie gaan Arie en zijn vrienden op zoek naar de schat, waarbij ze de strijd aanbinden met schimmige onderwereldfiguren. Voor de oorlog werkte Willem van den Hout bij de persdienst van Philips. In 1939 werd hij opgeroepen voor militaire dienst. Het leger vond hij een lachertje. De Nederlandse moraal vermolmd. Hij sloot zich in 1941 aan bij Zwart Front van Arnold Meijer en werd propagandaleider van deze fascistische organisatie, maar hij hield dat na een half jaar voor gezien. Vervolgens werkte hij bij de Nederlandsche Omroep, de radio-omroep die geleid werd door
NSB’ers en Nazi’s. Een volgende werkkring vond Van den Hout bij het satirische blad De Gil, dat in de kiosken te koop was en in enorme oplagen verscheen. De Gil bespotte de NSB en de NSB’ers en leek een verzetsblad, maar in werkelijkheid stond het onder supervisie van de Duitse propaganda-afdeling van het Rijkscommissariaat. Het blad straalde een Amerikaanse geest uit en het was geen wonder dat van
de nummers 150.000 tot 200.000 exemplaren werden verkocht. De vlotte pen van Willem van den Hout droeg bij aan dit succes. Toen op 5 september 1944 het gerucht ging dat de geallieerden de grote rivieren waren overgestoken en NSB’ers massaal naar Duitsland vluchtten, hoonde Willem van den Hout in De Gil hun lafheid en met zijn oor voor goed in het gehoor liggende frases bestempelde hij de dag als Dolle Dinsdag, de term waaronder de dag nu in alle geschiedenisboeken voorkomt. Na het ter ziele gaan van het blad zette hij op last van de bezetter de Radio Gil Club op. Hier draaide hij tot het einde van de oorlog de verboden jazz- en dixielandplaten. Het was een door de Duitsers gefinancierde, schijnbaar illegale zender, waarin verhuld Duitse propaganda werd gemaakt. Na de bevrijding zat Van den Hout drie jaar in
voorarrest, maar een veroordeling bleef uit. Zijn detentie gebruikte hij om de eerste delen van de Bob Evers-serie te schrijven.

Willem van den Hout woonde op Kaageiland in het houten huisje links. Rechts café De Bontekoe.

Van den Hout kreeg na de oorlog een publicatieverbod van tien jaar opgelegd. Willem van den Hout was een van de kleurrijkste figuren die in het naoorlogse Nederland rondliepen. De Bollenstreek kende hij goed. In de jaren vijftig woonde hij op Kaageiland in een houten huisje naast de uitspanning De Bonte Koe. Hier schreef hij enkele van de Bob Evers-boeken. In 1967 dreef geldgebrek hem tot een onverstandige zet. Hij verkocht de rechten op de Bob Evers-serie voor een ton en had geen inkomsten meer uit royalty’s. Onder het pseudoniem Silvia Sillevis schreef hij meisjesromans, aan het seksblad Candy leverde hij bijdragen als Joke Raviera. Hij schreef onder de namen Willem W. Waterman,
Victor Valstar en Zsa Zsa Ferguson. In 1979 verscheen onder de naam Willy van der Heide het boek (‘Toen ik een Nieuw Leven ging beginnen, en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig’), een bundel met veel vaart geschreven autobiografische verhalen, die deels op Kaageiland spelen en amusant zijn, maar waarvan het waarheidsgehalte zeer dubieus is. Over de aartsprovocateur en practical joker met zijn martiale snor is veel geschreven. Er is een goed Wikipedia-lemma en op de website van het Bob Evers-genootschap www.bobevers.nl is veel informatie te vinden.

 

Grimbos-trilogie als Eekhoorn-pockets met tekeningen van J. H. Moriën.  Ze verschenen in de jaren zeventig in hoge oplagen.

Huisartsen in de jaren dertig (3)

Huisartsen komen en gaan maar de zorg zal altijd blijven bestaan. Paul Stelder doet het ook al een tijdje wat rustiger aan met de zorg. Maar doet nu zijn best om de zorggeschiedenis van Lisse te beschrijven in een serie artikelen.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

Aantal inwoners van Lisse is in 1930 gestegen tot bijna 8500. Dat is meer dan een verdubbeling ten opzichte van 1900 want toen woonden er 3860 mensen in het dorp. In de tussenliggende dertig jaar is er veel woeste duingrond afgegraven en ontgonnen en is ook al een begin gemaakt met het omzetten van veengronden ten behoeve van de bollenteelt. Door de toename van de landbouwgrond is er grote behoefte aan nieuwe arbeiders en die komen voornamelijk uit de armere streken van Nederland naar de Bollenstreek. Bollenteelt was vóór de mechanisatie zeer arbeidsintensief; er zijn daarom vele handen nodig. Voor de drie huisartsenpraktijken die het dorp in die jaren rijk is, wordt de werkbelasting steeds hoger: meer inwoners betekent meer vragen om zorg. De leeftijd van de zittende huisartsen, Haase, De Graaf en Blok, stijgt en hun praktijken worden steeds groter. De werklast wordt daardoor kennelijk te groot. Dat maakt dat gezamenlijk gezocht wordt naar een vierde arts en deze wordt gevonden in de persoon van Lex Duymaer van Twist.

Alexander Johannes (Lex) Duymaer van Twist

A. J. Duymaer van Twist (4 juli 1903 te Oost-Java 22 oktober 1979 te Lisse)

Hij wordt in Indonesië geboren als oudste zoon van een zendelingarts die, na het afronden van zijn medische studie, vanuit Den Haag op Java is beland om aldaar het eerste ziekenhuis voor Javanen op te zetten. In 1911 keert het gezin terug naar Nederland en hij vestigt zich in het arme Hoogeveen. Hij gaat daar werken als huisarts en zet daar ook een  ziekenhuis op, waar hij tevens geneesheer-directeur van wordt. Na een aantal jaren verhuist hij naar Voorschoten om aldaar een huisartspraktijk over te nemen. De vader van Lex Duymaer van Twist is daar slechts drie jaar huisarts wanneer hij op 55-jarige leeftijd overlijdt, zijn vrouw en zeven kinderen zonder pensioen achterlatend. In datzelfde jaar is Lex juist aan zijn medische studie in Leiden begonnen. Hij moet door de slechte financiële situatie van het gezin een lening afsluiten om zijn studie te kunnen bekostigen.

 

 

Het huis met de erker praktijk van Duymaer van Twist

Wanneer hij afgestudeerd is, huurt hij in 1932 het huis op adres Heereweg 295 en dat zal gedurende zijn hele loopbaan zijn woon- en praktijkpand blijven. De praktijk wordt in twee slaapkamers op de eerste verdieping gevestigd. Als het druk is, wordt de trap als extra wachtruimte gebruikt. De praktijk die hij in de loop van de jaren opbouwt, blijft een relatief kleine praktijk. Dit is zijn nadrukkelijke wens, omdat hij graag ruim de tijd voor zijn patiënten wil kunnen nemen. In het begin kan hij er nauwelijks van rondkomen, omdat hij ook zijn studieschuld nog moet afbetalen. Zijn eerste huwelijk (1 maart 1932) is ongelukkig: zijn vrouw gaat bij hem weg. De zorg voor hun dochter wordt in eerste instantie aan zijn vrouw toegewezen, maar in hoger beroep aan haar vader. Zijn tweede huwelijk op 28 september 1938 met Wilhelmina (Mien) Weggemans is wel liefdevol en harmonieus. Zij krijgen samen vier kinderen. De dochter uit zijn eerste huwelijk groeit in dit gezin op als ‘de grote zus’. De praktijk is, net als de andere drie huisartspraktijken, apotheekhoudend. Dit betekent dat alle voorgeschreven medicijnen door de arts zelf worden verzorgd en afgeleverd. Daar komt in die tijd ook nog veel handwerk bij, zoals het afwegen van de poeders en het maken van de drankjes. Voor de artsen is dat weliswaar extra werk, maar ook extra inkomsten. Bij een kleine praktijk wordt het daardoor eenvoudiger om financieel rond te komen.

De vestiging van een apotheek

De apotheek met de hangplek voor ouderen ervoor.

In het begin van de jaren dertig zijn in de steden en grotere plaatsen van Nederland soms al tientallen jaren apotheken gevestigd. De vestiging van apotheken wordt gestimuleerd door de overheid en door de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, de NMP. Het maken van betrouwbare medicijnen en het bewaken van het gebruik bij een combinatie van medicijnen wordt steeds belangrijker geacht en bij een bepaald aantal inwoners wordt een plaats zogenaamd “apotheekrijp”. Probleem voor de vestiging van nieuwe apotheken is dat huisartsen die al een apotheekvergunning hebben, niet gedwongen kunnen worden om hun apotheekdeel af te staan. Pas als zij hun praktijk overdragen, kunnen hun opvolgers gedwongen worden om hun apotheekdeel af te staan. Dat is precies wat er in Lisse gebeurt! Op 17 september 1934 vestigt mejuffrouw Sophie van Overbeek zich aan het Vierkant in Lisse. Zij huurt het pand Heereweg 223 en bevestigt een bord aan de muur. Wie was deze vermetele dame?

Sophia Cornelia (Sophie) van Overbeek

Zij werd geboren in Oud-Beijerland in de Hoeksche Waard, iets ten zuiden van Rotterdam, als oudstedochter van het gezin. Haar ouders hebben een café-restaurant en bezitten grond en vastgoed in de regio. Ze krijgt nog één zus, Nel (Cornelia Johanna van Overbeek, 17 april 1912 te Oud-Beijerland – 5 februari 2001 te Sassenheim), die haar altijd gezelschap zal houden en die met haar meereist naar Lisse. Sophie is intelligent en gaat voor haar studie Pharmacie naar Utrecht. In 1932 behaalt ze haar eerste praktijkdiploma. Zij vestigt zich kort in Arnhem en daarna in Culemborg, maar op 17 september jaar 1934 vestigt ze zich in Lisse. Ze weet dat op dat moment drie van de vier zittende huisartsen wat ouder zijn: Dirk Blok is 67 jaar, Martinus de Graaf is 62 jaar en Frans Haase is 60 jaar oud. De enige jonge arts is Lex Duymaer van Twist, maar die heeft nog maar een heel kleine praktijk. Sophie huurt, waarschijnlijk met financiële steun van haar vader, het pand dat ligt aan de Heereweg op het Vierkant op nummer 223. Een strategische positie: centraal in het dorp. Inkomen heeft ze op dat moment nauwelijks, want ze mag alleen medicijnen verkopen op voorschrift van artsen en bij voorbeeld geen drogisterijartikelen die tegenwoordig ook in de apotheek verkrijgbaar zijn. De rolverdeling tussen de zussen is duidelijk: Sophie is de oudste en hoewel kleiner van stuk is ze haar jongere zus de baas: ze is slim en heeft een moeilijke studie vlot doorlopen. Zij is daadkrachtig en ondernemend. Zij is als enige de eigenaar van de apotheek. Haar zus Nel doet het huishouden, kookt en maakt schoon. Nel heeft geen studie afgemaakt, maar zij maakt het mogelijk dat Sophie zich maximaal kan ontplooien. Beide zussen zijn nooit gehuwd geweest. Wanneer in 1944 hun moeder plotseling overlijdt, verkoopt hun vader, die dan 69 jaar oud is, het café-restaurant en trekt bij zijn dochters in Lisse in. Alle drie zijn zij na hun overlijden bijgezet in het familiegraf te Rhoon, waar moeder sinds 1944 begraven lag. De eerste arts die na de vestiging van de apotheek zijn praktijk overdraagt, is Dirk Blok. Op 23 oktober 1936 – Blok is dan 69 jaar oud en wordt volgens zijn opvolger al merkbaar vergeetachtig – draagt hij zijn praktijk met apotheek over aan Marius van Dijk.

Johan Marie (Marius) van Dijk

J. M. van Dijk (17 augustus 1908 te
Utrecht – 18 september 1982 te Almelo)

Op 26 november 1936, dus een maand na zijn vestiging in Lisse, te Utrecht getrouwd met Beatrice van Doorn. Uit het huwelijk worden drie kinderen geboren. Hij neemt het woonpraktijkpand aan de Achterweg 6 over van zijn voorganger Dirk Blok. Van Dijk wil ook het apotheekgedeelte van zijn voorganger overnemen, maar nu komt hij in de problemen, want er staat in Lisse een apotheek geregistreerd. Hoewel de apotheker nauwelijks inkomsten heeft, spant zij een proces aan bij de rechtbank van Leiden. De uitspraak van het proces is dat de huisarts zijn apotheekgedeelte verplicht moet afstaan en dus geen medicijnen meer mag leveren! Dit betekent vervolgens dat Van Dijk minder inkomsten kan verkrijgen uit zijn praktijk, maar ook dat hij minder voor de overname van de praktijk hoeft te betalen. De tweede praktijk die kort daarna een andere eigenaar krijgt, is de praktijk van Martinus de Graaf. Op 2 november 1937 wordt deze overgedragen aan Henk Holl.

Rehoboth, afscheidsreceptie met links huisarts Van Dijk

Hendricus Adrianus (Henk) Holl

H. A. Holl (18 januari 1906 te Zutphen – 29 augustus 1983 te Leiden)

Henk Holl weet op het moment van praktijkovername dat zijn collega Marius van Dijk het proces om de apotheekrechten waarschijnlijk gaat verliezen. Hij kiest ervoor om zelf geen proces aan te spannen en accepteert daarmee het verlies van zijn apotheekgedeelte, maar hoeft daardoor voor dit praktijkdeel ook geen overnamesom te betalen. Henk Holl is geboren in Zutphen. Zijn ouders zijn, toen hij op de middelbare school zat, uit elkaar gegaan en hij is met zijn moeder naar Amsterdam verhuisd. Zij wordt aldaar pensionhoudster: ze huurt panden die ze onderverhuurt tegen levering van kost en inwoning. Ze neemt mensen in dienst en ook Henk moet  werkzaamheden verrichten om dit mogelijk te maken. Zijn geneeskundestudie doet hij in Amsterdam aan de Gemeente Universiteit. De studie verloopt niet zo gemakkelijk en hij zakt voor zijn kandidaatsexamen. Om dat diploma alsnog te halen moet hij een jaar naar Leiden uitwijken. Met wat vertraging slaagt hij op 12 juni 1935 alsnog voor zijn artsdiploma in Amsterdam. Na het afstuderen neemt hij eerst een periode waar voor een huisartsenpraktijk in Hardegarijp (Friesland). Daar leert hij zijn latere vrouw kennen: Grietje Sakes Antonides (23 maart 1906 te Veenwouden – 26 oktober 1995 te Lisse). Ze trouwen op 4 november 1937 en krijgen drie kinderen. Grietje wil niet in Friesland blijven en daarom reageert Henk op een vacature voor een huisarts in Lisse. Grietje komt uit een vermogende boerenfamilie en haar familie speelt een belangrijke rol bij de investeringen die nodig zijn om deze praktijk over te nemen. Ook de familie van zijn moeder springt bij: zijn eerste auto krijgt hij van een ongehuwde zus van zijn moeder! De eerste jaren vestigt het echtpaar zich in huize Rosendaal, van waaruit ook hun voorgangers gewoond en gewerkt hebben. Maar reeds in 1939 laat de schoonvader van Henk voor zijn kinderen een huis bouwen aan het einde van de Veldhorststraat. Dat huis, met als adres Veldhorststraat 50, komt begin 1940 gereed. Henk kan het voor Fl. 500,- per jaar huren van zijn schoonvader. Wat gebeurt er vervolgens in Lisse met de laatste apotheek van een huisartsenpraktijk?
De oudste zoon van F. G. M. (Frans) Haase gaat studeren. Hij heet, zoals in de familie de traditie is, ook Frans.

Franciscus Lambertus Jozefus Maria (Frans) Haase

F. L. J. M. Haase (26 maart 1915 te Lisse
1 april 1988 te Lisse)

Frans begint al op 16-jarige leeftijd met zijn studie geneeskunde en hij is pas 24 jaar oud wanneer hij in Leiden afstudeert. Het is dan 1939. In afwachting van de oproep voor militaire dienst gaat hij zijn vader helpen in de huisartsenpraktijk, maar dat duurt niet lang. De oproep valt al snel in de bus en hij wordt als arts ingedeeld bij het 2e regiment Huzaren-Motorrijders. In mei 1940 wordt het Nederlandse leger in enkele dagen verslagen en ontmanteld. Frans moet terugkeren naar de praktijk van zijn vader, die dan 66 jaar oud is. Vader en zoon zetten de inmiddels grote praktijk samen voort en omdat vader de apotheekvergunning heeft, hoeft deze niet overgedragen te worden aan de apotheek. Vader Frans zal uiteindelijk zijn deel van de praktijk pas in 1953 neerleggen, hij is dan 50 jaar huisarts geweest! Pas vanaf dat moment gaat het apotheekgedeelte over naar de apotheek van Sophie van Overbeek.

De bewonderenswaardige juffrouw Sophie

Sophie van Overbeek heeft bij de uitoefening van haar beroep dus een heel moeizame start: ze heeft in het begin slechts de omzet en inkomsten van de apotheekgedeelten van twee huisartsenpraktijken. Pas in de loop van de jaren vijftig verwerft ze de rechten van alle huisartsen in Lisse, want dan draagt ook Lex Duymaer van Twist zijn apotheekgedeelte aan haar over, nadat zijn gezondheid is afgenomen door een licht hartinfarct. Zonder de financiële steun van haar vader zou juffrouw Sophie, zoals zij in de volksmond genoemd wordt, het waarschijnlijk niet gered hebben. Pas in 1953 kan ze het pand Heereweg 223 kopen. De jaren daarvoor heeft ze het pand gehuurd: de apotheek zit in het gedeelte aan de straatkant en de woonkamer ligt erachter.

S. van Overbeek (24 december 1909 te Oud-Beijerland – 1 december 1999 te Leiden)

Tien jaar later, in 1963, koopt ze ook het belendende pand Heereweg 221. Het is bewonderenswaardig hoe zij, als alleenstaande vrouw in de mannenwereld van die tijd, in de geneeskundige zorg in Lisse een stevige plaats heeft kunnen verwerven. Zij wordt in de Lisser gemeenschap door haar eerlijke en behulpzame houding zeer gewaardeerd. Ze wordt door alle huisartsen in het dorp gerespecteerd en ondanks de rechtszaak, heeft ze ook met Marius van Dijk een goede band opgebouwd. Wanneer zij eenmaal de apotheekinkomsten van alle huisartsenpraktijken in Lisse verworven heeft, gaat het haar financieel voor de wind. Mogelijk is er ook kapitaal uit de erfenis van haar vader, die in 1971 op 96-jarige leeftijd in Lisse overlijdt. Zij schenkt veel geld aan goede doelen. Als belijdend katholiek schenkt ze vanzelfsprekend aan de Rooms-Katholieke Kerk, maar ze schenkt evenzeer aan de andere kerkgenootschappen. Ze is trouw aan leveranciers, maar ze gaat wel voor kwaliteit. Ze geeft niet om luxe, al heeft ze wel een zwak voor grote auto’s, waarin ze door haar geringe gestalte bijna achter het stuurwiel verdwijnt. Ze was geen goede chauffeur en naarmate ze ouder werd, werd dat echt een probleem: het was niet meer verantwoord om naast haar te gaan zitten. In haar laatste jaren laat ze zich gelukkig door een ander rijden. Pas op 31 december 1978 draagt zij haar apotheek over aan het apothekersechtpaar Baumgarten-de Lannoy. Zij is dan 44 jaar apotheker geweest en 69 jaar oud. Ze overlijdt op 1 december 1991, bijna 90 jaar oud.
Met vier jonge huisartsen en één oudere vader-huisarts, breekt in mei 1940 de Tweede Wereldoorlog uit. Wat dat voor consequenties heeft voor de zorg in Lisse, komt aan bod in het volgende deel van deze serie.

Bronnen:
Diverse artikelen en advertenties via Delpher
Familie-archief van en gesprekken met Ajo en Willy Duymaer van Twist
Familie-archief van en gesprekken met Sake Holl
Familie-archief van en gesprekken met Frans en Marjolijn Haase
Gesprek met Joke de Vroomen
Gesprek met Wim en Corrie Grimme
Gesprek met Nelleke Vink

 

De tweelingbroers Cosmas en Damianus
De dames van Overbeek hadden een sterk rooms-katholiek geloof. Heiligenverering speelt in dat geloof een belangrijke rol. Diverse beroepsgroepen kennen hun eigen beschermheiligen. Voor artsen en apothekers zijn dat Cosmas en Damianus, tweelingbroers die geboren werden in de tweede helft van de derde eeuw. In 303 zijn zij onthoofd omdat zij zich bekeerd hadden tot het christelijke geloof. Zij worden daardoor als martelaren vereerd. De zussen hechtten kennelijk veel waarde aan hun beschermheiligen, want zij lieten in een glazen wand in de apotheek een gebrandschilderd raampje van hen maken in een glasin-lood-constructie met bloemen. Zij gebruikten het raampje als beeldmerk op hun briefpapier en zij namen het gehele raam, toen de apotheek werd overgedragen aan hun opvolgers, mee naar hun huis aan de Berkhoutlaan en ook later naar het appartement aan de Kloosterhof, waar ze tot het eind van hun leven bleven wonen. Het gebrandschilderde raam is waarschijnlijk gemaakt in het atelier van Willem Bogtman uit Haarlem, een beroemde glazenier uit de eerste helft van de vorige eeuw. Het gedeelte met de afbeelding van Cosmas enDamianus met daaronder in een banier de tekst ‘Lisse’ is nu in particulier bezit.

De tweelingbroers Cosmas en Damianus

Bij de hartpagina: luchtfoto centrum van Aviodrome

Wat zijn ze toch mooi die hartpagina’s! Het archief van Aviodrome herbergt heel veel van dit soort vogelvluchten van over heel Nederland. Het kost wel wat, maar toch is het goed dat dit bewaard wordt! Bedankt Aviadrome voor al dat moois!

Deen Boogerd

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

Eigenlijk best leuk zo’n gekantelde hartpagina, dus doen we er nog maar één. We maken een tijdreis van ruim 50 jaar terug in de tijd. Hier zien we geen tien verschillen, maar kom je met gemak aan de honderd veranderingen die ons dorp heeft gekend. De straten zijn er nog, maar wat er allemaal gesloopt, verbouwd en vernieuwd is? Dat is haast niet te geloven. Onder op de foto is de Stationsweg waar de huizen en de kolenhandel van Van Rooijen gesloopt zijn. Het oude postkantoor is nu “Madelief”. De Gruyter, Sikking, Mijnders Meubelen, wie kent ze nog? Voorbij de Wagenstraat is de linkerkant ook niet meer wat het was, de wagenmakerij van Van Rossen, Gijs Vos, Luxe of zo u wilt Timmermans. De Kanaalstraat was nog open voor autoverkeer. In de Kapelstraat hebben de aardappelschuren van Abbink en het Witte huis van Gijs van Parijs met zijn bollenschuur plaats gemaakt voor de fundamenten van Zeeman en voor wat nu Hoogvliet is. Waar de bollenschuur van Gerrit Segers stond, staan nu auto’s geparkeerd. Achter die schuur grenzen de loodsen van Mart van der Linden met het kerkgebouw van de gereformeerde gemeente, waar Dirk Schouten zijn werkplaats had. De lange rij huizen van de Molenstraat met de loodsen van de HBG er achter. Kijk je iets naar rechts op de foto dan zie je op de kop van de Ruishornlaan het garagebedrijf van Vermeulen met de ESSOletters op het dak. Aan de kraampjes van de markt kun je zien op welke dag deze foto werd gemaakt.

Elvestafeesten: zussen Maywood in de Hobahohallen

Op het Hobaho-terrein staat nu een prachtige wijk met de appartementen van de “Veilingmeester”, welke naam samen met “Floralis” en het beeld van de Bollenreiziger nog doen denken aan de bloembollen die daar ooit verhandeld werden. Nu worden daar alleen nog oliebollen verhandeld. Wel lekker! Beide bloembollenveilingen stelden buiten de bollentijd hun hallen ter beschikking voor allerlei festiviteiten zoals rommelmarkten, Elvestafeesten, huishoudbeurzen, occasionshows, oldtimerdagen tot boedelveilingen, de Midwinterflora, de Lenteflora tot bonsaitentoonstellingen toe. In dat stukje Lisse was altijd wel wat te doen! De vleeswarenfabriek van Persoon en Zandvliet timmerbedrijf zijn de laatste der Mohikanen die nog weerstand bieden tegen de veranderingen. Zo kunnen we nog wel een poosje doorgaan beste lezers. Loop zelf nog even langs de Grevelingstraat en over de Ringvaartbrug naar het nog vrijwel lege Lisserbroek.

Hoe rond 1700 ‘den duvel’ regeerde op Keukenhof (2): Juffrouw Lakeveld en de bastaard, 1687

‘Hoe den duvel regeerde op Keukenhof’ kopt het artikel van Rob Pex. Nou dat beloofd weer wat! Verhalen die uit het onderste van archiefladen worden opgedoken. Ook deze anekdotes komen naar boven! Het mag dan oud nieuws zijn, maar wel wetenswaardig.

Door Rob Pex

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

Inleiding
We hebben in het vorige deel gesproken over de ‘wufte’ gouvernante, die Hendrik van Hoven sr., eigenaar van Keukenhof, in 1680 had aangenomen, tezamen met een knecht genaamd ‘Jan’, die zich later tooide met de deftige naam Jean François van Berlo, waarschijnlijk omdat hij op goede voet stond met Van Hoven. Hij had echter voor wat betreft de gouvernante genaamd Elisabeth geen goede keuze gemaakt. Als Van Hoven afwezig was, werd er feest gevierd op Keukenhof en kwam een goede vriend van haar langs die het feestje compleet maakte en met wie ze naar de stad ging om dure artikelen te kopen. Maar helaas, haar broodheer kwam erachter en ze kreeg haar congé.

Nieuwe schandalen, 1687
Zeven jaar later horen we weer over nieuwe schandalen. We bevinden ons dan in het jaar onzes Heeren 1687. Van Hoven sr. was juist overleden. Hij bleek echter een bastaardkind te hebben en dat liep na het overlijden van Van Hoven sr. vrij rond op Keukenhof, terwijl hem dat verboden was. Mogelijk schaamde Van Hoven jr. zich voor zijn onwettige halfbroer. In ieder geval waren daar duidelijke afspraken over gemaakt, maar die werden door het personeel aan hun laars gelapt. Met name een zekere juffrouw Lakeveld komt ons ter ore als één van degenen die zorg droeg voor de bastaard, die Jacobus bleek te heten, middels  kleding. Waarschijnlijk had juffrouw Lakeveld hier goede bedoelingen mee, maar ze nam ook het hele beheer van het sterfhuis, Keukenhof dus, in handen. Iets wat zeker niet de bedoeling was van de zoon van Van Hoven sr., Hendrik van Hoven jr. Het komt er op neer dat er dus weer van alles mis ging op Keukenhof.

‘Interrogatorien’, 1701
We weten niet waarom het pas zo laat gebeurde, maar 14 jaar later, in 1701, vindt Van Hoven jr. het toch nodig om hierover een en ander op schrift te laten stellen door schout en schepenen van Lisse. Zo ondervragen ze dan op 18 oktober 1701 ‘uijt den name ende van wegen den heere Henrik van Hove’ een vijftal personen. Het zijn Cornelis Gerritse de Swart ‘oud omtrent 31 jaren’ (veel mensen wisten in die tijd niet precies hun eigen leeftijd), Maria van der Horst, weduwe van Willem Benjaminse, die met ‘omtrent 67 jaren’ de oudste is, Cornelia Willems
van Wateringen, echtgenote van Jan Pieterse Rode, ‘oud 29 jaren’, Maria Hendriks van Limmen, weduwe van Jan Cornelisse Bourgoigne (er staat ‘Boirgoign’), ‘oud 40 jaren’ en tenslotte Claas van Rode, ‘oud 52 jare’. Eén van de eerste zaken waar de heren bestuurders van Lisse helderheid over willen hebben, was ‘of sij deposanten niet onthouden hebben dat alsdoen (…) juffr. Lakeveld tot Lisse niet was, en of deselve korts na ’t selve overlijden alhier (van Hendrik van Hoven sr. in 1687) in’t sterfhuis niet is gekomen, ende het bewind van ’t sterfhuis niet op haar heeft genomen’. Antwoorden: ‘verklaart sulks waaragtig te wesen’, ‘verklaart dat juffr Lakeveld in’t sterfhuis was geweest’ en een ander verklaart ‘dat wel te hebben hooren seggen, maar niet gesien’. Cornelia Willems van Wateringen weet nog te herinneren dat ze kort na het overlijden van Hendrik van Hoven sr. met het kind van Margo (één van de dienstmeiden) naar Den Haag was gereisd. Toen ze het kind ophaalde op Keukenhof heeft ze juffrouw Lakeveld niet gezien. Vervolgens wordt gevraagd of Hendrik van Hoven jr. niet op Keukenhof was geweest op de dag van de begrafenis van zijn vader en toen ‘na de selve uijtvaart ordre heeft gegeven dat men Jacobus, de geseijde bastaard van den heer overledene, ten huise niet en soude onthalen’. De eerste en tweede deposant verklaren het niet te weten, de derde getuige was natuurlijk met het kind van Margo naar Den Haag gereisd en kon het dus ook niet weten. Maria Hendriks van Limmen had zowel Van Hoven jr. als Jacobus, het bastaardkind, toen op Keukenhof gezien, maar verklaart ‘van de ordre van den heer requirant niet te weten’. De vijfde getuige, Claas van Rode, de chirurgijn, verklaart evenwel wel degelijk af te weten van die order.

Op de vraag of ze gezien hebben dat Jacobus ‘met eenen Jan van Berlo, des heeren overleden knegt, ten sterfhuise veel ongeregtigheden heeft bedreven soo van drinken en klinken, als van dobbelen en spelen, soo bij nagt als dag’, wordt door de meesten bevestigend gereageerd. Maria Hendriks van Limmen verklaart bovendien dat zij Jacobus, samen met anderen, had zien schaatsen op één van de vijvers van Keukenhof. Dat was kennelijk uit den boze. ‘Of sij deposanten niet hebben onthouden dat de voorn Juffr. Lakeveld eenige goederen uijt het voorsz sterfhuijs heeft versonden ende van wat soort’. Cornelis Gerritse de Swart verklaart gehoord te hebben ‘dat er wijn van’t Keukenhof na Halfwegen, ende vandaar over Leijden na Den Hage soude gesonden sijn’. Maar of dat ook echt heeft plaatsgevonden is hem niet bekend. Maria van der Horst verklaart dat er een korf met linnen van het herenhuis naar de daar vlakbij gelegen boerderij (de latere ‘Hofboerderij’) is vervoerd ‘voor de baster’. Dit wordt later bevestigd door de voornoemde Cornelis de Swart. Hij was namelijk op Keukenhof geweest en had op order van juffrouw Lakeveld ‘een korf met linne, soo swaar als twee mannen konden dragen, ende daaronder ook eenige kussensloopen’ van het herenhuis naar de boerenwoning gesleept. ‘Dat is al voor de bastart, Hij sal dog anders niet hebben den arme’ had juffrouw Lakeveld gezegd.
Ook zou er volgens de ondervragers ‘een koffer met goederen’ naar Maarten Paulusz (Schoter), schipper op Halfweg, zijn gezonden ‘om deselve te voeren na de stad Leijden’, maar dat blijken alleen geruchten te zijn, want alle vijf getuigen verklaren ‘sulks niet te weten’.

Conclusie
Er was duidelijk een en ander niet gelopen op Keukenhoff zoals de bedoeling was na het overlijden van Hendrik van Hoven sr. in 1687. Veel daarvan kon 14 jaar later nog wel bevestigd worden, maar een aantal zaken ook niet. Mogelijk was dat te wijten aan de vele jaren die inmiddels gepasseerd waren, waardoor niet alles meer zo vers in het geheugen lag van de getuigen. Ook Jean François van Berlo, die een
goede verstandhouding had met Van Hoven sr., blijkt er toch niet zo goed van af te komen. Een aantal getuigen verklaren immers dat hij ‘ten sterfhuise veel ongeregtigheden heeft bedreven soo van drinken en klinken, als van dobbelen en spelen, soo bij nagt als dag’. Zoals we in het vorige deel hebben vernomen, nam Jean François bovendien in 1688 de wijk naar de Zuidelijke Nederlanden en dat zal niet vanwege goed gedrag zijn gekomen… Vermoedelijk heeft Van Hoven jr. met deze getuigenverklaringen de hele zaak schriftelijk willen vastleggen. Daardoor weten wij dus onder meer dat Hendrik van Hoven sr. een bastaardkind had. Iets wat meer voorkwam, maar wat men niet graag aan de grote klok hing natuurlijk. Vandaar dat zijn zoon de order had gegeven dat Jacobus, ‘de bastert’, zich niet op Keukenhof mocht vertonen, hoewel eigenlijk maar één getuige, Claas van Rode, zich deze order kon herinneren.

Jufrouw Lakeveld
Ondertussen vragen we ons af wie toch die juffrouw Lakeveld is. Zou ze identiek kunnen zijn met Elisabeth, de gouvernante op Keukenhof in 1680? De korf met linnen die juffrouw Lakeveld van het herenhuis naar de boerenwoning liet brengen, roept herinneringen op aan het vele linnen dat gouvernante Elisabeth voorlopig aldaar liet onderbrengen zo’n zeven jaar eerder (zie het vorige deel). Toch werd Elisabeth al gauw ontslagen, wat erg logisch lijkt  na al de misstappen die ze had begaan. Of was juffrouw Lakeveld een soort gezelschapsdame in dienst van Hendrik van Hoven sr.? Dat zou verklaren waarom haar functie niet vermeld wordt. De Lissese archieven zwijgen in alle talen over haar en ook in Den Haag, waar allerlei goederen naar toe werden gebracht vanuit Keukenhof, vinden we niets over haar. Iets dat wordt ingegeven doordat we haar voornaam niet eens kennen. Omtrent de identiteit van juffrouw Lakeveld tasten we dus volledig in het duister.

Cornelis Gerritse de Swart

Cornelis Gerritse de Swart (1669-1732) was ‘spuitvoerder’ bij de plaatselijke brandweer in 1724. Hij was gehuwd met Baafje van Tol. Elders wordt hij van beroep linnenwever genoemd. Mogelijk had hij dus al heel wat korven met linnengoed gedragen, voordat hij dat op Keukenhof deed in 1701. Maria van der Horst, die weduwe was van Willem Benjaminsz, was geboren omstreeks 1634. Al eerder, in 1689, had ze een nadelig getuigenis afgelegd over de gouvernante Elisabeth (zie deel I). Willem Benjaminsz, haar echtgenoot, was vlasser van ‘vlas van geringe conditie’, zo lezen we in 1680. Omstreeks 1700 is hij overleden. Cornelia Willems van Wateringen, de derde getuige in ons verhaal, was geboren omstreeks 1672 en in 1701 gehuwd met Jan Pieterse Rode. Ze was dus nog maar pas in het huwelijk getreden toen ze ondervraagd werd in de zaak over mevrouw Lakeveld en ‘de bastert’. Haar man overleed in 1713. Cornelia Willemsdr is in 1736 overleden. Maria Hendriksdr van Limmen was in 1701 weduwe van Jan Cornelisz Bourgoigne. Dat kan goed kloppen met de overlijdensdatum van Jan Cornelisz die we moeten stellen omstreeks 1699.Hij was ‘koehouder’ van beroep in 1680. Maria Hendriksdr is overleden in 1729. Claas van Rode, de vijfde en laatste ‘deposant’, was geboren omstreeks 1649 en chirurgijn van beroep. Hij trad in het huwelijk met Krijntje Willemsdr Brelofsbergen. Hij overleed in 1721.

Bronnen:

Gemeentearchief Lisse, inv.nr. 2, resolutieboeken; gemeentearchief Lisse, inv.nr. 229, kohier van het familiegeld uit 1680;

J.L. van Diemen, P. de Ridder, P.A.M. Wassenaar, Parochianen van St. Agatha1687-1812;

LisseTijdReis, Pro-gen.

De bronnen zijn ontleend aan de IndexVanPex. Dit is een index op plaats- en persoonsnamen zoals die voorkomen in publicaties over de
historie van Lisse. Het bevat momenteel zo’n 50.0000 items. De kans dat u vindt wat u zoekt als u begint met een historisch onderzoek over
een pand of een persoon is dus erg groot. Het bestand vindt u op https://data.oudlisse.nl/indexvanpex.

De hofboerderij van Keukenhof, gebouwd in 1641, waar vanuit het herenhuis grote hoeveelheden gestolen linnengoed naar toe werden vervoerd. Deze foto stamt uit de tijd dat boer Pieter van der Eijk zijn boerenbedrijf nog bij het landgoed runde. Het eerste dagrestaurant noemde men’Tante Alie’. De naam ’Tante Alie’ verwees naar Alie Stroombergen, de laatste kokkin van kasteel Keukenhof toen dat nog werd bewoond. Nu heet het Restaurant ‘De Hofboerderij’. Het hele landgoed kent vele verhalen, soms borrelt zo een verhaal op uit de archieven.

 

De vroegere hofboerderij

Historische fietsroute Poelpolder

De geheimzinnige kist (2)

Nog foto’s toevoegen

Nee, het is geen doos van Pandora of de kist van Hugo de Groot. Het afsluitmechaniek is een mooi stukje vakmanschap. Maar de kist van Johan van Stijn geeft niet al zijn geheimen prijs.

Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Vorige keer werd verteld over de fraaie kist met de indrukwekkende sleutel. Konden er wat raadsels over de kist worden opgelost?

Hoe ziet de kist eruit?
Het is een heel robuuste smeedijzeren kist, met breed bandijzer dat met klinknagels, in een soort bloemmotief, aan de kist is bevestigd. Je kunt nog zien dat de kist zelf donkergroen geverfd is geweest. De afmeting is: lengte 74 cm x diepte 44 cm x hoogte 45 cm. Aan de zijkanten zitten grote hengsels. Met twee personen heb je vast nog een fikse til aan de kist. Aan de voorkant is een fraai slot te zien, althans dat denk je, maar daar word je volkomen misleid want dat is een nep-sleutelgat met een nep-sleutelplaat van fraai gedreven ijzerwerk. Het echte sleutelgat zit op het deksel. Dat gat is verborgen onder het smeedwerk van een klinknagel dat weggedraaid kan worden. Er zitten twee grote overslagbeugels aan de voorkant. Helaas is er daar een van beschadigd. Aan de binnenkant van de deksel vallen meteen de twee fraaie, opengewerkte en gespiegeld geplaatste dekplaten op. Je herkent er een soort fabeldierfiguren in, waaronder
een papagaai en een Jeroen Bosch-achtig staartbeest. In het midden een achtkantige bezettingsbus met een mechaniek dat, door het draaien van die mooie sleutel, zorgt dat de schoten naar buiten komen. Het is een samengesteld slot met elf schoten. Vier voor, vier voor de hoeken en aan achter- en zijkanten een. De sleutel kan in de bus rondgedraaid worden doordat de kepen in de baard van de sleutel exact overeenkomen met de metalen bezettingsplaatjes in de bus. De sleutelbaard van deze kist is buitengewoon complex en telt liefst zes lagen. De schoten vallen onder de uitstekende binnenrand van de kist. Aan de linker binnenkant is nog een opbergvak dat geopend wordt met een tweede, ook fraaie sleutel. Ook hiervan is het slot weer kunstig weggewerkt.

1960
Van Stijn vertelde dat hij de kist ongeveer in 1960 had gekregen. Dat was een aanknopingspunt om verder te zoeken. In 1960 blijkt het feest te zijn geweest in de Agathakerk. De kerk van Lisse bestond toen namelijk 500 jaar als zelfstandige parochie. Daarvoor hoorde de kapel van Lisse bij de parochie van Sassenheim. Om de viering luister bij te zetten was er een historische tentoonstelling in het Patronaatsgebouw aan de Bondstraat. We mochten enkele stukken uit het archief van de Agatha parochie inzien en daar vonden we een bewijs. Bij de bewaarde kaartjes die stonden bij de voorwerpen op de tentoonstelling was een kaartje met de tekst: “ijzeren kist 2e hands gekocht in 1840 zie blz. 124”. Die verwijzing sloeg op het jubileumboek ‘’De Aagtenkerk van Lisse’’, dat de heer Hulkenberg schreef ter gelegenheid van het jubileum.

A.M. Hulkenberg (1915-2003)
Deze befaamde amateurhistoricus van onze regio, waarover wel een heel Nieuwsblad te vullen zou zijn, begon zijn carrière als onderzoeker en schrijver eigenlijk na de vraag van het parochiebestuur om een boek te schrijven over het 500-jarige bestaan van de parochie. Hulkenberg dook in diverse archieven, worstelde stapels documenten door en werd steeds beter in het lezen van oud schrift. Die publicatie over de Aagtenkerk uit 1960 werd een
enorm succes en was de opmaat voor een hele reeks boeken en tijdschriftpublicaties van zijn hand. Daarnaast was hij een zeer aimabel mens. Johan van Stijn vertelt dat hij door de heer Hulkenberg, galant zijn hoed afzettend, altijd begroet werd met een: ‘’meneer van Stijn, u bent een belangrijk persoon’’, waarna de hoed met een elegant gebaar weer opgezet werd.

Kerkrekening 1559
In het herdenkingsboek staat op twee plaatsen iets over een kist. Dat gaat over kerkrekeningen. Hulkenberg noemt enkele van deze rekeningen uit de 16e eeuw van voor de reformatie. De Grote Kerk is dan nog de enige kerk in Lisse. Enkele voorbeelden van die oude kerkrekeningen uit 1559:
-Kosten die sanghers en clercken na ouder gewoonte alle jaers op kerstnacht nae den dienst verteren -Van kerkmeesters haer portie… ende noch een kanne wyns -Kosten en inkomsten voor het verhuyren van land Die oude rekeningen werden gecontroleerd door Niclaes van Mathenesse, Heer van Dever. Een soort kascontrole dus. Hij noteert bij de uitgaven van werklieden die reparaties aan de kerk uitvoerden: Het sal profitelicker ende oirberlicker wesen voor dye kercke, tymmerage, reparasye, hoe tsellefde soude mogen wesen, te besteden op dye werckludens hoor eygen montcosten, also dye kerck geen cost wyl geven. Blijkbaar was de kerk toen een poot uitgetrokken en moesten de verteringen voortaan zelf betaald worden. En dan staat er over de rekeningen: En nu sluiten wij de rekeningen haastiglijk in de goeden stercken nueuwen kiste om de bryeven ende ander secreten van de kercke daer inne te besluyten ende te beaweren. Die kist is dan net aangeschaft voor 6 pont en 10 sc (munteenheid pond en schelling). Het zal een verantwoorde investering zijn geweest om de waardepapieren van de kerk veilig te stellen.

Gevolgen van de reformatie
Maar dan komt de reformatie. In Lisse verloopt de splitsing van de leer vrij rustig. Aanvankelijk kerken de aanhangers van de nieuwe leer zelfs in de Oude Pastorie, niet in de dorpskerk dus. Dat was voor de verwoesting van de kerk in 1574. Na het herstel van de kerk kwam het gebruik aan de volgers van de nieuwe traditie. De volgers van de oude traditie moesten uitwijken naar een schuil(schuur) kerk. Die moet er in 1672 al zijn geweest aan het Mallegat (aan de Achterweg, voorbij de Catharijnelaan). Rond 1700 werd aan de Lisser kant van de Mallegatsloot, een meer dan gewoon fraaije pastoorswoning gebouwd. Rond 1710 komt er een nieuwe schuilkerk en wordt de oude schuilkerk afgebroken. De nieuwe kerk werd aan die meer dan gewoon fraaie pastorie vast gebouwd. De kerkrekening van 1559 werd hiervoor al genoemd. Dan is er een gat in de financiële verantwoording. In 1798 volgt weer een oud archiefstuk over de financiën: Arm en kerkboek wegens Den Uytgaaff en ontvangst In der Gemeente Lisse waarna in de archiefstukken de uitgaven en inkomsten weer keurig te volgen zijn.

Franse tijd
Intussen is het nog steeds zo dat de protestanten kerken in de dorpskerk en de rooms-katholieken weliswaar een kerk hebben, maar die ligt wel heel ver van het dorp af. Maar sinds 1798 is er een staatsregeling om Alle Kerk-Gebouwen en Pastorij-Huijsen der voormaals Heerschende Kerk door het plaatselijk bewind, natuurlijk onder allerlei voorwaarden, te laten toewijzen aan de gezindte met de meeste leden. Dat zou voor Lisse betekenen dat de Grote Kerk aan de roomsen kon worden toegewezen. Daar kwam natuurlijk hevige discussie over en zelfs in 1809 is men het nog niet eens. De Assessor van de Koning, van Lodewijk Napoleon dus, komt met een compromis zodat de katholieken een nieuwe kerk kunnen bouwen in het dorp. Dat heeft nog heel wat voeten in de aarde en die nieuwe kerk komt er pas in 1842. Dat had mogelijk te maken met het zwak functioneren van de pastoor die sinds 1816 verantwoordelijk was voor de Lisser parochie. Al die tijd gaan de roomsen de lange weg vanuit het dorp naar de kerk aan de Achterweg. Pal naast de parochiale gebouwen daar ligt boerderij Bloemhof.

Kerkrekening
In 1840 overleed de oude pastoor en kon zijn opvolger, pastoor Van der Hoven, “puin gaan ruimen”. De administratie is een totale wanorde. In het Arm- en kerkboek vanaf 1799 staat wel van alles, maar de oude pastoor had allerlei zaken door elkaar geboekt. Men vindt nog een zak met 1400 gulden, maar verder lijkt er geen touw aan vast te knopen. Reden om de armenzorg administratief los te koppelen van de overige kerkelijke rekeningen en in 1840 volgt er weer een kerkrekening. Met diverse vermelde reparatiekosten en aankopen. Op blz. 124 uit het boekje van Hulkenberg staat dan inderdaad onze geheimzinnige kist vermeld als een aankoop: voor f.40 is een ijzeren kist gekocht die herinneringen oproept aan de goeden stercken nyeuwen kiste van 1559. Daaruit mag je aannemen dat die kist uit 1559 er dan niet meer is. Verdwenen bij de troebelen rond de vernieling van de kerk in 1574? Of later pas? Had het te maken met het feit dat er in 1840, bij het verscheiden van de pastoor, zo’n administratieve puinhoop werd aangetroffen? We zullen het wel nooit weten. De nieuwe pastoor Van der Hoven is zeer actief. Vele malen staat in de kerkrekening van 1840 na den haag voor de kerk f. 5.32. De pastoor wil de toegezegde kerkenbouw in het dorp vlot trekken. Die nieuwe kist kon goed dienst doen.

Bouw
Dat gaat lukken! Een waterstaatsingenieur adviseert gunstig.
Er volgt nog wat geharrewar, nota bene uit eigen
kring van gelovigen die dicht bij de oude kerk woonden.
Die kerk was toch goed genoeg en wie moest dat allemaal
betalen? Pastoor komt met zijn argumenten, de verantwoordelijke
aartspriester doet nog een duit in het zakje
en spreekt van beuzeltaal. Bovendien, en dan moeten we
bedenken in welke tijd dit speelt, waren de tien ondertekenaars
minvermogenden. Daar hoefde je in die tijd
blijkbaar geen rekening mee te houden. Financiële problemen
zijn er echter te over, het is een slechte tijd. Pastoor
schrijft: een felle ramp……doordat zeer velen van mijne
gemeentenaren een aanmerkelijk verlies aan vee ondergaan
hebben. Maar de pastoor is een echte doorbijter. De
aartspriester zei eerder over hem: de pastoor is rigoreus
katholiek. Zijn ijver wordt beloond, op 30 juni 1842 kan
pastoor Van der Hoven zelf de eerste steen voor de kerk
leggen en op 19 juni 1843 wordt de kerk geconsacreerd. Er
zal een verhuizing zijn geweest van de Achterweg naar de
nieuwe kerk en pastorie. De zeventiende-eeuwse kelken,
die na de reformatie van de Grote Kerk naar de schuilkerk
gingen, kregen nu een plaats in de nieuwe kerk. Maar wat
gebeurde er met de kist waar men in 1840 nog zo blij mee
was. Zou die naar Bloemhof verhuisd zijn omdat ze in de
nieuwe omgeving niet meer nodig was? Kwam er met de
nieuwbouw een veilige opbergplaats voor de waardepapieren
en was de kist overbodig?
Bloemhof
Vanaf 1722 is een reeks eigenaren en bewoners bekend van
boerderij Bloemhof. In 1840 woont er Hendrik Meijer. Het
kan dus zijn dat de kist, die in 1840 gekocht is, een paar
jaar later, toen de kerk in het dorp in gebruik genomen
was, verhuisd is naar Hendrik Meijer. Alle volgende bewoners
van Bloemhof zullen dan die geheimzinnige kist in
de kelder gehad hebben. In 1950 wordt de boerderij verkocht
aan P.C.T. Warmerdam. Deze gaat er ook wonen.
Het lijkt aannemelijk dat Warmerdam de kist beschikbaar
heeft gesteld voor de tentoonstelling in 1960.
Neurenbergse kist
De kist zelf levert nog wel iets op. Het blijkt een Neurenbergse
kist te zijn. Neurenberg was een bloeiend centrum
voor de ijzerindustrie, waar dit type kisten werd gemaakt.
Er zullen zeer veel van dergelijke kisten gemaakt zijn.
Neurenberg werd daarom een typenaam voor deze kisten.
Die dateren uit de 16 /17e eeuw en werden gebruikt om
kostbaarheden in te bewaren. In de 19e eeuw ging men
voor deze kisten ook wel de term ‘Armada kist’ gebruiken,
in de veronderstelling dat dit soort kisten gebruikt
werd om het goud in de Spaanse Armada (de gewapende
vloot) te beschermen. De kisten hebben een ingewikkeld
sluitmechanisme. Dat heeft onze kist zeker met zijn 11
schoten. Ook het verborgen sleutelgat hoort bij dit soort
kisten. Eigenlijk horen aan de overslagbeugels ook sloten
te hangen en was het gebruikelijk dat zo’n kist alleen
geopend kon worden met meerdere personen, die gezamenlijk,
ieder met een slot/sleutelcombinatie, zo’n kist
konden openen. En was het deksel open dan kon je zonder
de goede sleutel nog niet bij de inhoud van het kleine
waardenvakje in de kist. Zo garandeerde je dat er geen
fraude werd gepleegd. Er waren veel van dit soort kisten
in omloop, want dit was in die tijd een veilige manier
om waardepapieren en andere kostbaarheden te bewaren.
Kerken gebruikten vrij algemeen dit soort kisten als geldof
archiefkist. Op internet vind je meerdere oude kerken
waar nog zo’n kist aanwezig is. Soms weet men niet eens
wat erin zit en is de sleutel zoek.
Conclusie
Er blijven helaas veel losse eindjes aan het verhaal van de
kist. We moeten aannemen dat dit de kist is die de parochie
aangeschaft heeft in 1840. Je zou zeggen dat de fabeldieren
van de dekplaten die het ingewikkelde slot sieren
een indicatie geven voor een meer precieze datering,
maar helaas, de contacten met en mailtjes naar diverse
personen hebben niks opgeleverd. Misschien ook wel
passend bij zo’n kist dat veel in nevelen blijft gehuld. Wel
kun je concluderen dat het heel gelukkig is dat de heer
Van Stijn deze kist geruild en daarmee gered heeft. Want
het had dus maar een haar gescheeld of hij was verschrot
tot oud ijzer. Voorbeelden van kerkelijk erfgoed dat in
de loop der eeuwen verdwenen is, zijn er genoeg. In zijn
boekje noemt Hulkenberg daarvan wat voorbeelden als
het Petrusklokje en een zilveren Godslamp. Ook in die
gevallen is het waarom van het wegdoen niet te achterhalen,
maar waarschijnlijk waren het indertijd weloverwogen
beslissingen en werd de grote waarde niet gezien. De
beslissing om de kist van de hand te doen was in de jaren
60 volkomen begrijpelijk. Tijden veranderen. Gelukkig
is de kist nog in Lisse bewaard gebleven en moeten we
accepteren dat veel van de geschiedenis rond de kist duister
blijft. Een uitdaging voor wie verder wil speuren

Kist van Van Stijn