Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners

Bij de hartpagina: Een luchtfoto uit 1974 van de Stationsweg

Een halve eeuw geleden lag de Stationsweg er braak bij. Maar er was ook nieuwbouw. In dat jaar kwam dat leuke boekje, nu te zien bij de schenkingen, uit. Vanuit de hartpagina liep je over de Stationsweg richting de voorplaat van dit nummer

Redactie

Nieuwsblad 23 nummer 1 2024

Vliegen we hier over Lisse in 1973 of 1974 Berkhout is bewoond. De bloembedden op de voorgrond lijken al van het riet ontdaan.  Dus het vroege voorjaar van 1974 lijkt logisch. Maar kijk eens goed beste mensen, de Blinkerd was nog bollenland, de loods langs het laantje van Buts staat nog op z’n plek. Op het landje van Cardol waar we voetbalden met jongens uit de buurt, staat al een deel van het postkantoor wat nu alweer vergane glorie is. Toen ging de file keukenhofgangers nog door de Veldhorststraat naar de parkeervelden van de Keukenhof. In dit nummer hebben we het over Plan de Graaff waar toen nog geen sprake van was. Waar nu winkelcentrum Blokhuis en de Koninginneweg zijn
nog niets van te bespeuren. Ja en kijk ook vooral nog wat hoger op deze plaat, links van het oude Fioretti zien we de oude ijsbaan en de Nieuwsloot nog. Rechts van het schoolgebouw de Sporthal en de galerijflats aan de Van Speyckstraat. Het gloednieuwe overdekte
zwembad van Lisse is nu alweer weg. Ons dorp ondergaat de ene metamorfose na de andere, het is haast niet bij te houden. Wel fijn
dat we mooie, niet eens zo oude, vogelvluchtfoto’s hebben waarop we nu kunnen zien hoe het vroeger erbij stond. Het is ook leuk om
even af te dalen en van dichtbij dat stukje Stationsweg (nu Berkhoutlaan) te bekijken. U mag zelf de bijschriften er bij bedenken.

Huisartsen in bezet Lisse

Er waren heel wat Duitse soldaten ingekwartierd in Lisse tijdens de bezetting. Als huisarts kwam je er niet onderuit om af en toe ook één van die ongenode gasten te helpen. Hun paarden hadden ook zorg nodig van dierenarts Jan Kraak.

door Paul Stelder

Nieuwsblad 23 nummer 1 2024

Na de beurscrash op Wallstreet in New York in 1929, gaat het in de gehele wereld en dus ook in Nederland, economisch bergafwaarts. In Duitsland is sinds 1933 een dictatuur waarbij de nazipartij van Adolf Hitler aan de macht is en aan het eind van 1938 wordt in de Kristallnacht een begin gemaakt met de massale Jodenvervolging.

De oorlogsjaren
Op 1 september 1939 valt Duitsland Polen aan en dat wordt gezien als het begin van de Tweede Wereldoorlog. Nederland wordt op 10 mei 1940 door Duitsland aangevallen en na het bombardement op Rotterdam capituleert Nederland op 15 mei van datzelfde jaar. Een aantal inwoners van Lisse komt in de eerste fase van de oorlog als militair of als toevallig slachtoffer om het leven door kogels of bombardementen. Verschillende uit Lisse afkomstige militairen verliezen het leven bij het verdedigen van vliegveld Valkenburg. In de loop van de oorlog worden steeds meer jonge mannen opgeroepen om in Duitsland te gaan werken, voor de zogenaamde Arbeitseinsatz. Soms gaan zij vrijwillig, maar veel vaker worden zij na een razzia van straat geplukt en zo gedwongen om naar Duitsland te vertrekken. Veel jonge en oudere mannen duiken daarom onder of verstoppen zich tijdens een razzia. Verschillende inwoners van Lisse komen na hun tewerkstelling in Duitsland niet meerv terug. Ook de huisartsen in Lisse ontsnappen niet aan het oorlogsgeweld, enkelen van hen worden zwaar op de proef gesteld, maar uiteindelijk overleven ze alle vijf de oorlog.

De huisartsen Haase

Achterweg 42, huisadres jonge dokter Haase

De jonge dokter Haase is in 1939 op 24-jarige leeftijd afgestudeerd als arts en hij kan nog net enkele maanden zijn vader, die op dat moment al 65 jaar oud is, in de huisartsenpraktijk helpen. Maar eind 1939 wordt hij opgeroepen voor de militaire dienstplicht. Hij wordt ingedeeld bij het Tweede Regiment Huzaren Motorrijders. Hij weet dan nog niet dat hij na korte tijd mee moet strijden in een oorlog. Als arts hoeft hij niet aan het front te vechten en na de capitulatie in 1940 wordt hij naar huis gestuurd en mag hij het werk in de praktijk van zijn vader weer
oppakken. In mei 1943 trouwt hij met M.C. (Marijke) Nieuwland (geboren 23 november 1919 te Heemstede – overleden 29 november 2014 te Lisse). Zij gaan wonen in het huis op de hoek van de Vuursteeglaan en de Achterweg. Hij heeft zijn huisartsenpraktijk in het huis van zijn vader aan de Heereweg 317, die daar ook nog zijn praktijk heeft. Ook worden er spreekuren gehouden in Huize Pius, het centrum voor rooms-katholieke ouderenzorg. In het praktijkhuis van Haase sr. worden enkele malen onderduikers opgevangen, die gelukkig nooit verraden of ontdekt zijn. Zij verblijven op een raamloze zolder die bereikbaar is via een ruimte boven een groot glas-in-loodraam.b De Lisser huisartsen moeten gedurende de oorlog regelmatigvvoor elkaar waarnemen. De samenwerking wordt daardoor steeds sterker en er ontstaan twee hechte teams: van Haase en Duymaer van Twist, die vlak bij elkaar aan de Heereweg wonen, en van Van Dijk en Holl. De zwaarste periode voor de jonge dokter Haase komt echter pas na de Tweede Wereldoorlog. In 1946 wordt hij opnieuw onder de wapenen geroepen om voor Nederland in Indonesië te gaan strijden bij de zogenaamde politionele acties. Hij vertrekt op het moment dat zijn vrouw in verwachting is van hun vierde kind en zal pas drie jaar later in 1949 terugkeren! Hij heeft zijn jongste zoon dan nog nooit gezien. Voor zijn vrouw is dit een heel moeilijke periode. Niet alleen moet zij haar man missen, maar omdat de praktijk van haar man in het huis van haar schoonvader wordt voortgezet, krijgt zij gedurende die drie jaar enkele voor haar onbekende waarnemers als kostgangers  in huis en dat zijn in haar ogen niet altijd prettige lieden. Met vier kleine kinderen om zich heen moet zij als jonge vrouw de praktijk van haar afwezige man, plus het gezin in goede banen leiden. Daarbij heeft ze ook nog een andere kostganger in huis die met het gezin mee-eet en regelmatig in hetzelfde huis slaapt. Haase senior is al die jaren nog steeds actief als huisarts en heeft er ook de zorg voor de apotheek bij, want die wil hij voorlopig niet kwijt. Pas in 1953 zal hij na 50 jaar huisarts te zijn geweest, zijn praktijkgedeelte aan de Heereweg neerleggen en gaat zijn apotheek uiteindelijk over in de handen van mw. Sophie van Overbeek. Zijn zoon, de jonge dokter Haase, blijft tot 1953 praktijk houden in het huis van zijn ouders. In dat jaar verhuist hij naar de Heereweg 337 en zal de praktijk daar worden voortgezet.

Huisarts Duymaer van Twist

Heereweg 293, woonhuis en praktijk Duymaer van Twist

Lex Duymaer van Twist is bij het uitbreken van de oorlog 36 jaar oud. Zijn eerste huwelijk is moeizaam ten einde gekomen en hij is op 28 september 1938 hertrouwd. Zijn dochter uit het eerste huwelijk groeit op in zijn nieuwe gezin en er komen nog vier kinderen bij. Hij heeft het financieel niet gemakkelijk omdat hij zijn huisartsenpraktijk is gestart met slechts weinig patiënten en ook omdat hij nog studieschulden heeft. Hij is als huisarts heel zorgvuldig en geduldig en geeft zijn patiënten veel tijd. Zijn vrouw, Wilhelmina (Mien) Weggemans (geboren 25 augustus 1912 te Amsterdam – overleden 9 oktober 2001 te Leiden), is tot haar huwelijk in 1938 als onderwijzeres werkzaam geweest. Na haar huwelijk is zij behalve actief in het gezin, ook actief in de praktijk en in de apotheek.

De winter van 1944 -1945 is bitter koud. Brandstof om het huis te verwarmen, is schaars. Met name het Reigersbos, maar ook het Keukenhofbos, waar in 1944 V1 toestellen worden opgesteld, is in die winter doorveel Lissers gebruikt om hout te kappen en te sprokkelen, om te kunnen gebruiken voor de eigen kachel. Ook in huize Duymaer van Twist is het moeilijk om alle ruimtes warm te krijgen. Uiteindelijk wordt alleen de kachel in de spreekkamer aangemaakt. De kinderen, die nog erg klein zijn, mogen achter een kamerscherm bij de kachel zitten, maar mogen niet laten merken dat zij in de spreekkamer aanwezig zijn.

Heereweg 337, woonhuis en nieuwe praktijk

Dit blijkt teveel gevraagd: ze kunnen zich niet lang stil houden. De enige oplossing is dan om ze in bed te stoppen: in bed wordt het tenslotte langzaam aangenaam warm; alle kinderen slapen op zolder. De spreekkamer ligt op de eerste verdieping, een tweede slaapkamer doet dienst als wachtkamer en in de derde slaapkamer slaapt het echtpaar. Als de 6 zitplaatsen in de wachtkamer bezet zijn, zit men op de trap! Op de avond van 24 december 1944 vindt in Lisserbroek juist over de brug bij de Kanaalstraat een schietincident plaats. Lex Duymaer van Twist is in die nacht naar een patiënt in de Haarlemmermeer geroepen en hij ziet bij zijn terugkeer naar Lisse dat bij de Lisserbrug opvallend veel Duitse militairen staan. Hij besluit daarom via de Buitenkaag en de 3de Poellaan terug naar Lisse te reizen. De Duitse militairen zien hem omrijden en willen hem daarom de volgende dag aanhouden voor verhoor. Hij heeft zich echter in het huis verstopt. Daarop besluiten de Duitse militairen om zijn vrouw en kinderen mee te nemen naar het politiebureau. Moeder Mien ziet de angst in de ogen van de kinderen en besluit te vertellen waar haar man in huis verstopt zit. Nadat hij daar gevonden is, mag zij met de kinderen naar huis. Duymaer van Twist wordt drie dagen vastgehouden en daarna vrijgelaten. Een gedeserteerde Duitse soldaat bleek bij het incident betrokken te zijn. Deze soldaat had in verband met een schotwond, medische hulp gehad van dokter Marius van Dijk. Van Dijk wist dat zijn collega Duymaer van Twist in grote problemen zat, omdat ook hij van betrokkenheid verdacht werd. Toch mocht hij zijn medisch beroepsgeheim (‘geef nooit door aan derden wat in de spreekkamer besproken is’) niet doorbreken.

Huisarts Holl

Veldhorststraat 50, woonhuis en praktijk
huisarts H.A. Holl

Huisarts Henk Holl heeft ook veel meegemaakt in de oorlog. Hij is 34 jaar oud als de oorlog uitbreekt en sinds november 1937 huisarts in Lisse. Met financiële hulp van zijn schoonvader wordt er voor hem een huis gebouwd aan het einde van de Veldhorststraat, huisnummer 50. Het huis wordt in zes maanden tijd gebouwd en in januari 1940 is het klaar. Het gezin en de praktijk verhuizen van het oude en klassieke huize Rosendaal naar dit nieuwe en moderne huis. Op 13 augustus 1941 moeten alle mannen wonend in de Veldhorststraat en in de Von Bönninghausenlaan, inclusief huisarts Henk Holl en burgemeester Frans van Rijckevorsel, als straf twee uur stilstaan bij de Prins Bernhardboom, aan het begin van deze straten. Wat was er gebeurd? Iemand had in deze buurt een bord geplaatst met een V-teken. Dat V- teken was in de ogen van de Duitse bezetter een duidelijke provocatie. Churchill had de gespreide wijs- en middelvinger overgenomen
als teken van Victorie en de vrijheidszender van de BBC opende zijn uitzendingen met de tonen van de Vijfde symfonie van Beethoven. Deze nog steeds welbekende tonen: kort-kort-kortlang, staan in de Morsetaal voor de letter V. De plaatselijke Duitse bezetters waren zeer ontstemd over het plaatsen van het V-bord en namen een represaillemaatregel. Gelukkig bleef het voor de betrokkenen hierbij. Of de dader ooit gepakt is, is niet bekend…
Eind 1944 vorderen de Duitsers het huis van dokter Holl en moeten mevrouw Holl-Antonides en haar zoon Sake verhuizen. Haar man was in augustus van dat jaar opgepakt en verblijft op dat moment in Kamp Amersfoort. Moeder en zoon kunnen inwonen in het huis van burgemeester Van Rijckevorsel aan het begin van de Veldhorststraat (Huize ‘In de bocht’). De spreekuren van de praktijk worden in dit burgemeestershuis voortgezet, met als waarnemer dokter K.A. van Praag, die na de oorlog een huisartsenpraktijk in Noordwijkerhout start Op 22 augustus 1944 wordt huisarts Henk Holl samen met twee andere Lissers, Henk Wesselo (47 jaar) en Jan de Graaf (38 jaar), zoon van zijn voorganger dokter Martinus de Graaf, door de Duitsers in de bollenschuur van Wesselo gearresteerd, omdat zij illegaal naar Radio Oranje luisteren. De bollenschuur van Wesselo ligt tussen de Veldhorststraat en de toenmalige Stationsweg in en dus direct achter de tuin van Holl. Zij worden alle drie geboeid en met de Blauwe Tram afgevoerd naar Rotterdam. Via Utrecht belanden zij in Kamp Amersfoort. De Graaf en Wesselo zullen van daaruit worden vervoerd naar het concentratiekamp Neuengamme, waar zij enkele maanden na aankomst beiden om het leven komen. Holl blijft in kamp Amersfoort. In dat kamp blijken veel meer artsen te worden vastgehouden. Holl wordt ingedeeld bij de ziekenbarak, waar hij onder de leiding van NSB’er en kamparts J. Klomp moet functioneren. In die positie zijn de omstandigheden voor hem net iets minder slecht dan voor de andere gevangenen, maar hij ziet veel leed en mishandeling. In de ziekenbarak verblijven mensen met besmettelijke ziekten of andere infecties. Zij krijgen daar iets meer te eten en hij kan hen langer rust bieden door ze nog niet genezen te verklaren. Op 15 april 1945 wordt het kamp ontmanteld en wordt hij vrijgelaten. In drie dagen loopt hij vanuit Amersfoort naar Overveen, waar op dat moment zijn moeder woont. Zijn jongste, nog thuiswonende zus fietst daarop naar Lisse en vraagt goede vriend Maarten van der Putten om hem de volgende dag op te komen halen. Van der Putten heeft nog een koets met paarden en zo wordt Henk Holl op 19 april met de koets thuisgebracht om zich eindelijk weer bij zijn vrouw en kinderen te kunnen voegen. Op 23 mei begint hij gewoon weer met zijn spreekuren! Henk Holl gaat na de oorlog voor de Stichting 1940-1945, samen met anderen, inventariseren welke slachtoffers van de bezetter en/of oorlogsweduwen en -wezen in aanmerking komen voor een Buitengewoon Pensioen. Hij helpt de slachtoffers tevens bij het aanvragen van dit pensioen. Politiediensten die onderzoek doen naar overleden gevangenen van Kamp Amersfoort vragen zijn hulp bij het identificeren en het vaststellen van de doodsoorzaak van deze personen. Hoe verwerk je zelf zo’n kampverleden? Er is geen slachtofferhulp en pas in de jaren zeventig richt prof. J. Bastiaans te Oegstgeest het Centrum ‘45 op voor mensen met een kampsyndroom. Henk Holl verwerkt zijn eigen leed in stilte: op zijn vrije zaterdagmiddagen gaat hij uren naar bed of gaat hij snoeken of vissen op de pier van IJmuiden. Dan kan hij er voor zijn gevoel weer een poos tegen…..

Dierenarts Kraak

Burgemeester Van Rijckevorsel en Jan Kraak (Leider Lisses verzet)
net na de bevrijding op het bordes van het gemeentehuis

Jan Kraak (30 januari 1895 te Lemsterland – 1 juli 1973 te Lisse). In dit artikel over de oorlogsjaren mag de dierenarts van Lisse, Jan Kraak, niet ontbreken. Hij is, net als zijn vrouw, uit Friesland afkomstig en neemt op 4 oktober 1921 in Lisse de dierenartspraktijk van dierenarts Muller over. Hij is op dat moment 26 jaar oud. Op 20 september 1922 trouwt hij in Leeuwarden met Gepke van der Krieke (15 september 1896 te Utingeradeel – 21 augustus 1976 te Leiden). Zij krijgen twee zoons, Geert en Adolf-Jan, die na de Tweede Wereldoorlog Jan wordt genoemd. De praktijk wordt aanvankelijk voortgezet op de Heereweg 73, het pand dat hij overnam van Muller. Zijn werk bestaat uit de geneeskundige zorg voor het vee en de kleine huisdieren. Behalve veel bollenboeren kent Lisse in die jaren ook een aantal veeboeren en sommige inwoners van Lisse hebben een varken op het eigen erf. Daarnaast is Kraak directeur van de vleeskeuringsdienst en uit hoofde van die functie beoordeelt hij het slachtvee dat gezond moet zijn vóór het geslacht wordt. In 1937 koopt hij een perceel grond aan de Achterweg 44 en hij laat daar het huis bouwen dat de naam ‘De Hulst’ draagt. In het nieuwe huis zet hij zijn praktijk voort. In de oorlog wordt hij het hoofd van het ondergronds verzet in Lisse en omstreken. Na de bevrijding wordt hij hoofd van de Binnenlandse Strijdkrachten in de regio en speelt hij in samenwerking metn belangrijke rol bij het oppakken en beoordelen van de NSB’ers in het dorp. Deze functie staat uitgebreid beschreven in enkele boeken over deze periode, die na de oorlog zijn uitgegeven (zie bronvermelding). Jan Kraak en zijn echtgenote stonden op zeer goede voet met de huisartsen uit het dorp: de vrouwen kaartten elke twee weken met elkaar en de mannen bezochten na de oorlog wekelijks restaurant ‘de Witte Zwaan’ om zich met enkele andere notabelen gezamenlijk te ontspannen. Ook in de oorlog was er regelmatig onderling contact. Er waren bijzondere vriendschapsbanden met de familie Holl (mevrouw Holl kwam ook uit Friesland!) en de familie Duymaer van Twist, onder andere tennisten zij samen. Op 1 juli 1973 overlijdt Jan Kraak onverwacht in zijn slaap. Het huis ‘De Hulst’ wordt inb1974 verkocht.

Na de oorlog
Na een korte periode met bevrijdingsfeesten proberen de Nederlanders weer verder te gaan met hun leven. Velen moeten in dat eerste bevrijdingsjaar nog terugkomen uit Duitsland. Door het oorlogsgeweld zijn ook vele Nederlanders omgekomen en hun familieleden wachten tevergeefs op hen. Het verdriet en de vreselijke ervaringen worden veelal weggestopt en niet besproken. Men gunt zich geen tijd om er bij stil te staan, want het land moet verder. In Lisse worden plannen gemaakt om een ziekenhuis op te richten en dat komt er ook, maar het zal niet lang bestaan. Het dorp breidt uit en er dient zich weer een nieuwe dokterspraktijk aan.

Bronnen
Herman van Amsterdam en Peter van der Voort: Een bollendorp bezet. Pag.110-111.
Floris van Dijk en Cees Rodenburg: Het artsenverzet en Kamp Amersfoort.
Nico Groen: Sporen van vroeger. Over dierenarts J. Kraak. Website VOL, 19 mei 2020.
Ed Olivier: Wat toch een tijd, herinneringsboek Lissese oorlogsslachtoffers 1940-1945.
Arie in ’t Veld: Kroniek van Lisse 1940-1949.
50 jaar MC. In: Medisch Contact (1995). p.569.
Herman Hollander: Het Landgoed in de oorlog: Henk de Duitscher, najaar 2014.
Diverse krantenartikelen.
Wikipedia
Informatie en foto’s uit archief van Frans en Marjolein Haase
Informatie en foto’s uit archief van Ajo Duymaer van Twist
Informatie en foto’s uit archief van Sake Holl
M.m.v. Ria Grimbergen

Het artsenverzet
De Duitse bezetter probeerde in de oorlog om de Nederlandse artsen in te zetten voor het kunnen oppakken van onderduikers en Joden. Onderduikers hadden natuurlijk ook af en toe medische hulp nodig en de artsen wisten wie hun eigen patiënten waren en wie niet. Echter: in de spreekkamer was men veilig, want wat daar besproken werd, bleef geheim. Reeds aan het begin van de oorlog was er een grote groep artsen die zich verzette tegen de steeds verder gaande maatregelen van de Duitse bezetter. Zij vormden in het hele land kleinere groepen die door middel van brieven elkaar op de hoogte hielden. De brieven werden in het geheim aan elkaar overgedragen en moesten na lezing worden vernietigd. Door deze communicatie konden zij gezamenlijk een front vormen. Zij noemden zich het Medisch Contact. Door deze
organisatie werden veel acties gecoördineerd en deze konden door de brieven eensgezind worden uitgevoerd. Dit geheime overleg was natuurlijk ten strengste verboden, maar de bezetter heeft nooit grip op de organisatie kunnen krijgen. Aan het begin van de oorlog waren de
artsen vrijwel allemaal lid van de Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst (de NMG). De bezetter gebruikte deze vereniging al snel om de artsen tegen hun zin, allerlei maatregelen op te dringen. De leiding van de NMG werd overgenomen door Nederlandse artsen met NSB-sympathieën en de naam van de vereniging werd veranderd in ‘de Artsenkamer’. Het lidmaatschap werd verplicht gesteld en artsen die weigerden om lid te worden, werd een boete van Fl. 1000,= opgelegd. Als reactie op die verplichting werd het lidmaatschap van die vereniging massaal opgezegd.

Duitse sympathisanten en NSB’ers verfde het woord ‘arts’ op de gevel!

Tevens besloten de artsen om op hun naambord dat buiten bij de deur hing, het woord ‘arts’ af te plakken. In sommige gevallen schreven Duitse sympathisanten en NSB’ers dan met verf het woord ‘arts’ op de gevel! (foto) Ook in Lisse plakten de huisartsen hun naambord af. De Duitse bezetter heeft als represaillemaatregel enkele artsen opgepakt, maar, omdat het protest landelijk zo massaal werd, het verplichte lidmaatschap en de boete ingetrokken. Samenscholing was ook voor artsen verboden. Zij werden om deze reden regelmatig opgepakt en meestal vastgezet in Kamp Amersfoort, waar ook Henk Holl aan het eind van de oorlog terechtkwam. Er zaten echter niet alleen artsen in dat kamp. Veel gevangenen werden vanuit Kamp Amersfoort naar Duitsland vervoerd.

Kamp Amersfoort was een gruwelijke plaats om te moeten verblijven. Sinds kort is er aldaar ter nagedachtenis aan de gevangenen een museum (Nationaal monument Kamp Amersfoort) ingericht, dat zeker de moeite waard is om te bezoeken.

 

 

KIJK NOU EENS: Maria’s Hof

Weet u al waar het haasje uit het vorige Nieuwsblad vinden is? Liesbeth Brouwer doet de deur voor u open en dan kijken we van binnenuit onder het haasje door naar buiten.
Elders in het blad is plek gemaakt voor een nieuwe ‘KIJK NOU EENS’.

Door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 23 nummer 1 2024

Op onze oproep in deze nieuwe rubriek om te reageren op de foto uit het vorige Nieuwsblad werd prompt gereageerd. Tot onze verrassing meldde zich mevr. Snippe. Zij woonde jaren in Maria’s Hof, Heereweg 317, waar haar man, tandarts Van ’t Hoff, zijn praktijk aan huis had.
Een betere bron van informatie kun je je niet wensen.

Het haasje
Deze villa werd gebouwd in 1906 in opdracht van dokter Haase, die zijn artsenpraktijk in Lisse toen net was begonnen. Vandaar ook het fraaie haasje waarmee het traliewerkje voor het raampje in de voordeur mee versierd is. Mevrouw Snippe vertelde dat ze via dit raampje menig patiënt met kiespijn aan pijnstillers had geholpen. Kiespijn is geen medische reden om bij nacht en ontij een beroep op de tandarts te doen, maar het kastje bij de voordeur bood dan uitkomst met een pilletje. Architect Joling Dokter Haase gaf dus opdracht om de villa aan de Heereweg te bouwen. Architect was Antoon J. Joling (1857-1934). Deze Joling was in die tijd al een bekend architect. Hij werd geboren in Zevenaar en leerde de praktijk in het bouwbedrijf van een oom. Toen hij twintig was ging hij naar Amsterdam waar hij begon als opzichter en ontwerper. Toen hij 22 was kwam hij in dienst van de bekende architect Pierre Cuypers waar hij 8 jaar ervaring opdeed bij vele grote bouwprojecten, zoals bij de Dominicuskerk in Amsterdam waar hij hoofdopzichter was. Daarna vestigde hij zijn eigen architectenbureau. Hij ontwierp fabrieken, scholen, kantoren, ziekenhuizen e.d.

In Amsterdam kun je nog diverse van deze gebouwen terugzien zoals: ’t Kasteel van Aemstel aan de Nieuwezijds Voorburgwal (lange tijd de thuisbasis van het katholieke dagblad De Tijd), de voormalige chocoladefabriek Bensdorp (nu hotel Eden aan de Amstel) en het Peek en Cloppenburggebouw op de Dam. Zijn rooms-katholieke achtergrond speelde bij zijn opdrachten zeker een rol. Zo ontwierp hij diverse scholen en was hij medeoprichter en bestuurslid van de katholieke kunstkring De Violier. Van deze kunstkring was ook de bekende kunstschilder Jan Dunselman lid, die verantwoordelijk is voor het ontwerp van de kruiswegstatie in de Sint-Agathakerk.

Woonhuis in Lisse
Architect Joling ontwierp voornamelijk utiliteitsgebouwen en maar enkele woonhuizen. Het is opmerkelijk dat hij in Lisse een villa ontwierp. Dat had waarschijnlijk te maken met de schoonvader van dokter Haase. Zijn jong gestorven eerste echtgenote was Emilia Sweens, ook wel Maria genoemd. De Sweens-familie behoorde in ’s Hertogenbosch al generaties tot de notabelen en ze waren zeer welgesteld. Den Bosch was in diezelfde periode een belangrijk centrum voor de verbetering van de positie van de katholieken in Nederland. In Den Bosch werd ook een afdeling van kunstkring De Violier gevestigd. Er werd volop gebouwd, o.a. door de bekende architect Eduard Cuypers, die ook gewerkt had bij het architectenbureau van zijn oom Pierre Cuypers in Amsterdam. Bekend was het fraaie Bossche station van deze Cuypers, maar hij bouwde ook andere objecten waarbij hij zeker te maken had met leden van de invloedrijke Sweens-dynastie. Door dit soort contacten is het niet meer zo verwonderlijk dat voor het ontwerp voor een villa met huisartspraktijk gekozen kon worden voor  een bekende architect als Joling.

Bouw in Lisse
Joling krijgt dus de opdracht voor de bouw van de villa en vraagt in januari 1906 een bouwvergunning aan. In die tijd was het buurhuis van De Graaf praktisch het laatste huis van de lintbebouwing langs de Heereweg. Daar ontstond meteen al een probleem. Op 11 februari meldt de architect aan dokter Haase: “Hij staat met de fundering op en met de goot over uw eigendom.” Hoe het opgelost is valt niet te achterhalen, maar feit is dat de huizen wel merkwaardig dicht op elkaar staan en ook mevrouw Snippe weet wel over problemen met de goot. Sta je voor het huis dan zie je meteen dat het een bijzondere architectuur heeft. Het asymmetrische zadeldak, de uitspringende ingangspartij, het torentje, het heeft allemaal een monumentale allure. Overigens heeft Joling wel meer panden ontworpen met een torentje. Functioneel was zo’n torentje echter niet. Verder is het ontwerp zeker functioneel te noemen. In 1905 schrijft de architect hierover aan dokter Haase: “Zo kwam het mij noodzakelijk voor dat de gehele dienst van uw ambt moest gescheiden blijven van uw familieleven” en “dan moet de keukendienst kort bij de patiëntenbel zijn en de keuken weer zo diep dat kook en etensluchten binnen het huis niet kunnen hinderen”. De patiënten kwamen natuurlijk niet door die fraaie voordeur naar binnen. Zij kwamen door de zijdeur, naar het gedeelte waar ook de kleine wachtkamer, de spreekkamer/apotheek en de donkere kamer waren.

Interieur
In de tijd van dit ontwerp was het niet ongebruikelijk dat de architect zich ook bezighield met het interieur. Zo ook bij Joling. Bijzonder aan dit huis, in tegenstelling tot de andere nog bestaande woonhuizen die ontworpen zijn door deze architect, is dat er nog heel veel van het oorspronkelijke interieur bewaard is gebleven. Maar natuurlijk zijn ook hier verbouwingen en aanpassingen geweest. Joling had geen groot architectenbureau, maar werkte vaak samen met andere kunstenaars, waarbij de kunstkring geholpen zal hebben. Hij tekende veel. Ideeën werden even geschetst op bijvoorbeeld de achterkant van een sigarendoosje en er gaat het verhaal dat hij tijdens een diner zijn keurig gesteven manchetten  gebruikte om wat op te schetsen. Joling werkte vaak met glas-in-lood, met tegeltableaus en paste ook graag toepasselijke teksten toe in zijn ontwerpen. Daarvan is veel bewaard gebleven. Een van de teksten is te vinden in de vroegere spreekkamer.

Daar staat: “TIS NUTTER ZAECK GESOND TE BLYVEN DAN ZIEKTE KONSTIG TE VERDRYVEN “. Nog  een paar teksten uit het ontwerp: “OVERLEG.EN.LEG. WAT.OVER” en “GEEN GAST TOT LAST”. Om licht in de hal te krijgen werd vanaf boven een schacht gebouwd die het buitenlicht doorlaat via een prachtig plafond met blauw glas-in-lood. Boven kon je via planken over dit plafond lopen en bereikte je het zoldertje boven de patiënteningang. Een veilige schuilplek die in de oorlog wel door onderduikers gebruikt werd. Woonhuis met praktijk
Heel wat jaren is Maria’s Hof gebruikt als woonhuis met praktijk. Ook nadat dokter Haase in 1953 komt te overlijden, blijven zijn weduwe en de dochter uit zijn eerste huwelijk er wonen. Natuurlijk is de villa inmiddels gedateerd. Oorspronkelijk zijn op alle ruimtes voor de familie stookplaatsen in het hele huis, gestookt op kolen waarvoor speciaal iemand is aangesteld om ze te verzorgen. De slaapruimte voor de
inwonende hulp had geen stookplaats. De kolen konden van buitenaf gestort worden in de kelder. In 1965 vraagt mevrouw Haase een offerte aan voor verwarming en wordt overgeschakeld op oliestook. Die installatie stond ook in de kelder en is pas bij de laatste verbouwing verwijderd. In 1968 wordt huismet praktijkruimte overgenomen door tandarts Van ’t Hoff.  Als beginnend tandarts was een rigoureuze verbouwing, achteraf gelukkig, niet haalbaar. Wel werd de wachtkamer vergroot (die was in de oorspronkelijke tekening ook maar
2.80m X 1.77m), het toilet voor patiënten en de dienstbodenopgang werden aangepast. Veel oud-patiënten van tandarts Van ’t Hoff zullen zich de wachtruimte en behandelkamer nog kunnen herinneren. In 1995 werd het huis verkocht en kwam de functie van praktijk te vervallen.

Laatste renovatie
Het huis wisselde daarna enkele keren van eigenaar, maar gelukkig bleef “vernieuwingsdrang” daarbij uit. Maria’s Hof is een gemeentelijk monument en geniet daardoor enige bescherming. Maar dat geldt alleen voor het exterieur. Terwijl in dit geval het interieur ook zeer waardevol is. De huidige eigenaar, Luc Beelen, heeft in 2013 het pand gelukkig met zeer veel respect voor dit interieur tot een fraai en leefbaar geheel omgetoverd. Atelier Koningsblauw uit Amsterdam begeleidde de renovatie. Kleurhistorische verkenningen waren nodig.
Sjabloontekeningen zijn hersteld en de plafonds werden waar nodig geretoucheerd. Een van de eerste activiteiten was het verwijderen van het prachtige blauwe glas-in-loodplafond in de hal. Het was redelijk bewaard gebleven maar wel erg smerig. Aan het eind van de restauratieperiode is het, waar nodig gerepareerd, teruggeplaatst. Het dunne glas waar het raam op lag is vervangen door veiligheidsglas. Overigens is ook in deze hal nog een fraaie spreuk op een plafondbalk te zien: “CHRIST AVANT TOUT”. Het fraaie parket, waarvan de oorspronkelijke ontwerptekeningen nog bewaard zijn, was niet meer overal aanwezig. Daarom werd ervoor gekozen identiek parket terug te plaatsen. De totale renovatie verdient zeer veel waardering. Het heeft ervoor gezorgd dat er in Lisse een uniek woonhuis van de bekende architect Joling staat, waarin veel van de oorspronkelijke stijlelementen uit de oorspronkelijke bouwtijd zijn terug te vinden en waarin bovendien het beroep van de opdrachtgever, dokter Haase, nog zeer herkenbaar aanwezig is in de vorm van de spreuken en zijn initialen in
grisaille in de tussendeur. Dat interieur begint natuurlijk met die sjieke voordeur met erboven in glas-in-lood de apothekervijzel en esculaap en de klopper in de vorm van een haasje.

Maria’s Hof

 

Vondst van de Week van Erfgoed Leiden: Unieke archeologische vondsten uit steentijd in Lisse

In Geestwater, in de gemeente Lisse, vonden archeologen van RAAP in november 2024 voorwerpen die waarschijnlijk teruggaan tot de periode van ca. 3800-2000 voor Chr. De vondsten bewijzen dat de kust aantrekkelijk was voor de vroegste bewoners van de bollenstreek. Materiaal uit deze periode is tot nu toe nog maar weinig gevonden ten noorden van de Rijn.

Dat er vroeg in de geschiedenis mensen woonden in de Nederlandse kuststreek is al lange tijd bekend. De bollenstreek is hier geen uitzondering op. Aan het begin van de 20ste eeuw vond men bij het afgraven van de strandwallen in Lisse, Hillegom en Noordwijk stenen bijlen en aardewerk uit de laatste fase van de steentijd (vanaf ca. 2500 voor Chr.).

Aardewerk, natuursteen en botjes
Binnenkort starten de gemeente Lisse, Woonstichting Stek en ontwikkelaar Amvest met de ontwikkeling van de nieuwe wijk Geestwater. Vooruitlopend hierop deden archeologen al meerdere keren onderzoek. Zo deden ze een booronderzoek en daarna zijn smalle proefsleuven gegraven. Daarbij kwamen bijzondere vondsten aan het licht.

2024vvdw 0201

Natuurstenen bijl gevonden in Geestwater. Foto: RAAP

In het noordwestelijke deel van de nieuwe wijk, waar een waterpartij wordt gegraven, vonden de archeologen resten van houten huizen en scherven aardewerk. Ook vonden ze een stuk natuursteen dat in de vorm van een bijlblad was geslepen. De houten steel van de bijl is in de loop der tijd vergaan, maar het natuurstenen bijlblad is goed bewaard gebleven. Tijdens het graven van de proefsleuven vonden de archeologen allerlei kleine fragmentjes van bot (waaronder visbot) en vuursteen. Dit laat zien dat de bewoners van de houten huizen zich bezighielden met visvangst en de productie van vuurstenen gebruiksvoorwerpen.

Aardewerk uit de klokbekerperiode en Vlaardingencultuur
Het gevonden aardewerk is kenmerkend voor de periode waarin mensen voor het eerst in de geschiedenis overstapten van een leven als jager/verzamelaar naar een leven als boer. Ook maakten en gebruikten mensen toen voor het eerst aardewerken gebruiksvoorwerpen. De versiering op een van de stukken aardewerk – nagelindrukken en een groeflijn – is kenmerkend voor een periode die wordt aangeduid als de klokbekerperiode (vanaf 2500 voor Chr.). Andere onversierde scherven kunnen zelfs nog ouder zijn, namelijk uit de periode 3800-2500 voor Chr. Archeologen noemen deze periode de Vlaardingencultuur.

2024vvdw 0202

Fragment aardewerk met nagelindrukken en een groeflijn. Dit aardewerk is kenmerkend voor de klokbekerperiode (ca. 2500-2000 voor Chr.). Foto: RAAP

2024vvdw 0205

Een voorbeeld van aardewerk uit de klokbekerperiode. Deze pot is gevonden in Apeldoorn. Foto: © CODA Collectie in bruikleen van Historische Vereniging Felua thans VOA.

Waarom onderzoek op deze plek?
De kust zoals we die nu kennen is een relatief jong verschijnsel. Na de laatste ijstijd smolt het landijs, waardoor de zeespiegel snel steeg. De kustlijn verschoof hierdoor steeds verder naar het oosten, tot die beweging stopte rond 3850 voor Chr. Toen lag de kust ongeveer ter hoogte van het huidige dorp Lisse. Daar ontstond door het zeewater een lage zandrug, die we strandwal noemen. Op de strandwal en het gebied er vlak achter ontstonden duinen. Duinen worden gevormd door de wind die stuifzand van het strand meevoert en in heuveltjes afzet. De duinen waren door hun hoogte aantrekkelijk in een landschap dat verder behoorlijk nat was. Net als nu bouwden de prehistorische mensen hun huizen bij voorkeur op een plek waar ze droge voeten hielden en die plek vonden ze op de duinen. Het kustlandschap moet in die tijd een oneindige bron van voedsel geweest zijn: de eerste bewoners konden er jagen en vissen. Op de hoge gronden was genoeg ruimte om akkers aan te leggen en vee te houden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we de oudste bewoningssporen in Lisse vinden op een duin achter de oudste strandwal.

2024vvdw 02032024vvdw 0204

Afbeelding: de ontwikkeling van de kustlijn in de Midden Steentijd (links) en de Nieuwe Steentijd – Vroege Bronstijd (rechts).

Hoe nu verder?
Eind januari keren de archeologen van RAAP terug naar Geestwater. Ze graven een deel van de vindplaats dan verder op. Dit is nodig, want in dit deel van de nieuwbouwwijk komt een nieuwe waterpartij. Bij de aanleg van deze waterpartij wordt er dieper gegraven dan waar de archeologische resten liggen. Daarom worden deze eerst zorgvuldig opgegraven. De opgraving duurt een paar weken. In die tijd worden alle sporen van de nederzetting bloot gelegd en opgetekend. Ook zullen de archeologen grond gaan zeven. De meeste vondsten zijn namelijk heel klein en vaak niet met het blote oog te zien. De grond wordt daarom in kleine vakken verzameld en door een fijnmazige zeef gehaald. Alle kleine voorwerpen zoals stukjes vuursteen en aardewerk en etensresten zoals fragmenten bot, zaden en pitten worden hierbij verzameld.

Alle vondsten samen geven ons een beeld van het dagelijks leven van de vroegste bewoners van de kuststreek. Dit is belangrijk, want we weten nog maar weinig over deze periode in deze regio.

Vondst van de Week
Vondst van de week (#VVDW) is een rubriek van de erfgoedexperts van Erfgoed Leiden en Omstreken. Zij doen daarin verslag van opmerkelijke vondsten en ervaringen. Via deze website, XInstagram en Facebook houden ze je op de hoogte.

Chrystel Brandenburgh
30 januari 2025

Ben je benieuwd naar het nieuwbouwproject Geestwater? Kijk op www.geestwater.nl. Wil je meer informatie over de vondsten en de opgraving? Neem dan contact op per email via pers@hltsamen.nl of telefonisch 140252.

HET BRUINE CAFÉ: ’t Loosje (1)

Een nieuwe serie over bruine café’s. Bruine cafés verdwijnen uit het straatbeeld, dat is ook heel merkbaar in Lisse. Waar voorheen zoveel bruine cafés en schenkerijen (huiskamercafés) waren, zijn er nu nog enkele in het dorp te vinden.

Door Louise Kerkvliet-van Kampen

Nieuwsblad 23 nummer 1 2024

Wat is een bruin café?
De karakteristieke kroegen met hun donkerbruine houten meubilair in een donkere inrichting dreigen als cultureel erfgoed uit het dorpsgezicht te verdwijnen. In het dorpsbeeld van Lisse zijn er altijd veel geweest. Ze ontstonden als huiskamerschenkerij en groeiden uit tot de klassieke bruine cafés. Het waren sociale ontmoetingsplaatsen, waar vele generaties elkaar ontmoetten en waar ook veel relaties ontstonden. Zo ook in café ’t Loosje, dat gevestigd was in de Kanaalstraat  30. In 1874 wordt het gebouwd als woonhuis, met in het midden een tweevleugelige deur met links en rechts een raam. Erboven is een raam van de bovenverdieping. Het geheel wordt afgewerkt met een fraaie sierlijst. Eigenaar van het pand is Pieter van Waveren, koopman/brandstoffenhandelaar uit Lisse. Het pand heeft aan een zijde een poort. De andere zijde is een gedeelde muur met Kanaalstraat 28. Daar woonde later de familie Vergunst. Daarna werd het pand verkocht aan schoenmaker Van Zelst.

t Loosje

Café ‘t Loosje rond 1950 Kanaalstraat 30

In 1886 is het pand gekocht door Abraham Hartevelt. Hij is distillateur in Leiden en heeft waarschijnlijk het woonhuis veranderd in een schenkerij of café. De familie Hartevelt was eigenaar van Hartevelt & Zoon ofwel de beroemde Distilleerderij “De Fransche Kroon”, v/h Hartevelt & Zoon in Leiden. Het is een gebruikelijke zakelijke constructie om bedrijven inclusief panden op te kopen, zodat de verkoop van eigen producten gestimuleerd wordt. Menig gezin kwam daar een kannetje jenever halen om thuis te nuttigen. Abraham Hartevelt (1845-1890 Leiden) komt in 1890 te overlijden en zijn vrouw, Maria Coenradina Van Vrijberghe de Coningh (Maasland 1845-Leiden 1895), is de nieuwe bezitter en zij verkoopt het vrijwel direct na zijn overlijden aan Jacobus Adrianus van Wensveen (Bloemendaal 1851-Lisse 1934). Jacobus komt uit Bloemendaal, bij zijn huwelijk met Anna Catharina Nelis is hij koetsier. Rond 1891 begint hij als kastelein in café ’t Loosje, dat inmiddels is veranderd van huiskamerschenkerij naar café. Tot het overlijden van zijn eerste vrouw in 1900 is hij tapper. Het lijkt erop dat hij het café dan verhuurt aan Jan Lieshout, eveneens tapper uit Haarlem. Zij bewonen het pand tot maart 1903, waarna zij terugkeren naar Haarlem. Mogelijk heeft Jacobus zijn vak als tapper weer uitgeoefend. Zeker is dat hij rond 1910 verhuist naar Wagenstraat 10 met zijn nieuwe echtgenote en hun kinderen. In de jaren 1910-1920 is de heer Petrus Witteman (1885-1953) met echtgenote Gerardina Lemmers (1892-1975) cafèhouder in ’t Loosje.

Het Wapen van Lisse

Distilleerderij “De Fransche Kroon” aan de Langegracht Leiden

Het café wordt verhuurd aan Johannes (Jan) de Bruin (Lisserbroek 1870-Leiden 1944), bierhandelaar uit de Lisserbroek; hij verkocht al Amstelbier aan ’t Loosje. Jan is een succesvolle zakenman en wel bekend met de horeca. Hij is een zoon van Hendrik (Hein) de Bruin (Nootdorp 1847-Lisserbroek 1932) en Catharina van Velsen (Wateringen 1843-Lisserbroek 1905), eigenaar van Het Wapen van Lisse aan de Lisserdijk, gelegen aan het begin van de Lisserweg. Jan heeft al de goed lopende bierhandel “De Lindeboom”, samen met vader Hein, en een limonade- en gazeusebedrijf genaamd “De Meiboom” in de Lisserbroek. Jan heeft een agentschap van Amstelbier, dat gebotteld wordt aan de Lisserdijk, naast het café. Zoals aangegeven werd in het VOL-Nieuwsblad nr. 2. van 2023 komt het bier vanuit Amsterdam via de Ringvaart aan in grote vaten en wordt het in de Lisserbroek gebotteld. Rond 1920 willen de brouwerijen zelf gaan bottelen en moet Jan op zoek naar een andere bron van inkomsten. Het is onduidelijk wanneer Jan het café exact overneemt. Na pensionering van Hein wordt Het Wapen voortgezet door dochter Petronella de Bruin. Zij is getrouwd met Adrianus (Arie) Faas en samen runnen zij het bedrijf.

Peet Kerkvliet aan de tap van het bruine café ‘t Loosje

Uiteraard blijft weduwnaar Hein bij zijn dochter en schoonzoon wonen, ook Jan woont bij ze in. Het gezin Faas krijgt acht kinderen. Ze leiden een druk maar gelukkig bestaan. Jan neemt met regelmaat een tapper of tapster in dienst voor de bedrijfsvoering. Zij krijgen tevens inwoning totdat Jan zelf kastelein wordt. Jan is altijd ongehuwd gebleven, maar heeft een zeer warme band met zijn zus Petronella. Als hij wil stoppen met het café ’t Loosje, kijkt hij eerst naar een opvolger in de familie. Oudste dochter Janne heeft verkering met Peet Kerkvliet en hij ziet wel iets in het bedrijf. Het stel neemt het bedrijf over en trouwt in 1939. Als de weduwe Van Wensveen komt te overlijden willen de erven het pand verkopen en zo geschiedde. Het café wordt in 1944 verkocht aan Petrus Johannes Kerkvliet (Lisse 1910-Warmond 1989) en Johanna Catharina de Bruin (Lisserbroek 1915-Lisse 2002) t Loosje is een karakteristiek bruin café, wat stoeltjes en tafeltjes, een biljart en een bar waar barstoelen staan. Het gaat open rond 10.00 uur voor de eerste koffieklanten, die een praatje met elkaar maken. Het zijn voornamelijk oudere mannen en er wordt een kaartje gelegd en geroddeld over dorpse gebeurtenissen. Voor de lunch wordt al een jenevertje genuttigd waarna men naar huis keert voor de warme maaltijd. Van 13.00 tot 14.30 uur is het café gesloten en in de middag gaat het weer open voor de middagklanten. Avondeten is voor Peet vaak iets tussendoor. Klanten komen na het werk om een drankje te halen voordat ze naar huis gaan.
Zeker op zaterdag, als men het loonzakje krijgt, wordt er meer dan één borreltje of biertje genuttigd. Wat verbruikt is, wordt ook wel afgerekend ‘op de lat’. De klanten zijn voornamelijk werklieden en zaterdag en zondag zijn de drukste dagen. Het gezin Kerkvliet kan rondkomen van de inkomsten, maar het is zeker geen rijk bestaan.

En zo gaat het leven door, een gezin wordt gesticht. Het sociale leven speelt zich af in het café, een gezellige ontmoetingsplaats. Er wordt gebiljart en een kaartje gelegd, hele gezinnen komen mee. De bar is tegen de achterwand. Achter de bar is een deur, die naar de woning leidt. In de beginjaren was de toegang tot het toilet via de poort naast de woning, later is er een toiletgebouwtje gekomen. In de jaren vijftig komt er een platenspeler en wordt er muziek gedraaid. Een eenvoudig menu verschijnt, een balletje gehakt of een portie kaasblokjes of plakjes worst. In de bollentijd wordt een extra centje verdiend. Vooral het bedienend personeel van Keukenhof weet het dorpscafé te vinden. De sluitingstijden verruimen van ‘s avonds 22 uur naar 23 uur en zelfs tot middernacht en 01.00 uur. Dat zijn lange dagen voor een familiecafé, echt hard werken. In 1970 verongelukt zoon Hans samen met drie andere Lissese jongeren. Het dorp is in rep en roer. Het heeft zo’n impact op het gezin dat men wil stoppen met het bedrijf. Wederom wordt binnen het gezin gekeken naar een opvolger, maar de wens om het bedrijf voort te zetten is niet aanwezig. Het pand met opstallen wordt in 1973 verkocht aan buurman Van Zelst en zo eindigt het leven van een bruin dorpscafé.

‘t Loosje in de Kanaalstraat met daarnaast Van Zelst

Het vaasje is 15 cm hoog en versierd met een gestileerde tulp in rood en geel en een witte band met daarop de tekst ‘Bulbi-Cultura 1860-Haarlem 1910’.

Het vaasje is 15 cm hoog en versierd met een gestileerde tulp in rood en geel en een witte band met daarop de tekst ‘Bulbi-Cultura 1860-Haarlem 1910’.

Ernie van der Voet

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

In het tweede nummer van dit jaar van het VOL Nieuwsblad is aandacht besteed aan twee boeken uit de bibliotheek van VOL. De boeken waren uitgegeven naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van de Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (AVB) in 1910. In de Haarlemmerhout vond toen een groots opgezette nationale bloemententoonstelling plaats. Bij lezing van dit interessante artikel dacht ik onmiddellijk aan een kunstwerk dat ook naar aanleiding van die tentoonstelling is gemaakt. Het vaasje maakt onderdeel uit van kunstcollectie De Witte Zwaan.

De Witte Zwaan
De kunstverzameling is in de jaren tachtig van de vorige eeuw begonnen door de broers Joop en Harry Zwetsloot, toen eigenaren van de Hobaho. Aanvankelijk was het verzamelen van kunst vooral een persoonlijke hobby, later is een stichting opgericht met de naam De Witte Zwaan. Dat is een verwijzing naar het hotel aan ’t Vierkant waar het veilingbedrijf in 1921 begon. De zwaan is het beeldmerk van het bedrijf geworden en later van de kunstcollectie. Collectie De Witte Zwaan bestaat uit ruim negentig voorwerpen: schilderijen, tekeningen, glas, aardewerk, zilver, textiel en meubels. De kunstvoorwerpen zijn allemaal gerelateerd aan de bollenteelt. Het gaat om een grote variëteit van kunstvormen, stijlen en periodes. De collectie is in langdurig bruikleen ondergebracht bij museum De Zwarte Tulp aan ’t Vierkant in Lisse. Er wordt steeds een groot deel van de collectie tentoongesteld en regelmatig worden objecten gewisseld.

Vaasje met tulp
Het vaasje is 15 cm hoog en versierd met een gestileerde tulp in rood en geel en een witte band met daarop de tekst ‘Bulbi-Cultura 1860-Haarlem 1910’. Aan de onderzijde staat: ‘H.J. Lamp Haarlem Gouda-Aardewerk 82’. Een vaasje in kunstcollectie De Witte Zwaan H.J. Lamp was een winkel in luxe en huishoudelijke artikelen in de Barteljorisstraat in Haarlem. Deze firma was waarschijnlijk de opdrachtgever. De nationale bloemententoonstelling was natuurlijk een evenement dat aan de Haarlemse inwoners en ondernemers niet ongemerkt voorbij ging. Er kwamen veel bezoekers, waaronder bekende personen uit die tijd. De firma Lamp zag ongetwijfeld een aantrekkelijke handel; dat blijkt ook uit advertenties, bijvoorbeeld in het Bloemendaalsch Weekblad. Lamp maakt daarin reclame voor de alleenverkoop van ‘Bulbi Cultura Faiences’ in de kiosk op de tentoonstelling of in het ‘magazijn’ in de Barteljorisstraat.

Gouds aardewerk

De firma betrok ook ander aardewerk uit Gouda, bijvoorbeeld van ‘de Goudsche Plateelbakkerij’. In andere advertenties is sprake van
‘Hollandsch Kunstaardewerk met het embleem van Bloembollencultuur’ en ‘Oranjeborden 1910’, allemaal te koop op de tentoonstelling. Het is niet duidelijk of het altijd om dezelfde aardewerkfabriek in Gouda gaat en evenmin waar het vaasje is gemaakt. Daardoor weten we ook niet wie de ontwerper was. Gouds aardwerk kan zowel glanzend als mat zijn. Glanzend plateel werd vooral gemaakt door ‘Plateelbakkerij Zuid-Holland’, in de volksmond ‘Plazuid’. Het vaasje is duidelijk glanzend; dit is een aanwijzing, maar we weten het niet zeker. Dit type aardewerk wordt ook wel faience genoemd (naar de stad Faenza in Italië). Het wordt tweemaal gebakken. Vaasjes als deze worden met witte
gietklei gegoten in een mal, gebakken en daarna met de hand versierd en voorzien van doorzichtige glazuur. Bij de tweede keer bakken versmelten de beschildering en het glazuur met de klei en geeft het glazuur de glans. Gouds aardewerk of plateel kenmerkt zich door florale afbeeldingen, expressief kleurgebruik en – in vergelijking met andere uitingen van Jugendstil – stevige lijnvoering. Evenals één van de boeken in de bibliotheek van VOL is de decoratiestijl van het vaasje duidelijk Jugendstil, in Nederland ook wel Art Nouveau genoemd.
Aan de onderzijde van het vaasje staat het getal 82. Als dat een waarmerk is voor een uniek exemplaar, mogen we er vanuit gaan dat er tenminste zoveel zijn gemaakt en waarschijnlijk meer. Je zou graag willen weten waar ze zijn gebleven en hoeveel er de 113 jaar tot nu ongeschonden hebben overleefd. Een speurtocht op internet levert niets op. Het lijkt erop dat Stichting De Witte Zwaan een tamelijk uniek exemplaar te pakken heeft gekregen.

De wilde flora van de Bollenstreek: de zwanenbloem

De laatste bloem komt aan de orde de Z van Zwanenbloem wordt nu besproken en dan is dat verhaaltje uit. Een andere rubriek komt in het volgende nummer. Daar nemen we op pagina 31 de aftrap van. Maar nu nog even een zwanenzang.

Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

Zwanenzang met zwanenbloem

We hebben sinds begin 2021 steeds aandacht besteed aan een plant in het kader van de rubriek ‘De wilde flora van de Bollenstreek’. Prachtige botanische tekeningen werden daarbij getoond. Natuurlijk is het onderwerp nog lang niet uitgeput, maar toch hebben we besloten dat het tijd wordt voor iets nieuws en dus tijd om afscheid te nemen van de rubriek. Met de zwanenbloem dus.

Naamgeving
De zwanenbloem is een inheemse plant en gedijt goed als oever- en moerasplant. De Nederlandse naam luidt dus zwanenbloem. Die naam zou ontstaan zijn omdat de stampers lijken op sierlijke zwaantjes. Wel een passende naam voor zo’n sierlijke bloem waar elegante zwanen langs komen glijden. De plant is tweeslachtig, maar omdat de stampers pas gaan rijpen wanneer de meeldraden al uitgebloeid zijn, voorkomt ze zelfbevruchting. Ze wordt ook wel aangeduid met koffieplant. Dat zou dan weer verwijzen naar de bloeiwijze. De nog niet ontloken bloemknoppen lijken qua vorm op koffiebonen. Er zijn planten die een hele reeks vrij algemeen bekende Nederlandse, soms regionaal gebruikte, namen hebben. Het Meertens Instituut, dat onderzoek doet naar taal en cultuur in Nederland, heeft zelfs een databank opgezet van Plantennamen in de Nederlandse Dialecten (PLAND). Ook onze zwanenbloem staat er meerdere keren in. Zo zou met ‘kloek met kuikentjes’ ook de zwanenbloem bedoeld kunnen worden. Curieus, maar niet handig. Gelukkig hebben we een formele wetenschappelijke
naamgeving van planten, algen en schimmels. Die namen worden vastgelegd in de International Code of Nomenclature for algae, fungi, and plants (ICN).
Onze zwanenbloem heet Butomus umbellatus. Ook dit vertelt wel iets over de plant. In umbellatus zien we een verwantschap met het Engelse umbrella (regenscherm). De zwanenbloem bloeit met grote, in een scherm geplaatste, rozerode bloemen.

Bescherming

Stampers als sierlijke zwaantjes omringd door dansende meeldraden

De zwanenbloem is bepaald geen zeldzame plant in onze omgeving. Toch stond de plant op de lijst van beschermde planten in de Flora- en faunawet uit 2002. In 2017 werd deze wet vervangen door de Wet Natuurbescherming. De criteria die gehanteerd zijn bij het opstellen van de lijst zijn nogal divers: zeldzaamheid, belang voor de natuur, enz, enz. Maarvook aantrekkelijkheid is een criterium. Want datvzou kunnen betekenen dat mensen juist die fraaie planten gaan plukken of uitgraven om in de eigen vtuin te zetten. Dus zo beschouwd toch wel goed om ze te beschermen. Echter, de lijst is maar beperkt tot 163 namen. Het gevaar is dat weinig voorkomende en onopvallende planten niet gezien zijn en dus ook niet in de lijst staan. Van bescherming is dan geen sprake. Nu is er nog een andere organisatie die zich bezighoudt met wilde planten: Floron (Floristisch Onderzoek Nederland). Zij zetten zich al tientallen jaren in voor onderzoek naar en bescherming van de Nederlandse wilde flora.

 

Gedroogd in een herbarium, dat is pas echt een zwanenzang van de zwanenbloem

Met behulp van vele vrijwilligers doen zij planteninventarisatiewerk. Zo komen zij tot een verspreidingsatlas en wordt een rode lijst samengesteld van bedreigde soorten. De planten op die rode lijst worden verdeeld in categorieën die variëren van: ‘uit Nederland verdwenen’ tot ‘gevoelig’. Er staan 530 namen op de rode lijst. Wettelijke bescherming is er nog niet, wel wordt van provincies, gemeenten en organisaties die natuurterreinen beheren verwacht dat zij in hun beleid en beheer rekening houden met de lijst. Onze zwanenbloem staat ook in deze lijst.

Zwanenbloem

Eetbare wortelstok

Gelukkig heeft onze zwanenbloem geen bescherming meer nodig. Tot 2017 was ze wel beschermd. De wortelstokken van de zwanenbloem zijn eetbaar en zouden in tijden van nood in o.a. Rusland gebruikt zijn om broodmeel van te maken. De zwanenbloem groeit in voedselrijk water en is zo een indicator voor de waterkwaliteit. De plant groeit vaak in sloten die regelmatig geschoond worden. Eigenlijk heeft ze daar baat bij want de plant laat zich makkelijk wegdrukken door andere plantensoorten als riet en lisdodde. Losgeraakte wortelstokken kunnen zo ook nog zorgen voor vegetatieve vermeerdering.

De zaden kunnen drijven en zorgen er zo voor dat de zwanenbloem zich ook op een andere gunstige plek kan settelen. Komend jaar kunt u in de berm weer genieten van de aardaker, de plant waar we onze floraserie mee begonnen. Aan de oever vindt u vast de bloeiende zwanenbloem. ‘Van aardaker tot zwanenbloem, Flora van de Duin- en Bollenstreek’, het boek van Jelle van Dijk en Hans van Stijn, diende als inspiratie voor onze florareeks. Trek erop uit om nog veel meer te ontdekken van wat hier groeit en bloeit.

Zwanenbloem

200 Jaar in vuur en vlam

Twee eeuwen goed geregelde brandweer in Lisse. Goed geregeld, want brand moet zo efficiënt mogelijk bestreden worden. Snelheid en routine worden zoveel als mogelijk getraind. Iedere seconde telt, dus ruim baan voor de brandweer!

Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

Op 10 juni werd gevierd dat de vrijwillige brandweer Lisse 200 jaar bestond. Voor de jeugd, maar ook voor volwassenen, was er die dag veel te beleven. Er was een optocht van oude en nieuwe brandweerwagens, de nieuwe ladderwagen werd in gebruik genomen, de kazerne kon worden bekeken, de jeugdbrandweer was actief enz. enz. Hoe belangrijk de brandweer is toonde de enorme brand in Ter Aar een dag eerder die vanuit Lisse door pikzwarte wolken heel duidelijk te zien was en waarvoor gewaarschuwd werd door het NL-alarm op de mobiel. De eenheid uit Lisse was er ook bij betrokken met een tankautospuit en de autoladder.

Reglement in 1823
In 200 jaar zijn er natuurlijk enorme verbeteringen geweest, waarvan zo’n alarm maar een klein voorbeeldje is. Natuurlijk was er ook voor 1823 al sprake van een brandweer. In 1823 kwam het tot een reglement ‘’houdende bepalingen ter voorkoming en blussing van brand en hetgeen na een gebluste brand dient te worden verricht’’, dat door schout en assessoren, vergelijkbaar met de huidige gemeenteraad, is aangenomen. Cornelis van der Zaal is dan brandmeester. Doordat hij een dagboek bijhield dat door Bert Kölker bewerkt is tot een mooie boekuitgave (Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal 1762 – 1839) hebben we ook uit de periode voordat het reglement van kracht werd wat gegevens. Kölker meldt dat in 1718 een voorvader van deze Cornelis, Cornelis Arijaans van der Zaal, als burgemeester en brandmeester betrokken was bij de vaststelling van een personeelslijst voor de brandweer. Zelf is Cornelis van der Zaal sinds 1819 brandmeester. Na zijn dood gaat deze functie over van vader op zoon tot 1909. Eind 1823 worden 90 mannen genoemd die betrokken zijn bij de brandbestrijding.

 

De brandslangen werden eerder in de toren uitgehangen om goed te drogen, dan werden ze pas opgerold. De toren is heel lang opslagruimte geweest voor brandweerspullen. Ook het brandspuithuisje zien we op de ansicht.

Oudere verslagen schout en assessoren
In 1817 blijkt uit een vergadering van schout en assessoren dat ze de brandspuiten en andere middelen voor brandbestrijding moeten testen. Er is een lijst van personen die gekoppeld zijn aan de 2 brandspuiten. De personen worden blijkbaar voor een jaar benoemd. Dinsdag na Pinksteren is men gewoon alles te inspecteren en te proberen. De mannen die dat moeten doen wordt “aangezegd” dat zij om 2 uur bij het Regthuis moeten zijn. Er wordt bij vermeld dat zij na de inspectie niet weg mogen gaan maar dat ze moeten helpen met opruimen. Alles moet weer naar de toren. Daar zullen de slangen wel uitgehangen moeten worden. Maar wat waarschijnlijk het belangrijkste is: twee half vaten bier worden als douceur in het vooruitzicht gesteld. Er volgt later nog een opmerking over de test: de leren slang van de oude spuit is geheel onbruikbaar. De schout moet een nieuwe laten maken. De leren brandslang was toen eigenlijk al ouderwets. De oprolbare brandslang was een uitvinding van Jan van der Heyden uit 1673. Hij kreeg ook octrooi op een verbeterde brandspuit. Rond 1780 werden die brandslangen van leer zo langzamerhand vervangen door geweven hennepslangen. In 1818 worden de materiaalschouw en het bier weer gemeld. In 1820 is een reparatie aan de brandspuit noodzakelijk. Dat wordt gedaan in Amsterdam. Uit het verslag van 1822 blijk dat aangenomen is om een brandspuithuis te bouwen aan de noordwestkant van de toren.

Het reglement
Er staan heel veel bepalingen in het reglement die moeten voorkomen dat er brand kan ontstaan. Zo zijn er bepalingen over stookplaatsen en het verplicht schoonmaken daarvan. Dat wordt jaarlijks geïnspecteerd. Ambachtslieden die vuur gebruiken krijgen restricties. Zo mag een kuiper zijn duigen alleen in de open lucht heet maken, mag er niet gerookt worden op de dorsvloer en hetzelfde geldt voor dekkers op daken en ambachtslieden op zolders. Ieder gezin moet een emmer hebben en is verplicht deze emmer, gevuld met water, op straat te zetten binnen vijf minuten nadat de klok begint te luiden. De trommel wordt geroerd! Brandbestrijding is een serieuze zaak: in artikel 22 staat bijvoorbeeld dat men niet uit dartelheid iemand nat mag maken of in iemands huis mag spuiten. Daar staat zelfs een boete tegenover: verbeurte van een gulden, boven en behalve vergoeding der schaden, welke ontstaan. Ook in andere artikelen worden straffen en boetes bij nalatigheid genoemd.

Molenbranden

Van de molenbranden staat deze van de Zemelpoldermolen ons nog goed voor ogen.

Veel nadruk was er op voorkomen van branden. Als er eenmaal brand uitbrak was er vaak geen redden meer aan. Brandmeester Cornelis
van der Zaal had een timmer- en molenmakersbedrijf aan het Vierkant. De eerste afgebrande molen die hij in zijn dagboek vermeldt is de Bonte Krielmolen. Voorjaar 1796 brandt de molen tot de grond toe af. Voor blusactiviteiten zal de afstand te groot zijn geweest dus Van der Zaal vermeldt daar niks over. Februari 1819 is het ook raak.

Van der Zaal schrijft: “Op den 13e februari 1819 in de nacht om 1 uur werd ik door Gert Bol geklopt en zei, dat de Grote Poelmolen in brand stond. Ik klopte terstond mijn jongens en toen wij onze kleding aan hadden, liepen wij achter in onze tuin en zagen dat het de Kleine Poelmolen was en zagen ook dat de as en roeden en bovenhuis er al af waren en het onderhuis was niets anders als een vuurkolom, zodat er niets aan te doen was, maar de schout Pagestechter en mijnheer Entingk kwamen om mij de brandspuit mee te geven en de klok over kant te halen, maar ik raadde het af, omdat het niet kon helpen, want de molen zou, eer wij er bij waren, geheel weg zijn. Maar ik zei dat ik er direct naar toe zou gaan en zien of de spuit van enig nut kon zijn. Ik zou er dan meteen iemand om wegzenden. Ik ben dan ook met mijn kinderen en Piet Velthoven er naar toe gegaan entoen wij op de Heereweg bij JB. Riggel kwamen, viel het onderhuis van de molen ineen en verspreidde de vlam uiteen en zo de eerste (Poel)laan op en de Poeldijk langs en toen wij bij Cornelis Langevelt kwamen, die nog lag te slapen en wij hem klopten, liepen mijn kinderen vooruit bij Corneliszoon Zijland. Omdat de wind noordwest was en sterk waaide, gingen ik en Velthoven bij Corneliszoon de werf over, die ook nog lag te slapen en die wij ook klopten en zo naar de molen gingen en toen was alles al tegen de grond en brandde nog hevig”.

In 1825 meldt Van der Zaal dat de Elsbroekermolen tot de grond afbrandt. Door blikseminslag brandt de weer opgebouwde molen in 1895
opnieuw af. In 1833 is het midden in Lisse raak. Van de Zaal meldt: “In 1833 op 6 januari zondagnacht om half 3 uur werd ik geklopt, dat de
korenmolen in de brand stond, die ik in 1827 had gezet. Toen ik buiten kwam, was de kap er al afgebrand. Ik ging er dadelijk met de spuit naar toe en was van binnen geheel van onder tot boven al in volle vlam en wij stelden een spuit klaar en gingen aan de gang, omdat er een hooischelf bij stond, die wij ook hebben behouden. Het was heel gelukkig, dat de wind zuidwest was de vonken over het land gingen en het vroor, zodat wij rond om over het water konden lopen en rondom konden komen. De molen brandde geheel uit van boven tot beneden. De staartbalk met de schoren zakten op de stelling neer toen die boven waren afgebrand, want het was stil weer, maar wij deden daar een touw onder aan en trokken die van de stelling af en schoot toen omlaag, nadat wij eerst de kruias er uit hadden gehaald en schoot toen door het ijs in de grond en toen viel er ook van boven een stuk hout af. De molen was van binnen schoon uitgebrand en wij gingen na ruim 6 uur spuiten naar huis toen wij het aan van Rijn overgaven, die er toen op paste en het losse ijzerwerk opraapte. Daar hadden beneden nog 12 zakken
rogge gelegen, die ook waren verbrand. In Hoogblokland staat dit beeld, een werk op 2 hele zakken na, die zij ‘s-middags zijn wagen had hij er uit gehaald en het rogge was van Hillegoms bakker Stijman, verder was er geen koorn in. Hoe het ontstaan is weet ik niet, alleen dat 2
knechten gebild hadden. Die waren er om half 12 uit gekomen, toen van Rijn uit de herberg kwam”.

Hier meldt Van der Zaal dus een mogelijke oorzaak: het billen of wel het scherp maken van de molenstenen. In 1890 verbrandde de Lageveensemolen. Onze kroniekschrijver maakte dit niet meer mee, maar een van zijn nazaten was op dat moment brandmeester. Het bericht daarover in het Leids Dagblad luidt: “Gistermorgen omstreeks half twaalf ontstond er brand aan den molen in de Lageveensche polder onder de gemeente Lisse, waarschijnlijk veroorzaakt door vonken uit de locomatief van een passeerende trein. Hoewel er dadelijk
twee spuiten aanrukten, welke een niet geringen afstand moesten afleggen om bij het brandende perceel te komen, brandde de molen tot den grond af”.

Blikseminslag, wrijving en spelen met vuur gaan niet samen. Vrijwel iedere molen kwam wel eens aan de beurt. Gelukkig komen mensen niet alleen naar de brand kijken maar ook als een molen weer als een phoenix uit zijn as is herrezen. Wat staat ze er weer mooi bij!

Een molen liep nogal eens een risico op brand door blikseminslag, een oververhitte as en om maar een vrij recent voorbeeld te noemen, vandalisme. Want de brand in de Zemelpoldermolen in 1999 zal menigeen zich nog wel herinneren. Overigens was een voorganger van deze molen ook al afgebrand in 1708.

Blussen
Bij brand is het vaak redden wat te redden is. Bij de molens waren die mogelijkheden summier. Over hoe het er aan toeging bij een woning schrijft Van der Zaal: “In de nacht tussen 11 en 12 september 1830 werd ik om ½ drie uur geklopt, omdat er brand was in de woning van de heer van der Staal, genaamd De Venne, waar Carel Schrama woonde en wij kwamen daar met de spuit even om 3 uur. Toen stond meer als de halve kap van de stal en woonhuis in volle vlam en binnen in de stal was het kozijn al uitgebrand, zodat er geen doen meer aan was, maar de ene schuur, die in brand was spoten wij uit en op de ander legden wij een brandzijl en hielden die gestadig nat, zodat we die ook behielden en ook het zomerhuis en de korenmolen. Toen de stal en woonhuis zo ver waren verbrand dat wij er geen gevaar meer van hadden, gingen we naar de hooibergen. De ene berg hebben we afgedekt met hark en sloothaken en de brand almaar uitgespoten, maar deze kwam steeds weer terug.

Toen hebben we deze rondom tot de grond toe afgestoken en daar vonden we niets meer. Toen naar de andere berg, waar het vuur ook aangekomen was. Deze hebben we ook afgestoken. In de laatste kant vonden wij op 6 vt van onder het broeigat, waar alles as was
en daar ook was uitgebroken en toen dat uit was, was het allemaal gedaan Maar toen het binnenhout in de woning en het woonhuis. Dat lag nog gestadig te smeulen. We hebben de brand verder uitgespoten, zodat wij om 1 uur met een spuit en de andere spullen naar het dorp gingen. Maandag hebben we de andere spuit thuis gebracht en schoongemaakt. Op het land van Verburg liet ik alle slangen in het water gooien, afspoelen en recht op het land uitleggen en de spuit uit elkaar halen en schoon maken. Toen plaatsten wij een spuit bij het water met
een zak en toen iedere slang aan de pijp geslagen en de slang doorgespoeld en even dicht gehoude”.

Hier was meteen duidelijk dat het alleen zaak was om de brand zich niet verder uit te laten breiden. Voorkomen dat de brand zich uitbreidt weten we ook van een recente (2021) brand. Een persbericht. Een grote brand heeft maandag tuincentrum Intratuin aan de Heereweg in Lisse verwoest. De brandweer sloeg groot alarm en was met veel materieel aanwezig. Twee brandweermannen raakten gewond door rondvliegende brokstukken na een explosie van waarschijnlijk gasflessen. Op het moment van uitbreken van de brand was personeel binnen bezig met het opnieuw inrichten van het tuincentrum want ze wilden in maart open. Zij werden geëvacueerd. Er is een NL Alert uitgegaan met een oproep om als je last hebt van de rook naar binnen te gaan en ramen en deuren gesloten te houden. Het pand was niet meer te redden. De brandweer wist wel te voorkomen dat het vuur oversloeg naar loodsen en aanbouwen aan de achterkant van het tuincentrum. Rond 20.00 uur werd het sein brand meester gegeven. Dat betekent niet dat de brand uit is, er wordt nageblust.

Andere tijden andere maatregelen

Nablussen bij de ELKA, de buren van de
brandweerkazerne aan de Grevelingstraat.

In 1823 woonden er ongeveer 1200 personen in Lisse. Begin 1900 waren er ruim 3,5 duizend. Dat vraagt natuurlijk om andere maatregelen voor brandbeveiliging. Wat materiaal betreft waren er sinds 1823 al heel wat verbeteringen geweest. Tot dan was buurtschap De Engel verstoken van een brandspuit, maar dat zou veranderen. Er komt een spuithuis en brandspuit bij de Engelenbrug. Zo langzamerhand wordt ook duidelijk dat de tijd van handspuiten voorbij is. In 1918 is ver een demonstratie van een motorspuit. De motorspuit werd bemand door 8c man. Voor de bediening van de Lisser handspuiten waren 137 man aangewezen. Inmiddels was er in het dorp deels waterleiding en zijn er in 1926 4 brandkranen. Een motorspuitv in De Engel moet nog wachten tot 1929. De ontwikkelingen gaan door. Er worden afspraken gemaakt met omliggende gemeentes om bij brandvassistentie te verlenen. Dat blijkt later diverse keren nodig, zoals bij de brand bij Sikkens in Sassenheim in 1972 die bij oudere Lissers nog wel in het geheugen zal zitten. Er komt een Magirusladder. De oorlog bracht andere problemen. Weinig brandstof, wat een curieuze bluspartij voor de brandweer met zich meebracht.

Brandkranencontrole moest ook gebeuren.
Jozef Rudz vlak voor zijn ouderlijk huis.

Een in lichter laaie staande vrachtauto werd snel geblust. Het vuur was ontstaanvdoor een defecte antraciet-gasgenerator. Beschietingen, o.a. op de tram en de trein, vroegen om brandweerhulp. De dienstverlening van de brandweer blijft zich tot in de huidige tijd vernieuwen. Andersoortige hulp Van oudsher is de brandweer betrokken bij het redden van mens en dier. In 1820 moest er vanwege overstromingen geholpen worden. In 1838 volgt weer een ernstige overstroming. Gelukkig volgt daarna de drooglegging van het Haarlemmermeer waardoor het gevaar voor overstromingen geweken is. Ook storm betekent werk voor de brandweer zoals we zagen toen in juli de storm Poly over ons land raasde. Begin 1947 was er ook een fikse storm. De koeienstal van Duineveld stortte in, het vee, 15 schapen met lammeren, 3 varkens, 1 varken met 12 biggen, 3 paarden en een stier, moest geëvacueerd. Maar waar? Er werd geïmproviseerd en de koeien kwamen in huis bij Duineveld en de stier ging naar het toch leegstaande brandweerhuisje. Klus geklaard, hoewel… Op de terugweg bleek dat bij het raadhuis een grote iep was omgewaaid, de kruin lag midden op de weg, de bovenleiding van de tram zat er in verward. Gevaarlijke situatie die na telefonisch contact snel opgelost kon worden.

Overdracht van materiaal verzameld door de
Stichting Brandweer Nederland Helpt Polen

De stroom moest uitgeschakeld en de rest was voor Openbare Werken. Een ander aspect waren veiligheidskeuringen. Eind 1948 werd ziekenhuis “Irene”, Heereweg 113, geïnspecteerd. Er waren wel wat aanmerkingen. Met de (aansluitingen op de) gaskachels was wat mis.
De elektrische kachel hing boven het bed in de kraamkamer. Brandgevaarlijke stoffen waren niet goed opgeborgen. Voorlichting en preventie is anno 2023 nog steeds een taak voor de brandweer. Bijzonder was de hulp aan de Poolse brandweer. Jozef Rudz, gemeenteambtenaar en
lid van de vrijwillige brandweer, bezocht toen dat weer toegestaan was met zijn ouders hun geboorteland. Daar kwam hij in contact met Poolse brandweerlieden en met het tekort aan materialen daar ter plekke. De brandweerlieden kwamen naar Lisse met de opzet om in Nederland overtollig brandweermateriaal te verzamelen.

De Stichting Brandweer Nederland Helpt Polen werd een succes. In 1996 vertrokken enkele Lisser brandweermannen met divers materieel naar Polen om dat daar aan Poolse collega’s over te dragen. In 1958 kon een echte brandweergarage in gebruik genomen worden. Daar was al lang behoefte aan. Na de brandspuitenhuisjes bij de toren, later bij het regthuis aan ’t Vierkant, bij het gemeentehuis, het spuithuisje in De Engel, bij de Lisser autogarage (LAB), bij Werkhoven, bij Openbare Werken, bij Onderwater krijgt de brandweer een onderkomen aan de Grevelingstraat. Ook dat is na verloop van tijd weer te klein en verouderd. Sinds 1994 zit de brandweer aan de Oranjelaan. De ontwikkelingen staan niet stil. Inmiddels zijn al weer een fiks aantal jaren vrouwen actief binnen het corps. Sinds 2011 valt brandweer Lisse onder de organisatie Brandweer Hollands Midden. De missie van brandweerlieden is en was: minder branden, minder slachtoffers, minder schade. Hulde voor 200 jaar inzet.

Gebruikte bronnen o.a.:
Jubileumboek 175 jaar Brandweer Lisse

Bert Kölker: Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal 1762 – 1839. Dit boek is nog verkrijgbaar bij de VOL

Foto’s: Jozef Rudz

VOL archief archief Arie in ’t Veld

Pareltje: Schat gravende schavuiten in Lisse

Op Kaageiland woonde de schrijver van deze avonturenreeks. In een paar van zijn boeken mag Lisse ook mee doen. Een zeer bijzonder mens die Willy van der Heide, of was het toch….. Afijn, lees maar wat Ria Grimbergen erover schrijft.

door Ria Grimbergen

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

ONDERGETEKENDE, Leontina Caroline Hissink, geboren te Lisse op 18 januari 1925, gehuwd met Johannes Grimbos, en wonende te Lisse, enige en wettige erfgename van Leonardus Carolus Hissink, gewoond hebbende Villa Serafina te Lisse, verklaart hiermede dat zij één vierde deel van alle op heden nog niet in haar bezit zijnde gedeelten der nalatenschap van haar vader (Leonardus Hissink) als opsporingsbeloning afstaat aan de drie navolgende personen: Arie Roos en Jan Prins, beiden wonende te Amsterdam en Robert Evers, wonende te Pittsburgh, U.S.A. Door deze onder elkaar te verdelen. Aldus te goeder trouw getekend, Leontina Grimbos-Hissink. Voorts door Arie Roos, Jan Prins, J.C. Grimbos, Bob Evers.

Met bovenstaand contract zijn we beland in het derde deel van wat bekend is geworden als de ‘Grimbos-trilogie’ in de Bob Evers-serie van Willy van der Heide, nom de plume van Willem van den Hout (1915-1985). Bas Romeyn deed eerder in het Nieuwsblad van de VOL verslag van zijn enthousiasme voor de serie, waarvan hij de delen kon lenen bij boekhandel De Volharding, die ook een leesbibliotheek exploiteerde. De Lisser jeugd zal blij geweest zijn met deze boekhandel in de Kapelstraat. De delen, die waren ingebonden en een stofomslag hadden, kostten vier gulden en vijftig cent, een bedrag dat in de jaren vijftig ver boven het budget van de gemiddelde Lisser scholier zal zijn gegaan. Het eerste deel verscheen in 1949 en nog 31 delen van de hand van Van der Heide zouden volgen. Jongens smulden van de avonturen van de twee hbs’ers Arie Roos en Jan Prins en hun Amerikaanse vriend Bob Evers. Ze zijn volwassenen te slim af, bedreigen boeven met al dan niet echte revolvers, slaan ze neer met zelfgemaakte wapenstokken en knevelen ze vervolgens professioneel. Bij vechtpartijen nemen ze heldhaftig mokerslagen in ontvangst en delen ze uit. De drie jongens rijden of in auto’s of in taxi’s, besturen motorboten en laten het geld rollen. Ze komen uit gegoede gezinnen en hebben met een eerder avontuur veel geld verdiend. De boeken zijn spannend en gekruid met humor. Zo schrijf je geen jongensboeken, was het commentaar van vier uitgevers op Van der Heides eerste typoscripten, totdat M. Stenvert en zoon uit Meppel het wel aandurfde en daarmee bestsellers in huis haalde. De uitgever verkocht meer dan vijf miljoen Bob Evers-boeken. Sommige openbare bibliotheken weerden de boeken, waarin de gangbare moraal ontbrak. ‘Niet aan te bevelen, op effect berekende nonsens’ vond het dagblad Het Vaderland over het eerste deel in de Grimbos-trilogie. Een hard oordeel komt uit sociaaldemocratische hoek. Het dagblad Het Vrije Volk geeft een deel uit de serie één kruisje, wat staat voor beter niet verschenen. Grove effecten met onwaarachtige helden en onbehouwen taal luidt de kritiek. De communistische recensent van De Waarheid ergert zich aan de ontaarde knokpartijen en vindt de boeken te Amerikaans en verwerpelijke lectuur. Positieve recensies staan in de regionale dagbladen de Winschoter Courant en het Twentsch dagblad Tubantia, die het fris geschreven en spannende avonturenverhalen vinden. ‘Een motorboot voor een drijvend flesje’ is het eerste deel in de trilogie en speelt zich onder andere af in Lisse, op Kaageiland en op de Kagerplassen. Het verhaal draait om een schat, die in de Tweede Wereldoorlog is verborgen in een landhuis met tuin en bos eromheen in Lisse. De familie Grimbos bewoont het vervallen domein. Arie Roos gaat met een privédetective in een mistige nacht op onderzoek uit. Op zoek naar het adres van de familie stopt hij in de Lissese hoofdstraat bij een telefooncel en zoekt in de telefoongids naar Grimbos. ‘Grimbos! P. S. H. …Publicist…’ ‘Een van die kerels zeker, die eens in de maand een stukje schrijven in het maandblad voor de Bloembollencultuur. Geen wonder dat zijn huis op inzakken staat’ is het smalende commentaar van Arie, die hier de spreekbuis is van Willy van der Heide. Een agent wijst het tweetal de weg naar het huis: ‘Rechtdoor. Derde straat links tot aan de brug. Dan over de brug rechts. Dat is hem’. Arie telt de straten links en zwaait af bij de derde. Hij slaat bij de brug rechtsaf en komt in een laan met aan weerszijden hoge kastanjebomen. Hieraan ligt op nummer 37 het vervallen landhuis dat bewoond wordt door het echtpaar Grimbos. Leontina Grimbos is de enige dochter van de welgestelde Frederik Hissink, die het huis 35 jaar daarvoor liet bouwen en het de naam Villa Serafina gaf. In de Tweede Wereldoorlog verkocht hij zijn bezittingen en kocht van de opbrengst bij zwarthandelaren goud en juwelen. De Duitsers vorderden Villa Serafina en Hissink trok in bij zijn tuinman. In maart 1945 verwoestte een bom het oostelijk gedeelte van de villa. Een andere bom kwam terecht op het tuinhuis en doodde Hissink en de tuinman. Zijn dochter erfde het huis. Het fortuin aan goud en juwelen dat Hissink in de kelder van Villa Serafina verborg, is verdwenen. In de Grimbos-trilogie gaan Arie en zijn vrienden op zoek naar de schat, waarbij ze de strijd aanbinden met schimmige onderwereldfiguren. Voor de oorlog werkte Willem van den Hout bij de persdienst van Philips. In 1939 werd hij opgeroepen voor militaire dienst. Het leger vond hij een lachertje. De Nederlandse moraal vermolmd. Hij sloot zich in 1941 aan bij Zwart Front van Arnold Meijer en werd propagandaleider van deze fascistische organisatie, maar hij hield dat na een half jaar voor gezien. Vervolgens werkte hij bij de Nederlandsche Omroep, de radio-omroep die geleid werd door
NSB’ers en Nazi’s. Een volgende werkkring vond Van den Hout bij het satirische blad De Gil, dat in de kiosken te koop was en in enorme oplagen verscheen. De Gil bespotte de NSB en de NSB’ers en leek een verzetsblad, maar in werkelijkheid stond het onder supervisie van de Duitse propaganda-afdeling van het Rijkscommissariaat. Het blad straalde een Amerikaanse geest uit en het was geen wonder dat van
de nummers 150.000 tot 200.000 exemplaren werden verkocht. De vlotte pen van Willem van den Hout droeg bij aan dit succes. Toen op 5 september 1944 het gerucht ging dat de geallieerden de grote rivieren waren overgestoken en NSB’ers massaal naar Duitsland vluchtten, hoonde Willem van den Hout in De Gil hun lafheid en met zijn oor voor goed in het gehoor liggende frases bestempelde hij de dag als Dolle Dinsdag, de term waaronder de dag nu in alle geschiedenisboeken voorkomt. Na het ter ziele gaan van het blad zette hij op last van de bezetter de Radio Gil Club op. Hier draaide hij tot het einde van de oorlog de verboden jazz- en dixielandplaten. Het was een door de Duitsers gefinancierde, schijnbaar illegale zender, waarin verhuld Duitse propaganda werd gemaakt. Na de bevrijding zat Van den Hout drie jaar in
voorarrest, maar een veroordeling bleef uit. Zijn detentie gebruikte hij om de eerste delen van de Bob Evers-serie te schrijven.

Willem van den Hout woonde op Kaageiland in het houten huisje links. Rechts café De Bontekoe.

Van den Hout kreeg na de oorlog een publicatieverbod van tien jaar opgelegd. Willem van den Hout was een van de kleurrijkste figuren die in het naoorlogse Nederland rondliepen. De Bollenstreek kende hij goed. In de jaren vijftig woonde hij op Kaageiland in een houten huisje naast de uitspanning De Bonte Koe. Hier schreef hij enkele van de Bob Evers-boeken. In 1967 dreef geldgebrek hem tot een onverstandige zet. Hij verkocht de rechten op de Bob Evers-serie voor een ton en had geen inkomsten meer uit royalty’s. Onder het pseudoniem Silvia Sillevis schreef hij meisjesromans, aan het seksblad Candy leverde hij bijdragen als Joke Raviera. Hij schreef onder de namen Willem W. Waterman,
Victor Valstar en Zsa Zsa Ferguson. In 1979 verscheen onder de naam Willy van der Heide het boek (‘Toen ik een Nieuw Leven ging beginnen, en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig’), een bundel met veel vaart geschreven autobiografische verhalen, die deels op Kaageiland spelen en amusant zijn, maar waarvan het waarheidsgehalte zeer dubieus is. Over de aartsprovocateur en practical joker met zijn martiale snor is veel geschreven. Er is een goed Wikipedia-lemma en op de website van het Bob Evers-genootschap www.bobevers.nl is veel informatie te vinden.

 

Grimbos-trilogie als Eekhoorn-pockets met tekeningen van J. H. Moriën.  Ze verschenen in de jaren zeventig in hoge oplagen.

Huisartsen in de jaren dertig (3)

Huisartsen komen en gaan maar de zorg zal altijd blijven bestaan. Paul Stelder doet het ook al een tijdje wat rustiger aan met de zorg. Maar doet nu zijn best om de zorggeschiedenis van Lisse te beschrijven in een serie artikelen.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

Aantal inwoners van Lisse is in 1930 gestegen tot bijna 8500. Dat is meer dan een verdubbeling ten opzichte van 1900 want toen woonden er 3860 mensen in het dorp. In de tussenliggende dertig jaar is er veel woeste duingrond afgegraven en ontgonnen en is ook al een begin gemaakt met het omzetten van veengronden ten behoeve van de bollenteelt. Door de toename van de landbouwgrond is er grote behoefte aan nieuwe arbeiders en die komen voornamelijk uit de armere streken van Nederland naar de Bollenstreek. Bollenteelt was vóór de mechanisatie zeer arbeidsintensief; er zijn daarom vele handen nodig. Voor de drie huisartsenpraktijken die het dorp in die jaren rijk is, wordt de werkbelasting steeds hoger: meer inwoners betekent meer vragen om zorg. De leeftijd van de zittende huisartsen, Haase, De Graaf en Blok, stijgt en hun praktijken worden steeds groter. De werklast wordt daardoor kennelijk te groot. Dat maakt dat gezamenlijk gezocht wordt naar een vierde arts en deze wordt gevonden in de persoon van Lex Duymaer van Twist.

Alexander Johannes (Lex) Duymaer van Twist

A. J. Duymaer van Twist (4 juli 1903 te Oost-Java 22 oktober 1979 te Lisse)

Hij wordt in Indonesië geboren als oudste zoon van een zendelingarts die, na het afronden van zijn medische studie, vanuit Den Haag op Java is beland om aldaar het eerste ziekenhuis voor Javanen op te zetten. In 1911 keert het gezin terug naar Nederland en hij vestigt zich in het arme Hoogeveen. Hij gaat daar werken als huisarts en zet daar ook een  ziekenhuis op, waar hij tevens geneesheer-directeur van wordt. Na een aantal jaren verhuist hij naar Voorschoten om aldaar een huisartspraktijk over te nemen. De vader van Lex Duymaer van Twist is daar slechts drie jaar huisarts wanneer hij op 55-jarige leeftijd overlijdt, zijn vrouw en zeven kinderen zonder pensioen achterlatend. In datzelfde jaar is Lex juist aan zijn medische studie in Leiden begonnen. Hij moet door de slechte financiële situatie van het gezin een lening afsluiten om zijn studie te kunnen bekostigen.

 

 

Het huis met de erker praktijk van Duymaer van Twist

Wanneer hij afgestudeerd is, huurt hij in 1932 het huis op adres Heereweg 295 en dat zal gedurende zijn hele loopbaan zijn woon- en praktijkpand blijven. De praktijk wordt in twee slaapkamers op de eerste verdieping gevestigd. Als het druk is, wordt de trap als extra wachtruimte gebruikt. De praktijk die hij in de loop van de jaren opbouwt, blijft een relatief kleine praktijk. Dit is zijn nadrukkelijke wens, omdat hij graag ruim de tijd voor zijn patiënten wil kunnen nemen. In het begin kan hij er nauwelijks van rondkomen, omdat hij ook zijn studieschuld nog moet afbetalen. Zijn eerste huwelijk (1 maart 1932) is ongelukkig: zijn vrouw gaat bij hem weg. De zorg voor hun dochter wordt in eerste instantie aan zijn vrouw toegewezen, maar in hoger beroep aan haar vader. Zijn tweede huwelijk op 28 september 1938 met Wilhelmina (Mien) Weggemans is wel liefdevol en harmonieus. Zij krijgen samen vier kinderen. De dochter uit zijn eerste huwelijk groeit in dit gezin op als ‘de grote zus’. De praktijk is, net als de andere drie huisartspraktijken, apotheekhoudend. Dit betekent dat alle voorgeschreven medicijnen door de arts zelf worden verzorgd en afgeleverd. Daar komt in die tijd ook nog veel handwerk bij, zoals het afwegen van de poeders en het maken van de drankjes. Voor de artsen is dat weliswaar extra werk, maar ook extra inkomsten. Bij een kleine praktijk wordt het daardoor eenvoudiger om financieel rond te komen.

De vestiging van een apotheek

De apotheek met de hangplek voor ouderen ervoor.

In het begin van de jaren dertig zijn in de steden en grotere plaatsen van Nederland soms al tientallen jaren apotheken gevestigd. De vestiging van apotheken wordt gestimuleerd door de overheid en door de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, de NMP. Het maken van betrouwbare medicijnen en het bewaken van het gebruik bij een combinatie van medicijnen wordt steeds belangrijker geacht en bij een bepaald aantal inwoners wordt een plaats zogenaamd “apotheekrijp”. Probleem voor de vestiging van nieuwe apotheken is dat huisartsen die al een apotheekvergunning hebben, niet gedwongen kunnen worden om hun apotheekdeel af te staan. Pas als zij hun praktijk overdragen, kunnen hun opvolgers gedwongen worden om hun apotheekdeel af te staan. Dat is precies wat er in Lisse gebeurt! Op 17 september 1934 vestigt mejuffrouw Sophie van Overbeek zich aan het Vierkant in Lisse. Zij huurt het pand Heereweg 223 en bevestigt een bord aan de muur. Wie was deze vermetele dame?

Sophia Cornelia (Sophie) van Overbeek

Zij werd geboren in Oud-Beijerland in de Hoeksche Waard, iets ten zuiden van Rotterdam, als oudstedochter van het gezin. Haar ouders hebben een café-restaurant en bezitten grond en vastgoed in de regio. Ze krijgt nog één zus, Nel (Cornelia Johanna van Overbeek, 17 april 1912 te Oud-Beijerland – 5 februari 2001 te Sassenheim), die haar altijd gezelschap zal houden en die met haar meereist naar Lisse. Sophie is intelligent en gaat voor haar studie Pharmacie naar Utrecht. In 1932 behaalt ze haar eerste praktijkdiploma. Zij vestigt zich kort in Arnhem en daarna in Culemborg, maar op 17 september jaar 1934 vestigt ze zich in Lisse. Ze weet dat op dat moment drie van de vier zittende huisartsen wat ouder zijn: Dirk Blok is 67 jaar, Martinus de Graaf is 62 jaar en Frans Haase is 60 jaar oud. De enige jonge arts is Lex Duymaer van Twist, maar die heeft nog maar een heel kleine praktijk. Sophie huurt, waarschijnlijk met financiële steun van haar vader, het pand dat ligt aan de Heereweg op het Vierkant op nummer 223. Een strategische positie: centraal in het dorp. Inkomen heeft ze op dat moment nauwelijks, want ze mag alleen medicijnen verkopen op voorschrift van artsen en bij voorbeeld geen drogisterijartikelen die tegenwoordig ook in de apotheek verkrijgbaar zijn. De rolverdeling tussen de zussen is duidelijk: Sophie is de oudste en hoewel kleiner van stuk is ze haar jongere zus de baas: ze is slim en heeft een moeilijke studie vlot doorlopen. Zij is daadkrachtig en ondernemend. Zij is als enige de eigenaar van de apotheek. Haar zus Nel doet het huishouden, kookt en maakt schoon. Nel heeft geen studie afgemaakt, maar zij maakt het mogelijk dat Sophie zich maximaal kan ontplooien. Beide zussen zijn nooit gehuwd geweest. Wanneer in 1944 hun moeder plotseling overlijdt, verkoopt hun vader, die dan 69 jaar oud is, het café-restaurant en trekt bij zijn dochters in Lisse in. Alle drie zijn zij na hun overlijden bijgezet in het familiegraf te Rhoon, waar moeder sinds 1944 begraven lag. De eerste arts die na de vestiging van de apotheek zijn praktijk overdraagt, is Dirk Blok. Op 23 oktober 1936 – Blok is dan 69 jaar oud en wordt volgens zijn opvolger al merkbaar vergeetachtig – draagt hij zijn praktijk met apotheek over aan Marius van Dijk.

Johan Marie (Marius) van Dijk

J. M. van Dijk (17 augustus 1908 te
Utrecht – 18 september 1982 te Almelo)

Op 26 november 1936, dus een maand na zijn vestiging in Lisse, te Utrecht getrouwd met Beatrice van Doorn. Uit het huwelijk worden drie kinderen geboren. Hij neemt het woonpraktijkpand aan de Achterweg 6 over van zijn voorganger Dirk Blok. Van Dijk wil ook het apotheekgedeelte van zijn voorganger overnemen, maar nu komt hij in de problemen, want er staat in Lisse een apotheek geregistreerd. Hoewel de apotheker nauwelijks inkomsten heeft, spant zij een proces aan bij de rechtbank van Leiden. De uitspraak van het proces is dat de huisarts zijn apotheekgedeelte verplicht moet afstaan en dus geen medicijnen meer mag leveren! Dit betekent vervolgens dat Van Dijk minder inkomsten kan verkrijgen uit zijn praktijk, maar ook dat hij minder voor de overname van de praktijk hoeft te betalen. De tweede praktijk die kort daarna een andere eigenaar krijgt, is de praktijk van Martinus de Graaf. Op 2 november 1937 wordt deze overgedragen aan Henk Holl.

Rehoboth, afscheidsreceptie met links huisarts Van Dijk

Hendricus Adrianus (Henk) Holl

H. A. Holl (18 januari 1906 te Zutphen – 29 augustus 1983 te Leiden)

Henk Holl weet op het moment van praktijkovername dat zijn collega Marius van Dijk het proces om de apotheekrechten waarschijnlijk gaat verliezen. Hij kiest ervoor om zelf geen proces aan te spannen en accepteert daarmee het verlies van zijn apotheekgedeelte, maar hoeft daardoor voor dit praktijkdeel ook geen overnamesom te betalen. Henk Holl is geboren in Zutphen. Zijn ouders zijn, toen hij op de middelbare school zat, uit elkaar gegaan en hij is met zijn moeder naar Amsterdam verhuisd. Zij wordt aldaar pensionhoudster: ze huurt panden die ze onderverhuurt tegen levering van kost en inwoning. Ze neemt mensen in dienst en ook Henk moet  werkzaamheden verrichten om dit mogelijk te maken. Zijn geneeskundestudie doet hij in Amsterdam aan de Gemeente Universiteit. De studie verloopt niet zo gemakkelijk en hij zakt voor zijn kandidaatsexamen. Om dat diploma alsnog te halen moet hij een jaar naar Leiden uitwijken. Met wat vertraging slaagt hij op 12 juni 1935 alsnog voor zijn artsdiploma in Amsterdam. Na het afstuderen neemt hij eerst een periode waar voor een huisartsenpraktijk in Hardegarijp (Friesland). Daar leert hij zijn latere vrouw kennen: Grietje Sakes Antonides (23 maart 1906 te Veenwouden – 26 oktober 1995 te Lisse). Ze trouwen op 4 november 1937 en krijgen drie kinderen. Grietje wil niet in Friesland blijven en daarom reageert Henk op een vacature voor een huisarts in Lisse. Grietje komt uit een vermogende boerenfamilie en haar familie speelt een belangrijke rol bij de investeringen die nodig zijn om deze praktijk over te nemen. Ook de familie van zijn moeder springt bij: zijn eerste auto krijgt hij van een ongehuwde zus van zijn moeder! De eerste jaren vestigt het echtpaar zich in huize Rosendaal, van waaruit ook hun voorgangers gewoond en gewerkt hebben. Maar reeds in 1939 laat de schoonvader van Henk voor zijn kinderen een huis bouwen aan het einde van de Veldhorststraat. Dat huis, met als adres Veldhorststraat 50, komt begin 1940 gereed. Henk kan het voor Fl. 500,- per jaar huren van zijn schoonvader. Wat gebeurt er vervolgens in Lisse met de laatste apotheek van een huisartsenpraktijk?
De oudste zoon van F. G. M. (Frans) Haase gaat studeren. Hij heet, zoals in de familie de traditie is, ook Frans.

Franciscus Lambertus Jozefus Maria (Frans) Haase

F. L. J. M. Haase (26 maart 1915 te Lisse
1 april 1988 te Lisse)

Frans begint al op 16-jarige leeftijd met zijn studie geneeskunde en hij is pas 24 jaar oud wanneer hij in Leiden afstudeert. Het is dan 1939. In afwachting van de oproep voor militaire dienst gaat hij zijn vader helpen in de huisartsenpraktijk, maar dat duurt niet lang. De oproep valt al snel in de bus en hij wordt als arts ingedeeld bij het 2e regiment Huzaren-Motorrijders. In mei 1940 wordt het Nederlandse leger in enkele dagen verslagen en ontmanteld. Frans moet terugkeren naar de praktijk van zijn vader, die dan 66 jaar oud is. Vader en zoon zetten de inmiddels grote praktijk samen voort en omdat vader de apotheekvergunning heeft, hoeft deze niet overgedragen te worden aan de apotheek. Vader Frans zal uiteindelijk zijn deel van de praktijk pas in 1953 neerleggen, hij is dan 50 jaar huisarts geweest! Pas vanaf dat moment gaat het apotheekgedeelte over naar de apotheek van Sophie van Overbeek.

De bewonderenswaardige juffrouw Sophie

Sophie van Overbeek heeft bij de uitoefening van haar beroep dus een heel moeizame start: ze heeft in het begin slechts de omzet en inkomsten van de apotheekgedeelten van twee huisartsenpraktijken. Pas in de loop van de jaren vijftig verwerft ze de rechten van alle huisartsen in Lisse, want dan draagt ook Lex Duymaer van Twist zijn apotheekgedeelte aan haar over, nadat zijn gezondheid is afgenomen door een licht hartinfarct. Zonder de financiële steun van haar vader zou juffrouw Sophie, zoals zij in de volksmond genoemd wordt, het waarschijnlijk niet gered hebben. Pas in 1953 kan ze het pand Heereweg 223 kopen. De jaren daarvoor heeft ze het pand gehuurd: de apotheek zit in het gedeelte aan de straatkant en de woonkamer ligt erachter.

S. van Overbeek (24 december 1909 te Oud-Beijerland – 1 december 1999 te Leiden)

Tien jaar later, in 1963, koopt ze ook het belendende pand Heereweg 221. Het is bewonderenswaardig hoe zij, als alleenstaande vrouw in de mannenwereld van die tijd, in de geneeskundige zorg in Lisse een stevige plaats heeft kunnen verwerven. Zij wordt in de Lisser gemeenschap door haar eerlijke en behulpzame houding zeer gewaardeerd. Ze wordt door alle huisartsen in het dorp gerespecteerd en ondanks de rechtszaak, heeft ze ook met Marius van Dijk een goede band opgebouwd. Wanneer zij eenmaal de apotheekinkomsten van alle huisartsenpraktijken in Lisse verworven heeft, gaat het haar financieel voor de wind. Mogelijk is er ook kapitaal uit de erfenis van haar vader, die in 1971 op 96-jarige leeftijd in Lisse overlijdt. Zij schenkt veel geld aan goede doelen. Als belijdend katholiek schenkt ze vanzelfsprekend aan de Rooms-Katholieke Kerk, maar ze schenkt evenzeer aan de andere kerkgenootschappen. Ze is trouw aan leveranciers, maar ze gaat wel voor kwaliteit. Ze geeft niet om luxe, al heeft ze wel een zwak voor grote auto’s, waarin ze door haar geringe gestalte bijna achter het stuurwiel verdwijnt. Ze was geen goede chauffeur en naarmate ze ouder werd, werd dat echt een probleem: het was niet meer verantwoord om naast haar te gaan zitten. In haar laatste jaren laat ze zich gelukkig door een ander rijden. Pas op 31 december 1978 draagt zij haar apotheek over aan het apothekersechtpaar Baumgarten-de Lannoy. Zij is dan 44 jaar apotheker geweest en 69 jaar oud. Ze overlijdt op 1 december 1991, bijna 90 jaar oud.
Met vier jonge huisartsen en één oudere vader-huisarts, breekt in mei 1940 de Tweede Wereldoorlog uit. Wat dat voor consequenties heeft voor de zorg in Lisse, komt aan bod in het volgende deel van deze serie.

Bronnen:
Diverse artikelen en advertenties via Delpher
Familie-archief van en gesprekken met Ajo en Willy Duymaer van Twist
Familie-archief van en gesprekken met Sake Holl
Familie-archief van en gesprekken met Frans en Marjolijn Haase
Gesprek met Joke de Vroomen
Gesprek met Wim en Corrie Grimme
Gesprek met Nelleke Vink

 

De tweelingbroers Cosmas en Damianus
De dames van Overbeek hadden een sterk rooms-katholiek geloof. Heiligenverering speelt in dat geloof een belangrijke rol. Diverse beroepsgroepen kennen hun eigen beschermheiligen. Voor artsen en apothekers zijn dat Cosmas en Damianus, tweelingbroers die geboren werden in de tweede helft van de derde eeuw. In 303 zijn zij onthoofd omdat zij zich bekeerd hadden tot het christelijke geloof. Zij worden daardoor als martelaren vereerd. De zussen hechtten kennelijk veel waarde aan hun beschermheiligen, want zij lieten in een glazen wand in de apotheek een gebrandschilderd raampje van hen maken in een glasin-lood-constructie met bloemen. Zij gebruikten het raampje als beeldmerk op hun briefpapier en zij namen het gehele raam, toen de apotheek werd overgedragen aan hun opvolgers, mee naar hun huis aan de Berkhoutlaan en ook later naar het appartement aan de Kloosterhof, waar ze tot het eind van hun leven bleven wonen. Het gebrandschilderde raam is waarschijnlijk gemaakt in het atelier van Willem Bogtman uit Haarlem, een beroemde glazenier uit de eerste helft van de vorige eeuw. Het gedeelte met de afbeelding van Cosmas enDamianus met daaronder in een banier de tekst ‘Lisse’ is nu in particulier bezit.

De tweelingbroers Cosmas en Damianus