Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners

Huisartsen in de jaren dertig (3)

Huisartsen komen en gaan maar de zorg zal altijd blijven bestaan. Paul Stelder doet het ook al een tijdje wat rustiger aan met de zorg. Maar doet nu zijn best om de zorggeschiedenis van Lisse te beschrijven in een serie artikelen.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

Aantal inwoners van Lisse is in 1930 gestegen tot bijna 8500. Dat is meer dan een verdubbeling ten opzichte van 1900 want toen woonden er 3860 mensen in het dorp. In de tussenliggende dertig jaar is er veel woeste duingrond afgegraven en ontgonnen en is ook al een begin gemaakt met het omzetten van veengronden ten behoeve van de bollenteelt. Door de toename van de landbouwgrond is er grote behoefte aan nieuwe arbeiders en die komen voornamelijk uit de armere streken van Nederland naar de Bollenstreek. Bollenteelt was vóór de mechanisatie zeer arbeidsintensief; er zijn daarom vele handen nodig. Voor de drie huisartsenpraktijken die het dorp in die jaren rijk is, wordt de werkbelasting steeds hoger: meer inwoners betekent meer vragen om zorg. De leeftijd van de zittende huisartsen, Haase, De Graaf en Blok, stijgt en hun praktijken worden steeds groter. De werklast wordt daardoor kennelijk te groot. Dat maakt dat gezamenlijk gezocht wordt naar een vierde arts en deze wordt gevonden in de persoon van Lex Duymaer van Twist.

Alexander Johannes (Lex) Duymaer van Twist

A. J. Duymaer van Twist (4 juli 1903 te Oost-Java 22 oktober 1979 te Lisse)

Hij wordt in Indonesië geboren als oudste zoon van een zendelingarts die, na het afronden van zijn medische studie, vanuit Den Haag op Java is beland om aldaar het eerste ziekenhuis voor Javanen op te zetten. In 1911 keert het gezin terug naar Nederland en hij vestigt zich in het arme Hoogeveen. Hij gaat daar werken als huisarts en zet daar ook een  ziekenhuis op, waar hij tevens geneesheer-directeur van wordt. Na een aantal jaren verhuist hij naar Voorschoten om aldaar een huisartspraktijk over te nemen. De vader van Lex Duymaer van Twist is daar slechts drie jaar huisarts wanneer hij op 55-jarige leeftijd overlijdt, zijn vrouw en zeven kinderen zonder pensioen achterlatend. In datzelfde jaar is Lex juist aan zijn medische studie in Leiden begonnen. Hij moet door de slechte financiële situatie van het gezin een lening afsluiten om zijn studie te kunnen bekostigen.

 

 

Het huis met de erker praktijk van Duymaer van Twist

Wanneer hij afgestudeerd is, huurt hij in 1932 het huis op adres Heereweg 295 en dat zal gedurende zijn hele loopbaan zijn woon- en praktijkpand blijven. De praktijk wordt in twee slaapkamers op de eerste verdieping gevestigd. Als het druk is, wordt de trap als extra wachtruimte gebruikt. De praktijk die hij in de loop van de jaren opbouwt, blijft een relatief kleine praktijk. Dit is zijn nadrukkelijke wens, omdat hij graag ruim de tijd voor zijn patiënten wil kunnen nemen. In het begin kan hij er nauwelijks van rondkomen, omdat hij ook zijn studieschuld nog moet afbetalen. Zijn eerste huwelijk (1 maart 1932) is ongelukkig: zijn vrouw gaat bij hem weg. De zorg voor hun dochter wordt in eerste instantie aan zijn vrouw toegewezen, maar in hoger beroep aan haar vader. Zijn tweede huwelijk op 28 september 1938 met Wilhelmina (Mien) Weggemans is wel liefdevol en harmonieus. Zij krijgen samen vier kinderen. De dochter uit zijn eerste huwelijk groeit in dit gezin op als ‘de grote zus’. De praktijk is, net als de andere drie huisartspraktijken, apotheekhoudend. Dit betekent dat alle voorgeschreven medicijnen door de arts zelf worden verzorgd en afgeleverd. Daar komt in die tijd ook nog veel handwerk bij, zoals het afwegen van de poeders en het maken van de drankjes. Voor de artsen is dat weliswaar extra werk, maar ook extra inkomsten. Bij een kleine praktijk wordt het daardoor eenvoudiger om financieel rond te komen.

De vestiging van een apotheek

De apotheek met de hangplek voor ouderen ervoor.

In het begin van de jaren dertig zijn in de steden en grotere plaatsen van Nederland soms al tientallen jaren apotheken gevestigd. De vestiging van apotheken wordt gestimuleerd door de overheid en door de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, de NMP. Het maken van betrouwbare medicijnen en het bewaken van het gebruik bij een combinatie van medicijnen wordt steeds belangrijker geacht en bij een bepaald aantal inwoners wordt een plaats zogenaamd “apotheekrijp”. Probleem voor de vestiging van nieuwe apotheken is dat huisartsen die al een apotheekvergunning hebben, niet gedwongen kunnen worden om hun apotheekdeel af te staan. Pas als zij hun praktijk overdragen, kunnen hun opvolgers gedwongen worden om hun apotheekdeel af te staan. Dat is precies wat er in Lisse gebeurt! Op 17 september 1934 vestigt mejuffrouw Sophie van Overbeek zich aan het Vierkant in Lisse. Zij huurt het pand Heereweg 223 en bevestigt een bord aan de muur. Wie was deze vermetele dame?

Sophia Cornelia (Sophie) van Overbeek

Zij werd geboren in Oud-Beijerland in de Hoeksche Waard, iets ten zuiden van Rotterdam, als oudstedochter van het gezin. Haar ouders hebben een café-restaurant en bezitten grond en vastgoed in de regio. Ze krijgt nog één zus, Nel (Cornelia Johanna van Overbeek, 17 april 1912 te Oud-Beijerland – 5 februari 2001 te Sassenheim), die haar altijd gezelschap zal houden en die met haar meereist naar Lisse. Sophie is intelligent en gaat voor haar studie Pharmacie naar Utrecht. In 1932 behaalt ze haar eerste praktijkdiploma. Zij vestigt zich kort in Arnhem en daarna in Culemborg, maar op 17 september jaar 1934 vestigt ze zich in Lisse. Ze weet dat op dat moment drie van de vier zittende huisartsen wat ouder zijn: Dirk Blok is 67 jaar, Martinus de Graaf is 62 jaar en Frans Haase is 60 jaar oud. De enige jonge arts is Lex Duymaer van Twist, maar die heeft nog maar een heel kleine praktijk. Sophie huurt, waarschijnlijk met financiële steun van haar vader, het pand dat ligt aan de Heereweg op het Vierkant op nummer 223. Een strategische positie: centraal in het dorp. Inkomen heeft ze op dat moment nauwelijks, want ze mag alleen medicijnen verkopen op voorschrift van artsen en bij voorbeeld geen drogisterijartikelen die tegenwoordig ook in de apotheek verkrijgbaar zijn. De rolverdeling tussen de zussen is duidelijk: Sophie is de oudste en hoewel kleiner van stuk is ze haar jongere zus de baas: ze is slim en heeft een moeilijke studie vlot doorlopen. Zij is daadkrachtig en ondernemend. Zij is als enige de eigenaar van de apotheek. Haar zus Nel doet het huishouden, kookt en maakt schoon. Nel heeft geen studie afgemaakt, maar zij maakt het mogelijk dat Sophie zich maximaal kan ontplooien. Beide zussen zijn nooit gehuwd geweest. Wanneer in 1944 hun moeder plotseling overlijdt, verkoopt hun vader, die dan 69 jaar oud is, het café-restaurant en trekt bij zijn dochters in Lisse in. Alle drie zijn zij na hun overlijden bijgezet in het familiegraf te Rhoon, waar moeder sinds 1944 begraven lag. De eerste arts die na de vestiging van de apotheek zijn praktijk overdraagt, is Dirk Blok. Op 23 oktober 1936 – Blok is dan 69 jaar oud en wordt volgens zijn opvolger al merkbaar vergeetachtig – draagt hij zijn praktijk met apotheek over aan Marius van Dijk.

Johan Marie (Marius) van Dijk

J. M. van Dijk (17 augustus 1908 te
Utrecht – 18 september 1982 te Almelo)

Op 26 november 1936, dus een maand na zijn vestiging in Lisse, te Utrecht getrouwd met Beatrice van Doorn. Uit het huwelijk worden drie kinderen geboren. Hij neemt het woonpraktijkpand aan de Achterweg 6 over van zijn voorganger Dirk Blok. Van Dijk wil ook het apotheekgedeelte van zijn voorganger overnemen, maar nu komt hij in de problemen, want er staat in Lisse een apotheek geregistreerd. Hoewel de apotheker nauwelijks inkomsten heeft, spant zij een proces aan bij de rechtbank van Leiden. De uitspraak van het proces is dat de huisarts zijn apotheekgedeelte verplicht moet afstaan en dus geen medicijnen meer mag leveren! Dit betekent vervolgens dat Van Dijk minder inkomsten kan verkrijgen uit zijn praktijk, maar ook dat hij minder voor de overname van de praktijk hoeft te betalen. De tweede praktijk die kort daarna een andere eigenaar krijgt, is de praktijk van Martinus de Graaf. Op 2 november 1937 wordt deze overgedragen aan Henk Holl.

Rehoboth, afscheidsreceptie met links huisarts Van Dijk

Hendricus Adrianus (Henk) Holl

H. A. Holl (18 januari 1906 te Zutphen – 29 augustus 1983 te Leiden)

Henk Holl weet op het moment van praktijkovername dat zijn collega Marius van Dijk het proces om de apotheekrechten waarschijnlijk gaat verliezen. Hij kiest ervoor om zelf geen proces aan te spannen en accepteert daarmee het verlies van zijn apotheekgedeelte, maar hoeft daardoor voor dit praktijkdeel ook geen overnamesom te betalen. Henk Holl is geboren in Zutphen. Zijn ouders zijn, toen hij op de middelbare school zat, uit elkaar gegaan en hij is met zijn moeder naar Amsterdam verhuisd. Zij wordt aldaar pensionhoudster: ze huurt panden die ze onderverhuurt tegen levering van kost en inwoning. Ze neemt mensen in dienst en ook Henk moet  werkzaamheden verrichten om dit mogelijk te maken. Zijn geneeskundestudie doet hij in Amsterdam aan de Gemeente Universiteit. De studie verloopt niet zo gemakkelijk en hij zakt voor zijn kandidaatsexamen. Om dat diploma alsnog te halen moet hij een jaar naar Leiden uitwijken. Met wat vertraging slaagt hij op 12 juni 1935 alsnog voor zijn artsdiploma in Amsterdam. Na het afstuderen neemt hij eerst een periode waar voor een huisartsenpraktijk in Hardegarijp (Friesland). Daar leert hij zijn latere vrouw kennen: Grietje Sakes Antonides (23 maart 1906 te Veenwouden – 26 oktober 1995 te Lisse). Ze trouwen op 4 november 1937 en krijgen drie kinderen. Grietje wil niet in Friesland blijven en daarom reageert Henk op een vacature voor een huisarts in Lisse. Grietje komt uit een vermogende boerenfamilie en haar familie speelt een belangrijke rol bij de investeringen die nodig zijn om deze praktijk over te nemen. Ook de familie van zijn moeder springt bij: zijn eerste auto krijgt hij van een ongehuwde zus van zijn moeder! De eerste jaren vestigt het echtpaar zich in huize Rosendaal, van waaruit ook hun voorgangers gewoond en gewerkt hebben. Maar reeds in 1939 laat de schoonvader van Henk voor zijn kinderen een huis bouwen aan het einde van de Veldhorststraat. Dat huis, met als adres Veldhorststraat 50, komt begin 1940 gereed. Henk kan het voor Fl. 500,- per jaar huren van zijn schoonvader. Wat gebeurt er vervolgens in Lisse met de laatste apotheek van een huisartsenpraktijk?
De oudste zoon van F. G. M. (Frans) Haase gaat studeren. Hij heet, zoals in de familie de traditie is, ook Frans.

Franciscus Lambertus Jozefus Maria (Frans) Haase

F. L. J. M. Haase (26 maart 1915 te Lisse
1 april 1988 te Lisse)

Frans begint al op 16-jarige leeftijd met zijn studie geneeskunde en hij is pas 24 jaar oud wanneer hij in Leiden afstudeert. Het is dan 1939. In afwachting van de oproep voor militaire dienst gaat hij zijn vader helpen in de huisartsenpraktijk, maar dat duurt niet lang. De oproep valt al snel in de bus en hij wordt als arts ingedeeld bij het 2e regiment Huzaren-Motorrijders. In mei 1940 wordt het Nederlandse leger in enkele dagen verslagen en ontmanteld. Frans moet terugkeren naar de praktijk van zijn vader, die dan 66 jaar oud is. Vader en zoon zetten de inmiddels grote praktijk samen voort en omdat vader de apotheekvergunning heeft, hoeft deze niet overgedragen te worden aan de apotheek. Vader Frans zal uiteindelijk zijn deel van de praktijk pas in 1953 neerleggen, hij is dan 50 jaar huisarts geweest! Pas vanaf dat moment gaat het apotheekgedeelte over naar de apotheek van Sophie van Overbeek.

De bewonderenswaardige juffrouw Sophie

Sophie van Overbeek heeft bij de uitoefening van haar beroep dus een heel moeizame start: ze heeft in het begin slechts de omzet en inkomsten van de apotheekgedeelten van twee huisartsenpraktijken. Pas in de loop van de jaren vijftig verwerft ze de rechten van alle huisartsen in Lisse, want dan draagt ook Lex Duymaer van Twist zijn apotheekgedeelte aan haar over, nadat zijn gezondheid is afgenomen door een licht hartinfarct. Zonder de financiële steun van haar vader zou juffrouw Sophie, zoals zij in de volksmond genoemd wordt, het waarschijnlijk niet gered hebben. Pas in 1953 kan ze het pand Heereweg 223 kopen. De jaren daarvoor heeft ze het pand gehuurd: de apotheek zit in het gedeelte aan de straatkant en de woonkamer ligt erachter.

S. van Overbeek (24 december 1909 te Oud-Beijerland – 1 december 1999 te Leiden)

Tien jaar later, in 1963, koopt ze ook het belendende pand Heereweg 221. Het is bewonderenswaardig hoe zij, als alleenstaande vrouw in de mannenwereld van die tijd, in de geneeskundige zorg in Lisse een stevige plaats heeft kunnen verwerven. Zij wordt in de Lisser gemeenschap door haar eerlijke en behulpzame houding zeer gewaardeerd. Ze wordt door alle huisartsen in het dorp gerespecteerd en ondanks de rechtszaak, heeft ze ook met Marius van Dijk een goede band opgebouwd. Wanneer zij eenmaal de apotheekinkomsten van alle huisartsenpraktijken in Lisse verworven heeft, gaat het haar financieel voor de wind. Mogelijk is er ook kapitaal uit de erfenis van haar vader, die in 1971 op 96-jarige leeftijd in Lisse overlijdt. Zij schenkt veel geld aan goede doelen. Als belijdend katholiek schenkt ze vanzelfsprekend aan de Rooms-Katholieke Kerk, maar ze schenkt evenzeer aan de andere kerkgenootschappen. Ze is trouw aan leveranciers, maar ze gaat wel voor kwaliteit. Ze geeft niet om luxe, al heeft ze wel een zwak voor grote auto’s, waarin ze door haar geringe gestalte bijna achter het stuurwiel verdwijnt. Ze was geen goede chauffeur en naarmate ze ouder werd, werd dat echt een probleem: het was niet meer verantwoord om naast haar te gaan zitten. In haar laatste jaren laat ze zich gelukkig door een ander rijden. Pas op 31 december 1978 draagt zij haar apotheek over aan het apothekersechtpaar Baumgarten-de Lannoy. Zij is dan 44 jaar apotheker geweest en 69 jaar oud. Ze overlijdt op 1 december 1991, bijna 90 jaar oud.
Met vier jonge huisartsen en één oudere vader-huisarts, breekt in mei 1940 de Tweede Wereldoorlog uit. Wat dat voor consequenties heeft voor de zorg in Lisse, komt aan bod in het volgende deel van deze serie.

Bronnen:
Diverse artikelen en advertenties via Delpher
Familie-archief van en gesprekken met Ajo en Willy Duymaer van Twist
Familie-archief van en gesprekken met Sake Holl
Familie-archief van en gesprekken met Frans en Marjolijn Haase
Gesprek met Joke de Vroomen
Gesprek met Wim en Corrie Grimme
Gesprek met Nelleke Vink

 

De tweelingbroers Cosmas en Damianus
De dames van Overbeek hadden een sterk rooms-katholiek geloof. Heiligenverering speelt in dat geloof een belangrijke rol. Diverse beroepsgroepen kennen hun eigen beschermheiligen. Voor artsen en apothekers zijn dat Cosmas en Damianus, tweelingbroers die geboren werden in de tweede helft van de derde eeuw. In 303 zijn zij onthoofd omdat zij zich bekeerd hadden tot het christelijke geloof. Zij worden daardoor als martelaren vereerd. De zussen hechtten kennelijk veel waarde aan hun beschermheiligen, want zij lieten in een glazen wand in de apotheek een gebrandschilderd raampje van hen maken in een glasin-lood-constructie met bloemen. Zij gebruikten het raampje als beeldmerk op hun briefpapier en zij namen het gehele raam, toen de apotheek werd overgedragen aan hun opvolgers, mee naar hun huis aan de Berkhoutlaan en ook later naar het appartement aan de Kloosterhof, waar ze tot het eind van hun leven bleven wonen. Het gebrandschilderde raam is waarschijnlijk gemaakt in het atelier van Willem Bogtman uit Haarlem, een beroemde glazenier uit de eerste helft van de vorige eeuw. Het gedeelte met de afbeelding van Cosmas enDamianus met daaronder in een banier de tekst ‘Lisse’ is nu in particulier bezit.

De tweelingbroers Cosmas en Damianus

Bij de hartpagina: luchtfoto centrum van Aviodrome

Wat zijn ze toch mooi die hartpagina’s! Het archief van Aviodrome herbergt heel veel van dit soort vogelvluchten van over heel Nederland. Het kost wel wat, maar toch is het goed dat dit bewaard wordt! Bedankt Aviadrome voor al dat moois!

Deen Boogerd

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

Eigenlijk best leuk zo’n gekantelde hartpagina, dus doen we er nog maar één. We maken een tijdreis van ruim 50 jaar terug in de tijd. Hier zien we geen tien verschillen, maar kom je met gemak aan de honderd veranderingen die ons dorp heeft gekend. De straten zijn er nog, maar wat er allemaal gesloopt, verbouwd en vernieuwd is? Dat is haast niet te geloven. Onder op de foto is de Stationsweg waar de huizen en de kolenhandel van Van Rooijen gesloopt zijn. Het oude postkantoor is nu “Madelief”. De Gruyter, Sikking, Mijnders Meubelen, wie kent ze nog? Voorbij de Wagenstraat is de linkerkant ook niet meer wat het was, de wagenmakerij van Van Rossen, Gijs Vos, Luxe of zo u wilt Timmermans. De Kanaalstraat was nog open voor autoverkeer. In de Kapelstraat hebben de aardappelschuren van Abbink en het Witte huis van Gijs van Parijs met zijn bollenschuur plaats gemaakt voor de fundamenten van Zeeman en voor wat nu Hoogvliet is. Waar de bollenschuur van Gerrit Segers stond, staan nu auto’s geparkeerd. Achter die schuur grenzen de loodsen van Mart van der Linden met het kerkgebouw van de gereformeerde gemeente, waar Dirk Schouten zijn werkplaats had. De lange rij huizen van de Molenstraat met de loodsen van de HBG er achter. Kijk je iets naar rechts op de foto dan zie je op de kop van de Ruishornlaan het garagebedrijf van Vermeulen met de ESSOletters op het dak. Aan de kraampjes van de markt kun je zien op welke dag deze foto werd gemaakt.

Elvestafeesten: zussen Maywood in de Hobahohallen

Op het Hobaho-terrein staat nu een prachtige wijk met de appartementen van de “Veilingmeester”, welke naam samen met “Floralis” en het beeld van de Bollenreiziger nog doen denken aan de bloembollen die daar ooit verhandeld werden. Nu worden daar alleen nog oliebollen verhandeld. Wel lekker! Beide bloembollenveilingen stelden buiten de bollentijd hun hallen ter beschikking voor allerlei festiviteiten zoals rommelmarkten, Elvestafeesten, huishoudbeurzen, occasionshows, oldtimerdagen tot boedelveilingen, de Midwinterflora, de Lenteflora tot bonsaitentoonstellingen toe. In dat stukje Lisse was altijd wel wat te doen! De vleeswarenfabriek van Persoon en Zandvliet timmerbedrijf zijn de laatste der Mohikanen die nog weerstand bieden tegen de veranderingen. Zo kunnen we nog wel een poosje doorgaan beste lezers. Loop zelf nog even langs de Grevelingstraat en over de Ringvaartbrug naar het nog vrijwel lege Lisserbroek.

Hoe rond 1700 ‘den duvel’ regeerde op Keukenhof (2): Juffrouw Lakeveld en de bastaard, 1687

‘Hoe den duvel regeerde op Keukenhof’ kopt het artikel van Rob Pex. Nou dat beloofd weer wat! Verhalen die uit het onderste van archiefladen worden opgedoken. Ook deze anekdotes komen naar boven! Het mag dan oud nieuws zijn, maar wel wetenswaardig.

Door Rob Pex

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

Inleiding
We hebben in het vorige deel gesproken over de ‘wufte’ gouvernante, die Hendrik van Hoven sr., eigenaar van Keukenhof, in 1680 had aangenomen, tezamen met een knecht genaamd ‘Jan’, die zich later tooide met de deftige naam Jean François van Berlo, waarschijnlijk omdat hij op goede voet stond met Van Hoven. Hij had echter voor wat betreft de gouvernante genaamd Elisabeth geen goede keuze gemaakt. Als Van Hoven afwezig was, werd er feest gevierd op Keukenhof en kwam een goede vriend van haar langs die het feestje compleet maakte en met wie ze naar de stad ging om dure artikelen te kopen. Maar helaas, haar broodheer kwam erachter en ze kreeg haar congé.

Nieuwe schandalen, 1687
Zeven jaar later horen we weer over nieuwe schandalen. We bevinden ons dan in het jaar onzes Heeren 1687. Van Hoven sr. was juist overleden. Hij bleek echter een bastaardkind te hebben en dat liep na het overlijden van Van Hoven sr. vrij rond op Keukenhof, terwijl hem dat verboden was. Mogelijk schaamde Van Hoven jr. zich voor zijn onwettige halfbroer. In ieder geval waren daar duidelijke afspraken over gemaakt, maar die werden door het personeel aan hun laars gelapt. Met name een zekere juffrouw Lakeveld komt ons ter ore als één van degenen die zorg droeg voor de bastaard, die Jacobus bleek te heten, middels  kleding. Waarschijnlijk had juffrouw Lakeveld hier goede bedoelingen mee, maar ze nam ook het hele beheer van het sterfhuis, Keukenhof dus, in handen. Iets wat zeker niet de bedoeling was van de zoon van Van Hoven sr., Hendrik van Hoven jr. Het komt er op neer dat er dus weer van alles mis ging op Keukenhof.

‘Interrogatorien’, 1701
We weten niet waarom het pas zo laat gebeurde, maar 14 jaar later, in 1701, vindt Van Hoven jr. het toch nodig om hierover een en ander op schrift te laten stellen door schout en schepenen van Lisse. Zo ondervragen ze dan op 18 oktober 1701 ‘uijt den name ende van wegen den heere Henrik van Hove’ een vijftal personen. Het zijn Cornelis Gerritse de Swart ‘oud omtrent 31 jaren’ (veel mensen wisten in die tijd niet precies hun eigen leeftijd), Maria van der Horst, weduwe van Willem Benjaminse, die met ‘omtrent 67 jaren’ de oudste is, Cornelia Willems
van Wateringen, echtgenote van Jan Pieterse Rode, ‘oud 29 jaren’, Maria Hendriks van Limmen, weduwe van Jan Cornelisse Bourgoigne (er staat ‘Boirgoign’), ‘oud 40 jaren’ en tenslotte Claas van Rode, ‘oud 52 jare’. Eén van de eerste zaken waar de heren bestuurders van Lisse helderheid over willen hebben, was ‘of sij deposanten niet onthouden hebben dat alsdoen (…) juffr. Lakeveld tot Lisse niet was, en of deselve korts na ’t selve overlijden alhier (van Hendrik van Hoven sr. in 1687) in’t sterfhuis niet is gekomen, ende het bewind van ’t sterfhuis niet op haar heeft genomen’. Antwoorden: ‘verklaart sulks waaragtig te wesen’, ‘verklaart dat juffr Lakeveld in’t sterfhuis was geweest’ en een ander verklaart ‘dat wel te hebben hooren seggen, maar niet gesien’. Cornelia Willems van Wateringen weet nog te herinneren dat ze kort na het overlijden van Hendrik van Hoven sr. met het kind van Margo (één van de dienstmeiden) naar Den Haag was gereisd. Toen ze het kind ophaalde op Keukenhof heeft ze juffrouw Lakeveld niet gezien. Vervolgens wordt gevraagd of Hendrik van Hoven jr. niet op Keukenhof was geweest op de dag van de begrafenis van zijn vader en toen ‘na de selve uijtvaart ordre heeft gegeven dat men Jacobus, de geseijde bastaard van den heer overledene, ten huise niet en soude onthalen’. De eerste en tweede deposant verklaren het niet te weten, de derde getuige was natuurlijk met het kind van Margo naar Den Haag gereisd en kon het dus ook niet weten. Maria Hendriks van Limmen had zowel Van Hoven jr. als Jacobus, het bastaardkind, toen op Keukenhof gezien, maar verklaart ‘van de ordre van den heer requirant niet te weten’. De vijfde getuige, Claas van Rode, de chirurgijn, verklaart evenwel wel degelijk af te weten van die order.

Op de vraag of ze gezien hebben dat Jacobus ‘met eenen Jan van Berlo, des heeren overleden knegt, ten sterfhuise veel ongeregtigheden heeft bedreven soo van drinken en klinken, als van dobbelen en spelen, soo bij nagt als dag’, wordt door de meesten bevestigend gereageerd. Maria Hendriks van Limmen verklaart bovendien dat zij Jacobus, samen met anderen, had zien schaatsen op één van de vijvers van Keukenhof. Dat was kennelijk uit den boze. ‘Of sij deposanten niet hebben onthouden dat de voorn Juffr. Lakeveld eenige goederen uijt het voorsz sterfhuijs heeft versonden ende van wat soort’. Cornelis Gerritse de Swart verklaart gehoord te hebben ‘dat er wijn van’t Keukenhof na Halfwegen, ende vandaar over Leijden na Den Hage soude gesonden sijn’. Maar of dat ook echt heeft plaatsgevonden is hem niet bekend. Maria van der Horst verklaart dat er een korf met linnen van het herenhuis naar de daar vlakbij gelegen boerderij (de latere ‘Hofboerderij’) is vervoerd ‘voor de baster’. Dit wordt later bevestigd door de voornoemde Cornelis de Swart. Hij was namelijk op Keukenhof geweest en had op order van juffrouw Lakeveld ‘een korf met linne, soo swaar als twee mannen konden dragen, ende daaronder ook eenige kussensloopen’ van het herenhuis naar de boerenwoning gesleept. ‘Dat is al voor de bastart, Hij sal dog anders niet hebben den arme’ had juffrouw Lakeveld gezegd.
Ook zou er volgens de ondervragers ‘een koffer met goederen’ naar Maarten Paulusz (Schoter), schipper op Halfweg, zijn gezonden ‘om deselve te voeren na de stad Leijden’, maar dat blijken alleen geruchten te zijn, want alle vijf getuigen verklaren ‘sulks niet te weten’.

Conclusie
Er was duidelijk een en ander niet gelopen op Keukenhoff zoals de bedoeling was na het overlijden van Hendrik van Hoven sr. in 1687. Veel daarvan kon 14 jaar later nog wel bevestigd worden, maar een aantal zaken ook niet. Mogelijk was dat te wijten aan de vele jaren die inmiddels gepasseerd waren, waardoor niet alles meer zo vers in het geheugen lag van de getuigen. Ook Jean François van Berlo, die een
goede verstandhouding had met Van Hoven sr., blijkt er toch niet zo goed van af te komen. Een aantal getuigen verklaren immers dat hij ‘ten sterfhuise veel ongeregtigheden heeft bedreven soo van drinken en klinken, als van dobbelen en spelen, soo bij nagt als dag’. Zoals we in het vorige deel hebben vernomen, nam Jean François bovendien in 1688 de wijk naar de Zuidelijke Nederlanden en dat zal niet vanwege goed gedrag zijn gekomen… Vermoedelijk heeft Van Hoven jr. met deze getuigenverklaringen de hele zaak schriftelijk willen vastleggen. Daardoor weten wij dus onder meer dat Hendrik van Hoven sr. een bastaardkind had. Iets wat meer voorkwam, maar wat men niet graag aan de grote klok hing natuurlijk. Vandaar dat zijn zoon de order had gegeven dat Jacobus, ‘de bastert’, zich niet op Keukenhof mocht vertonen, hoewel eigenlijk maar één getuige, Claas van Rode, zich deze order kon herinneren.

Jufrouw Lakeveld
Ondertussen vragen we ons af wie toch die juffrouw Lakeveld is. Zou ze identiek kunnen zijn met Elisabeth, de gouvernante op Keukenhof in 1680? De korf met linnen die juffrouw Lakeveld van het herenhuis naar de boerenwoning liet brengen, roept herinneringen op aan het vele linnen dat gouvernante Elisabeth voorlopig aldaar liet onderbrengen zo’n zeven jaar eerder (zie het vorige deel). Toch werd Elisabeth al gauw ontslagen, wat erg logisch lijkt  na al de misstappen die ze had begaan. Of was juffrouw Lakeveld een soort gezelschapsdame in dienst van Hendrik van Hoven sr.? Dat zou verklaren waarom haar functie niet vermeld wordt. De Lissese archieven zwijgen in alle talen over haar en ook in Den Haag, waar allerlei goederen naar toe werden gebracht vanuit Keukenhof, vinden we niets over haar. Iets dat wordt ingegeven doordat we haar voornaam niet eens kennen. Omtrent de identiteit van juffrouw Lakeveld tasten we dus volledig in het duister.

Cornelis Gerritse de Swart

Cornelis Gerritse de Swart (1669-1732) was ‘spuitvoerder’ bij de plaatselijke brandweer in 1724. Hij was gehuwd met Baafje van Tol. Elders wordt hij van beroep linnenwever genoemd. Mogelijk had hij dus al heel wat korven met linnengoed gedragen, voordat hij dat op Keukenhof deed in 1701. Maria van der Horst, die weduwe was van Willem Benjaminsz, was geboren omstreeks 1634. Al eerder, in 1689, had ze een nadelig getuigenis afgelegd over de gouvernante Elisabeth (zie deel I). Willem Benjaminsz, haar echtgenoot, was vlasser van ‘vlas van geringe conditie’, zo lezen we in 1680. Omstreeks 1700 is hij overleden. Cornelia Willems van Wateringen, de derde getuige in ons verhaal, was geboren omstreeks 1672 en in 1701 gehuwd met Jan Pieterse Rode. Ze was dus nog maar pas in het huwelijk getreden toen ze ondervraagd werd in de zaak over mevrouw Lakeveld en ‘de bastert’. Haar man overleed in 1713. Cornelia Willemsdr is in 1736 overleden. Maria Hendriksdr van Limmen was in 1701 weduwe van Jan Cornelisz Bourgoigne. Dat kan goed kloppen met de overlijdensdatum van Jan Cornelisz die we moeten stellen omstreeks 1699.Hij was ‘koehouder’ van beroep in 1680. Maria Hendriksdr is overleden in 1729. Claas van Rode, de vijfde en laatste ‘deposant’, was geboren omstreeks 1649 en chirurgijn van beroep. Hij trad in het huwelijk met Krijntje Willemsdr Brelofsbergen. Hij overleed in 1721.

Bronnen:

Gemeentearchief Lisse, inv.nr. 2, resolutieboeken; gemeentearchief Lisse, inv.nr. 229, kohier van het familiegeld uit 1680;

J.L. van Diemen, P. de Ridder, P.A.M. Wassenaar, Parochianen van St. Agatha1687-1812;

LisseTijdReis, Pro-gen.

De bronnen zijn ontleend aan de IndexVanPex. Dit is een index op plaats- en persoonsnamen zoals die voorkomen in publicaties over de
historie van Lisse. Het bevat momenteel zo’n 50.0000 items. De kans dat u vindt wat u zoekt als u begint met een historisch onderzoek over
een pand of een persoon is dus erg groot. Het bestand vindt u op https://data.oudlisse.nl/indexvanpex.

De hofboerderij van Keukenhof, gebouwd in 1641, waar vanuit het herenhuis grote hoeveelheden gestolen linnengoed naar toe werden vervoerd. Deze foto stamt uit de tijd dat boer Pieter van der Eijk zijn boerenbedrijf nog bij het landgoed runde. Het eerste dagrestaurant noemde men’Tante Alie’. De naam ’Tante Alie’ verwees naar Alie Stroombergen, de laatste kokkin van kasteel Keukenhof toen dat nog werd bewoond. Nu heet het Restaurant ‘De Hofboerderij’. Het hele landgoed kent vele verhalen, soms borrelt zo een verhaal op uit de archieven.

 

De vroegere hofboerderij

Historische fietsroute Poelpolder

De geheimzinnige kist (2)

Nog foto’s toevoegen

Nee, het is geen doos van Pandora of de kist van Hugo de Groot. Het afsluitmechaniek is een mooi stukje vakmanschap. Maar de kist van Johan van Stijn geeft niet al zijn geheimen prijs.

Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Vorige keer werd verteld over de fraaie kist met de indrukwekkende sleutel. Konden er wat raadsels over de kist worden opgelost?

Hoe ziet de kist eruit?
Het is een heel robuuste smeedijzeren kist, met breed bandijzer dat met klinknagels, in een soort bloemmotief, aan de kist is bevestigd. Je kunt nog zien dat de kist zelf donkergroen geverfd is geweest. De afmeting is: lengte 74 cm x diepte 44 cm x hoogte 45 cm. Aan de zijkanten zitten grote hengsels. Met twee personen heb je vast nog een fikse til aan de kist. Aan de voorkant is een fraai slot te zien, althans dat denk je, maar daar word je volkomen misleid want dat is een nep-sleutelgat met een nep-sleutelplaat van fraai gedreven ijzerwerk. Het echte sleutelgat zit op het deksel. Dat gat is verborgen onder het smeedwerk van een klinknagel dat weggedraaid kan worden. Er zitten twee grote overslagbeugels aan de voorkant. Helaas is er daar een van beschadigd. Aan de binnenkant van de deksel vallen meteen de twee fraaie, opengewerkte en gespiegeld geplaatste dekplaten op. Je herkent er een soort fabeldierfiguren in, waaronder
een papagaai en een Jeroen Bosch-achtig staartbeest. In het midden een achtkantige bezettingsbus met een mechaniek dat, door het draaien van die mooie sleutel, zorgt dat de schoten naar buiten komen. Het is een samengesteld slot met elf schoten. Vier voor, vier voor de hoeken en aan achter- en zijkanten een. De sleutel kan in de bus rondgedraaid worden doordat de kepen in de baard van de sleutel exact overeenkomen met de metalen bezettingsplaatjes in de bus. De sleutelbaard van deze kist is buitengewoon complex en telt liefst zes lagen. De schoten vallen onder de uitstekende binnenrand van de kist. Aan de linker binnenkant is nog een opbergvak dat geopend wordt met een tweede, ook fraaie sleutel. Ook hiervan is het slot weer kunstig weggewerkt.

1960
Van Stijn vertelde dat hij de kist ongeveer in 1960 had gekregen. Dat was een aanknopingspunt om verder te zoeken. In 1960 blijkt het feest te zijn geweest in de Agathakerk. De kerk van Lisse bestond toen namelijk 500 jaar als zelfstandige parochie. Daarvoor hoorde de kapel van Lisse bij de parochie van Sassenheim. Om de viering luister bij te zetten was er een historische tentoonstelling in het Patronaatsgebouw aan de Bondstraat. We mochten enkele stukken uit het archief van de Agatha parochie inzien en daar vonden we een bewijs. Bij de bewaarde kaartjes die stonden bij de voorwerpen op de tentoonstelling was een kaartje met de tekst: “ijzeren kist 2e hands gekocht in 1840 zie blz. 124”. Die verwijzing sloeg op het jubileumboek ‘’De Aagtenkerk van Lisse’’, dat de heer Hulkenberg schreef ter gelegenheid van het jubileum.

A.M. Hulkenberg (1915-2003)
Deze befaamde amateurhistoricus van onze regio, waarover wel een heel Nieuwsblad te vullen zou zijn, begon zijn carrière als onderzoeker en schrijver eigenlijk na de vraag van het parochiebestuur om een boek te schrijven over het 500-jarige bestaan van de parochie. Hulkenberg dook in diverse archieven, worstelde stapels documenten door en werd steeds beter in het lezen van oud schrift. Die publicatie over de Aagtenkerk uit 1960 werd een
enorm succes en was de opmaat voor een hele reeks boeken en tijdschriftpublicaties van zijn hand. Daarnaast was hij een zeer aimabel mens. Johan van Stijn vertelt dat hij door de heer Hulkenberg, galant zijn hoed afzettend, altijd begroet werd met een: ‘’meneer van Stijn, u bent een belangrijk persoon’’, waarna de hoed met een elegant gebaar weer opgezet werd.

Kerkrekening 1559
In het herdenkingsboek staat op twee plaatsen iets over een kist. Dat gaat over kerkrekeningen. Hulkenberg noemt enkele van deze rekeningen uit de 16e eeuw van voor de reformatie. De Grote Kerk is dan nog de enige kerk in Lisse. Enkele voorbeelden van die oude kerkrekeningen uit 1559:
-Kosten die sanghers en clercken na ouder gewoonte alle jaers op kerstnacht nae den dienst verteren -Van kerkmeesters haer portie… ende noch een kanne wyns -Kosten en inkomsten voor het verhuyren van land Die oude rekeningen werden gecontroleerd door Niclaes van Mathenesse, Heer van Dever. Een soort kascontrole dus. Hij noteert bij de uitgaven van werklieden die reparaties aan de kerk uitvoerden: Het sal profitelicker ende oirberlicker wesen voor dye kercke, tymmerage, reparasye, hoe tsellefde soude mogen wesen, te besteden op dye werckludens hoor eygen montcosten, also dye kerck geen cost wyl geven. Blijkbaar was de kerk toen een poot uitgetrokken en moesten de verteringen voortaan zelf betaald worden. En dan staat er over de rekeningen: En nu sluiten wij de rekeningen haastiglijk in de goeden stercken nueuwen kiste om de bryeven ende ander secreten van de kercke daer inne te besluyten ende te beaweren. Die kist is dan net aangeschaft voor 6 pont en 10 sc (munteenheid pond en schelling). Het zal een verantwoorde investering zijn geweest om de waardepapieren van de kerk veilig te stellen.

Gevolgen van de reformatie
Maar dan komt de reformatie. In Lisse verloopt de splitsing van de leer vrij rustig. Aanvankelijk kerken de aanhangers van de nieuwe leer zelfs in de Oude Pastorie, niet in de dorpskerk dus. Dat was voor de verwoesting van de kerk in 1574. Na het herstel van de kerk kwam het gebruik aan de volgers van de nieuwe traditie. De volgers van de oude traditie moesten uitwijken naar een schuil(schuur) kerk. Die moet er in 1672 al zijn geweest aan het Mallegat (aan de Achterweg, voorbij de Catharijnelaan). Rond 1700 werd aan de Lisser kant van de Mallegatsloot, een meer dan gewoon fraaije pastoorswoning gebouwd. Rond 1710 komt er een nieuwe schuilkerk en wordt de oude schuilkerk afgebroken. De nieuwe kerk werd aan die meer dan gewoon fraaie pastorie vast gebouwd. De kerkrekening van 1559 werd hiervoor al genoemd. Dan is er een gat in de financiële verantwoording. In 1798 volgt weer een oud archiefstuk over de financiën: Arm en kerkboek wegens Den Uytgaaff en ontvangst In der Gemeente Lisse waarna in de archiefstukken de uitgaven en inkomsten weer keurig te volgen zijn.

Franse tijd
Intussen is het nog steeds zo dat de protestanten kerken in de dorpskerk en de rooms-katholieken weliswaar een kerk hebben, maar die ligt wel heel ver van het dorp af. Maar sinds 1798 is er een staatsregeling om Alle Kerk-Gebouwen en Pastorij-Huijsen der voormaals Heerschende Kerk door het plaatselijk bewind, natuurlijk onder allerlei voorwaarden, te laten toewijzen aan de gezindte met de meeste leden. Dat zou voor Lisse betekenen dat de Grote Kerk aan de roomsen kon worden toegewezen. Daar kwam natuurlijk hevige discussie over en zelfs in 1809 is men het nog niet eens. De Assessor van de Koning, van Lodewijk Napoleon dus, komt met een compromis zodat de katholieken een nieuwe kerk kunnen bouwen in het dorp. Dat heeft nog heel wat voeten in de aarde en die nieuwe kerk komt er pas in 1842. Dat had mogelijk te maken met het zwak functioneren van de pastoor die sinds 1816 verantwoordelijk was voor de Lisser parochie. Al die tijd gaan de roomsen de lange weg vanuit het dorp naar de kerk aan de Achterweg. Pal naast de parochiale gebouwen daar ligt boerderij Bloemhof.

Kerkrekening
In 1840 overleed de oude pastoor en kon zijn opvolger, pastoor Van der Hoven, “puin gaan ruimen”. De administratie is een totale wanorde. In het Arm- en kerkboek vanaf 1799 staat wel van alles, maar de oude pastoor had allerlei zaken door elkaar geboekt. Men vindt nog een zak met 1400 gulden, maar verder lijkt er geen touw aan vast te knopen. Reden om de armenzorg administratief los te koppelen van de overige kerkelijke rekeningen en in 1840 volgt er weer een kerkrekening. Met diverse vermelde reparatiekosten en aankopen. Op blz. 124 uit het boekje van Hulkenberg staat dan inderdaad onze geheimzinnige kist vermeld als een aankoop: voor f.40 is een ijzeren kist gekocht die herinneringen oproept aan de goeden stercken nyeuwen kiste van 1559. Daaruit mag je aannemen dat die kist uit 1559 er dan niet meer is. Verdwenen bij de troebelen rond de vernieling van de kerk in 1574? Of later pas? Had het te maken met het feit dat er in 1840, bij het verscheiden van de pastoor, zo’n administratieve puinhoop werd aangetroffen? We zullen het wel nooit weten. De nieuwe pastoor Van der Hoven is zeer actief. Vele malen staat in de kerkrekening van 1840 na den haag voor de kerk f. 5.32. De pastoor wil de toegezegde kerkenbouw in het dorp vlot trekken. Die nieuwe kist kon goed dienst doen.

Bouw
Dat gaat lukken! Een waterstaatsingenieur adviseert gunstig.
Er volgt nog wat geharrewar, nota bene uit eigen
kring van gelovigen die dicht bij de oude kerk woonden.
Die kerk was toch goed genoeg en wie moest dat allemaal
betalen? Pastoor komt met zijn argumenten, de verantwoordelijke
aartspriester doet nog een duit in het zakje
en spreekt van beuzeltaal. Bovendien, en dan moeten we
bedenken in welke tijd dit speelt, waren de tien ondertekenaars
minvermogenden. Daar hoefde je in die tijd
blijkbaar geen rekening mee te houden. Financiële problemen
zijn er echter te over, het is een slechte tijd. Pastoor
schrijft: een felle ramp……doordat zeer velen van mijne
gemeentenaren een aanmerkelijk verlies aan vee ondergaan
hebben. Maar de pastoor is een echte doorbijter. De
aartspriester zei eerder over hem: de pastoor is rigoreus
katholiek. Zijn ijver wordt beloond, op 30 juni 1842 kan
pastoor Van der Hoven zelf de eerste steen voor de kerk
leggen en op 19 juni 1843 wordt de kerk geconsacreerd. Er
zal een verhuizing zijn geweest van de Achterweg naar de
nieuwe kerk en pastorie. De zeventiende-eeuwse kelken,
die na de reformatie van de Grote Kerk naar de schuilkerk
gingen, kregen nu een plaats in de nieuwe kerk. Maar wat
gebeurde er met de kist waar men in 1840 nog zo blij mee
was. Zou die naar Bloemhof verhuisd zijn omdat ze in de
nieuwe omgeving niet meer nodig was? Kwam er met de
nieuwbouw een veilige opbergplaats voor de waardepapieren
en was de kist overbodig?
Bloemhof
Vanaf 1722 is een reeks eigenaren en bewoners bekend van
boerderij Bloemhof. In 1840 woont er Hendrik Meijer. Het
kan dus zijn dat de kist, die in 1840 gekocht is, een paar
jaar later, toen de kerk in het dorp in gebruik genomen
was, verhuisd is naar Hendrik Meijer. Alle volgende bewoners
van Bloemhof zullen dan die geheimzinnige kist in
de kelder gehad hebben. In 1950 wordt de boerderij verkocht
aan P.C.T. Warmerdam. Deze gaat er ook wonen.
Het lijkt aannemelijk dat Warmerdam de kist beschikbaar
heeft gesteld voor de tentoonstelling in 1960.
Neurenbergse kist
De kist zelf levert nog wel iets op. Het blijkt een Neurenbergse
kist te zijn. Neurenberg was een bloeiend centrum
voor de ijzerindustrie, waar dit type kisten werd gemaakt.
Er zullen zeer veel van dergelijke kisten gemaakt zijn.
Neurenberg werd daarom een typenaam voor deze kisten.
Die dateren uit de 16 /17e eeuw en werden gebruikt om
kostbaarheden in te bewaren. In de 19e eeuw ging men
voor deze kisten ook wel de term ‘Armada kist’ gebruiken,
in de veronderstelling dat dit soort kisten gebruikt
werd om het goud in de Spaanse Armada (de gewapende
vloot) te beschermen. De kisten hebben een ingewikkeld
sluitmechanisme. Dat heeft onze kist zeker met zijn 11
schoten. Ook het verborgen sleutelgat hoort bij dit soort
kisten. Eigenlijk horen aan de overslagbeugels ook sloten
te hangen en was het gebruikelijk dat zo’n kist alleen
geopend kon worden met meerdere personen, die gezamenlijk,
ieder met een slot/sleutelcombinatie, zo’n kist
konden openen. En was het deksel open dan kon je zonder
de goede sleutel nog niet bij de inhoud van het kleine
waardenvakje in de kist. Zo garandeerde je dat er geen
fraude werd gepleegd. Er waren veel van dit soort kisten
in omloop, want dit was in die tijd een veilige manier
om waardepapieren en andere kostbaarheden te bewaren.
Kerken gebruikten vrij algemeen dit soort kisten als geldof
archiefkist. Op internet vind je meerdere oude kerken
waar nog zo’n kist aanwezig is. Soms weet men niet eens
wat erin zit en is de sleutel zoek.
Conclusie
Er blijven helaas veel losse eindjes aan het verhaal van de
kist. We moeten aannemen dat dit de kist is die de parochie
aangeschaft heeft in 1840. Je zou zeggen dat de fabeldieren
van de dekplaten die het ingewikkelde slot sieren
een indicatie geven voor een meer precieze datering,
maar helaas, de contacten met en mailtjes naar diverse
personen hebben niks opgeleverd. Misschien ook wel
passend bij zo’n kist dat veel in nevelen blijft gehuld. Wel
kun je concluderen dat het heel gelukkig is dat de heer
Van Stijn deze kist geruild en daarmee gered heeft. Want
het had dus maar een haar gescheeld of hij was verschrot
tot oud ijzer. Voorbeelden van kerkelijk erfgoed dat in
de loop der eeuwen verdwenen is, zijn er genoeg. In zijn
boekje noemt Hulkenberg daarvan wat voorbeelden als
het Petrusklokje en een zilveren Godslamp. Ook in die
gevallen is het waarom van het wegdoen niet te achterhalen,
maar waarschijnlijk waren het indertijd weloverwogen
beslissingen en werd de grote waarde niet gezien. De
beslissing om de kist van de hand te doen was in de jaren
60 volkomen begrijpelijk. Tijden veranderen. Gelukkig
is de kist nog in Lisse bewaard gebleven en moeten we
accepteren dat veel van de geschiedenis rond de kist duister
blijft. Een uitdaging voor wie verder wil speuren

Kist van Van Stijn

Oud Nieuws: Klopjes en kwezels

Uitgelegd wordt wat het verschil is tussen klopjes, kwezels, begijnen em nonnen. Het zijn allemaal vrome vrouwen.

Deen Boogerd

Jaargang 19 nummer 2, 2020

Op de lagere school leerden we een grappig liedje over een kwezelke. “Zeg kwezelke wilde gij dansen…” Ik dacht er altijd een wezeltje bij. Maar dit grappige liedje is een spotlied op vrome vrouwen, kwezels, kloppen, begijnen en nonnen.

zoek eens met deze link: https://youtu.be/VbUtI1yk6RM

Kloppen ook kwezels genoemd, legden geen kloosterlijke geloften af, maar eigen geloften aan een biechtvader. Zij leefden in soberheid, ook als zij vermogend waren. Zij waren lekenzusters dus zonder professie zoals kloosterzusters. Daarom konden de reformanten geen vat op hen krijgen. Zij leefden over het algemeen verspreid op zichzelf of bij familie. Hun eigen vermogen gaven ze ter beschikking aan de schuilkerken. Priesters vonden vaak een onderduikadres bij de klopjes. Ze gaven godsdienstles aan geïnteresseerden, eigenlijk waren zij met de lekenbroeders de behoeders van het katholicisme in de tijd van de reformatie. Door de katholieke geestelijkheid werden zij ‘de bloem van de kerk’ genoemd en werden zij vergeleken met de maagden uit de begintijd van het christendom. Hun opoffering was groot. Soms leefden klopjes ook in hofjesachtige wijkjes, zoals de bekendere begijnenhofjes met hun werkplaatsen. Tijdens de reformatietijd waren ze daar eenvoudig te vinden. Religieuze voorwerpen werden dan bij een inval van de schout in beslag genomen. Tegen de klopjes kon de schout weinig inbrengen omdat zij leken waren.

Na het Twaalfjarig Bestand werd dat anders. Er kwam een verbod voor klopjes om godsdienstles te geven. Later werd de klopjes verboden om met meer dan twee vrouwen onder een dak te wonen. Halverwege de 17e eeuw konden klopjes en kwezelkens weer wat vrijer leven omdat de regels wat minder strak werden gehanteerd.

Begijnen
De benaming ‘begijn’ zou afgeleid zijn van St. Begga. Zij is dan ook de patroonheilige van de begijnen. Ongeveer eind 11e en begin 12e eeuw ontstaan er onder invloed van economische, sociale, politieke en religieuze factoren vrouwengroepen die een andere levensstijl aan willen hangen, misschien wel de eerste vrouwenbeweging in West-Europa. Ze zijn religieus maar horen en bespreken het evangelie liever in hun eigen taal in plaats van in het latijn (volkstaal-
theologie). Een mannelijke variant van de begijnen waren de begarden (ook begaarden of bogaarden genoemd).

 

Zuster of non
‘Zuster’ is voor alle vrouwelijke religieuzen correct katholiek taalgebruik. De benaming ‘non’ heeft een kleinerende en kwetsende ondertoon. De benaming ‘non’ zouden we moeten vermijden. Een monnik wordt aangesproken als broeder ook niet als ‘hoi monnik’. Zo dient een kloosterlinge ook als zuster aangesproken te worden.

Jan Steen “Boerenbruiloft” 1672.
Foto Rijks museum Amsterdam

Pieter Brueghel de Oude ” Boerenbruiloft” 1567.
Foto Kunsthistorisch museum Wenen

Kunsthistorici zoeken tevergeefs naar de bruidegom in deze werken, blijkt uit beschrijvingen van de beide schilderijen. In meerdere zgn. “Boerenbruiloften” kom je dezelfde symboliek tegen, daar willen we wel wat meer over weten. Dus wie meer weet over symbolen, laat het weten. De bruid zit altijd voor een doek of kleed en er is nog meer symboliek. Alle verleidingen van het wereldse leven zijn afgebeeld en de “bruid” zit er bij als een godsdienstig, vroom mediterend meisje. De bruidegom zie je niet in dit overdadige tafereel, die heeft het klopje in haar hart gesloten. Hij klopte en zij heeft hem binnen gelaten, daarom neemt ze afstand van alles wat haar van Hem kan afleiden. Op het groene kleed boven haar hoofd hangt een treem (zeef) om onzuiverheden te ziften uit bijvoorbeeld melk. Boven haar hoofd om onzuivere gedachten tegen te houden naar haar geest. De tarweschoven met de hark zijn symbool van de oogst. Het klopje is die nieuwe oogst. Nu geeft Pieter Brueghel de Oude nog een ingetogen beeld van al deze zaken.

Jan Steen doet er wel wat schunnige schepjes bovenop. De wereldse verleidingen worden bedenkelijk gadegeslagen door het jonge stel links, terwijl het gekroonde devote kwezelke rechts bespot wordt. Ook hier symbolenv an de oogst in de vorm van gevlochten guirlandes en een hangende krans. Zoek de beelden maar op en vergroot ze uit. Help VOL om oude symbolen en hun betekenis te achterhalen. Symbolen zijn belangrijke cultuurhistorische gegevens

 

 

 

 

Archeologiedag bij Dever

Aan de hand van wat eerdere vondsten nabij de Tweede Poellaan aan de Rijnsloot werden proefsleuven gemaakt om te onderzoeken wat er in de ondergrond te vinden is aan oudheidsresten.

Deen Boogerd

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Kort verslag van een mooie dag
Al heel vroeg waren de mensen van RAAP begonnen met het graven van een eerste proefsleuf (zie foto linksboven). Ewan Mol, archeoloog bij RAAP en projectleider, stuitte al snel op harde delen in de vorm van een put en een plavuizen vloer op zo’n 50 cm diep.

Dat was goed uitgekiend want hier konden leerlingen van het Fioretti college uit Lisse aan de slag. De jongelui werden verwelkomd in ’t Huys Dever met een korte introductie over hetgeen die dag de bedoeling zou zijn. Zelf hoopte ik dat er sporen gevonden zouden worden van een eerder Dever. Daarop zal ik later, na goed beraad, zeker op terugkomen. Voor de leerlingen en hun begeleiders lagen er helmen, werkschoenen en gele hesjes klaar. Op de fiets ging het naar de 2e Poellaan alwaar we ter velde werden ontvangen door Roosje de Leeuwe, ook een RAAP medewerkster. (zie foto links).

Aan de hand van wat eerdere vondsten vertelde zij wat je zoal in de grond zou kunnen aantreffen. Daarna liepen we over de ringdijk richting de proefsleuven.

Na nog wat korte aanwijzingen van Peter Vink op het gebied van veiligheid mochten de zeer gemotiveerde leerlingen aan de slag. Gewapend met metaaldetectoren, schepjes, zeven en stoffers gingen ze op onderzoek uit. Ze zijn zeker een paar uur flink bezig geweest en er zijn best wel dingen gevonden die keurig opgetekend zijn in het RAAP-rapport. Overigens, het rapport is per vergissing als Dever-Zuid betiteld. We gingen toch echt graven in het gedeelte wat men in de bouwplannen de naam Geestwater had meegegeven. Deze 7e juni was werkelijk een uitzonderlijk mooie dag om bezig te zijn met archeologie, voor de jonge gasten zeker een bijzondere ervaring. Wij hopen hun
interesse te hebben gewekt voor dit bijzondere vakgebied. In ieder geval waren de reacties van de Fioretti leerlingen zeer positief. Ook door de leerkrachten werd dit initiatief heel erg gewaardeerd en men zei dat het zeker voor herhaling vatbaar is.

Oorlogsslachtoffers Tweede Wereldoorlog

Donatie ‘Onderhoud grafmonument van Teunis Kulk’

Het grafmonument van Teunis Kulk, gesneuveld voor zijn vaderland mei 1940, behoeft onderhoud.

Wilt u ook doneren voor de restauratie?

Initiatiefnemers: Arie Dubbelaar & Thomas van ’t Wout

Stort uw bijdrage op NL36 ABNA 0822 9624 62 t.n.v. A. Dubbelaar.
Gaarne bij donatie vermelden: ‘grafmonument’.

Teunis Kulk

Teunis Kulk

Op 22 juni 1915 wordt Teunis Kulk geboren in Lisse, in een hervormd gezin met zeven kinderen. In 1935 komt Teunis als dienstplichtige voor het eerst op voor zijn nummer. Hij werkt voor de firma G. van Parijs en Zonen, een bollenkwekerij in Lisse, tot aan de mobilisatie in 1939. Teunis heeft een relatie met Bep Boon. Telkens wanneer hij op oproep is, schrijft hij postkaarten aan zijn familie en vriendin. Teunis en Bep hebben plannen om in de zomer van 1940 te trouwen. Op donderdag 9 mei heeft Teunis zijn laatste verlof, een dag voor de oorlog. Gezien de geringe afstand tussen Valkenburg en Lisse kan hij gemakkelijk op de fiets langs bij zijn familie. Zij zien hem die dag voor het laatst in leven. Hij vertelt hen dat hij de volgende nacht moet wachtlopen en pas zaterdag weer langs zal komen. Teunis loopt in de vroege ochtend van 10 mei wacht op vliegveld Valkenburg. Zijn eenheid, het 3-III-4RI, wordt overvallen door de Duitse overmacht. Na het verlies van het vliegveld die ochtend wordt Teunis als krijgsgevangene meegenomen naar het dorp Valkenburg. Aldaar belandt hij in de Hervormde Kerk van Valkenburg, waar hij op 11 mei door Nederlandse artilleriebeschietingen om het leven komt. Het duurt tot 6 juni voordat de familie van zijn overlijden op de hoogte is. Teunis wordt in eerste instantie begraven in Valkenburg. Zijn lichaam wordt uiteindelijk geïdentificeerd aan de hand van zijn portemonnee en sigarettenkoker die is voorzien van zijn initialen. In plaats van een herbegrafenis op de militaire begraafplaats in Katwijk, wordt Teunis op verzoek van de familie op18 juli 1940 herbegraven op Duinhof in Lisse. Zijn jongste zus Gré heeft tot haar dood bezittingen van Teunis bewaard en zijn graf onderhouden.

 

LIQUIDATIES IN OORLOGSTIJD: Lissese politieman gaf opdracht om Waasdorp en Tiben uit de weg te ruimen (1)

Ted Cobelens, kleindochter van Jaap Waasdorp, dook samen met journalist Ed Olivier in de dossiers van het Nationaal Archief en het Erfgoed Leiden. Om helder te krijgen wie de opdracht gaf om de liquidaties uit te voeren.

Door Ed Olivier

Nieuwsblad 23 nummer 1 2024

Jaap Waasdorp had samen met zijn zwager Huub Molkenboer een bodedienst op Leiden en Haarlem.( Onder).

Gevallen voor het vaderland’, staat er op het oorlogsgraf van Jaap Waasdorp in De Engel. Sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw wordt echter aangenomen dat hij door het verzet is geliquideerd in verband met zijn werk voor de Duitse bezetter. Een tweede ‘foute Lisser’, Anton Tiben, werd in december 1944 meegelokt naar de Haarlemmermeer en daar doodgeschoten. De leiding van het regionale en plaatselijke verzet wist echter niets af van de liquidaties.

Eigen gezag
Opperwachtmeester Piet B. van de Lissese politie handelde op eigen gezag toen hij in de laatste maanden van 1944 opdracht gaf Jaap Waasdorp en Heinrich Tiben dood te schieten. De leiding van het verzet wist niets van zijn opdracht aan de ondergedoken deserteur Heinz Hartung om de liquidaties uit te voeren. Dit blijkt uit naoorlogse processtukken van de politie recherche in Leiden die terecht zijn gekomen in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) in het Nationaal Archief in Den Haag1. Jaap Waasdorp werd door Hartung in oktober 1944 neergeschoten in de gang van zijn woning, met vrouw en kinderen als getuigen.

Twee maanden later lokte de ex-soldaat Tiben mee naar de Haarlemmermeerpolder en schoot hem daar dood. Waasdorp werkte als burgerpersoneelslid voor de Duitse Wehrmacht in Valkenburg. Tiben stond de Duitse Ortscommandant in Lisse als tolk/vertaler terzijde. Of de twee mannen ooit iemand hebben verraden of in gevaar hebben gebracht is niet bekend. Wel is zeker dat Waasdorp de politieman in de weg liep bij zijn eigen clandestiene handel in olie en benzine. In het onderzoek na de oorlog kon de Leidse recherche niemand anders dan Piet B. ontdekken die de liquidatie had bevolen.  Regionaal Verzetsleider Ch. van Kammen en lokaal commandant Jan Kraak bleken er niets van af te weten, evenmin als ondercommandant van het verzet in Lisse, graaf Carel van Lynden. Tip garagehouder Uit het meer dan 100 pagina’s tellende proces-verbaal van de Leidse politie blijkt dat de aanslag op het leven van Waasdorp werd gepleegd naar aanleiding van een tip van een plaatselijke garagehouder. ,,Waasdorp heeft petroleum, benzine en antraciet voor zwarte prijzen verkocht aan de moffen”, zei Piet B. hierover tijdens zijn verhoor na de oorlog en bovendien: ,,Er was sprake van dat Waasdorp aan het onderhandelen was met de Duitschers over een partij van 15.000 liter benzine.” De
Duitse deserteur Hartung die tijdens de laatste oorlogsjaren veel klusjes opknapte voor de politieman kreeg de opdracht Waasdorp ,,tijdelijk onschadelijk te maken, desnoods met verpleging van enkele maanden in een ziekenhuis”.

Dader in Duits uniform

De kinderen van Jaap en Anna Waasdorp waren getuige van de aanslag op hun vader. V.l.n.r. Bep, Ans en Jaap jr. Foto en bidprentje in de aanhef uit privécollectie.

 

Het liep echter anders. De Duitser die sinds 1943 een onderduikadres had in de Prinsessestraat fietste met een neutrale overjas over zijn legeruniform op 12 oktober 1944 naar het buurtschap De Engel. Hartung zette zijn fiets tegen een hek, deed z’n jas uit en vroeg her en der naar het huisadres van Waasdorp. Dat adres aan de Heereweg kende hij uit z’n hoofd. Maar het was de bedoeling dat getuigen achteraf zouden verklaren dat er een Duitse soldaat informatie had ingewonnen. Wanneer Hartung zich op het huisadres aan de voordeur in het Duits aanmeldt, zegt Waasdorp: ,,Kom binnen kameraad; loop maar door naar de kamer.” Hij was in de veronderstelling dat de soldaat geld kwam
brengen voor zijn werkzaamheden op de vliegbasis Teuge. In de gang schoot Hartung zijn slachtoffer  in de linkerschouder (‘tenminste, daar mikte ik op’) en een been en maakte zich uit de voeten. ,,We waren met acht kinderen thuis”, vertelde dochter Bep Waasdorp in oktober 2004
in een interview 2). ,,M’n vader bloedde vreselijk. We hebben hem de huiskamer ingesleept en de dokter gewaarschuwd. Hij moest natuurlijk naar het ziekenhuis. Maar de ziekenwagen reed op houtskool. Dus het duurde heel lang voordat ze er waren.

Bloedverlies
Jacobus Waasdorp overleed ’s nachts of ’s morgens vroeg door bloedverlies en uitputting – op twee dagen na 44 jaar oud – in de Haarlemse Mariastichting. Zijn vrouw en acht kinderen hoorden dat pas toen ze ergens in het dorp naar het ziekenhuis belden. ’s Nachts was de Lissese politie nog vanuit het ziekenhuis gewaarschuwd, maar dit bericht heeft de familie nooit bereikt. De weduwe en haar kinderen bleven ontredderd achter. Op het bidprentje van Jacobus Waasdorp, geboren te Hillegom op 15 oktober 1900 staat: ‘Waarom werd dit offer gevraagd? We kunnen slechts het hoofd buigen en zeggen: Het is Gods Wil’. Na de oorlog werd aangenomen dat Jaap Waasdorp was omgebracht door de Duitse bezetter. Op het officiële oorlogsgraf achter de Engelbewaarderskerk aan de Lissese Heereweg staat dan ook: ‘Gevallen voor het vaderland’. Degenen die de waarheid wisten deden er het zwijgen toe. Het gerucht dat Waasdorp wegens zwarte handel in opdracht van het verzet zou zijn geliquideerd dateert van 1990. 3). Dochter Bep bevestigde in 2004 dat haar vader voor het Duitse leger werkte.

Machinedrijver

Het oorlogsgraf op de begraafplaats van de Engelbewaarderskerk. Foto: Oorlogsgravenstichting

 

Foto:

Weduwe Anna Waasdorp-Molkenboer verklaarde na de oorlog tegen de Leidse recherche dat haar man tot eind 1942 als expediteur had gewerkt. Omdat er geen werk meer was ging hij aan de slag als ‘machinedrijver’ bij de Wehrmacht op vliegveld Valkenburg. In augustus 1944 werd hij in die functie overgeplaatst naar de vliegbasis Teuge. Na Dolle Dinsdag4 – een maand later – is hij thuisgebleven en heeft hij niet meer voor de Wehrmacht gewerkt. ,,Hij voorzag verder in het onderhoud voor het gezin door wat handel te drijven. Voor zover mij bekend heeft hij nooit handel gedreven met de Duitsche Wehrmacht”, aldus de weduwe. Of Jaap Waasdorp ooit iets heeft verdiend met de vermeende zwarte handel is onzeker. Feit is dat het gezin Waasdorp in diepe armoede achterbleef. Oudste dochter Bep werd van school gehaald en ging werken als huishoudelijke hulp. ,,Ik had vier werkhuizen: dat verdiende vijftien gulden in de week”, zegt ze. ,,Alles thuis afgeven natuurlijk. M’n moeder is niet hertrouwd. Ze heeft geen makkelijk leven gehad; altijd maar sappelen.”

Onderzoek kleindochter
Waasdorps kleindochter Ted Cobelens deed in 2023 onderzoek naar de lotgevallen van haar grootvader. Via de beperkt openbare archieven van het CentraalArchief Bijzondere Rechtspleging (CABR) ontdekte zij dat het in 1944 niet de bedoeling was om haar opa om het leven te brengen. Afgesproken was dat Hartung Waasdorp zou verwonden om hem ‘voorloopig van het tooneel te laten verdwijnen’. Nu blijkt ook dat Piet B. en Heinz Hartung op eigen houtje handelden. ,,Mijn moeder Ans is als 11-jarig meisje getuige geweest van de aanslag op haar vader”, zegt Cobelens. ,,Ze wilde er later zelfs aan haar man en kinderen weinig over kwijt, maar de traumatische ervaring heeft haar het hele leven achtervolgd. Elk jaar als we op 4 mei thuis twee minuten stilte in acht namen hing er een zwaarmoedige sfeer in huis. Eind jaren ’90 hoorde mijn moeder van haar jongere broer het gerucht dat opa Waasdorp in de oorlog fout zou zijn geweest. Dat heeft haar alleen maar in dieper stilzwijgen gehuld.” Na het overlijden van haar moeder ging Cobelens op onderzoek uit. ,,Ik kreeg de behoefte om dit postuum voor mijn moeder uit te zoeken. Ik wilde de ware toedracht boven tafel krijgen; was mijn opa fout in de oorlog? En zo ja, welke verkeerde dingen heeft hij dan gedaan?” Haar zoektocht bracht Cobelens in contact met de Stichting Oorlogsslachtoffers, de Oorlogsgravenstichting, de gemeente Lisse, het Leids archief, Leiden 4045, Erfgoed Leiden en het Centrum voor Familiegeschiedenis. ,,Maar geen van deze instellingen heeft informatie over de dood van mijn grootvader. Ook het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en het Nationaal Archief in Den Haag hebben geen dossier over hem, maar zijn naam komt wel voor in dossiers van anderen in de archieven over de zuiveringsprocedures van ambtenaren en politieagenten in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging.” In het dossier van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging vond Cobelens een verklaring uit 1945 van regionaal verzetsleider Ch. van Kammen5 (schuilnaam De Vries) dat hij in zijn functie van commandant aan Piet B. ,,nimmer opdracht heeft gegeven tot het doen van overvallen; dat B. geen deel uitmaakte van het verzet en dat hij nimmer opdracht heeft gegeven tot het dooden van Waasdorp te Sassenheim of Tiben te Lisse.’’
Ook de Lissese leiding bleek niet op de hoogte, evenmin als districtscommandant Cor van Stam van het Haarlemmermeers verzet. ,,Ik heb B. nimmer opdracht gegeven iemand van het leven te berooven of te doen berooven’’, zegt ondercommandant graaf Carel van Lynden. Verzetsleider Jan Kraak,  dierenarts in Lisse, bevestigt dit: ,,B. heeft van de leiding der illegaliteit geen enkele opdracht tot het plegen van roofovervallen of tot onschadelijk maken van personen of iemand het leven te benemen ontvangen.”

Stempel
,,Mijn grootvader Jaap Waasdorp en zijn gezin hebben wel een hele hoge prijs betaald voor de onderhandelingen over het leveren van benzine”, zegt Ted Cobelens. ,,Nergens is komen vast te staan dat hij overige zwarte handel dreef met de moffen of anderen in gevaar heeft gebracht. Ik vind het dan ook niet terecht dat mijn opa door onbewezen geruchten het stempel ‘fout’ opgedrukt heeft gekregen

Voetnoten
1 Nationaal archief Den Haag: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 109435 (9334/46), Zuivering Ambtenaren (2.04.67) 2256 en Zuivering Politie (2.09.54)
2 ‘Wat toch een tijd’, Ed Olivier (2005) p.67
3 Een bollendorp bezet, Herman van Amsterdam en Peter van der Voort (1990)
4 Een dag na de verovering van Antwerpen door de geallieerden op 4 september 1944 brak in Nederland paniek uit onder Duitse soldaten en hun aanhangers.
5 Ch. van Kammen majoor van het latere Kennemer Bataljon was commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten, gewest 12, Haarlem en omstreken.en.”
In het volgende VOL Nieuwsblad: ‘Een groep roovers die Lisse in de oorlog onveilig maakte.

 

300.000 collaborateurs; 500 liquidaties
De harde kern van het Nederlandse verzet bestond tijdens de Duitse bezetting uit de in 1942 opgerichte Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO). Een jaar later richtte het verzet de Landelijke Knokploegen (LKP) op. De LKP hield zich vooral bezig met sabotage, overvallen op bevolkingsregisters en de liquidatie van collaborateurs die een ‘ernstig risico’ vormden voor het verzet of ondergedoken burgers. Veel van de naar schatting 500 door het verzet gepleegde liquidaties zijn na de bevrijding door de krijgsraad beoordeeld. Sommige verdachten, zoals politieman Piet B. uit Lisse, zijn door de militaire rechtbank doorverwezen naar een gewone rechtbank of de bijzondere rechtspleging. Dat laatste gebeurde als een verdachte in de ogen van de krijgsraad geen deel uitmaakte van het bonafide verzet en dus ook niet van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS)1. Vanwege de represailles van de Duitse bezetter tegen onschuldige burgers keerde de Nederlandse regering in Londen zich in juni 1944 tegen de liquidatie van Duitse soldaten en collaborateurs. ‘Gij zult geen daden van gewelddadig openlijk verzet plegen. Het zou den wreeden vijand slechts gelegenheid bieden represailles te nemen, veel en veel bloediger dan ooit te voren’, schreef minister-president Gerbrandy in een bericht aan de illegale krant Trouw. Daar voegden de samenwerkende illegale organisaties aan toe: ‘Aan alle illegale werkers, die daadwerkelijk verzet willen en zouden kunnen plegen, wordt, op grond van een voorschrift van het geallieerd opperbevel, opgedragen niets te doen zonder opdracht van de leiding hunner organisaties’.

Bijzondere rechtspleging
Na de Tweede Wereldoorlog werden 300.000 Nederlanders verdacht van samenwerking met de Duitse bezetter, verraad, NSB-lidmaatschap of het in dienst treden bij het Duitse leger. Hun dossiers zijn terecht gekomen in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) van het Nationaal Archief in Den Haag en hebben tot 1 januari 2025 de status ‘beperkt openbaar’. Dat betekent dat ze alleen op speciaal verzoek kunnen worden bekeken. Er mag niets worden gefotografeerd of gekopieerd. Voor het dossier van de Binnenlandse Veiligheidsdienst over Heinrich Anton Tiben geldt deze restrictie tot 1 januari 2036.

Voetnoot
1 Nieuw licht op liquidaties – knokploegen in Rotterdam 1944-1945, Albert Oosthoek (2015). De Binnenlandse Strijdkrachten werden op 5 september 1944 (Dolle Dinsdag) gevormd door de samenwerkende verzetsorganisaties.