Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners

Bij de voorplaat: een turfschip

Een foto van een zeilschip met turf voor de stomp van de molen van Beelen om de stoomturbine te kunnen laten draaien.

Redactie

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Breda had een turfschip maar zo u ziet in Lisse hadden we ook beurtschippers die turf vervoerden. Goed afgedekt want turfblokken moeten wel droog blijven anders gaat het moeilijk branden. De afgeknotte molen kon de maalderij van Beelen niet meer aandrijven, daarvoor in de plaats was een stoomturbine gekomen. Dat was een veelvraat van turfblokken en ander goed brandbaar materiaal als hout en kolen, om de manometer op de juiste stand te houden. Onze trouwe schrijver van de rubriek OUD NIEUWS Dirk Floorijp haalt in dit nummer ook de beurtvaart even aan. Hierbij wordt een bepaald type beurtschip genoemd en wel de Damschuit. Dit soort binnenvaartschepen, ook wel maatschepen genoemd, zijn heel lang in gebruik geweest. Iedere werf maakte dit soort schuiten voor een bepaald vaargebied. Zo had je o.a. de Roosendaalse, de Friese, de Zevenbergse en de Westlandse maatschepen.

Bij de hartpagina

Altijd leuk zo’n plaat waarin van alles is te ontdekken. Grote drukte op de Heereweg langs de bloembollenvelden. We vliegen over de Bollenstreek in 1950, het jaar van de eerste voorjaarsbloemen tentoonstelling in de Keukenhof.

Redactie

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Het is half april 1950 de rails van de tram zijn al weggehaald. De voorjaarsbloemententoonstelling in de Keukenhof is nog maar net voor de eerste editie officieel geopend. Nog meer reden om naar de bollen te komen kijken. Hoewel je die net niet kon zien, wel de bloemen die de velden kleuren. De bollen zijn voor de winter ter aarde besteld en als het licht komt rijzen ze op uit hun graf en laten ze zich van de mooiste kant zien en ruiken. Toeristen uit de hele wereld willen dit wonder ieder jaar weer aanschouwen! Niet door vertellen hoor, maar de Bollenstreek is eigenlijk een pelgrimsoord en de Keukenhof is het centrum van al dat moois al bijna 75 jaar. Al die bollenboeren met hun vakmensen en hun grote schuren zorgen er voor dat we ieder jaar weer van die weelde mogen genieten. Op de foto rechts van de Heereweg kom je nu nog maar weinig tegen van wat met de bloembollencultuur heeft te maken. Aan de linkerkant laten de velden gelukkig ieder jaar weer de meest bonte kleuren zien. Lisse is en blijft de parel van de Randstad. “Tulpen uit Amsterdam”, hoe krijgen ze het uit die Mokumse keeltjes? Daar hebben ze in de Jordaan alleen maar een lepel in die armoedige brijpot staan! Over eten gesproken, weet u nog dat de “fluit” van de steenfabriek over de velden klonk om de tijd aan te geven voor werk en schafttijden? Als je goed kijkt dan hoor je hem nog fluiten! Als u dan toch kijkt, kijk maar eens goed naar dat prachtige Becorsa, Wildlust en Nieuw Veenenburg maar ook naar de grote bollenschuren van Grullemans, Veldhuyzen van Zanten de Nieuwenhuizens en van Van der Veld. In de verte zien we de witte huisjes die een muur vormden om de kalkzandsteenfabriek, dan gluren we al bij onze Hillegomse buren. Daar woonden ook best heel wat Lissese gezinnen die hun brood verdienden onder de schoorstenen van Van Herwaarden. Wist u dat de grens van Lisse dwars door het perceel van Rob Schols loopt. Aan de overkant stond huize “Demarcatie”. ■

 

De bakker in de beklaagdenbank

Dirk Floorijp heeft weer wat nieuws uit de oudheid opgedoken. Dat levert altijd wel wat leuke anekdotes op. Nu gaat het over een beurtschipper die de belasting probeerde te flessen en een bakker die zijn broodjes wat lichter maakte dan dat ze moesten zijn.

Dirk Floorijp

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Voor schout Jacob van Dorp en schepenen Jacob Ottense Cranenburg en Sijmon Janse de Graaf in Lisse, Cornelis Jans van der Jagt, diaken, oud omtrent 39 jaren, Maria Lenards van Leeuwen desselfs huisvrouw oud omtrent 36 jaren, en Wijve Jans van der Schaaf, vroedvrouw oud omtrent 40 jaren, huisvrouw van Jochem Dirksz Stellingwerve, alle wonende te Lisse en verklaarde onder eede wettelijk door de schout afgenomenvten verzoeke van Pieter Lenardse van der Bijl, oud bschepen en tegenwoordig ouderling in de gereformeerde gemeente Jesu Cristi tot Lisse, dat zij getuigen het brood halen bij bakker Pieter Lenardse van der Bijl die tegenwoordig het brood levert aan de armen. Hij had voor 15 juli 1709 nooit gehoord dat zijn brood te licht was. Doch eerste getuige Maria Lenards verklaarde dat op vrijdag den 12e juli 1709 des savonds omtrent agt uuren ten haren huize gekomen was een dochtertje van Cornelia Claes van Cleef, die van de armen werd ondersteund en laatst weduwe was van wijlen Henrik Pieterse Tetrode, die voor haar moeder ontvangen had na gewoonte twee roggebroden en één tarwebrood, moetende wegen het eene roggebrood agt ponden en het andere vier ponden, het tarwebrood anderhalf pond, voor de armen aan huis geleverd. Wijve van der Schaaf verklaarde, dat op maandag 15 juli 1709 des savonds omtrent 8 of 9 uuren naar haar huis was gekomen Cornelia Claes en haar wekelijks geld van de armen bedragende 10 stuivers had ontvangen en een roggebrood bij haar hebbende van vier pond, vroeg of ze geen 12 pond most hebben van de armen en of zij het wilde wegen en een beroep doen op haar man omdat het brood duur is.( zie tabel) Cornelia had geseijt, dat dan Pieter Lenardse meer trok van de armen dan zij. Cornelia heeft een gewicht gehaald en het brood woog 3 en een half pond en had geseijt ”siet gij nu wel dat Pieter Lenardse een dief is, ja meer is een armendief dat hij mij nu ontsteelt, dat hij meer van de armen steelt als ik “. De bakker heeft het brood terug genomen en een ander weer gegeven en verklaarde dat een vierendeel zwaarder was als vier ponden. Hij wilde niet toegeven dat hij fout zat. Wijve van der Schaaf verklaarde verder dat op 18 juli gekomen was naar het huis van Cornelia, dat zij een half brood gehad heeft van Cornelis van der Jagt dat een half pond te licht was, dat Pieter Lenardse een dief ja een armendief was, dat zij niet langer kon zwijgen dat het brood telkens te licht was voor de armen. Cornelia zei dat de dominee gelijk moest doen gelijk bij Anna Pieters gedaan hadde, dat men Pieter Lenardse moest zetten in de kerk in t hokje van den doctor met een sulpe mantel en goude kanten, ende als gevraagt wierd, wie dat was, dat men dan most antwoorden dat is een armendief. Soo waarlijk most haar deposanten God almachtig helpen. Actum in t regthuijs van Lisse 28 augusti 1709. ■

Met klare wijn het schip ingaan 1688

Dirk Floorijp heeft weer wat nieuws uit de oudheid opgedoken. Dat levert altijd wel wat leuke anekdotes op. Nu gaat het over een beurtschipper die de belasting probeerde te flessen en een bakker die zijn broodjes wat lichter maakte dan dat ze moesten zijn.

Dirk Floorijp

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Damschuiten waren nog erg lang in gebruik als beurtschepen

Iets buiten de belasting houden is van alle tijden. Cornelis Lenardse Casteleijn woonde op het Vierkant, was schipper op Amsterdam en hield een paar vaatjes Franse wijn onder een dekzeil verborgen. Cornelis was met zijn damschuit aangemeerd aan de Gracht op zijn vaste plaats ten noordwesten van de dorpswaag, toen er twee controleurs op zijn schip kwamen. Ook de collecteur Bartolomees de Haan, pachter van de impost op wijnen. Het leek alles in orde tot ze, onder de mast in het ruim, onder een paar dekzeilen vier tonnetjes, twee ankers en twee steekkannen, half zo groot als de ankers, vonden. Nadat ze met nog twee anderen uit de swikgaten hadden geproeft ende gesmaakt kwamen ze tot de ontdekking dat het goede Franse wijn was. Een anker of vaatje was 35 liter. De collecteurs kwamen naar het huis van Cornelis op het Vierkant en vroegen hem: ”Is alles wel?” En hij antwoordde: “Alles is wel”. Die bevestiging bleek dus niet te kloppen. Daarna kwamen onder ede getuigen Jochem Dirkse Stellingwerve, dienaar van justitie van de heer baljuw van Lisse, en Simon vGerritse Brero, gezworen klapwaker, dat zij op zaterdag den 13e november 1688 des morgens de klokke tussen tien en twaalf uren hadden gezien dat er een tonnetje uit het schip werd gedragen. Alles werd in het rechthuis gebracht. Wat daar verder mee gebeurde wordt niet vermeld. Vanaf 1689 zien we Beatrix, de vrouw van Cornelis Lenardse Casteleijn, als schipperes en mag hij waarschijnlijk niet meer varen. Misschien wel assisteren, het lijkt me niet mogelijk om alleen zo’n zeilschip te besturen. Er stonden strenge straffen op fraude of ontduiken van belasting, je kon je vergunning zelfs kwijtraken. Cornelis overleed voor 1698. Zijn weduwe Beatrix Sijmons van der Codde werd schipperes op Amsterdam en leverde diverse partijen aalbessen uit de streek naar Amsterdam aan de Oude Schans, “in t groote wijnvat”. Beatrix verkoopt de damschuit in 1708 aan Jan Adriaanse Sprokkelenburg, schipper en biersteker. ■

Kaartje Lis met haven uit ca. 1615 door Jan Pietersz Dou

 

 

Een geheimzinnige kist

Vorig jaar was de heer Johan van Stijn in De Vergulde Zwaan en vermeldde terloops dat hij nog een kist had met een mooi verhaal. Reden om eens een praatje te gaan maken.

door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Verteller
Nu is de heer Van Stijn Lisser van geboorte. Hij had hier een bloeiend bedrijf en is een echte verteller. Voor je het weet zijn er al diverse verhalen over Lisse langsgekomen die stuk voor stuk wel een verhaaltje in het Nieuwsblad waard zouden zijn. Maar het ging om een geheimzinnige kist.

Bij vader aan het werk
De overgrootvader van Johan was de uitvinder van de eerste bollensorteermachine, De Vlinder’. Een enorme vooruitgang voor het vak. De nazaten bleven in dezelfde richting werkzaam. Het bedrijf van de familie Van Stijn kreeg later ook ‘De Vlinder’ als naam. Johan werkte, toen hij nog op school zat, ook al in het bedrijf. Daar werden o.a. wanmolens en sorteermachines (‘de Ideaal’) gemaakt. Het schudmechaniek in de sorteermachines zorgt ervoor dat de bollen op maat verdeeld kunnen worden. Ziftmaten bepalen de maat van de bollen, bijv. bolmaat 5 heeft gaten van 15,9 mm diameter. Zo maakte Johan in zijn schooltijd tussen de middag wel de gaten in de ziftplaten voor de sorteermachine. Na de verplichte diensttijd startte Johan zijn eigen onderneming, natuurlijk ook in de (elektro)techniek.

Klus in Patronaatsgebouw
Zo had Johan als jonge ondernemer een klus in het Patronaatsgebouw (Bondstraat 11-13, gebouwd in 1918). Eigenlijk was het op dat moment het parochiehuis, maar iedereen noemde het nog het Patronaatsgebouw. Rond 1960, toen Johan van Stijn daar aan het werk moest, was het
gebouw nog in eigendom van de Agathaparochie. De gemeente, die sinds 1973 eigenaar is van dit gemeentelijke monument, heeft het gebouw onlangs gegund aan ErgoZorg, dat zal moeten zorgen
voor een maatschappelijke invulling.

Kist
Johan doet er zijn werk na de tentoonstelling over 500 jaar St. Agatha. Hij ziet dat in het parochiehuis een oude ijzeren kist is blijven staan. Misschien wel handig zo’n kist om je gereedschap in op te bergen. Maar eens aan de koster vragen wat de plannen zijn met die kist. Ja,
ze wilden wel van die kist af. Ze hadden hem al als oud ijzer aangeboden, maar geen belangstelling. Had waarschijnlijk niet geholpen dat de kist iets verzwaard was met water. Daar trapten ze bij firma Oldenhage niet in. Maar in het parochiehuis was hij ook niet op zijn plaats. Van Lammeren, de nieuwe koster, woonde in het Patronaatsgebouw. Zijn voorganger, koster Van Kesteren, woonde in de kosterswoning ernaast. Advies van de kosters: Praat eens met de pastoor.

Geruild
Dus toog Johan naar pastoor Van Zuylen. Ze kenden elkaar, Johan kwam uit een goed rooms-katholiek nest. Bovendien had hij al vaker in de kerk gewerkt, bijv. om lampen in de armaturen te vervangen. En om te zorgen voor de geluidsinstallatie. Voor de kist was bij de kerk geen belangstelling en Johan wilde hem graag hebben. Daar moesten ze dus uit zien te komen. Als Johan nu eens kon zorgen voor twee luidsprekerboxen voor op het koor. Zo gezegd, zo gedaan. Er werden twee mooie boxen opgehangen, meneer pastoor kreeg nog een kistje sigaren en Johan nam de oude ijzeren kist mee naar huis.

Waar kwam de kist vandaan
Eigenlijk had Johan voor de herkomst en de geschiedenis van de kist toen nog niet zo’n belangstelling. Hij begon tenslotte net zijn eigen zaak op te bouwen. Later bleek hem wel, wanneer amateurhistoricus Fons Hulkenberg bij hem in de winkel kwam, dat hij een heel bijzonder object had verkregen. Er werd verteld dat de kist naar het Patronaatsgebouw was verhuisd vanaf de kelder van boerderij Bloemhof aan de Achterweg. Hij zou afkomstig zijn geweest van de r.k. schuilkerk aan het Mallegat. Aan de Achterweg zouden ze de kist niet open hebben kunnen krijgen. Het hengsel schijnt toen ook gebroken te zijn en het slot beschadigd.

Hoe ziet de kist er uit
Tot we op dit punt van het verhaal waren gekomen had ik de kist nog niet gezien en had nog geen idee hoe hij eruit zou zien. Ja, hij was oud en van ijzer en had een relatie met de kerk. Johan van Stijn veronderstelde dat de monstrans en de kelken erin hadden gezeten. Meer wist ik niet en ik was dan ook diep onder de indruk toen we de kist gingen bekijken. Een flink formaat kist. Alleen al de sleutel die er bovenop lag zag er zeer indrukwekkend uit. Daarmee zou toch iets meer informatie over de kist te ontsleutelen moeten zijn? Over die poging in het volgend Nieuwsblad meer. ■

Parels van boekbindkunst

Ria Grimbergen vertelt graag over de inhoud van boeken. Dit keer gaat het ook om de omslag. Boekbinden is in vroeger jaren tot een ware kunst verheven. Deze boeken laten op dat gebied een geweldig stuk vakmanschap zien.

Ria Grimbergen

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

De AVB vierde haar vijftigjarig bestaan in 1910 met een publiekstrekker en zette het jubileum luister bij met twee boeken: een fotoboek en een gedenkboek, beide graag voor u uit de bibliotheekkast gehaald door Jos van Bourgondiën en Peter Vink. Een kolossaal gastenboek bevindt zich in de kluis van een bibliotheek in Hillegom, waar Arie Dwarswaard de scepter zwaait.

Machtige mannen op bezoek

Mevrouw Peng Liyun doopte met een glas champagne de tulp Cathay

Een van de machtigste mannen van de wereld bracht op 23 maart 2014 een bezoek aan Keukenhof. De president van de Volksrepubliek China Xi Jinping en zijn vrouw Peng Liyuan bezochten met het koninklijk paar het bloemenpark. Mevrouw Peng Liyun doopte met een glas champagne de tulp Cathay, de naam die ontdekkingsreiziger Marco Polo voor China gebruikte. Even spectaculair was het bezoek van Theodore Roosevelt aan de nationale bloemententoonstelling in Haarlem op 1 mei 1910. De immens populaire ex-president van de Verenigde Staten bracht een bliksembezoek aan Nederland en sloeg Haarlem met de bloemententoonstelling en het Frans Hals Museum niet over. Teddy, zoals hij liefkozend door zijn schare bewonderaars werd genoemd (en waaraan een knuffelbeertje zijn naam dankt), werd overal waar hij kwam enthousiast toegejuicht. Hieronder een foto van zijn wandeling over het tentoonstellingsterrein.

Theodore Roosevelt op de nationale bloemententoonstelling in Haarlem op 1 mei 1910.

Koffietafelboek met lichtdrukken

Het bestuur van De Algemene Vereniging voor Bloembollencultuur, de AVB, besloot in 1910 het jubileumjaar groots te vieren met een vollegrondstentoonstelling tijdens de bloeiperiode van de bollen. Van de tentoonstelling in de Haarlemmerhout bestaat een schitterend koffietafelboek, uitgegeven in royaal formaat met vijfenzeventig lichtdrukken, waarin de lof van de bloembollencultuur wordt gezongen. In zijn voorwoord schrijft Ernst H. Krelage dat het een gewaagde onderneming is van uitgever Emrik & Binger, die nog maar moet afwachten of zijn investering tot winst zal leiden. De prijs van de uitgave was voor leden f. 12,50. Het gedistingeerde boek in het bezit van de VOL is gebonden in donkerrood linnen, met in gouden letters de opdruk ‘De nationale bloemententoonstelling Haarlem 1910 in woord en beeld’. Op het voorplaat is een langwerpige foto geplakt met op de achtergrond Paviljoen Welgelegen, nu het Provinciehuis van
Noord-Holland.

Boekband in Jugendstil

Het hoofdbestuur van de AVB hield toezicht op de uitgave. Voor velen bleek de verkoopprijs van f. 12.50 te hoog. De uitgever besloot na een jaar een goedkopere, ingenaaide versie op de markt te brengen voor f. 5,00. Peter Vink, naast Jos van Bourgondiën werkzaam
in de bibliotheek van de VOL, wijst mij op een van de platen in het boek: een foto van de Kunstzaal in een tentoonstellingspaviljoen. In een sfeervol interieur hangen werken van de bekende bloembollenschilder Anton L. Koster. De lichtdrukken, een grafische techniek die destijds werd gebruikt om foto’s af te drukken, zijn van een indrukwekkende kwaliteit.

Een tweede boek in de bibliotheek van de VOL dat aandacht besteedt aan het jubileum heeft als titel ‘Gedenkboek ter herinnering aan het vijftigjarig bestaan der Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur te Haarlem 1860-1910’. André Vlaanderen tekende voor het bandontwerp en maakte er een ware parel van Jugendstil-kunst van. Een smaakvolle combinatie van een op de voor- en achterzijde doorlopende jute linnen rug en cremekleurige linnen platen met een gouden belettering. De bandtekening, eveneens in goud, toont het wapen van Haarlem met de spreuk
Vicit Vim Virtus (De moed heeft het geweld overwonnen), waarnaast twee tulpen oprijzen. Vier gouden vignetten met gestileerde bollen sieren voor- en achterplat. Het boek werd gebonden door de befaamde boekbinder Elias P. van Bommel uit Amsterdam en zijn naam staat in blinddruk op de achterzijde. De uitgave kwam niet in de handel en was bedoeld voor relaties en leden. In het boek vinden we de namen van bestuursleden van de AVB, toen nog zonder het predicaat Koninklijke, onder wie uit Lisse de mannen C. Blokhuis, J. L. Veldhuyzen van Zanten en George van der Veld. De afdeling Lisse werd opgericht in 1879 en ontwikkelde zich tot een van de belangrijkste afdelingen van de vereniging. Succesvol waren de tentoonstellingen die Lisse hield aan het eind van de negentiende eeuw. In 1892 was het lokaal in de Witte Zwaan omgetoverd in een lustoord. Tulpen waren schaars, narcissen en crocussen ontbraken, maar dat werd gecompenseerd door de hyacinten. ‘Het feest is schitterend geweest; nooit werden hier schoonere
bloemen gezien. Nooit ook mocht een tentoonstelling te Lisse zich in zulk een succes verheugen’ citeert Krelage het Weekblad voor de bloembollencultuur.

Een gastenboek van vijftien kilo

Een gastenboek van vijftien kilo

Een derde boek dat verband houdt met de bloemententoonstelling in Haarlem is een gastenboek. Dit ‘Gulden Boek’ is een indrukwekkend staaltje boekbindkunst van eveneens Elias P. van Bommel, maar voor dit boek moeten we naar Hillegom, waar Arie Dwarswaard de bijzondere
collectie boeken van het bollenvak beheert. In de kluis van de bibliotheek van de KAVB ligt een lijvige foliant, uniek want er bestaat maar één exemplaar van. De gekartonneerde bladzijden zijn versierd met een Jugendstil-rand in kleur, mogelijk ook een ontwerp van André Vlaanderen. De band heeft een leren rug met decoratieve blindstempeling en perkamenten platten. Twee metalen sluitingen voorkomen dat het boek onbedoeld opengaat. In het vijftien kilo zware gastenboek staan de handtekeningen van prominente bezoekers aan de tentoonstelling, onder wie de beschermheer van de AVB prins Hendrik, koningin Wilhelmina, koningin-moeder Emma en Theodore Roosevelt en zijn vrouw Edith. Onder de handtekeningen treffen we ook die van een Lisser aan, J. L. Veldhuyzen van Zanten. En passant laat Arie een fotoalbum zien uit 1885 in een rijk versierde band. J.H. Krelage was in dat jaar 25 jaar voorzitter van de AVB. De leden lieten zich fotograferen en het album met foto’s kreeg Krelage als geschenk. Mocht iemand op zoek zijn naar een foto van een Lissese bollenkweker uit die tijd, dan is de kans groot dat die in het
album zit. ■

 

Medische zorg in Lisse in de tweede helft van de 19de eeuw (2)

Paul Stelder kan het niet laten om over zijn vakgebied te schrijven. Dit is het tweede artikel dat hij ons mee wil geven over de geschiedenis van de medische zorg in Lisse. Nu uit de tijd dat de huisartsen nog doctoren waren.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Dr. A.C. van Ewijk

In deel 1 van mijn serie over ‘De medische zorg in Lisse’ is te lezen dat in de eerste helft van de 19de eeuw in Lisse twee artsenpraktijken zijn ontstaan. In de tweede helft van de 19de eeuw komt er geen nieuwe praktijk bij, mede omdat het aantal inwoners in 1880 nauwelijks is gegroeid en nog slechts 2684 is. Wel vestigen zich rond die periode twee opmerkelijke geneesheren in het dorp. Het zijn de artsen: A.C. van Ewijk en C. Metzlar. Meer dan hun voorgangers of opvolgers zijn zij maatschappelijk actief geweest. Eveneens zijn beiden gepromoveerd. In Lisse zijn na hen geen artsen geweest die een doctorstitel hebben verworven. Vanaf 1865 is het volgen van een universitaire studie wettelijk verplicht om arts te kunnen worden: de chirurgijnsopleiding wordt afgeschaft. Van Ewijk is in Lisse de laatste chirurgijn. Door zijn promotie is hij toch als medisch doctor geëindigd.

TWEE BIJZONDERE DOCTORS
Medische zorg in Lisse in de tweede helft van de 19de eeuw Grote veranderingen in de medische zorg in de tweede helft van de 19de eeuw In de periode na 1850 neemt de kennis van de geneeskunde een vlucht en ontstaan de eerste specialismen: naast de interne geneeskunde ontwikkelen zich heelkunde en gynaecologie. Met de komst van specialisten worden ook de eerste echte ziekenhuizen opgericht. In Haarlem ontstaan na elkaar de nieuwbouw van het Elisabeth Gasthuis (1871), het ziekenhuis Johannes de Deo (1889) en de Mariastichting (1899). In Leiden bestond de Universiteitskliniek weliswaar al in de 16de eeuw, maar het Academisch Ziekenhuis stamt uit 1873. Het Elisabeth ziekenhuis aan de Hooigracht (1891) en het Diaconessenhuis Leiden (1897) worden vanuit verschillende kerkelijke achtergronden, kort na elkaar opgericht. Dat betekent dat door de (huis)artsen tot het ontstaan van deze ziekenhuizen alle zorg aan huis werd geleverd, inclusief kleine operaties en bevallingen. Pijnstilling door morfine is al eeuwen oud, maar door de ontdekking van ether en chloroform kan rond 1846 de narcose worden ontwikkeld. Tijdens een narcose is het bewustzijn zo diep onderdrukt dat (als het goed is!) geen pijn wordt ervaren. Operaties zoals een keizersnede en andere buikoperaties, zijn voor die tijd, maar ook nog jaren na het geleidelijk ontstaan van de ziekenhuizen, bij de patiënten thuis verricht. Verpleegkundige ondersteuning is er niet; de kruisverenigingen en de verpleegkundige zorg van religieuzen als nonnen en diaconessen, ontstaan pas op grotere schaal na 1900. Vanuit de kruisverenigingen kunnen dan ook materialen verstrekt worden en kunnen verpleegkundigen aan huis hulp verrichten.

In 1856 vestigt zich Antonius Cornelius van Ewijk (25 december 1823 te Utrecht-23 augustus 1893 te Lisse) als arts in Lisse. Hij neemt de praktijk over van de artsen Van Dieren en Munting, die na een turbulent slot van hun praktijk, failliet zijn gegaan. Van Ewijk is rooms-katholiek gedoopt en opgevoed en wordt aan het eind van zijn leven ook katholiek begraven. Hij heeft zijn diploma’s in verschillende stappen behaald en is daarmee de laatste echte chirurgijn van het dorp. Op 4 april 1848 wordt hij eerst chirurgijn-scheepsheelmeester, ruim een jaar later wordt hij op 28 juli 1849 plattelandsheelmeester, nog enkele jaren later, op 27 oktober 1852, vroedmeester, waarmee hij dus ook bevallingen mag begeleiden. Kennelijk mag hij op basis van deze diploma’s promoveren, want ruim 10 jaar daarna, op 12 mei 1863, wordt hij door een proefschrift medisch doctor. In 1856 vestigt hij zich op 33-jarige leeftijd in Lisse. Opmerkelijk is dat hij zich aanvankelijk vestigt in het pand aan de Heereweg waar voorheen ook Caspar Wolff ( tot 1829 ) en daarna Andries van Hasselaar ( tot zijn overlijden in 1838 ) praktijk hebben gevoerd. Kennelijk is dit een geschikte woning voor een artsenpraktijk, mogelijk door de aanwezigheid van een aparte ruimte voor apotheek en spreekkamer. Het pand was gelegen ter hoogte van het huidige adres Heereweg 204, voorheen bakker Freriks. In 1873 verhuist hij naar een pand aan de Grachtweg, ongeveer ter hoogte van de hoek met de Kapelstraat waar voorheen de firma Tibboel zijn winkel winkel heeft gehad. Hij blijft daar tot zijn overlijden in 1893 wonen en werken. Van Ewijk is nooit gehuwd geweest en heeft geen kinderen gehad.

Proefschrift
Op 12 mei 1863 verdedigt hij in Leiden met succes zijn proefschrift getiteld: “Iets over Leukaemie, met een ziektegeval door den schrijver waargenomen”. De nu bekende ziekte leukemie wordt in 1845 ontdekt en voor het eerst beschreven door Rudolf Virchow, een Duitse arts die in de medische historie een belangrijke plaats inneemt. We weten nu dat leukemie een vaak dodelijke ziekte is, veroorzaakt door een woekerende groei van witte bloedcellen die worden aangemaakt in het beenmerg. Deze overmaat aan witte cellen verhindert de aanmaak van andere cellen in het beenmerg: de rode bloedcellen en de plaatjes. Uiteindelijk kunnen er van die kwaadaardige witte bloedcellen in alle organen uitzaaiingen terechtkomen, met name in de milt, de lever en de lymfklieren. In die tijd zijn slechts witte en rode cellen in het bloed bekend. Bloedplaatjes kent men nog niet. Bloedplaatjes zijn belangrijk voor de bloedstolling en bij een tekort aan bloedplaatjes ontstaan er bloedingen. Dit is wat bij de patiënt van Van Ewijk gebeurt: na het trekken van een kies (natuurlijk door Van Ewijk zelf gedaan) blijft de arme man urenlang bloeden, ondanks diverse heroïsche maatregelen. Kennelijk heeft Van Ewijk gelezen over deze nieuwe ziekte. Uit zijn proefschrift blijkt dat voor zijn ontdekking van het Lissese ziektegeval internationaal slechts enkele tientallen patiënten in Duitse en Franse medische tijdschriften beschreven zijn. Slechts eenmaal wordt de ziekte in Nederland genoemd, in 1856. Het is zeer opmerkelijk dat Van Ewijk, met de primitieve middelen waarover hij beschikte, de diagnose heeft kunnen stellen. Na het overlijden van de patiënt in 1864 heeft Van Ewijk zelf een obductie gedaan om enkele organen te onderzoeken en vast te stellen waar de leukemie zich had uitgezaaid. Het proefschrift is ook nu nog boeiend en lezenswaardig (zie bronvermelding). Door bovengenoemd proefschrift mag Van Ewijk zich nu medisch doctor noemen en is hij van de lagere titel ‘chirurgijn’ verlost.

Maatschappelijke functies

mr. J.C. van Rosse (7 december 1800-23 februari 1875), burgemeester van Lisse van 1844 tot 1866.

Antonius Cornelius Van Ewijk heeft in de Lisser gemeenschap veel bestuurlijke functies bekleed. In juli 1873 wordt hij in de gemeenteraad gekozen als vertegenwoordiger van de rooms-katholieke gemeenschap. In 1877 wordt hij eerst tijdelijk wethouder en later in dat jaar gemeentesecretaris van Lisse. In 1883 komt hij in de Provinciale Staten. In 1885 is hij wethouder van Lisse en in 1890 wordt hij als wethouder herkozen. Daarnaast heeft hij aan de basis gestaan van de Harddraverijvereniging Lisse & Omstreken. In 1872 is hij voorzitter van het bestuur van de in dat jaar opgerichte vereniging, die in 2022 haar 150-jarig jubileum heeft gevierd. Als gemeentesecretaris geeft hij in 1879 namens de gemeente subsidie aan de Harddraverijvereniging, waarvan hij op dat moment ook de voorzitter is! Dat zou tegenwoordig door de vermenging van belangen niet meer kunnen… In 1891 is hij één van de initiatiefnemers die de Lissesche IJsclub oprichten. Samen met zijn collega Metzlar neemt hij zitting in het bestuur: Van Ewijkbals voorzitter, Metzlar als secretaris. Van Ewijk is goed bevriend geweest met mr. J.C. van Rosse b(7 december 1800-23 februari 1875), burgemeester van Lisse van 1844 tot 1866. Van Ewijk is aldus in de Lisser gemeenschap een vooraanstaand man geweest. Wanneer hij op 23 augustus 1893 op 69-jarige leeftijd plotseling overlijdt, is dat dan ook een grote schok voor het dorp. De kerk zat ruim vóór het begin van de rouwdienst vol, zowel met welgestelden, als met darmen. Juist voor die armen heeft hij altijd veel aandacht en zorg. Hij heeft deze patiënten nooit een rekening gestuurd!

Dr. Cäto Metzlar

Dr. Cäto Metzlar
In 1889 neemt dr. Cäto Metzlar (19 december 1863 te Oldeberkoop-24 december 1939 te Apeldoorn) de praktijk over van Thomas Nieuwenhuisen, die dan al meer dan 50 jaar in Lisse heeft gepraktiseerd. Metzlar is evenals zijn voorganger Nieuwenhuisen, van protestanten huize. Cäto Metzlar wordt op 19 december 1863 geboren in Oldeberkoop in de provincie Friesland, als jongste zoon in een gezin met zes kinderen. Zijn vader is notaris van beroep. Hij ontvangt aanvankelijk huisonderwijs, later zet hij zijn studie voort aan het gymnasium in Deventer. Zijn medische studie doet hij in Leiden. In 1887 behaalt hij zijn artsexamen en twee jaar later in 1889 promoveert hij op het proefschrift met de titel “Verslag der Verloskundige cliniek en policliniek van het Rijks-Academisch ziekenhuis te Leiden cursus 1887- 1888”. In dat proefschrift beschrijft hij wat er in die jaren gebeurt in het 14 jaar eerder opgerichte Academisch Ziekenhuis Leiden. In het jaar erna doet hij een stage in de chirurgie in Berlijn en vervolgens in de interne geneeskunde in het Coolsingelziekenhuis in Rotterdam. Daardoor heeft hij zijn opleiding als het ware verlengd. Later zal hij in diverse artikelen en reacties in tijdschriften voor gynaecologie en in het “Tijdschrift voor geneeskunde” zijn mening geven over thema’s rond de verloskunde. Toch kiest hij ervoor om algemeen arts te worden in Lisse, mogelijk omdat zijn acht jaar oudere broer Adrianus Gijsbertus Metzlar (1855-1927) huisarts in Sassenheim is. Waarschijnlijk bespreekt Adrianus met Cäto de vacature die gaat ontstaan omdat Nieuwenhuisen van plan is om zijn praktijk in Lisse neer te gaan leggen.

Rosendaal 1926 nu eens van achteren

Cäto Metzlar vestigt zich in het huis Rosendaal. Hij huurt het pand van de parochie van Berkel en Rodenrijs, die het uit een erfenis van pastoor Fick gedeeltelijk in eigendom heeft verkregen. Op 25 mei 1893 trouwt Metzlar met Henriette Kok. Het huwelijk blijft kinderloos. Hij blijft slechts 13 jaar in Lisse praktijk houden. In 1902 verhuist hij naar Apeldoorn waar hij zich opnieuw vestigt als huisarts. Wat de reden is van zijn verhuizing is niet bekend. Hij overlijdt op 24 dec. 1939 in Apeldoorn. Maatschappelijke functies In de gemeente Lisse staat Metzlar met zijn collega Van Ewijk aan de basis van de Lissesche IJsclub, die in 1891 wordt opgericht. Metzlar is een Fries van geboorte dus daar zal liefde voor het ijs zijn ontstaan. In de eerste notulen van de nieuwe vereniging staat beschreven dat een zeer strenge winter in 1890-1891 tot hoge werkeloosheid leidt. Door het aanleggen van een ijsbaan kunnen mannen aan werk en dus aan inkomen worden geholpen. Het plan was om de ijsbaan, die door de mannen veilig en glad moest worden gehouden, van de Gracht via de Rijnsloot en het Mallegat naar de Leidsche Vaart aan te leggen.

Dit mooie traject kon helaas door de slechte weersomstandigheden en invallende dooi in dat jaar niet geheel worden uitgevoerd, maar de winters die volgden, waren zo streng, dat in die jaren daarna de baan wel kon worden voltooid. In het eerste bestuur nemen beide artsen een centrale plaats in. De maximale contributie wordt vastgesteld op 1 gulden per lid. Helaas overlijdt Van Ewijk een jaar na de oprichting van de ijsclub; Metzlar blijft tot 1897 secretaris van het bestuur. Metzlar is ook betrokken bij de oprichting van een lokale vestiging van de ‘Vereeniging Volksweerbaarheid’. Het is een landelijke beweging die binnen de burgerbevolking mannen wil trainen om het land en het leger te steunen bij de verdediging. Deze vereniging maakt zich ook sterk voor bewegingsonderwijs op de lagere school.

Oprichting lokaal ziekenfonds
In Nederland ontstaan aan het eind van de 19de eeuw op verschillende plaatsen kleine ziekenfondsen. Het principe van een ziekenfonds is dat bepaalde groepen tegen een vast bedrag per week of maand het recht kopen op zorg van de dokter. Ze hoeven dan dus niet per bezoek te betalen. De zorg is gratis omdat deze als het ware vooruit is betaald. Voor de dokter is het voordeel dat hij per patiënt een vast bedrag per jaar krijgt (in 1895 was dat Fl.2,10 per patiënt) ongeacht of die patiënt dat jaar komt of niet. Voor dat bedrag moet hij wel altijd alle zorg leveren.

Het ziekenfonds

Ziekenfondsen zijn ontstaan voor bepaalde beroepsgroepen (timmerlieden), maar ook plaatselijk (Lisse) of regionaal  Haarlemmermeer). Het is belangrijk te vermelden dat Metzlar in Lisse aan de basis heeft gestaan van dit zeer sociale systeem. Op 9 mei 1892 richt hij met een aantal anderen het ziekenfonds van Lisse op. Uiteindelijk zijn deze kleine ziekenfondsen steeds meer met elkaar gefuseerd, zodat aan het eind van de 20ste eeuw alleen nog grotere organisaties over zijn, zoals bijvoorbeeld het Ziekenfonds Haarlemmermeer en het Ziekenfonds Leiden en omstreken. Deze laatste twee zijn uiteindelijk gefuseerd tot Ziekenfonds Zorg en Zekerheid. Tot aan het eind van de vorige eeuw zijn er ook nog beroepsgroepen die verenigd waren in een zorgverzekering, zoals het IZA voor ambtenaren. Met de komst van de zorgverzekeringswet in 2006 vervielen alle particuliere verzekeringen en ziekenfondsen en deed het huidige systeem van zorgverzekeringen zijn intrede. Nadat Metzlar in 1902 uit Lisse vertrekt naar Apeldoorn, wordt zijn praktijk overgenomen door de eveneens protestantse arts M. de Graaf, die de praktijk voortzet vanuit Huize Rosendaal. Op dat moment praktiseert in Lisse de protestante arts De Graaf naast de liberale arts dokter D. Blok, die in 1895 de praktijk van de rooms-katholieke Van Ewijk overgenomen heeft. Naast de bouw van de roomskatholieke Agathakerk, die in 1903 ingezegend wordt, zet de katholieke gemeenschap zich in om in Lisse weer de beschikking te hebben over een rooms-katholieke arts. Dit vormt de aanleiding voor de komst van een derde huisartsenpraktijk in Lisse. Dokter F.G.M. Haase vestigt zich in 1902, maar zijn komst is niet onomstreden. Over deze periode van kerkelijke strijd en profilering in het volgende artikel meer. ■

Met dank aan Ria Grimbergen

Bronnen:
Archief Museum Boerhaave,
Archief Lissesche IJsclub,
Archief Harddraverijvereniging Lisse & Omstreken.
Diverse artikelen website VOL.
Advertenties en artikelen uit kranten en tijdschriften.
A. C. van Ewijk: Iets over leukaemie. Proefschrift. Leiden, 1863. Raadpleegbaar via Delpher.
A. M. Hulkenberg: Lisse, rommeling.
A. M. Hulkenberg: Kent u ze nog…de Lissers.
P. G. M. G. Perneel: Het beroepsjournaal van dr. J. F. Ph. Hers. Arts te Oud-Beijerland (1881-1915). Een reconstructie van een plattelandspraktijk omstreeks 1900.
Erasmus Publishing, 2000.
‘Cäto Metzlar 50 jaren arts.’ In: Tijdschrift voor geneeskunde. 18 maart 1939.
Archief gemeente Lisse: notulen raads- en collegevergaderingen ongeveer 1870-1893

 

 

 

 

 

COSIMO TE LISSE

Sake Holl doet verslag van een reis die Cosimo de 3e ondernam om alles over het welvarende Holland te weten te komen. Dan kun je natuurlijk niet voorbij gaan aan het rustige Lisse.

Holl, S.

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

In de winter van 1667/1668 maakt de 25-jarige Toscaanse prins Cosimo de’ Medici een rondreis door Nederland en overnacht daarbij met zijn grote gevolg in het dorpje Lisse.

De machtige familie De’ Medici

De Parijse Bloedbruiloft door François Dubois, ca. 1572-1584 (Musée cantonal des Beaux-Arts, Lausanne)

In 1546 wordt Cosimo I de’ Medici, hertog van Florence, in de Dom van Utrecht door keizer Karel de vijfde tot Ridder in de orde van het Gulden Vlies geslagen. In 1569 wordt hij groothertog van Toscane. De familie De’ Medici is succesvol. Het zijn bankiers en bestuurders; ze leveren de prinsen der kerk, de kardinalen, en drie pausen (Leo X, Leo XI en Clemens de VII). En er is ook nog een zwart schaap, Catharina. Zij organiseert in 1572 de Bloedbruiloft of Bartholomeusnacht, het startschot voor de moordpartijen op de protestantse Hugenoten.

Een godvruchtige prins

Juni 1661 treedt Marguerite-Louise d’Orleans, een nichtje van de Zonnekoning, tegen haar wil in het huwelijk met prins Cosimo de’ Medici (1642-1723). Het huwelijk wordt geconsumeerd en er worden drie kinderen geboren, maar de stemming binnen het huwelijk is er niet beter op geworden. Van zijn vader, groothertog Ferdinand II, mag Cosimo wel een poosje uit de wind gaan zitten. Hij besluit incognito een grand tour naar Holland te maken. Eerbewijzen die zijn vader toekomen, zal hij uit de weg gaan. Op 22 oktober 1667 vertrekt hij uit Florence en trekt over de Alpen naar Innsbruck. In het zuiden van Duitsland legt hij enkele bezoeken af. Te Mainz stapt hij op zijn zeiljacht, met nog enkele volgboten. Ook zijn eigen koets gaat mee. Het is een groot reisgezelschap met onder anderen vijf edellieden, vijf koks, een arts en een kapelaan/biechtvader. Zijne Hoogheid is een godvruchtig man en hij pleegt iedere dag met het bijwonen van een mis te beginnen.

IJspret in Amsterdam

Pieter Blaeu (1637-1706)
door Wallerant Vaillant

Hendrick Dubbels, De blokhuizen in de Amstel bij winter, ca. 1652

Op 19 december arriveert Cosimo in Amsterdam en verblijft er bij een Toscaanse koopman aan de Heeregracht. De kaartenmaker Pieter Blaeu (1637-1706) is zijn gids en toeverlaat. De bedoeling van zijn bezoek is te ontdekken, wat de motor van de grote economische groei is van Holland en hoe de gereformeerde overheid stad en land bestuurt en andersgelovigen gedoogt. Veel kerken en schuilkerken worden door hem bezocht en ook de synagoge. Met de Nederlandse bestuurders speekt hij Frans. De rafelrand van de maatschappij heeft ook zijn belangstelling en hij bezoekt de dol-, rasp- en spinhuizen. Verder gaat Cosimo naar de opslagplaatsen van de VOC en naar de Admiraliteit van Amsterdam. Hij prijst de eenvoud van admiraal De Ruyter. De winter valt in, eerst met sneeuw en veel kou, daarna vriest het dat het kraakt, tot min 12,5 graad Celsius. Het ijs is zo dik, dat men op woensdag 28 december op de Amstel en de grachten kan schaatsen en er volkspret op het ijs is, ook tot genoegen van deze gasten in Amsterdam.

Naar Leiden
Begin januari 1668 gaat het weer dooien en Cosimo vertrekt per koets naar Haarlem voor een dag.

Jan van Goyen, gezicht op Leiden 1650

Na de mis van zondag 8 januari vertrekken kwartiermakers en bagagekarren naar Leiden. Cosimo vertrekt later met zijn koets, getrokken door zes paarden, over een vlakke zandweg door een landschap zonder kanalen, wel sloten langs de weg en heel veel weiland. In de buurt van de duinen, waar zich veel konijnen ophouden, wordt het land totaal onvruchtbaar. Drie mijlen gaat dit zo door en dan wordt het weer iets vruchtbaarder. Aan beide zijden van de weg ziet men nette dorpen liggen, ook veel buitenhuizen met fraaie opritten omzoomd door bomenrijen. Heel Leiden is uitgelopen als Z.H. arriveert om zijn intrek te nemen in het logement ‘De Gouden Lelies’ tegenover het stadhuis. De reis wordt vervolgd op 10 januari. Tijdens zijn verblijf in Den Haag ontmoet Cosimo iedereen die er toe doet: de raadspensionaris Johan de Witt, afgezanten van diverse landen én de jonge prins Willem van Oranje, de latere koning-stadhouder Willem III, maar dan nog Kind van Staat. Willem zou in 1688 door een invasie op de zuidkust van Engeland een einde maken aan het schrikbewind van zijn schoonvader, de strengkatholieke Jacobus II. In 1689 werden hij en zijn vrouw Mary Stuart gekroond tot regerend koning en koningin van Engeland, Schotland en Ierland.
De hele reis staat stijf van beleefd- en hoffelijkheden. Voor zijn bezoek aan Zeeland en Antwerpen biedt de Admiraliteit op de Maze Cosimo in Rotterdam een groot comfortabel zeiljacht aan, waar hij dankbaar gebruik van maakt. Wanneer ze op vrijdag 3 februari weer terug zijn in Rotterdam, ontvangen alle bemanningsleden royale fooien van Z.H. De prins van Oranje nodigt Cosimo uit voor een grote balletuitvoering in de pikeurschuur aan de buitenzijde van het Binnenhof te Den Haag. De prins zal hierin zelf meedansen. Op 7 februari 1668 ziet Cosimo Willem III optreden in een hofballet, het Ballet de la Paix.

Overnachting in Lisse
Woensdag 8 februari stapt Z.H. om elf uur in zijn koets en hij rijdt over prachtige lanen met rijen bomen, passeert het dorp Wassenaar en in de verte ziet men Leiden, dat men rechts laat liggen. Even genieten van een verfrissing en dan verder langs de dorpen Oegstgeest en Sassenheim. Na een reis van vijf uren komt het gezelschap om vier uur in Lisse aan. De groep overnacht op comfortabele wijze in drie herbergen1. De volgende dag, nadat Z.H. zich gekleed heeft, woont hij om zes uur in gezelschap van enkele katholieke vrouwen van het dorp op zijn kamer de mis bij. De celebrant zal de meegereisde kapelaan Signor Felice Monsacchi S.A. zijn geweest. De rituelen zullen zoals overal in de kerk in het Latijn zijn uitgevoerd en de Lissers bekend zijn voorgekomen. Het is de enige keer dat mensen van ‘buiten’ tot het vieren van de mis zijn uitgenodigd op deze reis. Eigenlijk had Cosimo helemaal niet in Lisse willen verblijven. De ballet- en dansvoorstelling in de tot feesttent omgebouwde manege van de prins van Oranje, met kroonluchters, waarin wassen fakkels waren gestoken, was wat uitgelopen. Cosimo had tussen enkele dames gezeten, nog wat gezellige gesprekken gehad en toen werd het laat. De volgende dag – alles is al wat later –
komt de heer van Amerongen (wiens kasteel bij de inval van de Fransen in 1672 in brand wordt gestoken) namensde provincie Utrecht excuses aanbieden voor het feit, dat de provincie geen enkel eerbetoon gedaan heeft bij zijn doorreis. Er is een koerier naar Amsterdam gestuurd met het bericht, dat men die avond niet zal arriveren, maar pas de volgende dag er bij het middagmaal zal zijn. Na de mis, het zal inmiddels buiten wat lichter zijn geworden, vertrekken de koets en gevolg langs mooie landhuizen, omzoomd door goed aangelegde bomenrijen, door Hillegom, langs de Wilgenberg [mogelijk De Weeligenberg], Bennebroek, en de uitspanning ‘De Dorstigen Keel’ [vermoedelijk ‘De dorstige Kuyl’ in Heemstede]. Dan door Heemstede en via de Houtpoort door Haarlem, langs de ‘lagunes’ van het Haarlemmermeer. Na een voorspoedige reis van vijf uren kwam men om een uur in Amsterdam aan, om meteen het middagmaal
te gaan gebruiken.

Terug naar Florence

Marguerite-Louise d’Orleans, door Justus Sustermans

Hamburg is zijn volgende bestemming, maar een reis over Friesland wordt hem wegens overstromingen ontraden. De postweg over land wordt nu gekozen, via Amersfoort naar Deventer, dat een smerige, doodarme stad is. Het weer zit tegen en de wegen zijn slecht. Water en modder zit tot op de buiken van de paarden. Wat ook allemaal niet helpt, is dat Bernard van Galen uit Münster, Bommen Berend, in september 1665 Overijssel is binnengevallen met de nodige vernielingen. Deze eerste Münsterse oorlog eindigt met het sluiten van de Vrede van Kleef in april 1666. Na zijn vele omzwervingen door Europa keert Cosimo op 12 mei terug in Florence. Omdat de situatie thuis niet is verbeterd, vertrekt hij op 18 september voor een tweede rondtoer. Wanneer hij daarvan is thuisgekomen, overlijdt zijn vader in 1670 en neemt hij het bestuur, als groothertog Cosimo III van Toscane, over.

Cosimo en zijn vrouw scheiden van tafel en bed. Marguerite-Louise d’Orleans wordt in 1675 naar het benedictijnerklooster Saint-Pierre de Montmartre bij Parijs gestuurd. Zijn in Nederland opgedane kennis van bedijkingen voert Cosimo uit in Toscane. Cosimo had van jongs af aan een brede belangstelling voor wetenschap en later ook voor kunst. Op zijn reis door de Nederlanden bezocht hij schildersateliers, waaronder dat van Rembrandt, en kocht werk van de kunstenaars, dat hij naar Florence opstuurde. Hij vereerde belangrijke wetenschappers als de uitvinder van het slingeruurwerk Constantijn Huygens jr. met een bezoek. De natuuronderzoeker Jan Swammerdam wilde hij zelfs overhalen naar de Toscaanse hoofdstad te komen. Hij overlijdt in 1723 en ligt begraven in een kapel van de Sint-Laurensbasiliek in Florence. ■

Voetnoot
1De herbergen die hiervoor in aanmerking komen, zullen niet ver uit elkaar gelegen hebben. Dick Floorijp vermoedt dat het gezelschap de nacht doorbracht in de dorpskern. Waarschijnlijk zijn het de herberg aan het kerkhof, die later de naam ‘Het wapen van Lisse’ kreeg en die in de periode de belangrijkste was, de Witte Zwaan en het Roode Hart, beide gelegen aan het Vierkant. Mogelijk is ook ‘In den Coning van Bohemen’, gelegen aan de Heereweg en niet zo ver van het Vierkant vandaan. ‘De Drie Roskammen’ bij de Lisserbrug was een uitspanning waar paarden werden gewisseld en het zou kunnen dat daar paarden en koetsiers werden ondergebracht.

Bron

Een Toscaanse prins bezoekt Nederland, De twee reizen van Cosimo de’ Medici 1667-1669. Amsterdam, 2014. De eerste reis door Nederland van Cosimo in de winter van 1667/1668, werd vastgelegd doorkamerheer Filippo Corsini en secretaris Apollonio Bassetti. De tweede reis door Nederland in de zomer van 1669 werd vastgelegd door kamerheer Filippo Corsini en lijfarts Apollonio Basetti.

Cosimo III de’ Medici door Justus Sustermans

 

Het pareltje van baljuw Van Buren

Isaac van Buren woonde vanaf 1791 op landgoed Wassergeesr. Hij was patriot en had ook een enorme collectie boeken en kunst. In de tuin van landgoed Wassergeest had hij ook een enorme collectie  van kostbare en exotische siergewassen.

Ria Grimbergen

Nieuwsblad 22 nummer 1 2023

‘Een bevallig vrouwtje in ’t geel satyn’ ofwel ‘Schrijvende vrouw in het geel ’of prozaïscher ‘A lady writing’, een schitterend schilderij van Johannes Vermeer, een pareltje dat nu te bewonderen is op de grote overzichtstentoonstelling van Vermeer in het Rijksmuseum. Het hing ooit aan de wand bij de eigenaar van Wassergeest, Isaac van Buren.

Patriot en kunstliefhebber
De Leidse burgemeesterszoon en jurist Isaac van Buren is een vurig patriot. Zijn mooie ‘speeltuin’ met kostbare en exotische siergewassen noemt hij Amerika, naar het land dat een onafhankelijkheidsoorlog voert tegen de Engelse overheersers en een inspiratiebron is voor de Nederlandse patriotten. Hij begeeft zich graag in kringen van kunstenaars, zoals de Leidse schildersfamilie Janson, kunstenares Christina Chalon, Barend Hendrik Thier en prentmaker en kunstverzamelaar Cornelis Ploos van Amstel.1 Zijn tuin kijkt uit op de weilanden van Zoeterwoude, het dorp  waarvan hij schout is. Van Buren, geboren in 1748, blijft lang vrijgezel. Op 43-jarige leeftijd trouwt hij met de veel jongere Maria Meerburg, de dochter van een Leidse hortulanus. Het paar betrekt in 1791 de een jaar eerder gekochte buitenplaats Wassergeest in Lisse. Zijn ‘vreemd plantsoen’ legt hij opnieuw aan op de gronden van zijn nieuwe buiten. Als in 1795 de patriotten aan de macht komen en de Bataafse Republiek uitroepen, speelt Van Buren een rol op het politieke toneel. Hij wordt een van de twee ‘raden’ van de patriotse Lissers en krijgt later een benoeming tot baljuw van Noordwijkerhout, Hillegom, Lisse en Voorhout. Neveninkomsten komen uit het ambt van kerkmeester van Leiden, dat hij veertig jaar lang bekleedt. Maar hij heeft schulden en verkoopt Wassergeest, dat hij dan al niet meer bewoont, in 1804 voor 30.000 gulden.

Huize Rozendaal aan de Heereweg, ets van Abraham Rademaker

Zijn verzameling planten en zijn goudvissenvijver verplaatst hij naar het buitentje Rosendaal aan de Heereweg. In 1806 maakt Napoleon een eind aan de jonge republiek en installeert zijn jongere broer Lodewijk Napoleon als koning van Holland. Van Buren richt een verzoek aan de nieuwe heerser en vraagt om verhoging van zijn traktement of een lucratievere post.2 Dit laatste wordt niet ingewilligd. Van Burens verzameling bomen, heesters en gewassen, waaronder vele zeldzame zoals de catalogus vermeldt, wordt 27 juli 1808 op Rosendaal geveild met een opbrengst van 938 gulden en 3 stuivers.3

Een kostbare boeken- en kunstcollectie
Een volgende stap voor de oplossing van zijn geldproblemen is de veiling beelden en instrumenten. Van Buren schakelt de Haagse veilinghouder B. Scheurleer in, die van 7 november tot 12 november 1808 de indrukwekkende collectie veilt. 4

Spotprent uit 1790 van een boekenveiling bij Sothby’s door Thomas Rowlandson

Scheurleer komt superlatieven tekort om de verzameling aan te prijzen, allerkostbaarst, uitmuntend en uniek en met veel moeite en kosten ‘bij een verzameld door de Wel Edelen Gebooren Heer Mr. J. van Buren, Bailliuw van Noordwykerhout, Hillegom, Lisse en Voorhout’. De Hagenaar heeft hoge verwachtingen van de belangstelling voor de collectie en adverteert flink voor de catalogus van 264 pagina’s in de dagbladen. Natuurlijk prees elke veilinghouder in advertenties te veilen collecties aan, maar de verzameling van Van Buren is zo uitzonderlijk dat de catalogus niet alleen op aanvraag verkrijgbaar is, maar ook te koop bij de grote boekhandels in de steden tegen een bedrag van elf stuivers. Kijkdagen worden er tegen de gewoonte in niet gehouden. De verzameling is kwetsbaar en de kostbare stukken zijn alleen op afspraak te bezichtigen aan huis bij Scheurleer.

De catalogus
De catalogus bevat 2326 nummers. Veel vallen in de rubrieken die we van veen belezen achttiende-eeuwse heer kunnen verwachten: theologie, geschiedenis, reisbeschrijvingen en politiek, waaronder veel boeken over de patriottenven de Bataafse Republiek. De Franstalige encyclopedie in 28 delen van Diderot en d’Alembert, een werk met veel wetenschappelijke artikelen dat de verlichtingsgeest ademde, ontbrak niet in zijn bibliotheek. Van Buren had als kind van zijn tijd grote belangstelling voor de natuur en de natuurwetenschappen en dat zien we weerspiegeld in het aanbod. Er zijn alleen al 40 folianten, boeken in een groot formaat, over de natuur. Daaronder een topstuk als ‘Nederlandsche vogelen’ van Cornelius Nozemann Christiaan Sepp, verschenen in vijf delen van 1770 tot 1829. Hetbis de eerste uitgave die een overzicht geeft van de inheemse vogels en ook toen een zeer kostbaar werk met een formaat van 56 × 39,5 cm. De vogelsbzijn op ware grootte afgebeeld en de gravures met de hand ingekleurd.5 Een hedendaagse koper dient diep in de buidel te tasten voor het enige exemplaar dat nu antiquarisch te koop is. Dat geldt ook voor de drie werken van Maria Sybilla Merian over rupsen en de gedaantewisseling van bEuropese en Surinaamse vlinders. Merian vertrok met haar dochter in 1699 naar Suriname, maar keerde twee jaar later vanwege haar gezondheid terug naar Amsterdam. Daar werkte zij haar studies en tekeningen uit. Vermoedelijk bezat Isaac van Buren de niet ingekleurde exemplaren. Pronkjuweeltjes zijn de 14 middeleeuwse getijdenboeken, met de hand geschreven op perkament en geïllumineerd, en vaak in opdracht gemaakt voor adellijke vrouwen en geestelijken. De getijden zijn de gebedstijden, waarop de gelovige dagelijks de voorgeschreven gebeden kon opzeggen. De ingekleurde prentjes, de miniaturen, zijn verlucht met bladgoud en zilver evenals de initialen en de randen. De laatste twee vaak versierd met dieren en bloemen. Nummer 45 uit de catalogus was ooit in het bezit van de adellijke Heylwich Borchgraaf, de weduwe van Dirc van Hessel.

Het kleinood is in 1457 vervaardigd door Peter Danielssen van Dordrecht en valt nu te bewonderen in Museum Krona in Uden. Van een van de aangeboden kostbaarheden weten we wie de koper is. Koning Lodewijk Napoleon kocht voor zijn Koninklijke Bibliotheek een roodleren marokijnen omslag met 49 Indiase miniaturen uit 1686, fijn geschilderd met penseel op papier met dekverf, goud- en zilververf en waterverf. De goudbestempelde band is afkomstig van een Leidse boekbinder, vmet op de rug de titel ‘Afbeeldsels na ’t Leven van Chineesche en Tartarische Keisers …’ De band is gedateerd op 1790 en vrijwel zeker heeft Isaac bvan Buren deze niet lang na de aankoop van de miniaturen in hetzelfde jaar, het jaar waarin hij ook Wassergeest kocht, laten maken. De afbeeldingen van Indiase heersers van de Mogoldynastie werden voor de Europese markt geschilderd. Ze waren eerder in het bezit van de Amsterdamse burgemeester Nicolaas Witsen en bevinden zich nu in het Rijksmuseum onder de naam Witsen Album. Op het schutblad heeft Van Buren zijn naam geschreven. Hij heeft er een papieren omslag omheen gedaan en de inhoud beschrevenb met als datum 1801, Op den Huisen Wassergeest onder Lisse, I. van Buren. Het album is door het Rijksmuseum gedigitaliseerd en de 49 miniaturen zijn als Witsen Album op de website te bekijken. 6

 

 

 

Topstukken

Het Witsen Album met de inhoudsbeschrijving en ondertekening van Isaac van Buren

Na de boeken worden de prenten en tekeningen geveild. Ook hieronder topstukken als de twee portretjes die Goltzius tekende van zijn schoonouders en die nu in het bezit zijn van het museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam. De tekening van Jan van Eyck (of omgeving): De aanbidding van de koningen, een tekening met zilverstift in bruin op lichtgroen geprepareerd papier of, zoals in de catalogus beschreven, ‘getekent met bruinachtig swart op een groene met eywit gedekte grond, zeer keurig, uniek en ongeschonden’ is nu in het Rijksmuseum dat als aanschafdatum 7 november 1808 noemt, de datum van deze veiling. Mogelijk is deze tekening ook gekocht door Lodewijk Napoleon. Van Buren bezat veel tekeningen en etsen van Christina Chalon, een kunstenares die hij zeer bewonderde en begunstigde. In 1779 was hij als goede vriend van haar man Christiaan Fredrik Rüppe getuige bij hun ondertrouw in Leiden. De charmante tekeningen van ‘ ’t vindingrijk Chalonnetje’ beelden tafereeltjes uit van het dagelijks leven, gestoffeerd met veel spelende kinderen en vrouwfiguurtjes. Een verzameling van 106 deels met waterverf ingekleurde tekeningen en 17 etsen wordt in één portefeuille aangeboden. Van Buren zelf geeft hierbij de toelichting dat de eerste tekeningetjes op zeer jonge leeftijd door Chalon zijn gemaakt, het eerste zelfs toen zij vijf jaar oud was. De laatste 71 ingekleurde tekeningen tonen de kunstenaresbop haar best. Dit album bevindt zich in The Morgan Library &Museum in New York.7 Van Buren, de mecenas en goede vriend van Chalon, schrijft in de catalogus dat hij regelmatig in haar atelier aanwezig was terwijl zij haar werk  etste en drukte. De kunstenares overleed in 1808 op 59-jarige leeftijd geestesziek als patiënte van het verpleeghuis Nieuwenburg in Hazerswoude. Naast Chalon genoten de al eerder genoemde familie Janson en Barend Hendrik Thier zijn protectie. Van Thier kennen we twee aquarellen van de speeltuin Amerika en twee van de vrijheidsboom bij Wassergeest, die hij voor Van Buren maakte. Hij kreeg eerder ook opdracht botanische prenten te vervaardigen van de exotische gewassen in de speeltuin. Dat resulteerde in een album met oorspronkelijk 155 aquarellen met de titel ‘Plantarum Selectarum in horto viri Nobilissimi Jaäci van Buren, dicto Americae’. Een album dat niet in 1808 is geveild, maar twee eeuwen later.8

Een bevallig vrouwtje door de Delfsche van der Meer
B. Scheurleer adverteert in de Leydse Courant voor de verzameling van Van Buren: de Indische koningen vinden we daar, en werk van de beeldende kunstenaars Ploos van Amstel, Vinkeles, Chalon, Janson. Maar het schilderij dat nu het absolute hoogtepunt van een veiling bij Christie’s of Sotheby’s zou zijn, noemt hij in de advertentie niet… Het is met 23 andere schilderijen opgenomen in de rubriek Rariteiten en wordt als een na laatste nummer geveild. De Delftse meester Johannes Vermeer was door zijn kleine oeuvre in de loop van de achttiende eeuw in vergetelheid geraakt. In de negentiende eeuw groeide langzaam de belangstelling, maar zover was het nog niet in 1808. Het ‘bevallige vrouwtje in ‘t geel’ is een van de latere meesterwerken van Johannes Vermeer en bekend als ‘Schrijvende vrouw in het geel’ of, zoals de huidige eigenaar the National Gallery of Art in Washington het betitelt, ‘A Lady writing’. Het is gedateerd rond 1665. Het schilderij maakt deel uit van de grote Vermeer-tentoonstelling die nu in het Rijksmuseum te zien is. Van de 37 aan hem toegeschreven schilderijen worden er in het Rijksmuseum 28 tentoongesteld. Het is een van de schilderijen waarin de kunstenaar zijn model het gele bont omzoomde jakje laat dragen dat aangetroffen is in de boedelinventaris na zijn dood. Voor haar ligt een parelsnoer en in haar oren heeft zij parels, haar haar is vrolijk versierd met gele strikken. Opkijkend van haar schrijfwerk, ziet ze ons sereen aan, een flauwe glimlach om haar mond. Wie de geportretteerde is, is onbekend. Een mogelijkheid is dat Vermeer zijn vrouw Catharina Bolnes schilderde. Op hoeveel de veilinghouder het kunstwerk in 1808 afsloeg is onbekend. We beschikken helaas niet over een catalogus met veilingprijzen. Het bedrag zal zeker onder de f 100,00 hebben gelegen. Op een volgende veiling, in 1816, werd het geveild voor f. 70,00 en op de veiling daarna in 1825 voor f. 305,00. 9 Dat de baljuw met de verkoop van het schilderij niet uit de schulden is, mag duidelijk zijn.

De lijdensweg van een baljuw
Financieel zal hij het nog moeilijker krijgen als het baljuwschap door de Franse gemeentewet van Napoleon wordt afgeschaft. In 1810 is er geen baljuw meer in de vier ambachten Noordwijkerhout, Hillegom, Lisse en Voorhout. Van Buren heeft in 1811 in Leiden nog een functie als inspecteur van het zegel, maar een jaar later wordt de voormalige eigenaar van Wassergeest onder bewindvoering gesteld van zijn broer Pieter, secretaris van de Staten van Holland. Zonder zijn toestemming mogen er geen zaken met Isaac van Buren worden gedaan. Lang heeft deze pijnlijke situatie niet geduurd. De advertentie wordt geplaatst op 23 september 1812 en op 3 oktober overlijdt hij. Twee dagen later wordt Isaac van Buren begraven in Pieterskerk in Leiden. 10 In de kunsthistorische literatuur over vooral Vermeer komen we Isaac van Buren tegen. Zijn naam leeft voort, niet dankzij zijn baljuwschap maar dankzij zijn kunstcollectie.

Ambacht Lisse anno 1623: HOOFDGELD 1623 STATEN van HOLLAND en WEST-FRIESLAND

De volkstelling van 1623 om belasting  te kunnen heffen wordt beschreven. Het geeft unieke en interessante nformatie over de samenstelling van de bevolking, soorten beroepen en aantal huizen.

Door Aad van Kampen en Alfons Verstaeten

Nieuwsblad 22 nummer 1 2023

De inhoud van het kohier van het Hoofdgeld over het jaar 1623 is te beschouwen als de eerste gehouden volkstelling in de Staten van Holland en West-Friesland en geeft unieke en interessante informatie over de samenstelling van de bevolking en het aantal huizen.

Inleiding
Kort na de afloop van het Twaalfjarig Bestand in 1621 werden de krijgshandelingen door de Italiaanse veldheer in Spaanse dienst Spinola hervat en hij dreigde Breda en Bergen op Zoom in te nemen. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zat dringend om geld verlegen om een goed leger op de been te kunnen krijgen en men besloot in 1622 tot een éénmalige bijzondere belastingheffing van één gulden per hoofd van de bevolking. De armen zouden worden ontzien en de meer gegoede burgers zouden volgens het draagkrachtprincipe meer moeten betalen. Alleen de stad Leiden bleef dwars liggen. De Leidenaars betoogden dat door de aanwezigheid van vele arme linnenwevers en textielarbeiders in hun stad de heffing van ongeveer 45.000 gulden een te zware last zou leggen op de schouders van de niet zo talrijke gegoede Leidse ingezetenen. Na lange beraadslagingen bereikten de afgevaardigden van de steden een akkoord. Het werd aan de stad Leiden toegestaan de heffing van het Hoofdgeld te verminderen met 10.000 gulden. De afgegeven instructies maakten o.a. melding dat slechts enkele categorieën mensen zoals zwervende bedelaars, vagebonden, en bootsgezellen, die geen vaste verblijfplaats hadden, niet in de
telling mee behoefden genomen te worden. Ook diende op de kohieren of lijsten melding gemaakt te worden of bepaalde personen arm of onvermogend waren. Armen betaalden geen heffing, onvermogenden betaalden voor elk gezinslid 10 stuivers (50 cent) en de mensen die enigszins vermogend waren 20 stuivers of één gulden en de beter gesitueerden 30 stuivers tot 50 stuivers, afhankelijk van hun status en vermogen.
De totaalstaat van de in 23 kwartieren verdeelde Provincie Holland vermeldt in oktober 1623 een totaal van 671.675 personen. Zo telt Amsterdam aan inwoners 104.932, Leiden 44.745, Haarlem 39.455, Delft 22.769, Rotterdam 19532, Dordrecht 18.270 en ’s-Gravenhage 15.825. Van  het door de bevolking op te brengen bedrag van 671.675 guldens aan Hoofdgeld bleef een groot bedrag aan de strijkstok hangen. Zo rekenden de uitvoerende stadsbestuurders van de stad Leiden voor hun werkzaamheden maar liefst ruim 24% van de ontvangen hoofdgelden voor hun werkzaamheden. Ze hadden belang bij een juiste telling. Hoe hoger het aantal inwoners, hoe groter hun verdiensten.
De schout en schepenen van Lisse dienden 1012 gulden te incasseren. Er is geen aantekening bewaard gebleven hoeveel zij in rekening brachten voor hun werkzaamheden. De Duin-en Bollenstreek dorpen geven de volgende tellingen qua inwoners

Lisse, 400 jaar terug in de tijd
Nadere analyse van de in het kohier van het Hoofdgeld vermelde gegevens geeft het volgende beeld van de inwoners van Lisse in het jaar 1623:

Het mannelijke en het vrouwelijke geslacht houden elkaar nagenoeg in evenwicht. Als de 37 andere inwonenden voor de helft mannelijk en vrouwelijk worden aangemerkt, is de verhouding 510 voor het mannelijke geslacht en 502 voor het vrouwelijke geslacht. Opvallend is dat het aantal weduwvrouwen ruim 2 maal groter is dan het aantal weduwnaars, 33 weduwvrouwen tegen 14 weduwnaars. Enerzijds zal dit verband
houden met de over het algemeen jongere leeftijd van de in het huwelijk tredende meisjes en anderzijds met de toen ook hogere levensverwachtingen voor vrouwen. Daar staat weer tegenover dat het aantal vrouwen, dat het leven liet in het kraambed, in het begin van de 17e eeuw een niet te verwaarlozen aantal weduwnaars opleverde. Duidelijk is wel dat ook toen al de vrouwen tot het sterke geslacht behoorden. Het naar verhouding grote verschil in het aantal thuiswonende zonen en dochters, 285 tegen 246, lijkt er op te wijzen dat er een groter aantal jongens werd geboren. Het verschil in aantal zal anderzijds  ten dele ook weer beïnvloed zijn, doordat de meisjes eerder
het ouderlijk huis verlieten, om elders als dienstmeisje in de kost te gaan werken. Het verschil in aantal van inwonende knechts en inwonende dienstmeiden, 25 tegen 39, is al een indicatie hier voor. Het verschil wordt ook bewerkstelligd door de jongere huwelijksleeftijd van de meisjes. Het gemiddeld aantal kinderen per gezin is te stellen op 2,4. Hierbij is uitgegaan van in totaal 221 gezinnen, met in totaal 531 thuiswonende kinderen. In de 215 aanwezige huizen is in zes huizen sprake van dubbele bewoning, hetgeen resulteert in het aantal van 221 gezinnen. Verdeeld over 215 woonhuizen levert het aantal van 1012 bewoners een gemiddelde op van 4,7 personen per woning. De grootte van het gezin varieert van één persoon tot twaalf personen. Er zijn drie gezinnen met twaalf personen.
Het grootste aantal gezinnen, in totaal 39, bestaat uit drie personen, gevolgd door 35 gezinnen met vier personen. Van de 221 huisgezinnen hebben 46 gezinnen, ofwel 20,8%, één of meer inwonende knechten of dienstmeiden.

 

 

In totaal 27 gezinnen hebben meer dan één inwonende dienstbode, met een maximum van drie. In onderstaande tabel een opsomming van de hoofdbewoners, die wellicht tot de notabelen van het dorp gerekend konden worden. De schout Cornelis Cornelisz van Immerseel komt echter niet in het rijtje voor. Dit kinderloos echtpaar had wellicht geen behoefte aan hulp.

 

Onder het aantal van 37 inwonende andere personen zijn maar liefst 14 kleinkinderen, die door de grootouders worden opgevoed. Verder wordt vijf maal genoemd een zogenaamd ‘houkint’. Dit zijn te vondeling gelegde kinderen en geadopteerde kinderen. Verder worden genoemd driemaal een broer en kostganger, tweemaal een moeder, vader, nichtcen schoonmoeder en éénmaal een stiefmoeder, zuster, zwager en neef. Uit dit gegeven is de opvallende conclusie te trekkenvdat anders dan verwacht juist de grootouders een verzorgende taak op zich namen om 14 kleinkinderen in huis te halen, terwijl slechts zevenmaal de kinderen op zich namen om hunvmoeders en/of vaders in hun huis te verzorgen.

Beroepen in Lisse


Op de lijst van de 182 mannelijke hoofdbewoners worden 49 beroepen vermeld. Vermoedelijk zijn de meeste van de overige 133 mannen werkzaam in de agrarische sector als bouwman of als bouwmansknecht. Bij vrouwelijke hoofdbewoners worden nog de beroepen hekelaarster en naaister genoemd. De tabel hiernaast met beroepen van de niet-agrarische bevolking levert verrassende en interessante informatie. Niet alleen door de hoeveelheid van sommige beroepsbeoefenaren, maar ook vanwege het ontbreken van sommige beroepen. Het aantal van zeven schippers is bijvoorbeeld een duidelijke aanwijzing dat Lisse in de streek een belangrijke functie vervulde voor het vervoer van goederen van en naar de steden Leiden, Haarlem en Amsterdam. Vijf schippers waren gehuisvest bij de Haven in het dorp en twee schippers in De Engel langs de Mallegatsloot. Lisse had al van oudsher een dicht bij het Vierkant gelegen haven, via een gegraven gracht
bereikbaar en gunstig verbonden met het Haarlemmermeer. Opvallend is voorts het aantal van vijf bakkers op een bevolking van 1000 inwoners. De korenmolen aan de Gracht zal hier mede debet aan zijn geweest en er zullen wellicht ook broden zijn afgenomen door omliggende dorpen en steden. De vermelding van zes linnenwevers, één spinnewielmaker, één spinner en één vlasser toont aan dat de vlasbewerking nà de landbouw en veeteelt de belangrijkste bron van inkomen was in Lisse. Dit wordt nog eens ondersteund door het
feit dat ruim 40 jaar later, bij de vaststelling van het aantal haardsteden in Lisse ten behoeve van het Haardstedegeld in tota en uit de lijst vaal 53 vlasovens werden geteld van het Familiegeld in 1674 blijkt dat maar liefst 24 mensen het beroep van vlasser uitoefenden. Ook is uit 17e eeuwse archieven bekend dat op de haven van Lisse regelmatig openbare verkopingen plaats vonden van bossen vlas, die met schepen waren aangevoerd vanuit o.a. Vlaanderen, Oude en Nieuwe Tonge en Dirksland. De beide genoemde waarden of herbergiers zetelden in het dorp, de een op huisnummer 121 in de herberg ‘Coning van Bohemen’ en de ander in huisnummer 152 in de herberg ‘t Roode Hart’. Het ontbreken van de vermelding van het beroep van Pieter Cornelisz. van der Codden, als herbergier in de herberg de ‘De Witte Zwane’ op huisnummer 149 toont aan dat niet alle beroepen zijn vermeld. Ook ontbreekt de vermelding van de herbergier in ‘Den Engel’ bij de Engelenbrug. Geen melding wordt gemaakt van het beroep van visser of van bleker. Ook in de eerder genoemde lijst van het Familiegeld
uit 1674 en andere belastingkohieren uit de 17e en 18e eeuw wordt geen melding gemaakt van deze beroepen. Het bevestigt dat beide beroepen in ieder geval niet als hoofdberoep werden uitgeoefend en van ondergeschikte betekenis zijn geweest. Uit de verpondingslijst in
1732 blijkt dat Jonkheer Ascanius van Sijpesteijn een verhuurde bouwmanswoning met een bleek bezat, gelegen aan de zandsloot bij de Lisserbrug met een naar verhouding geringe huurwaarde per jaar van 63 gulden.

Arm en onvermogend
Op de lijst worden 19 gezinnen als ‘Arm’ en 38 gezinnen als ‘Onvermogend’ gekwalificeerd. Zoals eerder opgemerkt behoefden de armen geen hoofdgeld te betalen en dienden de onvermogenden voor elk persoon de helft van de standaardheffing van één gulden per persoon te betalen. Voor de onvermogende Aelbert Dignusz. De Roo wonend op het huis met nummer 17 betekende dat voor hem, zijn vrouw en acht kinderen toch nog een bijdrage van vijf gulden. Daar moest hij in 1623 ongeveer één week voor gaan werken. Opvallend is dat de armen en onvermogenden dichtbij en naast elkaar woonden. Van de 17 huisbewoners aan de noordzijde van het dorp, in de huizen genummerd 83 t/m 99, worden er 12 als arm of onvermogend bestempeld. Terwijl aan de zuidzijde van het dorp negen huisbewoners in de huizen genummerd 203 t/m 211 allemaal als arm of onvermogend worden beschouwd.

Olieverfportretten 1620 door Michiel Jansz van Mierevelt van beide opponenten