Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners

LIQUIDATIES IN OORLOGSTIJD: Lissese politieman gaf opdracht om Waasdorp en Tiben uit de weg te ruimen (1)

Ted Cobelens, kleindochter van Jaap Waasdorp, dook samen met journalist Ed Olivier in de dossiers van het Nationaal Archief en het Erfgoed Leiden. Om helder te krijgen wie de opdracht gaf om de liquidaties uit te voeren.

Door Ed Olivier

Nieuwsblad 23 nummer 1 2024

Jaap Waasdorp had samen met zijn zwager Huub Molkenboer een bodedienst op Leiden en Haarlem.( Onder).

Gevallen voor het vaderland’, staat er op het oorlogsgraf van Jaap Waasdorp in De Engel. Sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw wordt echter aangenomen dat hij door het verzet is geliquideerd in verband met zijn werk voor de Duitse bezetter. Een tweede ‘foute Lisser’, Anton Tiben, werd in december 1944 meegelokt naar de Haarlemmermeer en daar doodgeschoten. De leiding van het regionale en plaatselijke verzet wist echter niets af van de liquidaties.

Eigen gezag
Opperwachtmeester Piet B. van de Lissese politie handelde op eigen gezag toen hij in de laatste maanden van 1944 opdracht gaf Jaap Waasdorp en Heinrich Tiben dood te schieten. De leiding van het verzet wist niets van zijn opdracht aan de ondergedoken deserteur Heinz Hartung om de liquidaties uit te voeren. Dit blijkt uit naoorlogse processtukken van de politie recherche in Leiden die terecht zijn gekomen in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) in het Nationaal Archief in Den Haag1. Jaap Waasdorp werd door Hartung in oktober 1944 neergeschoten in de gang van zijn woning, met vrouw en kinderen als getuigen.

Twee maanden later lokte de ex-soldaat Tiben mee naar de Haarlemmermeerpolder en schoot hem daar dood. Waasdorp werkte als burgerpersoneelslid voor de Duitse Wehrmacht in Valkenburg. Tiben stond de Duitse Ortscommandant in Lisse als tolk/vertaler terzijde. Of de twee mannen ooit iemand hebben verraden of in gevaar hebben gebracht is niet bekend. Wel is zeker dat Waasdorp de politieman in de weg liep bij zijn eigen clandestiene handel in olie en benzine. In het onderzoek na de oorlog kon de Leidse recherche niemand anders dan Piet B. ontdekken die de liquidatie had bevolen.  Regionaal Verzetsleider Ch. van Kammen en lokaal commandant Jan Kraak bleken er niets van af te weten, evenmin als ondercommandant van het verzet in Lisse, graaf Carel van Lynden. Tip garagehouder Uit het meer dan 100 pagina’s tellende proces-verbaal van de Leidse politie blijkt dat de aanslag op het leven van Waasdorp werd gepleegd naar aanleiding van een tip van een plaatselijke garagehouder. ,,Waasdorp heeft petroleum, benzine en antraciet voor zwarte prijzen verkocht aan de moffen”, zei Piet B. hierover tijdens zijn verhoor na de oorlog en bovendien: ,,Er was sprake van dat Waasdorp aan het onderhandelen was met de Duitschers over een partij van 15.000 liter benzine.” De
Duitse deserteur Hartung die tijdens de laatste oorlogsjaren veel klusjes opknapte voor de politieman kreeg de opdracht Waasdorp ,,tijdelijk onschadelijk te maken, desnoods met verpleging van enkele maanden in een ziekenhuis”.

Dader in Duits uniform

De kinderen van Jaap en Anna Waasdorp waren getuige van de aanslag op hun vader. V.l.n.r. Bep, Ans en Jaap jr. Foto en bidprentje in de aanhef uit privécollectie.

 

Het liep echter anders. De Duitser die sinds 1943 een onderduikadres had in de Prinsessestraat fietste met een neutrale overjas over zijn legeruniform op 12 oktober 1944 naar het buurtschap De Engel. Hartung zette zijn fiets tegen een hek, deed z’n jas uit en vroeg her en der naar het huisadres van Waasdorp. Dat adres aan de Heereweg kende hij uit z’n hoofd. Maar het was de bedoeling dat getuigen achteraf zouden verklaren dat er een Duitse soldaat informatie had ingewonnen. Wanneer Hartung zich op het huisadres aan de voordeur in het Duits aanmeldt, zegt Waasdorp: ,,Kom binnen kameraad; loop maar door naar de kamer.” Hij was in de veronderstelling dat de soldaat geld kwam
brengen voor zijn werkzaamheden op de vliegbasis Teuge. In de gang schoot Hartung zijn slachtoffer  in de linkerschouder (‘tenminste, daar mikte ik op’) en een been en maakte zich uit de voeten. ,,We waren met acht kinderen thuis”, vertelde dochter Bep Waasdorp in oktober 2004
in een interview 2). ,,M’n vader bloedde vreselijk. We hebben hem de huiskamer ingesleept en de dokter gewaarschuwd. Hij moest natuurlijk naar het ziekenhuis. Maar de ziekenwagen reed op houtskool. Dus het duurde heel lang voordat ze er waren.

Bloedverlies
Jacobus Waasdorp overleed ’s nachts of ’s morgens vroeg door bloedverlies en uitputting – op twee dagen na 44 jaar oud – in de Haarlemse Mariastichting. Zijn vrouw en acht kinderen hoorden dat pas toen ze ergens in het dorp naar het ziekenhuis belden. ’s Nachts was de Lissese politie nog vanuit het ziekenhuis gewaarschuwd, maar dit bericht heeft de familie nooit bereikt. De weduwe en haar kinderen bleven ontredderd achter. Op het bidprentje van Jacobus Waasdorp, geboren te Hillegom op 15 oktober 1900 staat: ‘Waarom werd dit offer gevraagd? We kunnen slechts het hoofd buigen en zeggen: Het is Gods Wil’. Na de oorlog werd aangenomen dat Jaap Waasdorp was omgebracht door de Duitse bezetter. Op het officiële oorlogsgraf achter de Engelbewaarderskerk aan de Lissese Heereweg staat dan ook: ‘Gevallen voor het vaderland’. Degenen die de waarheid wisten deden er het zwijgen toe. Het gerucht dat Waasdorp wegens zwarte handel in opdracht van het verzet zou zijn geliquideerd dateert van 1990. 3). Dochter Bep bevestigde in 2004 dat haar vader voor het Duitse leger werkte.

Machinedrijver

Het oorlogsgraf op de begraafplaats van de Engelbewaarderskerk. Foto: Oorlogsgravenstichting

 

Foto:

Weduwe Anna Waasdorp-Molkenboer verklaarde na de oorlog tegen de Leidse recherche dat haar man tot eind 1942 als expediteur had gewerkt. Omdat er geen werk meer was ging hij aan de slag als ‘machinedrijver’ bij de Wehrmacht op vliegveld Valkenburg. In augustus 1944 werd hij in die functie overgeplaatst naar de vliegbasis Teuge. Na Dolle Dinsdag4 – een maand later – is hij thuisgebleven en heeft hij niet meer voor de Wehrmacht gewerkt. ,,Hij voorzag verder in het onderhoud voor het gezin door wat handel te drijven. Voor zover mij bekend heeft hij nooit handel gedreven met de Duitsche Wehrmacht”, aldus de weduwe. Of Jaap Waasdorp ooit iets heeft verdiend met de vermeende zwarte handel is onzeker. Feit is dat het gezin Waasdorp in diepe armoede achterbleef. Oudste dochter Bep werd van school gehaald en ging werken als huishoudelijke hulp. ,,Ik had vier werkhuizen: dat verdiende vijftien gulden in de week”, zegt ze. ,,Alles thuis afgeven natuurlijk. M’n moeder is niet hertrouwd. Ze heeft geen makkelijk leven gehad; altijd maar sappelen.”

Onderzoek kleindochter
Waasdorps kleindochter Ted Cobelens deed in 2023 onderzoek naar de lotgevallen van haar grootvader. Via de beperkt openbare archieven van het CentraalArchief Bijzondere Rechtspleging (CABR) ontdekte zij dat het in 1944 niet de bedoeling was om haar opa om het leven te brengen. Afgesproken was dat Hartung Waasdorp zou verwonden om hem ‘voorloopig van het tooneel te laten verdwijnen’. Nu blijkt ook dat Piet B. en Heinz Hartung op eigen houtje handelden. ,,Mijn moeder Ans is als 11-jarig meisje getuige geweest van de aanslag op haar vader”, zegt Cobelens. ,,Ze wilde er later zelfs aan haar man en kinderen weinig over kwijt, maar de traumatische ervaring heeft haar het hele leven achtervolgd. Elk jaar als we op 4 mei thuis twee minuten stilte in acht namen hing er een zwaarmoedige sfeer in huis. Eind jaren ’90 hoorde mijn moeder van haar jongere broer het gerucht dat opa Waasdorp in de oorlog fout zou zijn geweest. Dat heeft haar alleen maar in dieper stilzwijgen gehuld.” Na het overlijden van haar moeder ging Cobelens op onderzoek uit. ,,Ik kreeg de behoefte om dit postuum voor mijn moeder uit te zoeken. Ik wilde de ware toedracht boven tafel krijgen; was mijn opa fout in de oorlog? En zo ja, welke verkeerde dingen heeft hij dan gedaan?” Haar zoektocht bracht Cobelens in contact met de Stichting Oorlogsslachtoffers, de Oorlogsgravenstichting, de gemeente Lisse, het Leids archief, Leiden 4045, Erfgoed Leiden en het Centrum voor Familiegeschiedenis. ,,Maar geen van deze instellingen heeft informatie over de dood van mijn grootvader. Ook het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en het Nationaal Archief in Den Haag hebben geen dossier over hem, maar zijn naam komt wel voor in dossiers van anderen in de archieven over de zuiveringsprocedures van ambtenaren en politieagenten in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging.” In het dossier van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging vond Cobelens een verklaring uit 1945 van regionaal verzetsleider Ch. van Kammen5 (schuilnaam De Vries) dat hij in zijn functie van commandant aan Piet B. ,,nimmer opdracht heeft gegeven tot het doen van overvallen; dat B. geen deel uitmaakte van het verzet en dat hij nimmer opdracht heeft gegeven tot het dooden van Waasdorp te Sassenheim of Tiben te Lisse.’’
Ook de Lissese leiding bleek niet op de hoogte, evenmin als districtscommandant Cor van Stam van het Haarlemmermeers verzet. ,,Ik heb B. nimmer opdracht gegeven iemand van het leven te berooven of te doen berooven’’, zegt ondercommandant graaf Carel van Lynden. Verzetsleider Jan Kraak,  dierenarts in Lisse, bevestigt dit: ,,B. heeft van de leiding der illegaliteit geen enkele opdracht tot het plegen van roofovervallen of tot onschadelijk maken van personen of iemand het leven te benemen ontvangen.”

Stempel
,,Mijn grootvader Jaap Waasdorp en zijn gezin hebben wel een hele hoge prijs betaald voor de onderhandelingen over het leveren van benzine”, zegt Ted Cobelens. ,,Nergens is komen vast te staan dat hij overige zwarte handel dreef met de moffen of anderen in gevaar heeft gebracht. Ik vind het dan ook niet terecht dat mijn opa door onbewezen geruchten het stempel ‘fout’ opgedrukt heeft gekregen

Voetnoten
1 Nationaal archief Den Haag: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 109435 (9334/46), Zuivering Ambtenaren (2.04.67) 2256 en Zuivering Politie (2.09.54)
2 ‘Wat toch een tijd’, Ed Olivier (2005) p.67
3 Een bollendorp bezet, Herman van Amsterdam en Peter van der Voort (1990)
4 Een dag na de verovering van Antwerpen door de geallieerden op 4 september 1944 brak in Nederland paniek uit onder Duitse soldaten en hun aanhangers.
5 Ch. van Kammen majoor van het latere Kennemer Bataljon was commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten, gewest 12, Haarlem en omstreken.en.”
In het volgende VOL Nieuwsblad: ‘Een groep roovers die Lisse in de oorlog onveilig maakte.

 

300.000 collaborateurs; 500 liquidaties
De harde kern van het Nederlandse verzet bestond tijdens de Duitse bezetting uit de in 1942 opgerichte Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO). Een jaar later richtte het verzet de Landelijke Knokploegen (LKP) op. De LKP hield zich vooral bezig met sabotage, overvallen op bevolkingsregisters en de liquidatie van collaborateurs die een ‘ernstig risico’ vormden voor het verzet of ondergedoken burgers. Veel van de naar schatting 500 door het verzet gepleegde liquidaties zijn na de bevrijding door de krijgsraad beoordeeld. Sommige verdachten, zoals politieman Piet B. uit Lisse, zijn door de militaire rechtbank doorverwezen naar een gewone rechtbank of de bijzondere rechtspleging. Dat laatste gebeurde als een verdachte in de ogen van de krijgsraad geen deel uitmaakte van het bonafide verzet en dus ook niet van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS)1. Vanwege de represailles van de Duitse bezetter tegen onschuldige burgers keerde de Nederlandse regering in Londen zich in juni 1944 tegen de liquidatie van Duitse soldaten en collaborateurs. ‘Gij zult geen daden van gewelddadig openlijk verzet plegen. Het zou den wreeden vijand slechts gelegenheid bieden represailles te nemen, veel en veel bloediger dan ooit te voren’, schreef minister-president Gerbrandy in een bericht aan de illegale krant Trouw. Daar voegden de samenwerkende illegale organisaties aan toe: ‘Aan alle illegale werkers, die daadwerkelijk verzet willen en zouden kunnen plegen, wordt, op grond van een voorschrift van het geallieerd opperbevel, opgedragen niets te doen zonder opdracht van de leiding hunner organisaties’.

Bijzondere rechtspleging
Na de Tweede Wereldoorlog werden 300.000 Nederlanders verdacht van samenwerking met de Duitse bezetter, verraad, NSB-lidmaatschap of het in dienst treden bij het Duitse leger. Hun dossiers zijn terecht gekomen in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) van het Nationaal Archief in Den Haag en hebben tot 1 januari 2025 de status ‘beperkt openbaar’. Dat betekent dat ze alleen op speciaal verzoek kunnen worden bekeken. Er mag niets worden gefotografeerd of gekopieerd. Voor het dossier van de Binnenlandse Veiligheidsdienst over Heinrich Anton Tiben geldt deze restrictie tot 1 januari 2036.

Voetnoot
1 Nieuw licht op liquidaties – knokploegen in Rotterdam 1944-1945, Albert Oosthoek (2015). De Binnenlandse Strijdkrachten werden op 5 september 1944 (Dolle Dinsdag) gevormd door de samenwerkende verzetsorganisaties.

 

Pareltje uit de bibliotheek van de VOL: driemaal De Graaff

Er is weer wat graafwerk verricht in de bibliotheek van VOL en er is goud gedolven in de vorm van een gouden graaf. De gouden graaf was het logo van bollenbedrijf De Graaff en zn. Een schat die bestaat uit wel drie pareltjes.

Ria Grimbergen

Nieuwsblad 23 nummer 1 2024

Lisse, Kerstavond, 1927, acht uur. Op het kantoor van H. de Graaff en zonen aan de Heereweg is de directie van het bloembollenbedrijf aanwezig. Op dit ongebruikelijke tijdstip vindt de aanbesteding plaats voor de bouw van een groot complex van bollenschuren, een kantoor en fietsenstallingen. De aannemers aan wie de bouw wordt gegund en de architect zijn erbij. We zijn van deze plechtige gebeurtenis op de hoogte door een pareltje uit de bibliotheek van de VOL, een in eenvoudig zwart linnen gebonden boekje dat het bestek van architect Leen Tol bevat. Gebroeders van den Putten uit Heemstede neme het werk aan voor een bedrag van f 112.438, -., zo staat in rode inkt achter in het boekje, ondertekend door de aanbesteders H. de Graaff en zonen, architect Leen Tol en de aannemers. Aan de hand van het bestek kun je je een voorstelling maken van het interieur van de bollenschuren en van het kantoor en de daarboven gelegen woning. De vloeren in hal, trappenhuis en wc’s werden in handgebakken vloertegels in twee kleuren gelegd, als een dambord, zwart met porfirgrijs, de rand zwart. De wandtegels van kunstglazuurtegels, mat majolica plinten en door strippen met kralen in vakwerk verdeeld. In het kantoor van directiekamer en spreekkamer werden ramen van eerste kwaliteit Frans spiegelglas ingezet. De bovenlichten werden versierd met eenvoudig glas-in-lood, evenals die van de wc’s, traplichten en bovenlichten van het personeelskantoor. De overige ramen in personeelskantoor en bovenwoning
werden voorzien van het goedkopere vensterglas. Het privékantoor, de spreekkamer en de benedenvertrekken worden behangen met papier van f 1,- per rol; de portier moet het doen met behang van 40 cent per rol. Een grote kostenpost op de begroting waren de Critall-Braatramen, geschopeerde stalen ramen van F. W. Braat’s Koninklijke Fabriek van Metaalwerken, die tochtvrij en waterdicht waren en een lange levensduur hadden. ‘Schoperen’ was een metaalbehandeling die roestvorming tegenging en waar de firma Braat een licentie op had. De architect reserveerde hiervoor de aanzienlijke post van f 9250,-. En zo staat het boekje vol met details over de gebruikte materialen bij de
bouw van het complex. Bloembollenbedrijven verdienden veel geld in het eerste kwart van de twintigste eeuw en gaven dat graag uit aan hun bedrijfsgebouwen. Voorheen werd een bollenschuur ontworpen door een aannemer, maar nu werden architecten ingehuurd. De aanleg van elektriciteit in 1922 maakte het mogelijk mechanisch te ventileren. De grote openslaande deuren werden overbodig. Het aanzicht van de gevels veranderde hierdoor. 1)  H. de Graaff en zonen kozen voor een architect die zeer gezocht was in de Bollenstreek, Leen Tol. Eerder was hij met Van Nes ontwerper van de Rijkstuinbouwschool, gebouwd in 1910. Hiervoor ontvingen zij een onderscheiding. Hij was zo populair dat hij kieskeurig kon zijn bij het aannemen van opdrachten. Hij wilde graag zijn creativiteit kwijt in zijn gebouwen en als een opdrachtgever niet genoeg geld in een project wilde stoppen, blies hij het af.

 

Gebouwen van Leen Tol sr. in Lisse zijn onder andere het gerenoveerde bedrijfsgebouw van bloembollenbedrijf Gebroeders Driehuizen, villa Somalo, huize  Rutsbo, villa De Tol, de kosterswoning van de Hervormde Kerk en villa Wassergeest, alle gelegen aan de Heereweg. 2 De tweede uitgave over De Graaff uit de bibliotheek van de VOL is ‘De Gouden Graaf, Een bloembollenbedrijf van 1793-1953’ van Tom Lodewijk.
Lodewijk kreeg de opdracht de tekst van het gedenkboek van het toen nog florerende bollenbedrijf  te schrijven. Uitgangspunt was de eerste catalogus van bloembollen uit 1793, die de gebroeders Cornelis en Jan de Graaff honderdzestig jaar daarvoor de wereld inzonden. De gouden graaf uit de titel slaat op de gouden spade in het wapen van de familie De Graaff. Het boek is gebonden in de donkerblauw linnen met gouden belettering, gedrukt op glanzend papier en staat vol foto’s van goede kwaliteit. Bijzonder zijn de foto’s van grondverwarming voor bloembollen. Door een systeem van leidingen en pijpen werd de grond verwarmd, waardoor op de bloembollenvelden van De Graaff hyacinten en tulpen geprepareerd konden worden voor vroegbroei. In het bollenland verrezen de stookhuizen met schoorstenen. H. de Graaff & Zonen, die inmiddels het predicaat Koninklijke aan Bloembollen Maatschappij mochten toevoegen, gaven hun gedenkboek niet alleen in het Nederlands uit. ‘Der Goldene Spaten’ en ‘The Golden Spade’ waren bedoeld voor de buitenlandse klanten. Aan de 59 pagina’s van de Nederlandse uitgave werden veertig afbeeldingen van bloembollen in kleurendruk toegevoegd, waardoor het boek ook een verkoopcatalogus voor de internationale klantenkring werd. In juli 1977 vielen de gebouwen van bloembollenbedrijf De Graaff onder de slopershamer en verrees op het vrijgekomen terrein ‘Plan de Graaff’. In de verkoopbrochure van makelaardij Romeyn voor de 51 eengezinswoningen en 36 appartementen staan een beknopt bestek en plattegronden van het plan en de woningen. De brochure prijst de rust en het leefgenot in het toch levendige Lisse aan. Dankzij twee winkelcentra en de ruime parkeergelegenheid is er geen noodzaak in de  grote steden te winkelen. En dat vlakbij Keukenhof in een omgeving met bloeiende bollenvelden, bossen en de nabijheid van duinen en strand. Ook nu nog de sterke punten waar elke makelaar op wijst. Bas Romeyn vroeg A. M. Hulkenberg de geschiedenis van bloembollenbedrijf De Graaff te schrijven, dat deze op de van hem bekende wijze deed. Gelardeerd met foto’s van het bedrijf, geeft het artikel het drukwerk een absolute meerwaarde. Niet alleen deze verkoopbrochure heeft een plek gekregen in de bibliotheek van de VOL. Ook recentere zoals van plan Oud Raadwijk, Oranjehof, Madelief en diverse bouwprojecten in Poelpolder-zuid worden beschreven en bewaard, evenals een verkoopbrochure van de Stolpboerderij, vanouds boerderij Langeveld. Peter Vink, beheerder van de bibliotheek van de VOL, attendeerde mij op de drie uitgaven rond het voormalige bloembollenbedrijf De Graaff. Op uw verzoek zijn deze en andere boeken uit het bezit van de VOL op dinsdagmorgen ter inzage in ‘De Vergulde Zwaan”.

Voetnoten
Noot 1: Dex Geerlings, De ontwikkeling van de bollenschuur tussen 1850 en 1965. Thesis. (Delft 2022), passim
Noot 2: Zie LisseTijdReis, de Index van Pex, voor meer gebouwen van Leen Tol sr. in Lisse.
Bloemenfoto’s zijn illustraties uit “ The Golden Spade”.

 

SCHRAMA, GROSSIER IN LEVENSMIDDELEN HEEREWEG 191

Ooit was Heereweg 191 een aantrekkelijk huis. Nu is het erg vervallen. Het zou gebouwd zijn tussen 1622 en 1626. De bewoners worden besproken. Antonius Schrama is in 1876 naar Lisse gekomen. In 1919 koopt zijn zoon Cornelis de woning op Heereweg 191. Hij begint daar een grossierderij in levensmiddelen.

door Laura Bemelman

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 2, april 2014

Ooit was dit een mooi en aantrekkelijk huis in het hart van het dorp, maar jammer genoeg is het tot een bouwval verworden, dichtgetimmerd, wit gekalkt, rotte kozijnen en een gebladderde gevel. Alle allure voorgoed verdwenen. Er is van alles geprobeerd om het huis voor sloop te behoeden, maar helaas heeft het nu plaats moeten maken voor nieuwbouw. (zie afb. omslag) Er wordt gezegd en geschreven dat dit wellicht het oudste huis van Lisse is geweest. Het zou gebouwd zijn tussen 1622 en 1626. Onderzoek aan het huis en de oudste onderdelen ervan, door de heren Pex en Plantenberg vanuit de Vereniging Oud Lisse, ondersteunen deze datering. Rond 1635 zou er een bakker gewoond en gewerkt hebben en rond de Franse Tijd zijn er enkele generaties zadelmakers in het huis geweest, maar hiervan zijn bij het onderzoek geen sporen meer gevonden. Oorspronkelijk zou het huis slechts een enkele woonlaag hoog geweest zijn. De tweede bouwlaag is veel later aangebracht, mogelijk al rond 1830 maar misschien pas kort voor de Eerste Wereldoorlog. Toen zou ook de bepleistering aan de voorzijde van de woning zijn aangebracht. De oudste foto’s van het huis tonen in elk geval steeds een witgepleisterde woning met twee woonlagen. Het pand is door de werkgroep Bouwkundige Zaken van de Vereniging Oud Lisse beschreven in het boek ‘Registratie Waardevolle Panden in Lisse. Deze werkgroep heeft ‘deze mooie woning’ in 1995 gewaardeerd als gemeentelijk monument, c.q. ‘karakteristiek om zijn unieke beeld in de straat’.

Bij de presentatie in 2008, van zijn tiende en laatste kalender met aquarellen van oude panden en monumenten in Lisse en omgeving, overhandigt Carl Daudeij een originele aquarel van het oudste pand van Lisse, Heereweg 191(zie omslag), aan de voorzitter van de Vereniging Oud Lisse, die zich sterk gemaakt heeft om het voormalig gemeentelijk monument van de slopershamer te redden. Maar helaas is dan de sloopvergunning al een maand eerder afgegeven, in afwachting van de daadwerkelijke sloop. Het was toen nog niet duidelijk dat het nog zó lang zou aanlopen. In januari 2014 is het oude huis echt gesloopt en verdwenen.

Hannes van Berkel en ‘doctor’ Thomas Nieuwenhuizen

Vóór de oprichting van het Kadaster bestaat het huis Heereweg 191 al. Op een heel oude minuutplan is het perceel met huis ingetekend en in de lijst van oorspronkelijke tenaamstellingen voor de invoering van de grondbelasting in 1832 staat Johannes van Berkel, bouwman in Lisse, genoteerd. In het Bevolkingsregister van 1830-1840 staat deze man geregistreerd als Hannes van Berkel, geboren in Hazerswoude en vierenzestig jaar oud. Hij woont aan de ‘Heereweg in ’t dorp’, op nummer 171, samen met zijn vrouw Antonia de Vries. Schuin aan de overkant woont het gezin van geneesheer Van Hasselaar. Het gezin bestaat uit de arts zelf, zijn vrouw en zeven kinderen. Het oudste kind is de dan zeventienjarige dochter Maria. Verder wonen daar nog een dienstbode en de nog jonge en ongehuwde ‘doctor’ Thomas Nieuwenhuizen. De oude geneesheer overlijdt in 1838 en zijn weduwe vertrekt met de kinderen naar Leiden. Alleen Maria blijft in Lisse achter, zij trouwt met de jonge dokter. Hannes van Berkel woont nog steeds op nummer 171 als zijn vrouw komt te overlijden. Dokter Nieuwenhuizen en zijn vrouw Maria wonen dan naast hem, op nummer 172, in het huis waar later Jan van der Geest zijn winkel ‘in galanterieën’ begonnen is. Als Hannes zelf in augustus 1852 overlijdt, wordt zijn woning verkocht aan dokter Thomas Nieuwenhuizen en zijn vrouw. Het jonge doktersgezin verhuist naar het huis naast hen, naar Dorpsstraat 171.

Antonius Schrama, van boerenknecht tot vrachtrijder

In 1876 komt Antonius Schrama als boerenknecht vanuit de Haarlemmermeer naar de boerderij van zijn oom op de Achterweg. Oom Carolus overlijdt in hetzelfde jaar en Antonius verhuist naar een adres op het Oosteinde in Lisse, het noordelijk deel van de huidige Heereweg. Hij is getrouwd met de Lissese Cornelia van der Reep. In 1878 wordt hun zoon Cornelis geboren. Het gezin vertrekt naar de Dorpsstraat en gaat wonen in het rechterdeel van de grote dubbele woning, net voorbij de hoek met Het Vierkant. Naast hen woont Clara Schrama, de nicht van Antonius, die met koperslager Antonie van Engelen getrouwd is. Antonius is nu vrachtrijder en woont met zijn gezin in huis nummer 311, nicht Clara woont met haar man op 312 en enkele huizen verder woont nog steeds het doktersgezin Nieuwenhuizen, in het oude witte huis dat nu adres Dorpsstraat 318 draagt. Er worden uiteindelijk vijftien kinderen in het gezin van Antonius Schrama en Cornelia van der Reep geboren, maar de meeste ervan worden niet volwassen. Twee dochters worden levenloos geboren, tweemaal wordt een tweeling geboren maar deze kinderen overlijden kort na hun geboorte. En nog eens vier andere kinderen sterven tussen twee en tien maanden. Van de jongens zet alleen de oudste zoon, de eerder genoemde Cornelis, het geslacht voort. Antonius Schrama overlijdt in 1917.

Cornelis Schrama van vrachtrijder tot grossier

Cornelis is de oudste zoon van Antonius Schrama. Hij trouwt in 1906 met Petronella Brouwer uit Hillegom. Cornelis is vrachtrijder, net als zijn vader. De bevolking van Lisse groeit, er zijn meer woningen nodig en een school. Op een groot stuk weiland achter het Vierkant wordt de christelijke lagere school gebouwd en een huis voor de hoofdonderwijzer. Dat wordt de Schoolstraat. Ook Cornelis koopt daar grond en bouwt er een huis op, schuin tegenover de nieuwe school. Daar gaat hij met zijn gezin wonen en daar worden de meeste van de kinderen uit het gezin geboren. Het zesde kind in het gezin is dochter Johanna, ze wordt Jo genoemd. In 1919 wordt het huis aan de Schoolstraat verkocht. Op de Heereweg overlijdt dokter Thomas Nieuwenhuizen en anderhalf jaar later ook zijn vrouw. Hun zoon en zijn inwonende tante vertrekken uit Lisse en het huis wordt verkocht. Veehouder Theodorus van Leeuwen en zijn vrouw zijn de nieuwe bewoners. Dan overlijdt ook veehouder Van Leeuwen en het huis wordt verkocht aan Jan Hendrik Elisa de Brero, een nog jonge kapelaan die in de pastorie bij de Sint Agathakerk woont. Hij heeft het huis aan zijn Lissese collegakapelaan Van den Berg verhuurd, voor diens vereniging die zich inzet voor de bevordering van het Katholieke Geloof. Maar als de jonge kapelaan De Brero in 1919 alweer naar Haarlem vertrekt, verkoopt hij het huis op de Heereweg aan Cornelis Schrama. Cornelis verhuist met zijn gezin van de Schoolstraat naar de Heereweg. Daar worden nog twee zoons geboren, de op één na jongste zoon wordt slechts drie maanden oud. Cornelis wordt grossier in levensmiddelen. De zaken gaan goed en het bedrijf breidt zich in de loop der jaren verder uit, er wordt een pakhuis gebouwd en een garage.

Grossierderij Schrama op Heereweg 191

De vijf zoons zetten het bedrijf voort als oprichter en vader Cornelis Schrama in 1932 overlijdt. De oudste zoon Piet wordt directeur. De grossierderij ligt dan nog steeds achter het woonhuis en is zowel via een heel smalle poort vanuit de Heereweg als via een bredere poort vanuit de Kanaalstraat te bereiken. Door het steeds groter en breder worden van de vrachtwagens, blijkt de poort toch echt te smal. Op de muren aan beide zijden van de poort ontstaan slijtsporen. Het wordt tijd voor meer geschikte huisvesting van het bedrijf en iin 1964 wordt een nieuw bedrijfspand aan de Eerste Poellaan betrokken. Als Piet Schrama in 1982 overlijdt, is hij vijftig jaar directeur van het grossiersbedrijf geweest. Jo(hanna) Schrama, de zus van de broers van de grossierderij, blijft ongehuwd en is de laatste Schrama die in het huis op de Heereweg gewoond heeft. Als haar jongste broer Jan kort na de Tweede Wereldoorlog trouwt, wordt de woning in twee wooneenheden gesplitst en verhuist Johanna met haar moeder naar Heereweg 191a, bereikbaar via de smalle poort links naast het huis aan de weg. Volgens een adresboekje van Lisse uit 1994 woont Jo Schrama dan nog op 191a, terwijl op nummer 191 Jan de Kooker als bewoner staat genoteerd. Johanna Schrama is enkele jaren voor haar dood naar een aanleunwoning bij Berkhout gegaan. In 2007 is zij in Sassenheim overleden. Jan de Kooker is de allerlaatste bewoner geweest van het oudste huis aan de Heereweg.

Bronnen

o.a.: Onderzoeksresultaten R. Pex en E.J. Plantenberg; Informatie Arie in’t Veld; Registratie Waardevolle Panden, Vereniging Oud Lisse; MIP-rapport; Minuutplan Lisse 1811-1832; OAT 1832; Lisse in oude ansichten en plattegronden, Eric Vergunst; Bevolkingsregisters 1830 – 1920 Lisse; Wassergeest, R.J. Pex; De Aagtenkerk van Lisse, A.M. Hulkenberg; Stamboom en website Schrama-Gravenmade-Bollenstreek; Informatie Gerard Schrama; GenealogieOnline v. Breevaart – v. Nierop; Adresboekjes Lisse.

Vervolg

Laura Bemelman tekende n.a.v. een gesprek met mevrouw Walenkamp-Schrama over ‘Wie Weet Raad’ (april 2014) het volgende op: Mevrouw is geboren in Lisse, in 1942, als dochter van Cornelis (Kees) Schrama, een van de zoons van de grossier Cornelis Schrama waarover ik in het 2e kwartaalblad van dit jaar schreef. Zij is vernoemd naar zijn vrouw, en haar oma, Petronella Maria Schrama-Brouwer. Haar peettante, Cornelia Adriana Helena (Corrie) Hulsebosch, is de vrouw van de oudste zoon en opvolgend directeur van de grossierderij Petrus (Piet) Schrama. Haar vader was samen met zijn broers eigenaar van de grossierderij. En heel erg toevallig, is ze ook nog geboren in het huis, afgebeeld in de rubriek “Wie weet raad?”. Op de foto staat het huis, tegenwoordig adres Heereweg 90 in Lisse. In dat huis is zij in 1942 geboren, dus ze weet precies waarover ze het heeft, ze heeft er lange tijd met haar ouders gewoond.

De op de foto witte aanbouw is volgens mevrouw al voor haar geboorte gesloopt ten behoeve van de bouw van het huis op nummer 92. Om de lelijk geworden muur na deze sloop te verbergen, is de muur gestuct en de deur naar het balkon is vervangen door een raam. De mooie teakhouten dubbele voordeur aan de Heereweg, van het merk Norhtgo, is er nog steeds en een blijvende herinnering aan de fabriek van de broers van haar moeder. Deze gelijknamige fabriek Norhtgo, middeleeuws voor de oorspronkelijke vestigingsplaats, stond toen nog in Noordwijk. Een andere bijzondere herinnering, vertelt ze, is dat als je indertijd bij haar thuis op je tenen op een keukenstoel ging staan en naar het westen keek, je in het voorjaar de bezoekers door de Keukenhof kon zien lopen. Via de achtertuin was daar nog vrij uitzicht op. Volkomen onvoorstelbaar, nu met de hele wijk De Blinkerd ertussen en de Westelijke Randweg.

Heereweg 86, 88 en 90

Het perceel waarop nu de nummers 86,88 en 90 staan, is indertijd in 1898 gekocht door Jacobus Matthijs van Til. De twee oude huizen die op het perceel stonden zijn gesloopt en hij liet het blok van de huidige drie huizen nieuw bouwen. In 1906 komen alle drie de woningen in eigendom van Jacob Groet, die ze in de loop der tijd weer verkoopt.

Heereweg 90

Voordat de familie Schrama in de woning van de foto kwam wonen hebben daar volgens het Bevolkingsregister eerst Jacob Louis Veldhuizen van Zanten gewoond, daarna Hendrikus en Gerrit Blokhuis en vervolgens nog Jacob Groet. Deze laatste verhuisde naar het nieuw te bouwen huis op nr 92.

Heereweg 92

Hier heeft aanvankelijk naast de bollenschuur het huis van Jan Jacob Guldemond gestaan. In 1943 zou dat huis gesloopt zijn en uiteindelijk vervangen door het huidige pand. Jacob Groet is in 1951 overleden, zijn zoon Hendrik, woonde volgens de telefoonlijst van 1950 toen in dit huis. Hier was lange tijd het Arbeidsbureau gevestigd en later het Algemeen Maatschappelijk Werk.

Heereweg 94

Links naast het huis op nummer 92 heeft een klein huis, vlak aan de straat, gestaan. Het komt tot 1921 niet voor in de bevolkingsregisters of het belastingkohier van Lisse. Maar mevrouw herinnert zich dat hier de familie Tromp woonde, een gezin met zes kinderen, vijf dochters en een zoon. Ze kwam daar met haar zusje regelmatig thuis. Het gezin verhuisde later naar de Von Bönninghausenlaan. Dit adres komt niet voor in de telefoonlijst van 1950 maar dat bewijst alleen dat de bewoner geen telefoonaansluiting had in die periode. Vóór 1972/1973 is het mogelijk gesloopt of in elk geval niet bewoond, want het komt dan niet (meer) in die adreslij st voor. Op een oude foto is nog wel het huisnummer ’94’ te lezen. In dit huis moet na het vertrek van de familie Tromp het kantoor van Joh. Roozen gevestigd geweest zijn. Naast het huis stond de bollenschuur van de firma Roozen. Nu is daar de kleinschalige wijk ‘De Rozentuin’.

OokR.C.J. Boot ontrafelde het raadsel van het huis op de Heereweg/
Hij stuurde deze foto mee.

 

Huisartsen begin 1900: Derde huisarts is noodzakelijk, maar moet wel katholiek zijn (3)

Paul Stelder zet zijn verhalenreeks over de zorg in Lisse voort. Zo komen de namen van onze oude geneesheren weer eens boven drijven. Het waren vaak zeer markante mensen, die onder de notabelen van ons dorp werden gerekend.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Dit deel van de serie over de medische zorg in Lisse gaat voornamelijk over de veranderingen rond het begin van de 20e eeuw en de eerste 30 jaar daarna. In die periode is er in het dorp een sterke groei van de bedrijvigheid in de bloembollensector. Mede daardoor stijgt het aantal inwoners aanzienlijk: tussen 1880 en 1900 is de bevolking verdubbeld in omvang, van plusminus  2000 naar ongeveer 4000 inwoners. Er worden grotere huizen gebouwd die het dorp een ander aanzien geven. Er komen fietsen en auto’s in het straatbeeld. Door de bouw van de watertoren in 1923 komt er voor de bewoners van het dorp eindelijk een netwerk van waterleidingen. Ook riolering komt beschikbaar. Door kranten en radio komt de wereld van buiten Lisse, meer en meer de huiskamers binnen. En niet onbelangrijk: alle kinderen kunnen naar school.

Maar dan wel een katholiek!
Wanneer huisarts A. C. van Ewijk op 23 augustus 1893 plotseling overlijdt, sterft een diepgelovig rooms-katholieke arts. De andere arts in het dorp, C. Metzlar, is belijdend protestant. In de advertentie die na het overlijden van Van Ewijk wordt geplaatst, wordt dan ook gevraagd om een arts met een rooms-katholieke signatuur. Toch valt de keuze voor zijn opvolging op Dirk Blok. Blok is een overtuigd liberaal en niet rooms-katholiek. Rond 1900 is van de ongeveer 4000 inwoners van Lisse 60% rooms-katholiek. In het dorp zijn dan bijna 100 jaar lang twee huisartspraktijken geweest.

Gezien de sterke groei van de bevolking en de grote groep rooms-katholieken, vinden de pastoor en een aantal vooraanstaande roomskatholieken het gerechtvaardigd om een derde arts te zoeken, maar dan wel een met een rooms-katholieke geloofsbeleving. De rooms-katholieke gemeenschap bouwt in die periode heel actief aan een sterk rooms-katholiek bolwerk. In 1901 wordt het Agathagesticht gebouwd: een zusterklooster van de orde van de Heilige Franciscus plus de bijbehorende meisjesschool. In 1903 wordt met het gereedkomen van de nieuwe Agathakerk met pastorie, opnieuw een groot project afgerond. Het Piusgesticht, een centrum voor rooms-katholieke ouden van dagen, wordt in 1909 gebouwd. De nieuwe jongensschool, de St. Josephschool, volgt ook in 1909. In 1914 komt het nieuwe gebouw van de Nederlandse Rooms-Katholieke Volksbond (het Bondsgebouw) gereed.

Aanstelling F. G. M. Haase
In 1901 wordt een uitnodigingsbrief aan de kort daarvoor als huisarts afgestudeerde F. G. M. Haase gestuurd, een belijdend rooms-katholiek. Een goede studievriend van hem, Hermanus J.A. Walenkamp, die in datzelfde jaar huisarts geworden is in Warmond, heeft zijn naam genoemd. In de brief, waarvan een kopie in het archief van de VOL wordt bewaard, wordt Haase een grootse toekomst in Lisse voorspeld. Uiteindelijk gaat Haase op deze uitnodiging in. Later zal blijken dat de praktijk meer dan 100 jaar zal bestaan, omdat zijn zoon en kleinzoon de praktijk voort zullen zetten. De belofte van een grootse toekomst is dus terecht gebleken. De samenwerking tussen Haase en de andere twee huisartsen, zichtbaar in verschillende projecten, is goed geweest. Wie waren deze drie mannen en wat hebben zij betekend voor de gemeenschap?

Huisarts D. Blok
Dirk Blok (3 juli 1867 te Wormerveer – 3 januari 1943 te Soest) is op 9 juli 1893 in Amsterdam afgestudeerd en gaat op 15 april 1894 in Wormerveer in ondertrouw met Anna Maria Catharina Duijvis (1 februari 1866 te Koog aan de Zaan – 10 februari 1954 te Heemstede ). Blok woont dan al in Lisse. Ze krijgen op 16 mei 1895 hun eerste en enige kind, zoon Leendert. Zij gaan aanvankelijk wonen in het huis met praktijk aan de Grachtweg, de woning van zijn voorganer Van Ewijk.

Achterweg, dokterswoning en praktijk

Zakelijk gaat het klaarblijkelijk goed, want Blok laat in 1910 het karakteristieke huis aan de Achterweg 6 bouwen. Na hem zullen zijn opvolgers J.M. van Dijk en V.M.P. de Vroomen ook vanuit dit huis wonen en werken. Op de eerste foto’s van het huis staat nog geen garage. Pas in 1956 is de huidige garage door Van Dijk toegevoegd. Blok maakt voor het maken van zijn visites aanvankelijk gebruik van een koets, later schaft hij een auto aan. Over het huis aan de Achterweg is te vertellen dat op zolder twee kamers waren: één voor een dienstmeid en één voor een knecht/ koetsier: Blok had dus inwonend personeel. Een ander detail: op verzoek van mevrouw Blok moest de vloer van de benedenverdieping zo hoog zijn dat mevrouw vanuit het huis het Vierkant kon zien. Er was daardoor in het huis een flink souterrain. Daar was aanvankelijk de badkamer gelegen… Blok stond bekend om zijn vriendelijkheid, met name jegens kinderen. Hij deed zijn visites vaak rond etenstijd en keek dan in de pannen om te zien wat er gegeten werd en of er wel gezond gegeten werd. Hij toont zich een tegenstander van kwakzalverij, want in 1896 wordt hij lid van de Vereniging tegen de Kwakzalverij. Vanuit die visie rageert hij al vroeg tegen homeopathie. Ook is hij een fervent tegenstander van roken. Bij diverse gelegenheden raadt hij mensen af te roken, want het zou de gezondheid ondermijnen. Pas veel later blijkt hoezeer hij daarin gelijk heeft gekregen! Arie Raaphorst, de bekende Lisser chroniqueur, neemt het in zijn geschriften op voor dokter Blok wanneer pastoor Klekamp vanaf de kansel de parochianen oproept om naar de rooms-katholieke dokter Haase te gaan. Raaphorst roemt dokter Blok om zijn integere en plichtsgetrouwe houding. Blok maakt nooit onderscheid naar geloof of overtuiging. Binnen de rooms-katholieke gemeenschap zijn echter vooraanstaande leden die dit onderscheid wel maken. Maar Blok noemt zich liberaal, wellicht is zijn gezin doopsgezind omdat de familie van zijn vrouw doopsgezind was. In 1916 richt Blok een lokale afdeling van de Vereniging voor Geneeskundig onderzoek vóór het Huwelijk op. Kennelijk ervaart hij dat velen nauwelijks zijn voorbereid op dat huwelijk. Het jaar erna stelt Blok zich kandidaat voor de Liberalen in de gemeenteraad. Aanvankelijk krijgt hij net te weinig stemmen, maar in een tweede ronde wordt hij toch verkozen en kan hij, samen met zijn collega De Graaf, toetreden tot de gemeenteraad. Maar wel voor een andere partij! Op 23 oktober 1936 draagt Blok zijn praktijk over aan J.M. van Dijk. Deze merkt op dat Blok in die tijd, hij is dan 69 jaar voud, al vergeetachtig wordt. In 1943 overlijdt Blok te Soest.

Moeder en zoon Blok

Het gezin Blok

Mevrouw Blok-Duijvis speelt een prominente rol in de Landelijke Vereniging van Huisvrouwen. Zij is in 1912 actief bij de oprichting van die vereniging en enige tijd later is zij vicevoorzitter. Later strijdt zij ook actief voor vrouwenrechten in het arbeidsproces in het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid, een instituut dat zich inzet voor betere en gelijkwaardiger werkomstandigheden voor vrouwen. Zoon Leendert Blok speelt een belangrijke rol  bij de ontwikkeling van de kleurenfotografie van bloembollen en bollenvelden in Nederland. Aanvankelijk werkt hij met een techniek die de gebroeders Lumière in Parijs hadden ontwikkeld, het zogenaamde autochroom procedé. Later ontwikkelde hij vanaf ongeveer 1925 een eigen methodiek met de zogenaamde spectracolors foto’s voor tentoonstellingen en voor catalogi die de bollenreizigers met zich meedroegen. Ook het dorp Lisse en zijn bollenvelden worden regelmatig door hem gefotografeerd. De foto’s worden op dit moment o.a. bewaard in het Nationaal Archief in Den Haag en zijn gewilde kunstobjecten.

Rosendaal wisselt van huurder
Martinus de Graaf (3 januari 1872 te Leiderdorp – 4 mei 1949 te Amersfoort) behaalt op 18 november 1900 zijn artsentitel in Leiden. In maartc1901 vestigt hij zich in Vlaardingen, waar zijn toekomstige vrouw woont. In december van dat jaar legt hij deze praktijk alweer neer en op 16 januari 1902 trouwt hij, in Vlaardingen, met Adriane (Jeanne) van Vliet (16 november 1880 te Vlaardingen – 5 april 1934 te Lisse). Begin 1902 neemt hij de praktijk over van Cäto Metzlar, die dan 13 jaar in Lisse huisarts is geweest. Metzlar vertrekt naar Apeldoorn waar hij zich vervolgens weer als huisarts vestigt. Het echtpaar De Graaf neemt van Metzlar de huur van Villa Rosendaal over en deze woning blijft al die jaren hun woon- en praktijkhuis. In 1912 koopt hij het huis voor fl. 20.000,- . Het echtpaar krijgt vier zonen.

Doktersechtpaar met dienstmeisjes voor huize Roosendaal

De tweede zoon, Henry Jacques, wordt in 1934 huisarts in Noordwijk. De jongste zoon Jan wordt in de oorlog door Duitse soldaten gearresteerd, wanneer hij illegaal naar de radio luistert. Hij komt op 15 november 1944 in concentratiekamp Neuengamme (Duitsland) om het leven. Het echtpaar is belijdend protestant wat onder andere blijkt uit het feit dat mevrouw De Graaf medeoprichter en erelid is van “Looft den Heer“, het koor op hervormde grondslag, en dat De Graaf in 1917 voor de christelijk hervormden in de gemeenteraad wordt gekozen en in 1918 bestuurslid van de Nederlands Hervormde schoolvereniging wordt.

In 1907 doet een bijzonder verhaal de ronde in het dorp: dokter De Graaf zou bij een auto-ongeval om het leven zijn gekomen. De krant spreekt dit nieuws tegen, maar kan ook niet melden wat er wél gebeurd is. Misschien was hij gewoon een poosje met vakantie, iets dat lang niet iedereen zich in die tijd kon permitteren.

 

Frans Haase

De derde arts die zich in Lisse vestigt is F. G. M. Haase (5 mei 1874 te Amsterdam – 26 augustus 1953 te Lisse). Op 9 mei 1900 behaalt hij zijn artsdiploma in Leiden. Na zijn afstuderen gaat hij een halfjaar als scheepsarts met de Holland-Amerika Lijn naar Amerika en Oost- en West-Indië. Na terugkeer belandt hij als huisarts-waarnemer in het dorpje Bemmel in de Betuwe. Daar ontvangt hij de uitnodigingsbrief van het kerkbestuur van de Agathaparochie (geschreven op 2 januari 1901) die hem met de steun van de gehele rooms-katholieke gemeenschap een prachtige toekomst in Lisse voorspelt. Kennelijk had Lisse meer te bieden dan Bemmel, want Haase verhuist  in 1902 naar een kamer aan de Grachtweg. Later kan hij zijn praktijk voortzetten in een huis op de hoek van de Heereweg en de Zwanendreef. Hij trouwt op 30 mei 1904 met Emilie J. L. M. Sweens (25 oktober 1872 te ’s Hertogenbosch – 13 maart 1909 te Lisse). Uit dit huwelijk worden een zoon en een dochter geboren.

Maria’s hof Heereweg tegenover de Vuursteeglaan

In 1906 laten zij op Heereweg 317 een dokterswoning met praktijk en apotheek bouwen dat de naam Maria’s hof krijgt, vernoemd naar zijn vrouw, die helaas jong overlijdt. Na haar overlijden huwt hij op 21 april 1914 met Carolina M. H .J. Hanrath (12 januari 1883 te Roermond – 27 augustus 1968 te Lisse). Zij krijgen samen nog vier zoons: de eerste zoon heet ook Frans en deze wordt zijn latere opvolger in Lisse. De derde zoon Lambert wordt later huisarts in Berlicum. Zoals verwacht is F. G. M. Haase vooral actief geweest in de rooms-katholieke gemeenschap. Hij heeft naast de spreekkamer in zijn praktijkhuis, ook veel gebruik gemaakt van een spreekkamer in Huize Pius, (zie foto rechts) het centrum voor rooms-katholieke ouderenzorg. Aldaar kan hij natuurlijk ook een beroep doen op de alom aanwezige zusters. De spreekkamer in Huize Pius is ruim en van toen moderne apparatuur voorzien. Hij krijgt daar na verloop van tijd bijvoorbeeld de beschikking over een röntgentoestel. Haase richt naar voorbeeld van het Groene Kruis in 1909 het Rooms-Katholieke Wit-Gele Kruis op. Het krijgt later een wijkgebouw in de Bondstraat. Haase wordt in 1927 voor de Katholieke Partij in de Provinciale Staten gekozen. Na de oprichting van de plaatselijke EHBO-vereniging geeft hij daar jarenlang les. Tevens is hij vele jaren als gemeentearts actief voor de keuringen en ziektebegeleiding van ambtenaren.

Samenwerking
De onderlinge samenwerking van de drie artsen is tweemaal duidelijk zichtbaar geweest. Beide keren was Blok de voorzitter en werd hij ondersteund door zijn collega’s De Graaf en Haase. De eerste keer was dat bij de oprichting van het Groene Kruis in Lisse op 19 augustus 1903. Doel van het Groene Kruis was het bevorderen van hygiëne en netheid en het beschikbaar stellen van hulpmiddelen en zorg. Na op diverse locaties te zijn gevestigd, wordt in 1927 het eerste echte wijkgebouw voor het Groene Kruis gesticht: dat was het gebouw Salvatori in de Wagenstraat. Het Rooms-Katholieke Wit-Gele Kruis organiseert de opslag en uitgifte van materialen vanuit het Pius Gesticht. In 1932 krijgen zij hun eerste echte wijkgebouw in de Schoolstraat. De tweede keer dat er van een duidelijke samenwerking sprake moet zijn geweest, is tijdens de Eerste Wereldoorlog bij de opvang van een groep van 468 Belgische vluchtelingen. In oktober 1914 staat de groep plotseling op het station van Lisse en moeten onderdak en opvang worden geregeld. Er wordt onder voorzitterschap van dokter Blok een algemeen steuncomité opgericht en een Rooms-Katholiek huisvestingscomité met als bestuurslid dokter Haase. De vluchtelingen blijven tot januari 1915. De samenwerking bestond ook uit het tijdens afwezigheid waarnemen van elkaars praktijk. Bekend is dat dokter De Graaf een langere periode afwezig is geweest. Tevens zijn diverse krantenartikelen verschenen waarin staat vermeld dat de huisartsen in het Gerechtsgebouw te Haarlem moeten verschijnen om als getuige of deskundige hun verhaal te doen. Daarnaast leggen de artsen veel huisvisites af en betekent het doen van bevallingen ook dat de arts langere tijd niet bereikbaar is. Zij moeten in die situaties dus regelmatig voor elkaar hebben waargenomen

De huisartsen: ook tandarts en apotheker

In 1929 betekent de komst van de eerste tandarts in Lisse dat een deel van de tandheelkundige zorg kan worden overgedragen.  De huisartsen beperken zich tot het trekken van tanden en kiezen. De eerste tandarts in Lisse is Willem Antonius Simonis (17 november 1903 te Gouda – 21 februari 1962 te Leiden). Hij haalt zijn tandartsdiploma op 15 december 1928 in Utrecht en vestigt zich in februari 1929 aan de Grachtweg nummer 1. Hij is gehuwd met Adriana Maria Elisabeth Vos (30 december 1903 te Gouda – 7 augustus 1988 te Lisse). Het echtpaar krijgt 11 kinderen van wie oudste zoon Ad later kardinaal van de Rooms-Katholieke Kerk wordt. De tandarts bekommert zich, naast het trekken van tanden en kiezen, ook om het vullen van gaatjes, want amalgaam is dan al beschikbaar. Lokale verdoving is helaas nog niet goed mogelijk en een watergekoelde boor is ook nog niet uitgevonden. In al die jaren is er in Lisse geen zelfstandige apotheek gevestigd en zijn alle huisartsen daardoor ook apotheekhoudend. In de jaren ’30 dreigen de huisartsen echter nog een bron van inkomsten te verliezen. Door het groeiend aantal inwoners is inmiddels de vestiging van een zelfstandige apotheek mogelijk geworden. Maar dat gaat niet geruisloos. Mejuffrouw Sophie van Overbeek gaat met de huisartsen de strijd aan om in Lisse een apotheek te kunnen vestigen. Daar komt zelfs de rechter aan te pas…

Bronnen

Ach lieve tijd, 1000 jaar Duin- en Bollenstreek. Deel 9: ‘Geloofsbeleving’.

Herman van Amsterdam, e.a.: Een bollendorp bezet, Lisse ’40-’45.
Laura Bemelman: ‘De opvang van Belgische vluchtelingen in Lisse’. In: Nieuwsblad VOL, 2015. Jrg. 14, nr. 1.
Ine Elzinga: ‘Groene Kruis in Lisse honderd jaar jong’. In: Nieuwsblad VOL, 2003. Jrg. 2, nr. 3.
A. M. Hulkenberg: ‘t Parochiaal School, 125 jaar katholiek onderwijs te Lisse.
A. Hz. Raaphorst: Aanteekeningen op het Dorp en de Gemeente Lisse. Passim. Gedigitaliseerd en raadpleegbaar op LisseTijdReis.
Theo van der Salm en Carla van der Stap: ‘Leendert Blok, fotograaf van bloemstillevens in absolute eenvoud’. In: HeerlijkHeden. Nr. 197, zomer 2023.
Advertenties en artikelen uit kranten en medische tijdschriften.
De kleurenfoto met bollenvelden bij Lisse van Leendert Blok en de foto van het gezin Blok komen uit het archief van de VOL.
Met speciale dank aan Ria Grimbergen.

Frits Treffers penning 2023: Kanaalstraat 160

De penning werd dit jaar uitgereikt aan de familie Kleine, Kanaalstraat 160.

Jos van Bourgondiën

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Dit jaar waren de “burgerwoonhuizen” aan de beurt, een mooie uitdrukking die terug te vinden was in het bestek van Albert Moolenaar uit 1923. De gebroeders Albert en Bram Moolenaar waren eind 19e en begin 20e eeuw actief in de woningbouw te Lisse. Zij hadden een aannemersbedrijf aan de Kanaalstraat ter hoogte van de huidige Molenstraat. Het was een goed lopend bedrijf dat dan ook haar sporen nagelaten heeft in het Lisse van rond 1900. In de Kanaalstraat het pand van Tissing, “de Zon” (1911), en een rijtje van 10 ter hoogte van Van Stijn (1926), huisjes zonder bovenverdieping met zolder en een gezamenlijk pannendak, inmiddels verbouwd of afgebroken. In de net aangelegde Veldhorststraat de eerste huizen (1922). anaalstraat 160 is de middelste van de drie panden die in 1923 in opdracht van de gebroeders Moolenaar zijn gebouwd. Dit pand is één van hun vele pareltjes en wordt bewoond door Paul en Monique Kleine. Zij hebben in de afgelopen jaren dit pand en de tuin, rekening houdend met de oorspronkelijke stijl van dit burgerwoonhuis en met aandacht en liefde voor de details, in goede staat weten te houden. Kanaalstraat 160 heeft de mooie karakteristieken behouden: raamkozijnen met roedeverdeling, origineel metselwerk, dakpannen Tuile du Nord, muurankers, in de voortuin beeldbepalende bomen. Ook binnen is er veel aandacht voor een inrichting die recht doet aan de woning. Kortom een mooie reden voor de Cultuur Historische Vereniging Oud Lisse om de “Frits Treffers Penning 2023” door Eric Prince aan Paul en Monique Kleine te laten uitreiken. Deze penning is een ontwerp van Frans en Truus van der Veld. Ook kregen zij de bijbehorende oorkonde en één jaar gratis lidmaatschap van de Cultuur Historische Vereniging Oud Lisse.

Winnaar van de Frits Trefferspenning 2023

100 Jaar een keur van keuren

Dit jaar bestaat de Bloembollenkeuringsdienst (de BKD) 100 jaar. Een mijlpaal waar ook Oud Lisse graag aandacht aan besteedt.

door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Een eeuw geleden

In 1923 werden de eerste bindende veldkeuringen voor narcissen uitgevoerd1. Kwekers in Sassenheim komt de eer toe met veldkeuringen te zijn gestart. Dat was natuurlijk niet zonder reden, de narcissenkwekers hadden veel last van aantasting door aaltjes en door de narcisvlieg. Sinds 1899 bestond de Plantenziektekundige Dienst (PD), die aangetaste bollen voor de export moest goedkeuren. Maar dat deden zij op basis van de droge bollen. Een veldkeuring zou beter zijn, maar de kwekers wilden geen controleur op de tuin. Stel je voor dat er partijen afgekeurd zouden worden. Dat zou in de penningen lopen. Helaas, de keuringen door de PD waren bepaald niet waterdicht, waardoor de afnemers kwamen te zitten met aangetaste bollen. In Amerika ontstond hierover steeds meer gemor en zelfs de dreiging om de grenzen voor Nederlandse bollen te sluiten.

De Narcis
Sinds 1914 bestond de vereniging De Narcis van Sassenheimse narcissenkwekers. De dreiging vanuit Amerika was voor hen aanleiding om een veldinspectie te organiseren, natuurlijk met het doel om hiermee de dreiging van een importverbod af te wenden. De vereniging sloot zich aan bij de Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur, (later KAVB), zodat ook kwekers buiten Sassenheim konden meedoen. Begin 1923 kwamen er 8 controleurs en 2 hoofdcontroleurs voor het keuringswerk in dienst van De Narcis. Zowel leden als niet-leden van De Narcis konden gebruik maken van de  keuringsdienst. De deelnemende narcissenkwekers moesten de personeelskosten zelf opbrengen. Deed je mee met de bindende keuring dan betaalde je daar 3 cent per roe voor. Dat de controleurs niet altijd vriendelijk werden ontvangen laat zich raden. Er stond voor de kwekers flink wat op het spel mocht er iets mis zijn. Directeur van de keuringsdienst was de heer Van der Laan, die de keuringsdienst vanuit zijn woonhuis organiseerde. Op bijeenkomsten bij hem thuis kregen de controleurs instructies: geen gewichtigdoenerij, een gemoedelijke strengheid, zonder vrijwillige medewerking bereik je niks.

Jaren die volgden
De situatie in 1923 is totaal anders dan die in de huidige tijd. Er waren veel meer, vaak kleinere, kwekerijen dan tegenwoordig. Telefoon had men nauwelijks dus narcissenkwekers die buiten de regio woonden hadden vaak nog niet eens gehoord van dit nieuwe fenomeen: de veldkeuring. Wettelijk kon men geen keuring afdwingen. De PD speelde eengrote rol in het welslagen van het initiatief. Zij gaven exportcertificaten uit en deden dat alleen wanneer een veldkeuring goed was. Langzamerhand zagen steeds meer kwekers in dat zo’n veldkeuring een goede zaak was. Er sloten zich meer en meer kwekers aan. De Amerikanen waren echter het vertrouwen verloren: van 1926 tot 1937 mochten er geen narcissen naar Amerika geëxporteerd worden. Toch zag men het belang van
keuringen wel in.

Hyacint
Kwekers van hyacinten hadden een eeuw geleden veel problemen
met geelziek. Dat was in 1926 aanleiding voor de Algemeene
Vereeniging voor Bloembollencultuur om de vereniging De
Hyacint op te richten en een keuringsreglement op te stellen. De keuringsdienst, ondergebracht bij die van De Narcis, keurde de hyacinten niet op het veld, maar vanwege de besmettelijkheid van geelziek in de schuur. In de crisistijd vond een deel van de hyacintenkwekers het eigenlijk wel best met de keuringsdienst. Te duur en geelziek was niet meer zo dreigend. Er werd een compromis gesloten: de contributie werd gehalveerd en de lonen van de controleurs werden verlaagd, maar de keuring werd behouden.

Wettelijk geregeld
Hoewel de keuringsdienst succesvol was ontbrak een wettelijke basis. Dan blijken er altijd lieden te zijn die geen controleurs willen toelaten en handelaars die aangetaste bollen verhandelen, wat het imago van Nederland als bollenland geen goed deed. Dat vraagt om wettelijke maatregelen. In 1937 kwam er een Bloembollenziektewet. In hetzelfde jaar kwamen er ook veldkeuringen voor iris en gladiool. De keuringsdienst bleef bij de vereniging De Narcis. De dienst was in 1935 van het privéadres in Voorhout verplaatst naar het Krelagehuis bij de KAVB aan de Leidsevaart in Haarlem.

Oorlog
De crisistijd, gevolgd door de oorlog, was een zwarte periode. De Duitsers vorderden het Krelagehuis en de keuringsdienst verhuisde naar de Wilhelminastraat. Wat betreft de keuringsdiensten was er behoefte de zaak te centraliseren. Dat gebeurde in 1942. Waren de controleurs oorspronkelijk alleen in het seizoen actief, doordat er ’s winters gekeurd werd in de gladiolen kon een aantal in vaste dienst komen. Het doen van keuringen werd steeds moeilijker omdat fietsen gevorderd werden en banden niet meer te koop waren. Na de oorlog kwamen er steeds meer kwekersverenigingen die zich voegden bij keuringsdiensten: in 1946 De Tulp, in 1947 de Dahlia-verenigingen, in 1951 De Lelie en in 1956 Het Bijgoed.

De keuringen
Bij de verschillende gewassen werd op verschillende aantastingen gekeurd. Bij narcis vooral narcisvlieg en aaltjes. Dat leverde soms rare zaken op. In 1941 moest een Texelse kweker een hele partij vernietigen vanwege de narcisvlieg. Hij weigerde en vond, dacht hij, een andere methode. Hij liet jongens de narcisvliegen vangen. Iedere
gedode vlieg leverde 1 cent op. Het ging van kwaad tot erger en in 1951 zijn 12 ha. omgeploegd en vernietigd en ook het jaar erna was dat noodzakelijk. Hyacinten werden oorspronkelijk in de schuur gekeurd op geelziek. Bij irissen werd vooral gelet op aaltjesziek. Bij gladiolen was tripsaantasting een probleem. Al deze gewassen hebben ook last van virusaantastingen, maar virussen waren nog niet zo lang bekend. Pas na de uitvinding van de elektronenmicroscoop
in 1931 konden virussen gedetecteerd worden, maar keuringen op virusaantasting zouden nog jaren op zich laten wachten, want pas ongeveer 20 jaar later kwamen de eerste testen om virussen bij bolgewassen aan te tonen. Dahlia’s en lelies ondervonden veel hinder
van virussen. Bij sommige leliekwekers was 100% virusziek, maar niet alle kwekers accepteerden maatregelen en er moest soms politiebegeleiding worden gevraagd om een perceel te kunnen ruimen.

Theoretische benadering
Tot de 60-er jaren van de vorige eeuw was de organisatie van de keuringsdienst erg praktisch gericht. Dankzij het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek (LBO) was er in het vak weliswaar grote vooruitgang geboekt, maar dat had zich nog niet goed vertaald binnen de keuringsdiensten. Vanuit het ministerie en de PD werd aangedrongen op een hoger niveau. Ook wilde men minder invloed van de bollenwereld zelf. Het was toch een vorm van “de slager keurt zijn eigen vlees”. Even hing de toekomst van de keuringsdienst aan een zijden draadje, maar er kwam een oplossing. Met de aanstelling in 1962 van ir. H. van Os werd een vernieuwende stap gezet. De controleurs werden theoretisch bijgespijkerd. Dat virussen overgebracht werden door luizen was in die tijd voor sommige controleurs, net als voor sommige kwekers, een nieuwigheid. Door scholing werd ook de voorlichting beter. Er was zelfs een tijd dat de dienst briefpapier gebruikte met het opschrift: “keuringsdienst
en voorlichtingsdienst”.

Virus
In de vijftiger jaren komen er testen om virussen aan te tonen. Dat gebeurde bij het LBO waar konijnen en paarden gebruikt werden om antiserum voor virusherkenning aan te maken. De keuringsdienst had zelf geen laboratorium en daarom kwam een medewerker van de dienst vanaf 1962 bij het LBO te werken. Tulpen werden ook na de oorlog nog niet door de keuringsdienst gekeurd. Virusbesmetting was deels bekend. Het was voor veel kwekers een diepe teleurstelling dat die prachtige gebroken tulpen virusziek bleken. Ook werd er nog lang geloofd in oude wijsheden als: ratelvirus (virus overgebracht door aaltjes) komt door de kou, of als je een bol laat vallen is hij volgend jaar virusziek. Eerst werd door de tulpenkwekers gedacht dat men de problemen zelf wel kon oplossen, maar dat bleek te simpel gedacht. Engeland en Amerika eisten gezonde tulpen en om de export niet in gevaar de brengen besloot men veldkeuringen door de PD toe te staan. Dat duurde tot 1988 waarna de keuringen overgedragen werden naar de BKD (deze afkoring is dan al helemaal ingeburgerd).

Kwaliteitskeuring
Keuringen op ziektes waren er dus al lang, maar een kwaliteitskeuring, hoewel in bepaalde gebieden en voor gepaalde gewassen al vrijwillig georganiseerd, kwam er pas door een wettelijke basis. In 1980 werd per koninklijk besluit het Landbouwkwaliteitsbesluit Bloembollen aangenomen. De uitvoering van de keuringen kwam bij de BKD en werd geleidelijk ingevoerd. In
1982 begon dat met iriskeuringen. De Darwin hybride soorten Apeldoorn en Golden Apeldoorn waren de eerste tulpen die gekeurd werden volgens de kwaliteitsnorm. Geleidelijk aan breidde het aantal gewassen dat gekeurd werd op kwaliteitsnormen zich uit.

Eigen gebouw
De BKD had al vanuit diverse locaties gewerkt toen er een tip binnenkwam dat een Europese subsidie mogelijk te gebruiken was voor de bouw van een eigen gebouw. De tip kwam van professor Schenk van het LBO. Al vanaf de eerste jaren was er goed samengewerkt met het LBO. Het eerste BKD-laboratorium werd zelfs in 1979 ingericht in de konijnenstal van het LBO. In 1923 begon de dienst bij wijze van spreken in de woonkamer van de eerste directeur. Daarna volgden in Haarlem het Krelagehuis en de Wilhelminastraat en intussen waren de burelen in Treslong in Hillegom. Een eigen locatie was zeer welkom en met de subsidiemogelijkheid kon men naarstig op zoek naar een locatie. Dat werd aan de Zwartelaan. De officiële opening van het gebouw liet men samenvallen met het 60-jarig bestaan van de dienst in maart 1982.

Sceptisch
Een belangrijke test om virussen aan te tonen was de Elisa-test (enzyme-linked immuno sorbent assay). Vanaf ongeveer 1980 wordt deze test toegepast, eerst voor lelies, later ook bij andere bolgewassen. Deze test toont meer virussen aan dan met de eerdere keuringen. Daardoor werd de test in eerste instantie nogal gewantrouwd. Ook over de kwaliteitskeuringen is men sceptisch. Begin tachtiger jaren lijkt het vertrouwen, wat de BKD in 60 jaar heeft opgebouwd, tanende. Dankzij de Japanners, die heel veel waarde hechten aan de strenge kwaliteitskeuring van de BKD, zag men de waarde van de keuringen uiteindelijk in. Wat zich weer vertaalde in een flinke stijging van de export naar Japan. Japanners
lopen ook mee met de veldkeuringen. Het land eist ook strengere keuringen dan de standaardkeuringen.

Vernieuwingen
Vanaf de start van de keuringsdienst waren er steeds vernieuwingen. Tegenwoordig heeft men ook te maken met Europese wetgeving. De automatisering luidde een nieuwe fase in. Eerst klopten kwekers die kampten met een ziekte in een bolgewas, waarvan ze de oorzaak niet wisten, voor raad aan bij het LBO. Die taak is geheel overgenomen door de BKD. Het aantal monsters dat beoordeeld moest worden steeg enorm. In 2018 waren het er al 33.000. En die aangeboden monsters kwamen ook nog in pieken. Dat vroeg natuurlijk om maatregelen om de testen efficiënter te maken. Op diverse manieren werd tijdwinst geboekt. Maar het was ook nodig om het laboratorium te vergroten en te moderniseren. In 2020 was de nieuwbouw een
feit. Het ontwikkelen van nieuwe toetsen en verdergaande digitalisering blijven uitdagingen.

Honderd jaar
Op 21 juni 2023 vierde de BKD haar 100-jarig bestaan en waren er rondleidingen in het laboratorium. In die 100 jaar veranderde de keuringsdienst van een organisatie van het bollenvak naar een  organisatie voor het vak. Vanaf 1979 isde BKD een zelfstandig bestuursorgaan en voert taken uit die in de wet zijn vastgelegd voor bloembollen. De BKD is een bloeiend bedrijf dat steeds zal innoveren en zich zal aanpassen aan de veranderende tijd en dienend is aan onze nationale trots: de bloeiende bollen. De geschiedenis van de afgelopen 100 jaar is ook verwerkt in een geschenk aan de 100-jarige BDK: de reuzenbol, geschilderd door Lisette Hogewoning. De bol werd op de feestdag onthuld en staat voor het kantoor aan de Zwartelaan.

Gebruikte bron

O.a.: Phileen Meertens: Goed gekeurd: 75 jaar Bloembollenkeuringsdienst.
1In het BKD-jubileumboekje Goed gekeurd: 75 jaar
Bloembollenkeuringsdienst staat dat in 1923 de eerste
vrijwillige veldkeuringen voor narcissen werden uitgevoerd,
maar dat blijken keuringen met bindende voorwaarden te zijn
geweest. Bron: Maarten Timmer: Het Centraal Bloembollen
Comité, een succesvolle samenwerking die niet duurzaam bleek.

De hartpagina: luchtfoto van de Heereweg richting het zuiden.

De Heereweg, er komt geen eind aan

Door Deen Boogerd

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Weer eens wat anders zo’n gekantelde hartpagina. Er zit nog een stukje meer aan de bovenkant, daar kon je in de verte heel vaag Leiden zien. Links onderaan kijken we in de tuin van familie Langeveld met bollenschuur. Ernaast ziet u de oprit naar villa De Venne met bollenschuren. Aan de overkant van de ‘Verlaener Santsloot’ is de Rijkstuinbouwschool met ernaast een huis genaamd MARIA. Bij Leo van Grieken ligt een gigantisch bloemenmozaïek in de tuin, waar heel wat mensen zich staan te vergapen aan al dat moois. Rechtsonder de tweelinghuizen met de inrit naar het bollenbedrijf Hulsebosch. Dan het huisje in de brug, de bakermat van de familie Ruigrok. Voorbij de bocht in de Zandsloot de bollenschuur van Van Kampen. De mooie witte villa ‘Wassergeest’ met het land van Belle en Teeuwen. Tegenover het ‘Deverlaantje’ met het boerderijtje zien we grote witte letters met G. v. Parijs op het schuurdakje staan, nu staat op dat stuk het grote INTRATUIN wat dit jaar 100 jaar bestaat. Hoe hoger we komen hoe kleiner de bebouwing, maar net voorbij de Staalbrug zien we wat nu B&B ‘De Blossem’ is. Dan de dubbele Treffers-penning winnaar. Metsers op 359 ‘De Uithof’ met op de gevel  van de schuur met schoorsteen 1923 ook al een 100-jarige dus. Op de hoek van de 2e Poellaan net voorbij firma Van der Slot en net voor het blokje huizen van Cock Schenk is het vuilnisbeltje wat bekend stond als ‘De Gribus’. De plek waar ondergetekende mag wonen. Toen Rutgrink daar ging bouwen(1954) moesten zij een kleine 60 vrachtwagens vol met vuilnis naar de legale vuilnisbelt vervoeren. Als we nu naar links kijken richting Ringsloot staat net achter de rietschelft nog een huisje. Dat is wat er nog over was van de afgebrande boerderij/bollenschuur van Guldemond. De hoek van de Catharijnelaan aan de rechterkant waar nu TOP-keukens en HACO hun zaken doen. Wegrestaurant ‘De Engel’ met aan de overkant van de weg naast Onderwater en het laantje van Duineveld het brandweerhuisje wat net aan ons zicht onttrokken is. Of stond het er al niet meer? Dat is nu jammer, we willen zo graag dat brandweerhuisje zien! Nou vooruit dan maar en dan ook nog in kleur, alhoewel het brandweerhuisje nogal grijs staat te zijn. Aan de overkant van de Engelenbrug zien we een witgepleisterde schuur, die is van Dames&Werkhoven. Nu wordt het wel heel erg klein. Het is
dat daar de Van der Zonnetjes schijnen en de Engelenkerk overal boven uitsteekt anders…. maar toch net tegenover de 3e Poellaan bij Cafe Van Diemen staat de schuur van Van Zanten als een soort landmark aan te geven dat daar net voorbij de Heereweg opeens Hoofdstraat wordt en dan zitten we bij onze zuiderburen. Beste buurtjes, die Sassemers!

De Leeuwen waar kwamen ze vandaan, waar zijn ze gebleven?

Op de pagina 14 van dit Nieuwsblad en op een ansichtkaart van van het poortje van buitenhuis Roosendaal zijn 2 leeuwen te zien. Waar zijn deze gebleven?

Boogerd, D

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Kijk eens goed naar de entree van Keukenhof op de vogelvlucht
van pagina 14 en ook eens boven het poortje op de ets van Rosendaal. De oude ansicht liegt er zeker niet om! De Hr. A. M. Hulkenberg windt er ook geen doekjes om in zijn “Lisse in oude ansichten deel 2”, als hij schrijft, “De beide zuilen met de Leeuwen (waarschijnlijk oorspronkelijk afkomstig van Keukenhof) moesten van “monumentenzorg” gehandhaafd blijven.” Een smoes over een ongeluk, één leeuw in brokken en de zgn. resten zijn voor veel geld vertrokken naar Bennebroek. Is dit nu wel zo gegaan als het hoorde te gaan? Het is Lisses erfgoed! De Leeuwen van Rosendaal zouden weer hier een plek moeten krijgen, vindt u ook niet? Monumentencommissie, ligt hier een taak voor u? Zijn de mensen van de Grote Sparrenlaan in Bennebroek ook van mening dat ze in Lisse thuis horen?

Hoe rond 1700 ‘den duvel’ regeerde op Keukenhof Deel 1: De ‘wufte’ gouvernante, 1680

Rob Pex heeft een nogal pikant verhaal opgedoken over een gouvernante of was het meer een vreemde tante? Het was in ieder geval op het landgoed Keukenhof. Zo iets als: “als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel”. Oud nieuws met nog steeds nieuwswaarde.

Rob Pex

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Rond 1700 was het echt niet pluis op de Keukenhof. Verschillende akten getuigen daar nog van. In twee of meer afleveringen ga ik hier op in. Hier volgt het eerste deel over Elisabeth, de gouvernante, die er een losse levenswandel op na hield.

Nieuw personeel, 1680
Hendrik van Hoven sr., eigenaar van het huis Keukenhof (toen nog geen kasteel), had in 1680 nieuw personeel aangetrokken.1 Het waren een zekere Margo en Anneke, dienstmaagden, Jan, de knecht (die zich later Jan Franςois van Berlo noemde), en Elisabeth, de gouvernante, welke laatste ook wel ‘Builens’ werd genoemd. Met name het aannemen van de gouvernante zou een grote vergissing blijken…

De bloemetjes buiten zetten
Als Hendrik van Hoven afwezig was, nam Elisabeth deze gelegenheid waar en ging de bloemetjes buiten zetten.2 Er kwam dan op haar uitnodiging een jongeman naar Keukenhof, ook wel Brunnings genaamd, en dan was het feest. Dan gingen de twee met zijn rijtuigje naar de stad om eens lekker uitgebreid geld uit te gaan geven. Op een gegeven moment kwamen ze weer terug en ontdekten ze dat Van Hoven weer terug was gekomen! Oeps! Van Hoven was vreselijk kwaad op haar. Zodanig dat de arme gouvernante begon te huilen. Maar ze bekeerde zich niet van haar ‘nootruftig’ gedrag.

Het getuigenis van de timmerman
Op een dag was timmerman Jurriaen Bruinse Vreeburg, oud ‘omtrent 58 jaren’ vanuit het dorp naar Keukenhof  gekomen.3 Hij moest een klusje doen voor de gouvernante. Hij ging dus op weg naar Keukenhof, ging de buitenpoort door (die waarschijnlijk aan de Stationsweg stond) en kwam voor de binnenpoort te staan. Het was al donker, maar hij zag duidelijk dat onze gouvernante een ladder tegen de gevel aan de noordwestzijde (waar zich tegenwoordig de fraaie renaissance-ingang bevindt) had gezet en via één van de ramen naar binnen kroop. Even later kwam ze weer naar buiten met enige waardevolle spullen. Dat is nog eens gedurfd! Timmerman Vreeburg kon niet door de binnenpoort komen en riep de knecht, Jan Franςois van Berlo. Of Vreeburg nog zin had om voor Elisabeth te werken, nadat hij haar bravourestuk met de ladder had gezien, vertellen de stukken helaas niet. Maar hij zal er zeker een raar gevoel van overgehouden hebben…

Begraven meubeltjes
Op 20 mei 1689 leggen ook Maria Jans van der Horst ‘tegenwoordig Huijsvrouwe van Willem Benjaminse’ en Aaltje Harmens van Cleef, gehuwd met Pieter Jorisse Barnhoorn, een verklaring af over die vreemde gouvernante op Keukenhof.4. Daaruit blijkt dat ze wel vaker spulletjes ontvreemd had van haar meester. Maar het wordt nog gekker als we lezen dat daar zelfs meubeltjes bij zaten, die ze dan ‘verborgen ende onder d’aarde had doen delven op twee bijsondere plaatsen agter den hoijberg bij ’t boerenhuijs’. Jammer voor eventuele archeologen, maar de meubeltjes waren al spoedig ‘aldaar gevonden ende agterhaald’. Er kwamen dus weleens heel vreemde dingen in de grond terecht, die dan eeuwen later worden opgegraven en waarvan men geen idee heeft hoe die voorwerpen daar nou terecht zijn gekomen…… Dat is nou archeologie!

Ontslag, 1680
Hoe dan ook, de gouvernante kreeg uiteindelijk haar congé; ze kon vertrekken. Dat gebeurde nadat ze was betrapt in een kamertje op Keukenhof met de eerder genoemde jongeman. Ze hadden het bed met elkaar gedeeld. Van Hoven deed de boel op slot en het minnend paar kon dus de kamer niet meer uit komen!5 Dit was natuurlijk koren op de molen voor de roddelmachine in het dorp. Al spoedig deed dan ook het gerucht de ronde dat ‘den duvel’ op Keukenhof regeerde! Van Hoven zal daar waarschijnlijk niet erg blij mee zijn geweest…

Jan Franςois van Berlo
Er was nog een andere opvallende persoon op Keukenhof. We noemden hem al zoëven: Jan Franςois van Berlo. Hij was in 1680, tegelijkertijd met Elisabeth, de gouvernante, als knecht in dienst getreden bij Hendrik van Hoven sr. op Keukenhof. Vermoedelijk kwam hij uit Berloz in het huidige België. Oorspronkelijk heette hij gewoon Jan, maar dat was te eenvoudig, waardoor hij zijn naam verfranste. Waarschijnlijk had hij het wat hoog in zijn bol, omdat hij op goede voet stond met zijn werkgever, de heer Van Hoven. Financieel ging het ook niet slecht met Jan Franςois, want hij kocht in 1687 nog een leuk huisje in het dorp en had ook nog een boerenbedrijfje met personeel.6. Maar dan, in 1688, neemt hij de wijk naar de Zuidelijke Nederlanden. Terug naar zijn ‘roots’ dus.7. Mogelijk gevlucht voor schuldeisers? We vernemen dat de regenten van het St. Annahofje te Leiden een hypotheek hadden op het huis dat hij gekocht had, groot f 600. 8 .Maar zijn meester op Keukenhof stond voor zijn schulden in en verbond daarbij….. de buitenplaats Keukenhof! 9. Dat is nog eens joviaal! Weer een bewijs te meer dat knecht en meester op Keukenhof kennelijk op goede voet stonden met elkaar. In de volgende aflevering gaan we het hebben over de bastaardzoon van Hendrik van Hoven, die het ook te bont maakte op Keukenhof.

Met dank aan Lizette

Bronvermelding
1 ELO, RA Lisse inv.nr. 30, fol. 198. Getuigenverklaring d.d. 26 april 1689.

2 Idem.

3 Idem.
4 ELO, RA Lisse inv.nr. 30, fol. 203.

5 Idem.

6 Voor de aankoop van het huis op 5 september 1687 zie: ELO, RA Lisse inv.nr. 11, fol. 182. In 1680 wordt Jan van Berlo in het kohier van het zout-, zeep-, heren- en redemptiegeld
‘koeyhouder’ genoemd, ‘met vier Bouwmeijts
off bouwknechts’. Zie ELO, gemeentearchief Lisse inv.nr.
229, deel 2, fol. 10 vs.

7 ELO, RA Lisse inv.nr. 30, fol. 158.

8 ELO, RA Lisse inv.nr. 11, fol. 182.

9 ELO, RA Lisse inv.nr. 30, fol. 287 vs. Akte d.d. 22 maart

Schilderij van een anoniem kunstenaar van Keukenhof omstreeks 1700. Mede gepubliceerd in: A.M. Hulkenberg, Keukenhof (1975), afb. 10. De buitenpoort die in één van de getuigenverklaringen genoemd wordt, is vermoedelijk het hek in het midden onderaan. Vandaar leidde een laan recht op het huis Keukenhof, waar men de binnenpoort tegenkwam. Hier op het schilderij is dat meer een fors hek. Als men die passeerde kwam men op het erf van het herenhuis. Achter het huis is de boerderij in beeld gebracht, waar de meubeltjes begraven werden door Elisabeth, de gouvernante.

Bij de voorplaat: een turfschip

Een foto van een zeilschip met turf voor de stomp van de molen van Beelen om de stoomturbine te kunnen laten draaien.

Redactie

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Breda had een turfschip maar zo u ziet in Lisse hadden we ook beurtschippers die turf vervoerden. Goed afgedekt want turfblokken moeten wel droog blijven anders gaat het moeilijk branden. De afgeknotte molen kon de maalderij van Beelen niet meer aandrijven, daarvoor in de plaats was een stoomturbine gekomen. Dat was een veelvraat van turfblokken en ander goed brandbaar materiaal als hout en kolen, om de manometer op de juiste stand te houden. Onze trouwe schrijver van de rubriek OUD NIEUWS Dirk Floorijp haalt in dit nummer ook de beurtvaart even aan. Hierbij wordt een bepaald type beurtschip genoemd en wel de Damschuit. Dit soort binnenvaartschepen, ook wel maatschepen genoemd, zijn heel lang in gebruik geweest. Iedere werf maakte dit soort schuiten voor een bepaald vaargebied. Zo had je o.a. de Roosendaalse, de Friese, de Zevenbergse en de Westlandse maatschepen.