Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners

Genealogie van het geslacht Vreeburg Lisse

In mei 2021 is het boek ‘genealogie van het geslacht Vreeburg Lisse’ verschenen. Het is geschreven door  Cees Laken. Zijn moeder heette Vreeburg. De VOL heeft via Arie de Koning een boek ontvangen.

Nieuwsflits

Nieuwsblad Jaargang 20 nummer 3, 2021

n mei 2021 is het boek ‘genealogie van het geslacht Vreeburg Lisse’ verschenen. Het is geschreven door  Cees Laken. Zijn moeder heette Vreeburg. De VOL heeft via Arie de Koning een boek ontvangen. In mei 2021 is het boek “Genealogie van het geslacht Vreeburg Lisse” verschenen, geschreven door de auteur Cees Laken uit Den Haag. Zijn moeder heette Vreeburg en haar voorouders komen uit Lisse. Ons deskundig lid van de VOL, Arie de Koning, heeft hem geholpen om de genealogie van zijn voorouders Vreeburg in Lisse op te sporen. De familie Vreeburg is in Lisse vanouds al een zeer bekende familie. Met o.a. Juriaan Bruijnsz Vreeburg (ca.1635-1706), meester timmerman en aannemer is de oudst bekende Vreeburg uit Lisse is en volgens het trouwboek van de Agathaparochie uit Bergen bij Alkmaar afkomstig is, trouwde in 1660 met Duijfje Warboutsdr Seestraten. Ze woonden in het centrum van Lisse tegenover het kerkhof, vlakbij of op de plek van de huidige Agatha kerk. Zijn naam komt veel voor in in stukken over de gebieden die hij in Lisse bezat o.a. in Berkhout langs de Veenderweg of Delfweg (zie pag 23 in Nieuwsblad nr 2 van 2021) en als eigenaar van veel gebieden in Lisserbroekerpolder (zie ook kaart A852 van het Hoogheemraadschap Rijnland). Hoewel de oudste zoon en ook de kleinzoon van de stamvader Juriaan Bruijnsz Vreeburg allemaal timmermannen waren, had de achterkleinzoon van Juriaan Bruijnsz Vreeburg, Bruijn Juriaansz (1736-1799) niets op met het timmerberoep van zijn grootvader en vader en vertrok naar Voorschoten waar hij schipper werd. Vandaar uit verhuisde zijn kleinzoon Johannes Adrianus (Joes) Vreeburg naar Leiden. Zijn zoon Juriaan Johannes Vreeburg (1827-1915) is de stamhouder van de in dit boek nader beschreven tak van de Vreeburgen. Zijn zoon Bernard Vreeburg (1877-1953) werd slager in Leiden en staat afgebeeld op de voorpagina van dit boek. Het boek omvat 105 pagina’s met ca. 80 afbeeldingen. Het boek is in eigen beheer door Cees Laken uitgegeven en kost €22,50/ex en kan via de Vereniging ‘Oud Lisse’ worden gekocht.

Trekvaartbelevingsroute

Het project Trekvaartbeleving  heeft 7 verschillende wegwijzers langs de trekvaart opgeleverd met veel info daar op.

Nieuwsflits

Nieuwsblad Jaargang 20 nummer 3, 2021

Langs de Trekvaart Haarlem–Leiden zijn in augustus jl. zeven verschillende wegwijzers geplaatst. Op
informatieborden wordt de geschiedenis van de trekvaart en de trekschuit verteld. Eén ervan staat langs de Leidsevaart in Lisse bij Halfweg. Hier stond het commissarishuis Halfweg en vlakbij staat de stenen paal, die de helft van het traject markeert. Ook de herberg Halfweg ofwel café Spoorzicht en station Lisse bij de Delfweg krijgen aandacht. De informatiepanelen zijn bedoeld om de Leidsevaart en Haarlemmertrekvaart bekend te maken bij
een breder publiek. Op twee locaties, waaronder in Halfweg Lisse, kunt u bovendien een quiz spelen of een puzzel maken en luisteren naar verhalen over de trekvaart. Eind 2021 komen er langs de recreatieve route nog twee extra aanlegsteigers. De zeven wegwijzers staan allen op Zuid-Hollands grondgebied. Het is de bedoeling dat ook in Haarlem en Heemstede informatiepanelen komen. Het project Trekvaartbelevingsroute is gefinancierd door de Provincie ZuidHolland, Holland Rijnland en het gebiedsprogramma B(l)oeiende Bollenstreek (gemeenten Katwijk,
Noordwijk, Hillegom, Lisse en Teylingen). Teksten en afbeeldingen voor de borden zijn samengesteld door Marca Bultink. Ontwerp en uitvoering zijn van Buro Kloeg.

Trekvaartbelevingsroute

 

 

BIJ DE VOORPLAAT: De Korenmolen

Een oude luchtfoto van de Hobahohallen. Ook de molenstomp van Beelen staat er op. De gracht is nog niet gedempt.

Jaargang 20 nummer 4, 2021

Redactie

De gracht met de afgeknotte molen “De Korenbloem” van Beelen in de bocht. De bocht die is er nog, niet meer zo vloeiend, maar wel herkenbaar. “Wat ben je toch veranderd in de jaren”, zong tante Leen over het mooie Amsterdam uit haar jeugd. Amsterdam heeft vrijwel al haar grachten nog. Lisse had er maar één en die konden we niet behouden.

De Gracht, de Haven, de Waag en de korenmolen.

Eén en al bedrijvigheid! Lisse was eigenlijk een soort wereldhaven. Onze bollen gingen hier vandaan naar alle uithoeken op onze aardbol. Door diezelfde bollen komt men uit de hele wereld een kijkje nemen in Lisse want hier begint de lente immers. Al die ‘bollenpelgrims” komen hier het voorjaar begroeten in onze achtertuin De Keukenhof.
Lisse moet je niet uitvlakken…..chauvinistisch? Echt niet!

Luchtfoto vsan molen van Beelen en de Gracht

Brug vernoemd naar Lissenaar Willem Meijwaard

De Brabantse gemeente Oirschot heeft een nieuwe brug o.a. vernoemd naar de Lissese oorlogsstrijder Willem Meijwaard en daar de naam Stönner-Meijwaardbrug aan gegeven. Hij kwam daar om het leven.

Nieuwsflits

Jaargang 20 nummer 2, 2021

De Brabantse gemeente Oirschot heeft een nieuwe brug o.a. vernoemd naar de Lissese oorlogsstrijder Willem Meijwaard en daar de naam Stönner-Meijwaardbrug aan gegeven. De naam Stönner-Meijwaardbrug herinnert aan twee leden van de legendarische Prinses Irene Brigade: Rinus Stönner en Willem Meijwaard, die in oktober 1944 bij de bevrijding van Oirschot om het leven kwamen door Duitse beschietingen. Willem Meijwaard (1918) groeide op in Lisse aan de Stationsweg, in een armzalig huizenblokje dat toen bekend stond als ‘De Steeg’. Hij was de oudste van de negen kinderen van zijn ouders. Volgens zijn broers en zussen was hij een vrolijke jongen op wie de armoedige omstandigheden in die tijd geen vat leken te hebben. Willem wilde gaan werken bij de politie. In 1938 tekende hij voor zes jaar bij het Korps Mariniers in Rotterdam en een jaar later werd hij uitgezonden naar Curaçao. Door de bezetting was er geen contact met Nederland mogelijk. Alleen het overlijdensbericht van zijn vader bereikte Willem Meijwaard via het Rode Kruis in 1942. Met de Prinses Irene Brigade kwam hij in 1944 weer terug naar Europa om samen met de geallieerden mee te vechten tegen de Duitse bezetter. De jonge marinier rukte met de Prinses Irene Brigade via Frankrijk en België op naar het front dat in Nederland kwam te liggen. Bij gevechten rond Eindhoven ging het mis. Willems moeder dacht toen nog dat haar zoon veilig aanwezig was op Curaçao en hoorde pas na de bevrijding in 1945 dat Willem bij de bevrijding van Oirschot op 26-jarige leeftijd was gesneuveld.De Stönner-Meijwaardbrug is een fiets- en wandelbrug over het Wilhelminakanaal in Oirschot, onderdeel van een groene verbinding van 14 kilometer tussen Eindhoven en Oirschot.

Bron:

Artikel van Ed Olivier in het Leidsch Dagblad

Willem Meijwaard

Lissese cultuurhistorie herzien en opnieuw in kaart gebracht

De cultuurhistorische elementen in het landschap rondom Lisse zijn in het voorjaar van 2021 opnieuw geïnventariseerd.

Nieuwsflits

Jaargang 20 nummer 2, 2021

Dit werd gedaan door een werkgroep bestaande uit 3 leden van het CultuurHistorisch Genootschap Duin- en Bollenstreek (CHG) en 4 leden van de Vereniging ‘Oud Lisse’. Deze werkgroep heeft de update van dit deel van de Cultuurhistorische Atlas (CA) eind mei 2021 afgerond. De nieuwe omgevingswet schrijft gemeenten sinds 2012 voor om een cultuurhistorische waardenkaart te maken. Op deze kaart worden landschappelijke en cultuurhistorische elementen ingetekend die relevant zijn voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Omdat het (CHG) al veel informatie in zijn digitale atlas heeft staan, wordt met de gemeenten in de Duin- en Bollenstreek samengewerkt bij het vervaardigen van hun waardenkaart. Noordwijk was pilot bij deze samenwerking. Afgelopen jaar heeft overleg plaatsgevonden met Hillegom. Dit jaar worden de gemeenten Lisse en Katwijk ter zijde gestaan met het vervaardigen van hun cultuurhistorische waardenkaart. Voor Lisse is de CHG-Atlas grondig doorgenomen. “Een grote klus”, aldus Sophie Visser, historisch geograaf en voorzitter van de werkgroep Cultuurhistorische Atlas van het CHG. Samen met vrijwilligers van de Vereniging ‘Oud Lisse’ zijn veel gegevens geüpdatet en aangevuld. Honderden landschappelijke elementen en gebouwen zijn in tien weken doorgelopen, nader beschreven, nieuw opgenomen en eventueel ook ter
plekke gecheckt, gefotografeerd en verwerkt. De Atlas is een bron van informatie voor een ieder die daar gebruik van
wil maken. Alles in het landschap dat potentieel relevant of interessant is en waarvan nog iets bestaat, is er in opgekomen. Bij elk element staat informatie over de oorsprong ervan en de eventuele veranderingen die het later onderging. Met oude kaarten en met foto’s en teksten worden de locaties van oude landschappen en het verdwenen erfgoed verder inzichtelijk gemaakt.

Waardenkaart van Lisse 2021

EEN KAPITALE HOFSTEDE AAN DE VEENDERLAAN, deel 1

Na het overlijden van schout en secretaris mr. Hannard van Gorcum (Lisse 1632- Lisse 1681) stond een kapitale hofstede te koop aan de Veenderlaan. De buitenplaats “Berkhout” waar het over gaat, wordt met geen naam genoemd en heeft waarschijnlijk pas na 1681 zijn naam gekregen. . In dit Nieuwsblad wordt alleen het verband met Jan Six behandeld.

Nieuwsflits

Jaargang 20 nummer 2, 2021

Berkhout heeft een lange geschiedenis en het verzorgingshuis verwijst naar deze mooie buitenplaats en houdt deze naam in ere. Berkhout stond daar van 1645 tot 1775. Cornelis Pronk tekende het in 1715 zo.

Na het overlijden van schout en secretaris mr. Hannard van Gorcum (Lisse 1632- Lisse 1681) stond een kapitale hofstede te koop aan de Veenderlaan. De buitenplaats “Berkhout” waar het over gaat, wordt met geen naam genoemd en heeft waarschijnlijk pas na 1681 zijn naam gekregen. Er wordt alleen gesproken over een hofstede aan de Veenderlaan. De heer Jan Six is er meerdere keren gaan kijken, zelfs op de boeldag, om deze te kopen, doch heeft ervan afgezien om welke reden dan ook. Hij liet daarna in 1689 Sixenburg bouwen aan de Leidsevaart.

 

Compareren
Op 27 juni 1691 passeert een akte waarin meerdere getuigenissen zijn vastgelegd over de hofstede aan de Veenderlaan. Voor de schepenen Jacob Ottense Kranenburg en Adriaan Aelbertse van den Bos compareerden, tegenwoordig zouden we zeggen verschenen, maar liefst 17 personen om te getuigen voor Sijburg van der Horst, de weduwe van mr. Adriaan van Gorcum. Deze Adriaan was de vader van de al eerder overleden mr. Hannard van Gorcum. De getuigen zijn volgens de akte alle van competenten ouderdom en versogt sijnde omme der getuijgenisse der waarheijt ende verklaart waaragtig te wesen.

Tijdsbeeld
De getuigenissen geven een interessant kijkje in het buitengebeuren van de hofstede. Daar wordt in een volgend Nieuwsblad nog verder aandacht aan besteed. In dit Nieuwsblad wordt  alleen het verband met Jan Six, heer van Vromade en Wimmenum ( A’dam 1618– A’dam 1700), behandeld. Jan Six was sinds 1679 lid van de vroedschap van Amsterdamen werd er in 1691 tot burgemeester benoemd. Recent verscheen het door Vereniging ‘Oud Lisse’ uitgegeven boek ‘Sporen van Six in Lisse, De voetafdruk van een Amsterdams familie op een dorpsgemeenschap in de jaren 1640-1763’

De getuigenissen
Over Jan Six laten we de 2e getuige Philips Dirkse van Steijn, een van de tuinlieden, aan het woord. Het getuigt dat hij: ten versoek ende met ende benevens ‘d heer Jan Six, burgemeester der stad Amsterdam terwijl de voors: hofstede te koop stond op de plaats was geweest, ende de boomgaarden naukeurig hadden besien, ende den ouden boomgaard niet euvel, dog den nieuwen boomgaard heel wel hadden bevonden, in voegen dien heer daar van heel
wel voldaan was Blijkbaar was Jan Six niet erg onder de indruk van de oude boomgaard, maar was hij zeer zeker tevreden over de nieuwe boomgaard. Diezelfde Van Steijn wordt later in de verklaring nogmaals aangehaald. Hij verklaart dan: dat hij ten tijde hij met de burgemeester Jan Six de hofstede was besien ende daarna nog alleen op desselfs ordre tot verscheijde malen op de hofstede hadde geweest, terwijl de voorsz: hofstede te koop stond, ook in de vijvers telkens, ende selfs ook op den dag van het boelhuijs, van de req, van de liefhebberie ’t welk des daags na de verkoopinge van de hofstede was, gesien hadde dat overvloedig vele groote carpers, ende andere vissen in de vijver waren, ende in de bijten met groote menigte door malkander crioelden, ende door drongen. Blijkbaar was de belangstelling van Six voor de hoeve zo groot dat hij meerdere keren met Van Steijn is gaan kijken in de tijd dat de hoeve te koop stond. Dan kijken ze ook naar de vijvers. Op de dag na de verkoop van de hoeve bezoeken ze samen ook het boelhuis. Bij een boelhuis wordt een veiling van de inboedel gehouden. Of Six wat kocht van de boedel blijkt niet uit dit stuk, maar dat zijn belangstelling voor de hoeve in Lisse groot was is duidelijk.

Sixenburg
De hoeve aan de Veenderweg werd dus niet gekocht door Six. Mogelijk oriënteerde Six zich breder in onze omgeving. Vanaf 1657 werkte men aan de Trekvaart van Haarlem naar Leiden. In 1658 was het veerhuis Halfwegen gebouwd, eigendom van de steden Leiden en Haarlem. In 1689 ontving de stad Leiden, eigenaar van de gronden zuidelijk van het veerhuis, het verzoek om percelen in erfpacht te krijgen en een brug met een “steenen voet over de togtsloot “ te mogen bouwen, ten zuiden van het huis Halfwegen, met de bedoeling om aan de Trekweg een bouhuijs en boomgaard aan te leggen. De aanvrager en later bouwer is Jan Six. Na de bouw van het huis dient Six nog een verzoek in voor vrijdom van tol bij het passeren van het tolhek. Het is aannemelijk dat Jan Six zeker ’s zomers dikwijls op Sixenburg heeft vertoefd. Zouden de vijvers bij de hoeve aan de Veenderweg dan nog zo’n overvloed aan grote karpers hebben gehad als toen hij ze op de dag van het boelhuis in de bijten door elkaar zag krioelen? ■

 

Ligging Volgens de Verponding van 1735 lag buitenplaats Berkhout in de Oude Mosveense buurt, als nr. 60. Ten westen van de Heereweg, ten zuiden van de Veenderweg, ten noorden van het afgegraven Berkhouter Duintje. De huidige locatie is om en nabij woonzorgcentrum Berkhout, Berkhoutlaan 15. Oostelijk van Berkhout lag de moestuin, westelijk het bos van Berkhout, vóór hofstede De Wolff.

Buitenplaats Berkhout

 

 

Het verhaal van de gasfabriek

De Lissese gasfabriek is gesloopt in de zeventiger jaren. De gasfabriek is gesticht in 1905. Arie Raaphorst verhaalt over de perikelen over de plek waar de gasfabriek zou moeten komen. Eigenbelang bij de raadsleden  en familieleden speelde een belangrijke rol in de talrijke raadsvergaderingen.

Arie in ’t Veld

Jaargang 20 nummer 2, 2021

Op de plek aan het einde van de Kanaalstraat langs de Ringvaart verrijst het nieuwe woonwijkje: Nieuw Meerzicht. Met straatnamen die niet zo’n eenvoudige verbinding leggen met hetgeen hier vroeger was gevestigd. Zoals Zonnestraal en Windkracht. De enige straat die nog aan de gasfabriek herinnert is de Gasstraat en daar moeten we het wat de geschiedenis betreft mee doen. Alhoewel…. ooit was in Lisse een perscorrespondent actief die niet alleen voor de media artikelen produceerde, maar ook grote delen van Lisse beschreef. Met name uit het begin van de vorige eeuw. Die scribent was Arie Raaphorst wiens geschrift over het ontstaan van de gasfabriek we nu volgen. Geheel in de schrijfwijze van die tijd. Het complete verhaal is terug te vinden op de website van de VOL.

Start
“Toen men in het jaar 1905 het initiatief nam in de gemeenteraad tot het stichten van eene gasfabriek, had men voorzeker niet kunnen denken dat de stichting zooveel voeten in de aarde zou hebben en als het ware van een lijdensgeschiedenis zou worden voorafgegaan. Toen men eenmaal tot de stichting van eene gasfabriek had besloten, werd hiervoor een terrein aangekocht ter groote van een half hectare, gelegen aan de Rijksstraatweg en ten noord-oosten grenzende aan de Venne of Venner Zandsloot, in eigendom behorende aan de landbouwer P. van Ruiten bijgenaamd Piet van der Spekke en voor de som van f 10.000,–. Alles ging verder gewoon zijn gang, namelijk de voorbereidende werkzaamheden, tot de verkiezing van de gemeenteraadsleden in de zomer van 1905. Deze verkiezingen brachten onder andere in de Raad de heeren M. Veldhuyzen van Zanten, Jz. en J.W. Lefeber. Deze heeren dan hadden zich per request tot de Raad gericht om een onderzoek te mogen instellen naar een mogelijk beter en voordeliger terrein voor de te stichten gasfabriek. Dit verzoek werd omgezet in een voorstel van dezelfde strekking en kwam in de raadsvergadering van 20 December 1905 in behandeling. De reden waarom de heeren Van Zanten en Lefeber dit voorstel deden waren deze dat namelijk het terrein aan de Vensloot zooals het gewoonlijk werd genoemd niet gelegen was aan groot vaarwater en dus de aanvoer van grondstoffen zoals steenkolen enz. steeds veel geld zou kosten, behalve nog dat het aanbesteding van groot belang zou zijn of het te stichten gebouw gelegen was aan groot vaarwater of niet. Men had natuurlijk op het oog een terrein aan de Ringvaart. Deze motieven waren gegrond, dat was niet tegen te spreken. Niet tegenstaande dit waren het alle raadsleden welke hun stem hadden gegeven aan het besluit tot aankoop van het terrein aan de Vensloot niet met de heeren Van Zanten en Lefeber eens. Vooral de heer J. Pijnacker was zeer sterk tegen dit voorstel gekant. Men begrijpt dat de discussiën over dit voorstel niet zoo heel erg zoetsappig waren: dikmaals kwam het hierbij tot harde woorden, zoo zelfs dat de voorzitter het verschillende malen noodig oordeelde om de openbare zitting te schorsen envvoort te gaan in comité generaal. Enfin,
ik geloof nu echter niet dat het voor het nageslacht van nut kan zijn deze onaangenaamheden te verhalen, want
de veten hierdoor ontstaan, zijn reeds lang weer bijgelegd. Nog moet gezegd worden dat verschillende raadsleden die wel iets gevoelden voor het onderzoek naar een ander terrein, maar niet geheel en al met de inhoud van dit adres instemden, en nog meer speciaal waar gezegd werd om in geen geval de gasfabriek te bouwen op het terrein aan
de Vensloot. Naar aanleiding hiervan diende de heer Prins een amendement in waardoor werd voorgesteld om naar aanleiding van dit adres een onderzoek in te stellen naar een mogelijk beter en voordeliger terrein zonder meer. Dit amendement werd in stemming gebracht en met zeven tegen drie stemmen aangenomen. Voor stemden de heeren Van Parijs, Lefeber, Van Zanten, Van der Zaal, Huijg, Prins en Van der Meij. Tegen de heeren Riggel, Pijnacker en Van der Veld. De heer Tromp was wegens ongesteldheid afwezig. De heer Pijnacker was hierover zoo ontstemd, dat hij staande de vergadering zijn ontslag nam als lid van de gascommissie. De oude gascommissie van drie leden werd op voorstel van de heer Van Zanten ontbonden en een nieuwe van vijf leden zamengesteld. Gekozen werden de heeren Pijnacker, Van der Zaal, Lefeber en Van der Meij terwijl het vijfde lid (de Burgemeester) werd aangewezen door B. en W. Naar aanleiding van dit besluit was door de gascommissie eene oproeping gedaan voor aanbiedingen van terreinen. Aanbiedingen waren gedaan door: Gebroeders Driehuizen van een terrein aan de Ringvaart ten zuid-westen van de Broekweg voor f 30,– en f 15,– per R. Roede en wel f 30,– voor teelland en f 15,– voor weiland. G. Vreeburg eveneens aan de Ringvaart ten noord-oosten van de Broekweg voor f 25,– per R. Roede. M. Veldhuizen van Zanten en Zonen aan de Zwarte Laan voor f 21,43 per R. Roede. Wed. G. Vreeburg aan de Stinksloot voor f 20,– per R. Roede. L. L. Rijnveld aan de Ringvaart voor f40,– per R. Roede. M. Verduijn eveneens aan de Ringvaart voor f 10,– per R. Roede. G. van Egmond het Kruishoorntje voor f 2500,– J. G. van Leeuwen te Lisserbroek eveneens aan de Ringvaart voor f 16,80 per R. Roede. Besloten werd een viertal terreinen te laten onderzoeken namelijk van de heeren M. Veldhuijzen van Zanten en Zonen, M. Verduijn, G. Vreeburg en de Wed. G. Vreeburg. Uit het rapport inzake dit onderzoek bleek, dat van de drie laatstgenoemde terreinen paalfundering noodig was met palen van 13 à 14 meter lengte, terwijl op eerstgenoemd terrein geen paalfundering noodig bleek. En nadat deze terreinkwestie goed in gang was werd er weer eene nieuwe spaak in het wiel gestoken. Men maakte namelijk de opmerking dat men voordeelieger gas kon betrekken van de Gemeente Leiden dan zelf een fabriek te stichten. Het gevolg hiervan was dat de Gemeente Leiden eene aanbieding deed waarover in de raadsvergadering van 4 September 1906 werd afgehandeld. Na breedvoerige discussieen werd een betreffend voorstel in stemming gebracht en met zes tegen drie stemmen verworpen. Voor eigen exploitatie stemden de heeren Lefeber, Huijg, Riggel, Van Zanten, Van der Mey en Van der Veld. Voorgaslevering door Leiden de heeren Van Parijs, Pijna cker en Tromp. De heeren Prins en Van der Zaal waren afwezig. Nadat men dus in acht maanden tijd geen stap was gevorderd werd eindelijk in de raadsvergadering van 4 October 1906 door B. en W. op advies van de gascommissie aan de raad voorgesteld om het terrein van de Fa. M. Verduijn voor de stichting van den gasfabriek aan te koopen. De moeder van de Graaf van Lynden, Douariere Gravin van Lynden stelde een som van f 2000,–  beschikbaar als de gasfabriek werd gesticht aan de Ringvaart. Deze aanbieding nu was weer een doorn in het oog van de heer M. Veldhuizen van Zanten jr., het raadslid namelijk betoogde in den breede dat het terrein van zijn firma het voordeeligste was. De discussien hierover werden echter voortgezet in geheime zitting en toen de vergadering wederom openbaar was, deelde de heer Van Zanten mede dat zijn firma een even groot bedrag beschikbaar stelde als Gravin van Lynden indien de Gasfabriek werd gesticht op hun terrein. Hierna werd het voorstel van de gascommissie in stemming gebracht namelijk het voorstel tot aankoop van het terrein van de heer Verduijn. Het voorstel werd echter met zes tegen vijf stemmen verworpen. Voor stemden de heeren Van Parijs, Van der Zaal, Van der Veld, Van der Meij en Tromp. Tegen stemden de heeren Riggel, Pijnacker, Van Zanten, Huijg, Prins en Lefeber. Daar zat men dus mee. De vergadering werd verdaagd totdat 3 leden voortzetting zouden verlangen. Op Donderdag 11 October 1906 werd de vergadering van 4 October voortgezet en zulks op verzoek van de heeren Van Parijs, Van der Zaal en Van der Meij die zich per request tot de Raad hadden gewend met het verzoek om het op 4 October genomen besluit inzake het terrein van de heer Verduijn terug te willen komen ofwel in het andere geval de geldleening welke reeds was gesloten, met 1 december 1906 af te lossen. Nogmaals werd er eene spaak in het wiel gestoken, want in deze vergadering was ook een schrijven
ingekomen van Gravin van Lynden met de mededeling dat zij de Raad aanbood een terrein voor de Gasfabriek, gelegen aan de Ringvaart en de Zandsloot ter groote van ½ H.ct. voor de som van f 1,– zegge een gulden. Tevens deelde zij ook nog mede dat indien de raad nog mocht besluiten tot de aankoop van het terrein van de heer Verduijn zij een bedrag van f 2000 aan de gemeente zou schenken. Men begrijpe dat dit schrijven weer eens nieuw leven in de
brouwerij bracht want discussiën zonder eind was het liedje weer. Eindelijk werd het voorstel van de heeren Van
Parijs, Van der Zaal en Van der Meij om namelijk op het in de vergadering van 4 October genomen besluit terug
te komen in stemming gebracht en met 7 stemmen voor en 4 blanco aangenomen. Voor stemden de heeren Van der Meij, Van der Zaal, Van der Veld, Van Parijs, Tromp, Pijnacker en Lefeber. Tenslotte werd dus naar aanleiding hiervan het voorstel in stemming gebracht tot aankoop van het terrein van de heer Verduijn voor f 5600,–. Het werk werd gegund aan de heer M. Visser te Papendrecht voor f 10.093,–. De aanbesteding van de andere werken geschiedde daarna in de raadsvergadering van Donderdag 28 Februari 1907. Bestek No 1. Timmer en metselwerk werd opgedragen aan de laagste inschrijver, de heer C. de Vries te Purmerend voor f 27.700,–. Bestek no 2 het heiwerk was reeds gegund. Bestek no 3 de machineriëen enzovoorts werd gegund aan de laagste inschrijving, de firma Bol te Dordrecht voor f 21.870,– met inbegrip van een automatische regulateur. Bestek no 4 ovens enzovoorts werd opgedragen aan de laagste inschrijver de heer Volker te Eindhoven voor f 9844,–. Bestek 5 de Gashouder van 1000 kubieke meter werd gegund aan de laagste inschrijver de naamloze vennootschap Bergse Maas te Heusden
voor f 12.245,–. Bestek no 6 de dienstleidingen werd opgedragen aan de laagste inschrijver de heer Wilson te ‘s
Gravenhage voor f 7685,–. Bestek no 7 de buizenleiding werd opgedragen aan de laagste inschrijver de heer Stokvis te Rotterdam voor f 17.290,– . De begroting vermeldde een totaalbedrag van f 114.406,–. Na de aanbesteding en gunning was de besteding groot: f 106.717,-.

De ontwerper van onze gasfabriek was de heer Adriaanse, directeur van de gasfabriek te Harderwijk. In de raadsvergadering van 15 Maart 1908 werd de directeur van de te stichten gasfabriek benoemd. Benoemd werd als zoodanig de heer G. J. Somer te Groningen met zes van de tien stemmen. De werkzaamheden vorderden voorspoedig want op 3 October 1907 werd de gasfabriek in tegenwoordigheid van B. en W., de raadsleden, de heer Adriaanse en verdere vertegenwoordigers officieel in gebruik genomen. In de raadsvergadering van 28 Maart 1907 werd besloten tot den bouw van eene derden retortsoven in de bij de bouw van de gasfabriek aangebrachte kluis. De aanbesteding hiervan is geschiedt in de vergadering van 14 Mei 1908. Den bouw werd opgedragen aan de laagste inschrijver, de heer H. Burgemeister Jr. te Heerlen voor f 3500. Doordat er al spoedig een gasaflevering was verkregen van 14 à 1600 kubieke meter per etmaal en men slechts eene gasberging had van 1000 kubieke meter achtte de directeur deze toestand ongeschikt omdat men bij de minste stoornis in het bedrijf geen gasvoorraad zou hebben. Het personeel bestond in die tijd uit den directeur, een klerk, 2 eerste stokers, 2 tweede stokers, een baas-gasfitter, een leerling gasfitter, een lantaarnopsteker-geldophaler en twee gewone lantaarnopstekers. De gasprijzen zijn op 1 Juli 1910 met 1 cent per kubieke meter verlaagd en waren de gasprijzen aldus: gewoon metergas 7 cent, meentgas 8 cent en kook- en industriegas 6 cent per kubieke meter, aldus een deel uit de geschriften van Raaphorst.

Sloop van de gasfabriek

Na de sloop van de gashouders in 1970 werd het terrein en de overige bebouwing in gebruik genomen door Openbare Werken van de gemeente Lisse. In de loop van 1981 werd voor het eerst bekend dat het terrein van de voormalige gasfabriek verontreinigd was. Na melding hiervan aan Gedeputeerde Staten werd in 1982 een oriënterend onderzoek uitgevoerd. Hieruit bleek dat zich een te hoge concentratie van benzeen, cyaniden en polycyclische aromaten in de grond bevond. Dit resultaat maakte een nader onderzoek naar de aard en de omvang van de vervuiling noodzakelijk. De gemeente trok daar 110.000 gulden voor uit. In 1985 werd dit nader onderzoek afgerond en een inmiddels ingestelde projectgroep adviseerde Gedeputeerde Staten een saneringsonderzoek in te stellen. Hoewel de gemeente Lisse er in die tijd op rekende in 1986 te kunnen beginnen met de sanering, werd daarmee tot begin van de negentiger jaren gewacht. De gemeente Lisse scoorde met haar sanering namelijk laag op de prioriteitenlijst, omdat risico’s voor de volksgezondheid en hygiëne van het milieu nagenoeg uitgesloten waren. Daarom werd de sanering door Gedeputeerde Staten vooruitgeschoven tot 1992. Protesten van de zijde van het gemeentebestuur mochten niet
baten. Deze procedure bemoeilijkte de aankoop van het perceel aan de Vennestraat door de gemeente. Die had het nodig voor de buitendienst van openbare werken. Na het vertrek van Openbare Werken in 1988 naar de Vennestraat werd de rest van de bebouwing gesloopt, met uitzondering van de woningen en kantoren aan de Kanaalstraat. De grond werd grondig gesaneerd, hier en daar zelfs tot 2 meter diepte. De hiervoor benodigde financiële middelen worden geraamd op 3,5 miljoen gulden. Zij worden voor 90 procent door de provincie ZuidHolland betaald. De gemeente Lisse neemt 390.000 gulden voor haar rekening. Het saneringsplan behelsde het slopen van het gasfabrieksgebouw en de kolenloods, het verwijderen van slib uit de sloot aan de zuidkant van het terrein en het ontgraven van 4500 kubieke meter vervuilde grond. Die grond is nu schoon en aldaar verrijst de woonwijk Nieuw Meerzicht….. Met ….gasloze huizen…

Overhandiging vaandel “Trouw moet Blijken”

Jos van Bourgondiën,

maandag 15 februari 2021

Op 15 februari 2021is in de Vergulde Zwaan door Martin Meulemans en Marco Kleijhorst, vertegenwoordigers van muziekvereniging Da Capo het vaandel van de voormalige Lissese harmonievereniging “Trouw moet Blijken” overhandigd aan Eric Prince, Annette Heus in het bijzijn van Chris Balkenende en Jos van Bourgondiën, vertegenwoordigers van de Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse”. Het spreekt vanzelf dat dit vaandel een prominente plek krijgt in de Vergulde Zwaan.

 

 

 

1

 

BEDLOO’S ERVEN IN LISSE

De zusjes Bedloo zijn geboren en opgegroeid in Suriname en komen met hun Nederlandse mannen in Lisse te wonen. Zij zijn erfgenamen van plantages in Suriname en zij en hun erven genieten tot de afschaffing van de slavernij in 1863 inkomsten uit de landbouwopbrengsten. Een verhaal over sporen van slavernij in een plattelandsgemeente.

door Ria Grimbergen

Nieuwsblad 20 nummer 1, 2021

Elisabeth Bedloo, een portret door Anthony Andreas de Meijer

Een drukbezochte Suriname tentoonstelling in de Nieuwe Kerk in Amsterdam in 2020; een tentoonstelling in het Rijksmuseum over slavernij in april 2021. De verhalen over ons koloniale verleden kunnen rekenen op veel belangstelling van het publiek. Zijn er sporen van deze gezamenlijke geschiedenis te vinden in Lisse? Jazeker! Dirk Floorijp besteedde eerder al aandacht aan de plantage-eigenaren Kurk en Eijma. Andries van Hasselaar werkte als chirurgijn in Suriname en vond rust in Lisse. Maar in de eerste helft van de negentiende eeuw waren er meer inwoners van Lisse die banden hadden met Suriname.

 

 

 

 

Naar een aquarel van Stedman. Een commando in een moerassig
oerwoud op zoek naar weglopers. De marrons kenden dit gebied
en waren in het voordeel.

Paramaribo 1776.

In het gezin van Willem Bedloo (1734- 1785) en Anna Maria de Nijs (1749-1781) wordt op 16 juli een vijfde kind geboren, een meisje. Bij haar doop twaalf dagen later krijgt zij de namen Sara Maria Andriesa. De ouders zijn gereformeerd en horen tot de witte bovenlaag van de Surinaamse bevolking. Beiden zijn afkomstig uitfamilies die al generaties lang als plantage-eigenaren vooraanstaande posities innemen in de kolonie.

Willem Bedloo zelf is eigenaar van de koffieplantages Wajambo (ook wel Wajamoe) en Hagenbosch en lid van het Hof van Politie. Deze onbetaalde functie geeft hem veel invloed. Na Sara kwam Henriëtte Wilhelmina 20 juni 1778 in Paramaribo ter wereld. Het gezin zal afwisselend in Paramaribo en op de plantage Wajambo hebben gewoond, want daar ziet op 15 september 1781 een meisjestweeling het levenslicht: Carolina Aleta en Elisabeth. Dan slaat het noodlot toe. De moeder overlijdt op 18 september 1781 op de plantage. Twee sterfgevallen volgen. Vader Willem Bedloo op 24 oktober 1784. Grootmoeder Alida Maria Coetzee-Wossink, maar een jaar ouder dan haar schoonzoon, overlijdt op 14 november 1785. Zij bezat de koffieplantage Katwijk. Dat de verweesde kinderen zullen zijn opgevangen door hun overgrootmoeder Maria Anna Wossink-Lemmers, blijkt uit een tekst op haar grafzerk:

Hier rust een Weduwvrouw
Van meer dan veertig jaaren
En meer dan tachtig jaar:
Gesteegd in ouderdom…
’t Was al geen voorspoed, die
Marie is wedervaaren.
Neen wandelaar zij voelde
ook zielsmart van alom
dan zag zij keer op keer
haar lieve panden sterven
zij leefd en stierf tot Heil
van Bedloo’s drie paar Erve

Maria Anna Wossink-Lemmers (1705-1789) was eigena es van de koffieplantage ’s-Gravenhage aan de Pericakreek,
waar ook haar graf was, en de suikerplantages Alida en Karelsberg aan de Cotticarivier. Van de acht kinderen die het
echtpaar Bedloo kreeg, vertrekken er vier eind van de achttiende eeuw naar Nederland: Sara, haar zusjes Henriëtte
en Elisabeth, en broer Everhardus. De andere kinderen zijn vermoedelijk vroegtijdig overleden. De kinderen zijn de erfgenamen van de plantages van hun overgrootmoeder en van hun vaders plantages Wajambo en Hagenbosch. De Surinaamse zaken worden waargenomen door een administrateur, die hiervoor een percentage van de opbrengst ontvangt. Hoewel het economische klimaat in Suriname in het laatste kwart van de achttiende eeuw was verslechterd, brachten de plantages nog veel op. De meisjes Bedloo zullen gewilde en financieel aantrekkelijke huwelijkspartners zijn geweest. Ze trouwen jong en hebben alle drie relaties met Lisse, direct en indirect. De eerste is Sara Maria Andriesa Bedloo (1776-1862). Zij trouwt op 24 oktober 1795 in Leiden met Gerhardus Adrianus Entink of Entinck, die twee jaar daarvoor in Leiden was gepromoveerd in de rechten. De bruidegom werd in 1770 geboren in Beusichem, waar zijn vader gemeentesecretaris was. De jonge jurist krijgt in 1796 een baan als schout en secretaris van de beide Noordwijken, maar verruilt die al eind 1798 voor eenzelfde functie in Lisse. In 1811 wordt hij benoemd tot vrederechter van het kanton Noordwijk, waarook Lisse onder valt. Het echtpaar koopt huis 153 aan de Grachtweg (nu hoek Grachtweg/Kapelstraat).

Sara’s zusje Henriëtte (1778-1820) trouwt in 1796 in Leiden met mr. Jan Diederik Hoeufft, een man die eerder secretaris was van ’s lands vloot. Met zijn bruid vertrekt hij naar Suriname, waar hij in 1801 overlijdt. Met haar tweede man Jacques François Roux, de zoon van een plantage-eigenaar, keert zij terug naar Nederland. Haar dochter Laurencia trouwt met haar neef Pieter Joseph Eijma en bewoont met haar man Keukenhof.

De 19-jarig Elisabeth Bedloo (1781-1838) trouwt in 1800 in Leiden met de 28-jarige koopman Willem Hendrik Eijma. De bruid woont aan de Oude Vest in Leiden in bij haar nicht Maria Elisabeth Lemmers, die ook haar getuige is. Eijma’s moeder is afkomstig uit de uitgebreide en zeer welgestelde Surinaamse Lemmer, waar ook de meisjes Bedloo aan verwant zijn. Handelshuizen als die van Eijma zorgden voor de verkoop van de Surinaamse produkten op de Nederlandse en buitenlandse markt. Vrij snel na hun huwelijk vertrekt het paar naar Suriname en vestigt zich in Paramaribo, waar Eijma in 1802 wordt benoemd tot lid van het Hof van politie. Op 2 september 1803 wordt daar hun zoon Pieter Joseph geboren. Als Eijma in 1815 overlijdt, hertrouwt Elisabeth met de zes jaar jongere Jean-Jacques von Broun de Bronovo, een marineofficier (1787-1861). Het paar vertrekt naar Nederland, waar zij zich in de jaren twintig met Pieter Joseph en hun twee in Rotterdam geboren kinderen Sara Katharina en Jean-Jacques in Lisse vestigen. De Bronovo wordt benoemd tot postmeester en betrekt een pand aan ’t Vierkant, naast herberg de Witte Zwaan, huisnr. 201. De naam Bronovo heeft ook nu nog een bekende klank. Sara Katharina de Bronovo (1817-1887) was oprichtster en directrice van het gelijknamige Haagse ziekenhuis. door een kogel door zijn hoofd te schieten. Een grapje van de jonge mulattin Yettee valt verkeerd en zij wordt door twee bomen van mannen voor de voordeur gegeseld, haar voeten geketend, tot zij geen huid meer op haar dijen heeft. Een tweede geseling volgt na vijf dagen. Stedman was bang dat zij niet meer zou genezen. Stedman besluit om hier nooit meer terug te keren en reist vervolgens naar de plantage Alida van overgrootmoeder Maria Wossink-Lemmers, waar het niet veel beter is. Al tijdens het ontbijt worden zeven mensen gegeseld met koeienhuid, een vreselijke straf. Op de volgende plantage ’s-Gravenhage, ook van Maria Wossink, ziet hij tot zijn ontsteltenis een jonge geketende mulat, de witte vader is overleden en zijn zoon is veroordeeld tot een bitter lot. Na dit deprimerende uitstapje is hij opgelucht terug te kunnen

keren naar Paramaribo. Het boek van Stedman, verschenen in 1796, was wereldwijd een succes en opende velen de ogen voor de wrede kanten van de slavernij. Veel slaven vluchtten weg van de onmenselijke behandeling op de plantages en trokken het oerwoud in om daar als vrij mens te leven. Deze marrons deden uitvallen naar de plantages en probeerden de slaven over te halen zich bij hen aan te sluiten. In het Gouverneursjournaal van Suriname staat opgetekend dat op 20 februari 1771 het nieuws werd ontvangen dat ‘wegloopers’ de gronden van o.a. mevrouw Wossink aan de Cottica ‘afliepen’, waarbij een blanke werd overvallen en vermoord. Volgens opgave waren er wel
200 weglopers. Een commando werd zonder succes ingezet in het onbegaanbare moerassige gebied, waar het water manshoog tussen de bomen van het oerwoud stond.

Hoe verging het de plantages in de negentiende eeuw?

De plantage Wajambo, groot 1146 akkers, staat tot 1827 op naam van de kinderen Bedloo. Dan wordt ze overgenomen door het fonds Deutz. (In 1818 diende De Bronovo nog een verzoek in bij het Surinaamse Hof van Politie voor de vrijlating van ‘mustice’ Jetta. Zij had drie witte grootouders en behoorde tot de plantage Wajambo. Evenals voor het ‘negermeisje’ Jennij, waarvan hij door ruiling met de ‘manneger’ London eigenaar was geworden. De eerste man van zijn vrouw, W. H. Eijma, had testamentair laten vastleggen dat zij de vrijheid zouden krijgen. Hij verplichtte zich hiermee ervoor zorg te dragen dat zij niet tenlaste komen van de samenleving. Bronovo moet dan al in Nederland hebben gewoond). In 1821 bestaat de koffieplantage ’s-Gravenhage aan de Perica uit 196 akkers. De vier kinderen Bedloo bezitten gezamenlijk de helft van de plantage (op naam van Entink, Bronovo, weduwe Roux, weduwe Everhardus Bedloo). De plantage is in 1827 vervallen aan de plantage Alida evenals de plantage Hagenbosch. (Surinaamsche Almanak, 1827). In 1821 zijn de suikerplantages Hagenbosch en Alida in eigendom van de Bedloo’s onder de namen van G. A Entink, J. J. Bronovo, de weduwe Roux, geboren Bedloo, de weduwe van Everhardus Bedloo, en drie administrateurs. (Surinaamsche almanak 1821). Het is de vraag of die de plantage goed beheerden, in 1827 ontvluchtten achttien ontevreden geslaafde arbeidskrachten Alida. De Surinaamsche almanak van 1830 vermeldt dat de suikerplantage Alida 1000 akkers groot is en de daaraan verbonden koffieplantage Karelsburg, 258 akkers groot. De plantages staan op naam van de vier Bedloo’s en het fonds Deutz. In 1845 administreren J. Zaal, H. G. Roux en J. F. Roux, de laatste twee kinderen van Jean Jacques Roux en Henriëtte Bedloo, de onderneming met een directeur aan het hoofd van 117 geslaafden. De plantage behoort voor de
helft aan De Bronovo. Entink, Roux en Mosmans (nazaat van Everhardus Bedloo) bezitten de andere helft. (Surinaamsche almanak, 1845). Bij de afschaffing van de slavernij in 1863, de emancipatie, staat de plantage voor vierzesde deel op naam van de erven van de kinderen Bedloo en voor het overige deel op naam van het handelshuis Marselis. Zij krijgen een ‘tegemoetkoming’ van f 24.600,= en f 600,= voor 86 geslaafden, die zou zijn gebruikt voor het aflossen van de schuldenlast van de plantage.

Bronnen
Lisse Tijd Reis
Nationaal Archief, archieven over Suriname
Stedman, John Gabriel. Narrative of Five Years Expedition Against the Revolted Negroes of Surinam :
Transcribed for the First Time From the Original 1790
Manuscript, edited by Richard Price, and Sally Price,
Open Road Distribution, 2016. P. 533-534.
Zie voor Stedman ook: Gelder, Roelof van. Dichter in de jungle, John Gabriel Stedman 1744-1797. Amsterdam/
Antwerpen, 2019. In een noot vermeldt Van Gelder het bezoek van Stedman aan de plantages. p. 362.
Philip Dikland https://www.tapatalk.com/groups/surinaamsegenealogie/aleijda-aan-de-cotticarivier-t620.html

Oud Nieuws: DRIE EEUWEN GRUTTERS IN LISSE op de GRACHTWEG en ’t VIERKANT

In de Grachtweg en op ’t Vierkant waren in het verleden meerder grutters aanwezig.  De grutters vermaalde het graan.

door Dirk Floorijp en Alfons Verstraeten

Nieuwsblad 20 nummer 1, 2021

Uit de archieven komt steeds meer informatie tevoorschijn over hoe de samenleving in ons dorp in het verleden functioneerde. Zaken waar we allang geen weet meer van hebben. Wat is een grutterij, wat zijn grutters?

In een grutterij verwerkte men met name boekweit, wat geen graan is, tot boekweitgort en vervolgens tot boekweitmeel. De zaadkorrels werden in de grutmolen of pelmolen gebroken. Ook haver en gerst werden zo verwerkt. Die pelmolen werd vaak aangedreven door paardenkracht, een rosmolen dus. Koren als rogge en tarwe werd gemalen in een windkorenmolen. In de grutterswinkel, ook grutterij genoemd, werden grutterswaren verkocht: houdbaar en houdbaar gemaakt voedsel. Een grutter, later kwam het woord kruidenier daarvoor in zwang, is dus iemand die grutterswaren verkoopt.

Grutterij in Lisse
Aanvankelijk was de grutterij van Lisse gevestigd aan de Gracht, schuin tegenover de korenmolen. Later vinden we de grutterij terug aan ’t Vierkant. Grutter Andries Verduijn ging daar in de jaren zeventig van de 19de eeuw mee met
de vooruitgang. Hij liet de grutterij toen ombouwen tot een stoomgrutterij. Met deze vooruitgang had men geen paard meer nodig. In het begin van de 20ste eeuw is de grutterij uit Lisse verdwenen. In het pand op ’t Vierkant, Heereweg 230, toen bestaand uit twee panden, begon Albert Heijn, de Zaanse grootgrutter, een filiaal. Zijn naam prijkt nog prominent op de gevel. Hoe de grutterij er heeft uitgezien weten we niet. Er werd meestal met twee man gewerkt, vader met een zoon of een knecht en met een paard. De ambachtsheer had vaak het recht op exploitatie en
verpachtte dat. Van de korenmolen ontving hij het recht van wind: 18 stuijvers. Als we nu op het parkeerterrein bij de Haven staan, merken we niets meer van de grote bedrijvigheid van weleer. Een korenmolen in vol bedrijf ongeveer 20 meter ten oosten van de Molenstraat en een eindje verderop westwaarts de grutterij en daar voorbij de Waag, waar de aangevoerde goederen werden gewogen. Verder de marktschippers op Amsterdam en Leiden en zelfs Rotterdam die hun waren afleverden. Ook tal van hoog opgetaste zeilschepen met vlas van de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden voor de vlasverwerking in de vele vlasovens in Lisse. De oudste vermelding die duidt op het bestaan van een grutterij stamt uit 1666. Jan Aelbertsz Heemskerck (Lisse, 1605 – Lisse, 1667), telg uit een molenaarsfamilie, is zelf ook molenaar en eigenaar van de korenmolen in Lisse. Tevens beschikt hij over een eest: een droogplaats voor het drogen van grutterswaren. Zoon Aelbert Jansz Heemskerck (–Lisse, 1680) wordt genoemd als gebruiker van de grutters eest.

Aan de Grachtweg
Vanaf die datum vinden we in de archieven een hele reeks grutters terug. De grutter was een belangrijk persoon in de gemeenschap. De eerst genoemde grutter Heemskerck was later ook schepen en burgemeester van Lisse. We komen onder de grutters ook functies tegen als vrederechter, schout en kroosheemraad. Interessant zijn de verkopen van de grutterij. Zo vinden we dat in 1707 de grutterij met twee huizen voor de somma van 1645 gulden gekocht is door grutter Adriaan Uitermeer, maar zonder “het swarte paard met de chese en een koperen roskam en krowage ”. Een goed idee van wat er bij de grutterij komt kijken krijgen we bij de verkoop van de grutterij in 1716 aan grutter Van Leeuwen:

4800 gulden wordt getaxeerd en er voor betaald, alsmede:
drie paarden 700:0:0
een wage met tuijgen en beslagen wielen 160:0:0
een kar met zijn tuijg 80:0:0
een chese met de tuijgen 100:0:0
een paardeslee met het tuijg 40:0:0
de grutsteenen, stoelkuijp, sifthark met sijn bakken 400:0:0
de meelstenen, stoelkuijp,
kaarnbuul met sijn toebehoren 300:0:0
ruim honderd zakken 100:0:0
drie gortzakken, een melk en hoekbank 120:0:0
(bedragen werden weergegeven in gulden : stuiver : cent)

Eind 1810 eindigt de reeks grutters die hun werkterrein aan de Gracht hadden. De gruttersknecht Hijndrik Cornelis Pijnacker koopt dan alleen de grutmolen en het bedrijf wordt elders voortgezet. De twee huizen die tot dan toe steeds tezamen met de grutmolen werden verkocht, komen nu in handen van niet-grutters. In het begin van de 19de eeuw is er geen grutterij meer aan de Grachtweg.

De grutterij aan ’t Vierkant
De gruttersactiviteiten verplaatsen zich in het begin van de 19de eeuw van de Grachtweg naar het Vierkant. Wellicht dat in deze periode het vervoer over land belangrijker begon te worden dan het transport over water? Op de plek, nu Heereweg 228 – 230, naast De Vier Seizoenen, worden de gruttersactiviteiten voortgezet. Ook daar wordt weer een reeks grutters in de archieven genoemd. In 1869 vinden we Andries Verduijn als grutter en eigenaar. Hij laat de grutterij in 1873 ombouwen tot een stoomgrutterij. In 1896 is de grutterij in eigendom van vader Andries Verduijn en zijn oudste zoon Frederik Martin Verduijn. Vanaf 1900 is er sprake van een uitdijend familiebedrijf, naast vader Verduijn en zijn oudste zoon werkt er ook zoon Johan Verduijn als grutter. Bovendien zijn er nog twee neven van de zijde van zijn vrouw: Adrianus Carsjens en Wouter Carsjens, beiden ook grutter. In 1896 was aan de Ringvaart al een maalderij met pakhuis gebouwd. Daar stond het bedrijf tot 1951 bekend als graanmaalderij. Daarna blijft het tot de jaren tachtig een groothandel in levensmiddelen. De zaken waren al eerder gesplitst. In 1926 is Johan Verduijn (Lisse, 1879 – Lisse, 1936 ), getrouwd met Gerarda Margaretha van Parijs (Lisse, 1881 – Leiden, 1937 ), de enige eigenaar van de grutterij aan het Vierkant. Hij laat het pand in 1930 slopen om plaats te maken voor het huidige dubbele (winkel)pand. In 1931 vestigt “grootgrutter“ Albert Heijn er zijn 115de filiaal.

SPOREN VAN GRUTTERS IN LISSE

Grutters werden kruideniers en kruideniers gingen over tot zelfbedieningszaken die later supermarkten werden. De
meeste zijn eens als grutterij begonnen sommigen zijn uitgegroeid tot grote winkelketens zelfs multinationals.
Wie weet nog van de “Kijkgrijp” van Mijnders of het “Snoepje van de Week” van de Gruyter. Je keek er naar uit! Zegt de naam Wesselo u nog iets? Of het enorme gebouw van Verduijn aan de Ringvaart waar nu een nieuwe wijk wordt neergezet. Een beetje nostalgie kan geen kwaad!

De graanmaalderij in 1938. Het vrachtschip wordt geladen of gelost.
Foto: Oud Lisse

Gevelsteen “De Rosmolen” Gruttersteeg te Monickendam