Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners

Het pareltje van baljuw Van Buren

Isaac van Buren woonde vanaf 1791 op landgoed Wassergeesr. Hij was patriot en had ook een enorme collectie boeken en kunst. In de tuin van landgoed Wassergeest had hij ook een enorme collectie  van kostbare en exotische siergewassen.

Ria Grimbergen

Nieuwsblad 22 nummer 1 2023

‘Een bevallig vrouwtje in ’t geel satyn’ ofwel ‘Schrijvende vrouw in het geel ’of prozaïscher ‘A lady writing’, een schitterend schilderij van Johannes Vermeer, een pareltje dat nu te bewonderen is op de grote overzichtstentoonstelling van Vermeer in het Rijksmuseum. Het hing ooit aan de wand bij de eigenaar van Wassergeest, Isaac van Buren.

Patriot en kunstliefhebber
De Leidse burgemeesterszoon en jurist Isaac van Buren is een vurig patriot. Zijn mooie ‘speeltuin’ met kostbare en exotische siergewassen noemt hij Amerika, naar het land dat een onafhankelijkheidsoorlog voert tegen de Engelse overheersers en een inspiratiebron is voor de Nederlandse patriotten. Hij begeeft zich graag in kringen van kunstenaars, zoals de Leidse schildersfamilie Janson, kunstenares Christina Chalon, Barend Hendrik Thier en prentmaker en kunstverzamelaar Cornelis Ploos van Amstel.1 Zijn tuin kijkt uit op de weilanden van Zoeterwoude, het dorp  waarvan hij schout is. Van Buren, geboren in 1748, blijft lang vrijgezel. Op 43-jarige leeftijd trouwt hij met de veel jongere Maria Meerburg, de dochter van een Leidse hortulanus. Het paar betrekt in 1791 de een jaar eerder gekochte buitenplaats Wassergeest in Lisse. Zijn ‘vreemd plantsoen’ legt hij opnieuw aan op de gronden van zijn nieuwe buiten. Als in 1795 de patriotten aan de macht komen en de Bataafse Republiek uitroepen, speelt Van Buren een rol op het politieke toneel. Hij wordt een van de twee ‘raden’ van de patriotse Lissers en krijgt later een benoeming tot baljuw van Noordwijkerhout, Hillegom, Lisse en Voorhout. Neveninkomsten komen uit het ambt van kerkmeester van Leiden, dat hij veertig jaar lang bekleedt. Maar hij heeft schulden en verkoopt Wassergeest, dat hij dan al niet meer bewoont, in 1804 voor 30.000 gulden.

Huize Rozendaal aan de Heereweg, ets van Abraham Rademaker

Zijn verzameling planten en zijn goudvissenvijver verplaatst hij naar het buitentje Rosendaal aan de Heereweg. In 1806 maakt Napoleon een eind aan de jonge republiek en installeert zijn jongere broer Lodewijk Napoleon als koning van Holland. Van Buren richt een verzoek aan de nieuwe heerser en vraagt om verhoging van zijn traktement of een lucratievere post.2 Dit laatste wordt niet ingewilligd. Van Burens verzameling bomen, heesters en gewassen, waaronder vele zeldzame zoals de catalogus vermeldt, wordt 27 juli 1808 op Rosendaal geveild met een opbrengst van 938 gulden en 3 stuivers.3

Een kostbare boeken- en kunstcollectie
Een volgende stap voor de oplossing van zijn geldproblemen is de veiling beelden en instrumenten. Van Buren schakelt de Haagse veilinghouder B. Scheurleer in, die van 7 november tot 12 november 1808 de indrukwekkende collectie veilt. 4

Spotprent uit 1790 van een boekenveiling bij Sothby’s door Thomas Rowlandson

Scheurleer komt superlatieven tekort om de verzameling aan te prijzen, allerkostbaarst, uitmuntend en uniek en met veel moeite en kosten ‘bij een verzameld door de Wel Edelen Gebooren Heer Mr. J. van Buren, Bailliuw van Noordwykerhout, Hillegom, Lisse en Voorhout’. De Hagenaar heeft hoge verwachtingen van de belangstelling voor de collectie en adverteert flink voor de catalogus van 264 pagina’s in de dagbladen. Natuurlijk prees elke veilinghouder in advertenties te veilen collecties aan, maar de verzameling van Van Buren is zo uitzonderlijk dat de catalogus niet alleen op aanvraag verkrijgbaar is, maar ook te koop bij de grote boekhandels in de steden tegen een bedrag van elf stuivers. Kijkdagen worden er tegen de gewoonte in niet gehouden. De verzameling is kwetsbaar en de kostbare stukken zijn alleen op afspraak te bezichtigen aan huis bij Scheurleer.

De catalogus
De catalogus bevat 2326 nummers. Veel vallen in de rubrieken die we van veen belezen achttiende-eeuwse heer kunnen verwachten: theologie, geschiedenis, reisbeschrijvingen en politiek, waaronder veel boeken over de patriottenven de Bataafse Republiek. De Franstalige encyclopedie in 28 delen van Diderot en d’Alembert, een werk met veel wetenschappelijke artikelen dat de verlichtingsgeest ademde, ontbrak niet in zijn bibliotheek. Van Buren had als kind van zijn tijd grote belangstelling voor de natuur en de natuurwetenschappen en dat zien we weerspiegeld in het aanbod. Er zijn alleen al 40 folianten, boeken in een groot formaat, over de natuur. Daaronder een topstuk als ‘Nederlandsche vogelen’ van Cornelius Nozemann Christiaan Sepp, verschenen in vijf delen van 1770 tot 1829. Hetbis de eerste uitgave die een overzicht geeft van de inheemse vogels en ook toen een zeer kostbaar werk met een formaat van 56 × 39,5 cm. De vogelsbzijn op ware grootte afgebeeld en de gravures met de hand ingekleurd.5 Een hedendaagse koper dient diep in de buidel te tasten voor het enige exemplaar dat nu antiquarisch te koop is. Dat geldt ook voor de drie werken van Maria Sybilla Merian over rupsen en de gedaantewisseling van bEuropese en Surinaamse vlinders. Merian vertrok met haar dochter in 1699 naar Suriname, maar keerde twee jaar later vanwege haar gezondheid terug naar Amsterdam. Daar werkte zij haar studies en tekeningen uit. Vermoedelijk bezat Isaac van Buren de niet ingekleurde exemplaren. Pronkjuweeltjes zijn de 14 middeleeuwse getijdenboeken, met de hand geschreven op perkament en geïllumineerd, en vaak in opdracht gemaakt voor adellijke vrouwen en geestelijken. De getijden zijn de gebedstijden, waarop de gelovige dagelijks de voorgeschreven gebeden kon opzeggen. De ingekleurde prentjes, de miniaturen, zijn verlucht met bladgoud en zilver evenals de initialen en de randen. De laatste twee vaak versierd met dieren en bloemen. Nummer 45 uit de catalogus was ooit in het bezit van de adellijke Heylwich Borchgraaf, de weduwe van Dirc van Hessel.

Het kleinood is in 1457 vervaardigd door Peter Danielssen van Dordrecht en valt nu te bewonderen in Museum Krona in Uden. Van een van de aangeboden kostbaarheden weten we wie de koper is. Koning Lodewijk Napoleon kocht voor zijn Koninklijke Bibliotheek een roodleren marokijnen omslag met 49 Indiase miniaturen uit 1686, fijn geschilderd met penseel op papier met dekverf, goud- en zilververf en waterverf. De goudbestempelde band is afkomstig van een Leidse boekbinder, vmet op de rug de titel ‘Afbeeldsels na ’t Leven van Chineesche en Tartarische Keisers …’ De band is gedateerd op 1790 en vrijwel zeker heeft Isaac bvan Buren deze niet lang na de aankoop van de miniaturen in hetzelfde jaar, het jaar waarin hij ook Wassergeest kocht, laten maken. De afbeeldingen van Indiase heersers van de Mogoldynastie werden voor de Europese markt geschilderd. Ze waren eerder in het bezit van de Amsterdamse burgemeester Nicolaas Witsen en bevinden zich nu in het Rijksmuseum onder de naam Witsen Album. Op het schutblad heeft Van Buren zijn naam geschreven. Hij heeft er een papieren omslag omheen gedaan en de inhoud beschrevenb met als datum 1801, Op den Huisen Wassergeest onder Lisse, I. van Buren. Het album is door het Rijksmuseum gedigitaliseerd en de 49 miniaturen zijn als Witsen Album op de website te bekijken. 6

 

 

 

Topstukken

Het Witsen Album met de inhoudsbeschrijving en ondertekening van Isaac van Buren

Na de boeken worden de prenten en tekeningen geveild. Ook hieronder topstukken als de twee portretjes die Goltzius tekende van zijn schoonouders en die nu in het bezit zijn van het museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam. De tekening van Jan van Eyck (of omgeving): De aanbidding van de koningen, een tekening met zilverstift in bruin op lichtgroen geprepareerd papier of, zoals in de catalogus beschreven, ‘getekent met bruinachtig swart op een groene met eywit gedekte grond, zeer keurig, uniek en ongeschonden’ is nu in het Rijksmuseum dat als aanschafdatum 7 november 1808 noemt, de datum van deze veiling. Mogelijk is deze tekening ook gekocht door Lodewijk Napoleon. Van Buren bezat veel tekeningen en etsen van Christina Chalon, een kunstenares die hij zeer bewonderde en begunstigde. In 1779 was hij als goede vriend van haar man Christiaan Fredrik Rüppe getuige bij hun ondertrouw in Leiden. De charmante tekeningen van ‘ ’t vindingrijk Chalonnetje’ beelden tafereeltjes uit van het dagelijks leven, gestoffeerd met veel spelende kinderen en vrouwfiguurtjes. Een verzameling van 106 deels met waterverf ingekleurde tekeningen en 17 etsen wordt in één portefeuille aangeboden. Van Buren zelf geeft hierbij de toelichting dat de eerste tekeningetjes op zeer jonge leeftijd door Chalon zijn gemaakt, het eerste zelfs toen zij vijf jaar oud was. De laatste 71 ingekleurde tekeningen tonen de kunstenaresbop haar best. Dit album bevindt zich in The Morgan Library &Museum in New York.7 Van Buren, de mecenas en goede vriend van Chalon, schrijft in de catalogus dat hij regelmatig in haar atelier aanwezig was terwijl zij haar werk  etste en drukte. De kunstenares overleed in 1808 op 59-jarige leeftijd geestesziek als patiënte van het verpleeghuis Nieuwenburg in Hazerswoude. Naast Chalon genoten de al eerder genoemde familie Janson en Barend Hendrik Thier zijn protectie. Van Thier kennen we twee aquarellen van de speeltuin Amerika en twee van de vrijheidsboom bij Wassergeest, die hij voor Van Buren maakte. Hij kreeg eerder ook opdracht botanische prenten te vervaardigen van de exotische gewassen in de speeltuin. Dat resulteerde in een album met oorspronkelijk 155 aquarellen met de titel ‘Plantarum Selectarum in horto viri Nobilissimi Jaäci van Buren, dicto Americae’. Een album dat niet in 1808 is geveild, maar twee eeuwen later.8

Een bevallig vrouwtje door de Delfsche van der Meer
B. Scheurleer adverteert in de Leydse Courant voor de verzameling van Van Buren: de Indische koningen vinden we daar, en werk van de beeldende kunstenaars Ploos van Amstel, Vinkeles, Chalon, Janson. Maar het schilderij dat nu het absolute hoogtepunt van een veiling bij Christie’s of Sotheby’s zou zijn, noemt hij in de advertentie niet… Het is met 23 andere schilderijen opgenomen in de rubriek Rariteiten en wordt als een na laatste nummer geveild. De Delftse meester Johannes Vermeer was door zijn kleine oeuvre in de loop van de achttiende eeuw in vergetelheid geraakt. In de negentiende eeuw groeide langzaam de belangstelling, maar zover was het nog niet in 1808. Het ‘bevallige vrouwtje in ‘t geel’ is een van de latere meesterwerken van Johannes Vermeer en bekend als ‘Schrijvende vrouw in het geel’ of, zoals de huidige eigenaar the National Gallery of Art in Washington het betitelt, ‘A Lady writing’. Het is gedateerd rond 1665. Het schilderij maakt deel uit van de grote Vermeer-tentoonstelling die nu in het Rijksmuseum te zien is. Van de 37 aan hem toegeschreven schilderijen worden er in het Rijksmuseum 28 tentoongesteld. Het is een van de schilderijen waarin de kunstenaar zijn model het gele bont omzoomde jakje laat dragen dat aangetroffen is in de boedelinventaris na zijn dood. Voor haar ligt een parelsnoer en in haar oren heeft zij parels, haar haar is vrolijk versierd met gele strikken. Opkijkend van haar schrijfwerk, ziet ze ons sereen aan, een flauwe glimlach om haar mond. Wie de geportretteerde is, is onbekend. Een mogelijkheid is dat Vermeer zijn vrouw Catharina Bolnes schilderde. Op hoeveel de veilinghouder het kunstwerk in 1808 afsloeg is onbekend. We beschikken helaas niet over een catalogus met veilingprijzen. Het bedrag zal zeker onder de f 100,00 hebben gelegen. Op een volgende veiling, in 1816, werd het geveild voor f. 70,00 en op de veiling daarna in 1825 voor f. 305,00. 9 Dat de baljuw met de verkoop van het schilderij niet uit de schulden is, mag duidelijk zijn.

De lijdensweg van een baljuw
Financieel zal hij het nog moeilijker krijgen als het baljuwschap door de Franse gemeentewet van Napoleon wordt afgeschaft. In 1810 is er geen baljuw meer in de vier ambachten Noordwijkerhout, Hillegom, Lisse en Voorhout. Van Buren heeft in 1811 in Leiden nog een functie als inspecteur van het zegel, maar een jaar later wordt de voormalige eigenaar van Wassergeest onder bewindvoering gesteld van zijn broer Pieter, secretaris van de Staten van Holland. Zonder zijn toestemming mogen er geen zaken met Isaac van Buren worden gedaan. Lang heeft deze pijnlijke situatie niet geduurd. De advertentie wordt geplaatst op 23 september 1812 en op 3 oktober overlijdt hij. Twee dagen later wordt Isaac van Buren begraven in Pieterskerk in Leiden. 10 In de kunsthistorische literatuur over vooral Vermeer komen we Isaac van Buren tegen. Zijn naam leeft voort, niet dankzij zijn baljuwschap maar dankzij zijn kunstcollectie.

Ambacht Lisse anno 1623: HOOFDGELD 1623 STATEN van HOLLAND en WEST-FRIESLAND

De volkstelling van 1623 om belasting  te kunnen heffen wordt beschreven. Het geeft unieke en interessante nformatie over de samenstelling van de bevolking, soorten beroepen en aantal huizen.

Door Aad van Kampen en Alfons Verstaeten

Nieuwsblad 22 nummer 1 2023

De inhoud van het kohier van het Hoofdgeld over het jaar 1623 is te beschouwen als de eerste gehouden volkstelling in de Staten van Holland en West-Friesland en geeft unieke en interessante informatie over de samenstelling van de bevolking en het aantal huizen.

Inleiding
Kort na de afloop van het Twaalfjarig Bestand in 1621 werden de krijgshandelingen door de Italiaanse veldheer in Spaanse dienst Spinola hervat en hij dreigde Breda en Bergen op Zoom in te nemen. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zat dringend om geld verlegen om een goed leger op de been te kunnen krijgen en men besloot in 1622 tot een éénmalige bijzondere belastingheffing van één gulden per hoofd van de bevolking. De armen zouden worden ontzien en de meer gegoede burgers zouden volgens het draagkrachtprincipe meer moeten betalen. Alleen de stad Leiden bleef dwars liggen. De Leidenaars betoogden dat door de aanwezigheid van vele arme linnenwevers en textielarbeiders in hun stad de heffing van ongeveer 45.000 gulden een te zware last zou leggen op de schouders van de niet zo talrijke gegoede Leidse ingezetenen. Na lange beraadslagingen bereikten de afgevaardigden van de steden een akkoord. Het werd aan de stad Leiden toegestaan de heffing van het Hoofdgeld te verminderen met 10.000 gulden. De afgegeven instructies maakten o.a. melding dat slechts enkele categorieën mensen zoals zwervende bedelaars, vagebonden, en bootsgezellen, die geen vaste verblijfplaats hadden, niet in de
telling mee behoefden genomen te worden. Ook diende op de kohieren of lijsten melding gemaakt te worden of bepaalde personen arm of onvermogend waren. Armen betaalden geen heffing, onvermogenden betaalden voor elk gezinslid 10 stuivers (50 cent) en de mensen die enigszins vermogend waren 20 stuivers of één gulden en de beter gesitueerden 30 stuivers tot 50 stuivers, afhankelijk van hun status en vermogen.
De totaalstaat van de in 23 kwartieren verdeelde Provincie Holland vermeldt in oktober 1623 een totaal van 671.675 personen. Zo telt Amsterdam aan inwoners 104.932, Leiden 44.745, Haarlem 39.455, Delft 22.769, Rotterdam 19532, Dordrecht 18.270 en ’s-Gravenhage 15.825. Van  het door de bevolking op te brengen bedrag van 671.675 guldens aan Hoofdgeld bleef een groot bedrag aan de strijkstok hangen. Zo rekenden de uitvoerende stadsbestuurders van de stad Leiden voor hun werkzaamheden maar liefst ruim 24% van de ontvangen hoofdgelden voor hun werkzaamheden. Ze hadden belang bij een juiste telling. Hoe hoger het aantal inwoners, hoe groter hun verdiensten.
De schout en schepenen van Lisse dienden 1012 gulden te incasseren. Er is geen aantekening bewaard gebleven hoeveel zij in rekening brachten voor hun werkzaamheden. De Duin-en Bollenstreek dorpen geven de volgende tellingen qua inwoners

Lisse, 400 jaar terug in de tijd
Nadere analyse van de in het kohier van het Hoofdgeld vermelde gegevens geeft het volgende beeld van de inwoners van Lisse in het jaar 1623:

Het mannelijke en het vrouwelijke geslacht houden elkaar nagenoeg in evenwicht. Als de 37 andere inwonenden voor de helft mannelijk en vrouwelijk worden aangemerkt, is de verhouding 510 voor het mannelijke geslacht en 502 voor het vrouwelijke geslacht. Opvallend is dat het aantal weduwvrouwen ruim 2 maal groter is dan het aantal weduwnaars, 33 weduwvrouwen tegen 14 weduwnaars. Enerzijds zal dit verband
houden met de over het algemeen jongere leeftijd van de in het huwelijk tredende meisjes en anderzijds met de toen ook hogere levensverwachtingen voor vrouwen. Daar staat weer tegenover dat het aantal vrouwen, dat het leven liet in het kraambed, in het begin van de 17e eeuw een niet te verwaarlozen aantal weduwnaars opleverde. Duidelijk is wel dat ook toen al de vrouwen tot het sterke geslacht behoorden. Het naar verhouding grote verschil in het aantal thuiswonende zonen en dochters, 285 tegen 246, lijkt er op te wijzen dat er een groter aantal jongens werd geboren. Het verschil in aantal zal anderzijds  ten dele ook weer beïnvloed zijn, doordat de meisjes eerder
het ouderlijk huis verlieten, om elders als dienstmeisje in de kost te gaan werken. Het verschil in aantal van inwonende knechts en inwonende dienstmeiden, 25 tegen 39, is al een indicatie hier voor. Het verschil wordt ook bewerkstelligd door de jongere huwelijksleeftijd van de meisjes. Het gemiddeld aantal kinderen per gezin is te stellen op 2,4. Hierbij is uitgegaan van in totaal 221 gezinnen, met in totaal 531 thuiswonende kinderen. In de 215 aanwezige huizen is in zes huizen sprake van dubbele bewoning, hetgeen resulteert in het aantal van 221 gezinnen. Verdeeld over 215 woonhuizen levert het aantal van 1012 bewoners een gemiddelde op van 4,7 personen per woning. De grootte van het gezin varieert van één persoon tot twaalf personen. Er zijn drie gezinnen met twaalf personen.
Het grootste aantal gezinnen, in totaal 39, bestaat uit drie personen, gevolgd door 35 gezinnen met vier personen. Van de 221 huisgezinnen hebben 46 gezinnen, ofwel 20,8%, één of meer inwonende knechten of dienstmeiden.

 

 

In totaal 27 gezinnen hebben meer dan één inwonende dienstbode, met een maximum van drie. In onderstaande tabel een opsomming van de hoofdbewoners, die wellicht tot de notabelen van het dorp gerekend konden worden. De schout Cornelis Cornelisz van Immerseel komt echter niet in het rijtje voor. Dit kinderloos echtpaar had wellicht geen behoefte aan hulp.

 

Onder het aantal van 37 inwonende andere personen zijn maar liefst 14 kleinkinderen, die door de grootouders worden opgevoed. Verder wordt vijf maal genoemd een zogenaamd ‘houkint’. Dit zijn te vondeling gelegde kinderen en geadopteerde kinderen. Verder worden genoemd driemaal een broer en kostganger, tweemaal een moeder, vader, nichtcen schoonmoeder en éénmaal een stiefmoeder, zuster, zwager en neef. Uit dit gegeven is de opvallende conclusie te trekkenvdat anders dan verwacht juist de grootouders een verzorgende taak op zich namen om 14 kleinkinderen in huis te halen, terwijl slechts zevenmaal de kinderen op zich namen om hunvmoeders en/of vaders in hun huis te verzorgen.

Beroepen in Lisse


Op de lijst van de 182 mannelijke hoofdbewoners worden 49 beroepen vermeld. Vermoedelijk zijn de meeste van de overige 133 mannen werkzaam in de agrarische sector als bouwman of als bouwmansknecht. Bij vrouwelijke hoofdbewoners worden nog de beroepen hekelaarster en naaister genoemd. De tabel hiernaast met beroepen van de niet-agrarische bevolking levert verrassende en interessante informatie. Niet alleen door de hoeveelheid van sommige beroepsbeoefenaren, maar ook vanwege het ontbreken van sommige beroepen. Het aantal van zeven schippers is bijvoorbeeld een duidelijke aanwijzing dat Lisse in de streek een belangrijke functie vervulde voor het vervoer van goederen van en naar de steden Leiden, Haarlem en Amsterdam. Vijf schippers waren gehuisvest bij de Haven in het dorp en twee schippers in De Engel langs de Mallegatsloot. Lisse had al van oudsher een dicht bij het Vierkant gelegen haven, via een gegraven gracht
bereikbaar en gunstig verbonden met het Haarlemmermeer. Opvallend is voorts het aantal van vijf bakkers op een bevolking van 1000 inwoners. De korenmolen aan de Gracht zal hier mede debet aan zijn geweest en er zullen wellicht ook broden zijn afgenomen door omliggende dorpen en steden. De vermelding van zes linnenwevers, één spinnewielmaker, één spinner en één vlasser toont aan dat de vlasbewerking nà de landbouw en veeteelt de belangrijkste bron van inkomen was in Lisse. Dit wordt nog eens ondersteund door het
feit dat ruim 40 jaar later, bij de vaststelling van het aantal haardsteden in Lisse ten behoeve van het Haardstedegeld in tota en uit de lijst vaal 53 vlasovens werden geteld van het Familiegeld in 1674 blijkt dat maar liefst 24 mensen het beroep van vlasser uitoefenden. Ook is uit 17e eeuwse archieven bekend dat op de haven van Lisse regelmatig openbare verkopingen plaats vonden van bossen vlas, die met schepen waren aangevoerd vanuit o.a. Vlaanderen, Oude en Nieuwe Tonge en Dirksland. De beide genoemde waarden of herbergiers zetelden in het dorp, de een op huisnummer 121 in de herberg ‘Coning van Bohemen’ en de ander in huisnummer 152 in de herberg ‘t Roode Hart’. Het ontbreken van de vermelding van het beroep van Pieter Cornelisz. van der Codden, als herbergier in de herberg de ‘De Witte Zwane’ op huisnummer 149 toont aan dat niet alle beroepen zijn vermeld. Ook ontbreekt de vermelding van de herbergier in ‘Den Engel’ bij de Engelenbrug. Geen melding wordt gemaakt van het beroep van visser of van bleker. Ook in de eerder genoemde lijst van het Familiegeld
uit 1674 en andere belastingkohieren uit de 17e en 18e eeuw wordt geen melding gemaakt van deze beroepen. Het bevestigt dat beide beroepen in ieder geval niet als hoofdberoep werden uitgeoefend en van ondergeschikte betekenis zijn geweest. Uit de verpondingslijst in
1732 blijkt dat Jonkheer Ascanius van Sijpesteijn een verhuurde bouwmanswoning met een bleek bezat, gelegen aan de zandsloot bij de Lisserbrug met een naar verhouding geringe huurwaarde per jaar van 63 gulden.

Arm en onvermogend
Op de lijst worden 19 gezinnen als ‘Arm’ en 38 gezinnen als ‘Onvermogend’ gekwalificeerd. Zoals eerder opgemerkt behoefden de armen geen hoofdgeld te betalen en dienden de onvermogenden voor elk persoon de helft van de standaardheffing van één gulden per persoon te betalen. Voor de onvermogende Aelbert Dignusz. De Roo wonend op het huis met nummer 17 betekende dat voor hem, zijn vrouw en acht kinderen toch nog een bijdrage van vijf gulden. Daar moest hij in 1623 ongeveer één week voor gaan werken. Opvallend is dat de armen en onvermogenden dichtbij en naast elkaar woonden. Van de 17 huisbewoners aan de noordzijde van het dorp, in de huizen genummerd 83 t/m 99, worden er 12 als arm of onvermogend bestempeld. Terwijl aan de zuidzijde van het dorp negen huisbewoners in de huizen genummerd 203 t/m 211 allemaal als arm of onvermogend worden beschouwd.

Olieverfportretten 1620 door Michiel Jansz van Mierevelt van beide opponenten

LISSE EN DE TREKVAART HAARLEM-LEIDEN

De trekvaart was van 1657 tot 1860 in gebruik. Het verleden, het heden en de toekomst worden besproken. Vooral de perikelen rond de aanleg komen aan de orde.

Marca Bultink.

Nieuwsblad Jaargang 20 nummer 3, 2021

Van 1657 tot 1860 werd de Trekvaart Haarlem-Leiden gebruikt voor e trekschuitdienst. Aan de Leidsevaart in Lisse stond het commissarishuis Halfweg, waar ook het wisselpunt van de paarden was. Wat is er uit de tijd van de trekschuit anno 2021 nog te zien in Lisse?

Kaart van J.Dou, van 1678, herzien in 1746, met Sixenburg naast Halfweg en de paal (Reg Archief Leiden PV 70295

De Trekvaart Haarlem-Leiden vormde de ontbrekende schakel in het Hollandse trekvaartennetwerk. Vanaf 1657 vertrokken volgens een vaste dienstregeling dagelijks negen trekschuiten vanuit zowel Haarlem als Leiden. De schuiten werden getrokken door een paard, dat aan een lange lijn op het jaagpad liep en dat in Lisse werd gewisseld. De passagiers zaten op het dek onder een dekzeil of comfortabel in de roef. De schuit gleed met een vaartje van zeven kilometer per uur over het water en reizigers bereikten in vier uur tijd veilig hun bestemming. Buitenlandse reizigers spraken vol lof over dit Nederlandse vervoerssysteem, dat uitsluitend bedoeld was voor personenvervoer van stad tot stad. Daarom wordt de trekvaart wel de “intercity van de Gouden Eeuw” genoemd. In de periode 1657-1860 zijn op het traject Haarlem-Leiden naar schatting 13,2 miljoen reizigers vervoerd.

Personenvervoer

De volkstrekschuit omstreeks 1850, ook op de voorplaat,litho van R. de Vries Jr. (Scheepvaartmuseum Amsterdam)

De trekvaart Haarlem-Leiden was niet bedoeld voor goederenvervoer. Passagiers mochten in de trekschuit alleen handbagage meenemen. De trekvaart met zijn vaste bruggen was voor grotere schepen ongeschikt en voor zeilschepen grotendeels verboden terrein. Kleine schepen die getrokken of geboomd werden, mochten wel van de trekvaart en het jaagpad gebruik maken, als ze tol betaalden. Voor goederenscheepvaart bleven het Haarlemmermeer en Leidsche Meer de aangewezen route. Nadat de trekschuitdienst in 1860 stopte is de Leidsevaart nog een eeuw lang gebruikt voor goederenvervoer, zoals zand, bloembollen, mest en riet. Deze periode laat ik omwille van de ruimte buiten beschouwing.

Over het trekschuitbedrijf en het reizen per trekschuit kunt u meer lezen in de dit jaar verschenen Atlas van de trekvaarten in Zuid-Holland en in het jubileumboek Blauwe ader van de Bollenstreek, dat in 2007 verscheen ter gelegenheid van het 350-jarig  bestaan van de Leidsevaart en Haarlemmertrekvaart. Aan dit boek en aan de gelijknamige tentoonstelling hebben de historische verenigingen in de regio een grote bijdrage geleverd.

Aanleg van de trekvaart
De aanleg van de 29 km lange trekvaart was een gezamenlijke onderneming van de steden Haarlem en Leiden, die allebei de helft van de aanleg en de exploitatie betaalden. In april 1656 ging het voorbereidende werk van start en in de winter van 1656-1657 werd het duin ten noorden van Hillegom doorgraven. In maart 1657 begonnen aannemers met het graven van de vaart, het verbeteren van de jaagpaden en de bouw van stalgebouwen en tolhuizen. Er werden tien stenen en vier houten bruggen gebouwd, waarvan de stenen bruggen al snel te steil en te smal bleken. Daarom werden ze vervangen door houten bruggen met een middenpijler. Dat was ook zo bij de Halfwegsebrug in de Delfweg. Op 1 november 1657, anderhalf jaar nadat het besluit voor de aanleg werd genomen, startte de dienstregeling van de trekschuitdienst. Naar hedendaagse begrippen is de Trekvaart Haarlem-Leiden wonderbaarlijk snel aangelegd, zeker als je bedenkt dat al het graafwerk met de hand is uitgevoerd. Dit was mogelijk omdat bij grote
delen van de trekvaart gebruik gemaakt werd van bestaande veenwateringen, die tussen de hogere strandwallen liepen. Het verbreden en rechttrekken van deze vaarten bespaarde veel tijd en kosten. Soms werd een nieuw tracé gekozen en is iets verderop de loop van de oude watering nog zichtbaar.

Huidige Hardstenen paal bij Halfweg met wapens van Haarlem en Leiden, die de elzenhouten paal ter “Halfscheydt” verving

De Halfscheydpaal
Op 25 april 1656 sloegen de landmeters van de steden Haarlem en Leiden halverwege het traject een paal in de grond. Die maakte duidelijk voor welk deel van de vaart Haarlem verantwoordelijk was en waar het beheer van Leiden begon. Deze elzenouten paal stond zo’n 500 meter ten zuiden van de Delfweg, waar de Cromme Vaart uitmondt in de trekvaart, net ten noorden van de buitenplaats  Sixenburg. Aan deze paal ‘ter halfscheyd’ dankt de buurtschap Halfweg haar naam. In 1820 is de houten paal vervangen door een hardstenen paal met daarop de stadswapens van Leiden en Haarlem. Na twee eeuwen staat deze paal er nog altijd, met een inmiddels onleesbaar bordje erbij. Bij wegwerkzaamheden in 1992 is de stenen paal helaas gebroken. De gemeente Lisse heeft hem na reparatie weer teruggeplaatst, maar vanwege de veiligheid is hij toen iets verder van de weg gezet, met als gevolg dat de paal sindsdien op het grondgebied van Noordwijkerhout staat!
Die gemeente besloot in 2009 de grenspaal aan te wijzen tot gemeentelijk monument. 1

 

 

Ontwerp voor het eerste Huis Halfweg uit 1658 (ELO)

Het commissarishuis Halfweg
In 1658 werd direct ten zuiden van de Delfweg het Huis Halfweg gebouwd. Hier woonde de commissaris die toezicht hield op de trekschuitdienst en op de tolheffing. Hier was ook het wisselpunt van de paarden van de trekschuit. Aan de voorzijde van het commissarishuis was een fraai gedecoreerde zaal, die was bekleed met goudleer behang. Hier kwamen de bestuurders van de steden Haarlem en Leiden bij elkaar om de administratie te controleren en besluiten te nemen. Daarna volgde er een feestelijke maaltijd. Het Huis Halfweg was ontworpen door de Leidse architect Willem van der Helm. In de voorgevel van het huis zaten twee grote stadswapens, gemaakt door de bekende beeldhouwer Rombout Verhulst. Links in de gevel zat het wapen van Haarlem, rechts het wapen van Leiden. Het achterste deel van het gebouw bestond uit een stal voor 24 paarden. Ernaast was een weiland waar de trekpaarden konden grazen. Bij Halfweg werd ook tol geheven aan gebruikers van het jaagpad. Er stond alleen een slag boom,geen apart tolhuis; die stonden alleen in Heemstede en Oegstgeest.

 

 

 

 

Ontwerp voor het tweede huis Halfweg uit 1696 (ELO)

 

Het tweede Huis Halfweg
Dit fraaie commissarishuis brandde in 1695 tot de grond toe af, maar werd een jaar later herbouwd. In de stadsarchieven zijn verschillende ontwerpen voor de herbouw van Halfweg te vinden, waarbij Haarlem een hoger en luxer gebouw voor ogen had dan Leiden. Uiteindelijk koos men voor een hoofdgebouw van
één bouwlaag met kap, dat door een binnenplein was gescheiden van het stalgebouw. De enorme wapenstenen die de brand hadden overleefd, werden opnieuw ingemetseld in het gebouw. Op de tekening van het Huis Halfweg, die J. van der Kloot in 1772 maakte, zijn deze wapenstenen in de voorgevel niet te zien. Zitten ze achter de bomen, zoals eerder werd gesuggereerd door Brigitte Rink? 2 Of zijn ze bevestigd boven de toegangspoort naar het binnenplein in de zijgevel?

 

 

 

Niet Halfweg maar Het Schouwtje

Ontwerp zijkant

Het is een hardnekkig misverstand dat het Huis Halfweg te zien is op een tekening van de Engelse reiziger Samuel Ireland. Die reisde in 1789 door Nederland en maakte onderweg schetsen die hij thuis uitwerkte. In 1790 publiceerde hij zijn tekening “Half-way House between Leyden & Haerlem” (Huis Halfweg tussen Leiden en Haarlem, red.), die nog altijd wordt aangezien voor een afbeelding van het huis Halfweg in Lisse. Fons Hulkenberg zette hier al vraagtekens bij, omdat het huis niet lijkt op andere tekeningen van het Huis Halfweg. Bovendien loopt het jaagpad  aan de verkeerde kant van de vaart en ontbreekt de herberg.3 Aad van Kampen ontdekte dat Samuel Ireland in de tweede druk van zijn boek van 1796 een andere locatie noemt, die veel beter klopt: ”About two miles from Haarlem the annexed sketch was made” (De schets hiernaast is ongeveer 2 mijl van Haarlem gemaakt, red.). Ireland beeldde dus niet Halfweg af, maar het nieuwe Heerenlogement op de hoek van de Pijlslaan, dat we nu nog kennen als Cafetaria Het Schouwtje in Haarlem. Brigitte Rink publiceerde hierover al in 2007, maar in de archieven staat bij deze tekening nog altijd dat dit Halfweg in Lisse is.4

Afbraak van het Huis Halfweg

Wapensteen van de stad Leiden, ingemetseld in
de tuinmuur van Keukenhof (foto Marca Bultink)

In 1839 werd de spoorlijn Amsterdam-Haarlem geopend, die in 1842 werd doorgetrokken tot Leiden. De veel snellere trein streefde de trekschuit al snel voorbij. In 1860 werd de trekschuitdienst Haarlem-Leiden opgeheven en werden de schepen, paarden en gebouwen verkocht. Het overbodig geworden commissarishuis Halfweg werd nog tot 1860 gebruikt als herberg, maar op 1 maart 1860 werd het openbaar geveild. Vaak is vermeld dat het Huis Halfweg in 1867 werd gesloopt, maar uit een krantenbericht van december 1860 blijkt dat het gebouw  datzelfde jaar al geheel is afgebroken.5 In de literatuur over de trekvaart staat ook vermeld dat de eigenaar van de buitenplaats Keukenhof, Baron van Pallandt, het gebouw kocht, maar ook dat klopt niet. Uit het archief van de trekvaart blijkt dat logementhouder Pieter de Kan uit Noordwijkerhout het gebouw kocht, maar dat hij het alweer snel doorverkocht aan Engel Bakker en Lucas van der Lee uit Noordwijkerhout.6 De wapenstenen van Leiden en Haarlem zijn gelukkig bewaard gebleven. De steen met het stadswapen van Haarlem is ingemetseld boven de poort van het Magdalenaklooster aan de Kinderhuisvest in Haarlem. Baron van Pallandt van Keukenhof kwam in het bezit van de gevelsteen met het Leidse stadswapen en liet die inmetselen in de muur van de moestuin bij Frederiks Hof.

Goudleer behang
Wat is er eigenlijk gebeurd met het kostbare goudleren behang uit het Huis Halfweg? Deze met goudverf  bedrukte vellen leer zagen er niet alleen fraai uit, maar hadden ook een isolerende werking. Zowel tijdens de bouw als de herbouw was dit goudleer, in 1698 geleverd door Willem van Eijckelenburgh uit Amsterdam, de hoogste kostenpost geweest. Uit een advertentie blijkt dat Pieter de Kan in mei 1860 “het goudleer behangsel eener groote Kamer” en andere materialen uit het Huis Halfweg dat “voor afbraak” stond, te koop aanbood.7 Juist in de jaren 1861-1864 werd Keukenhof ingrijpend verbouwd en voorzien van torens om de buitenplaats het uiterlijk van een kasteel te geven. De torenkamer die een kostbare porseleinverzameling herbergt is voorzien van kostbaar goudleer. Volgens deskundigen is dit goudleer eerder gebruikt in een ander huis en dateert het uit de zeventiende eeuw.8 Het is onbekend uit welk huis het afkomstig is, maar het kan haast niet anders dan dat het goudleerbehang uit het Huis Halfweg in Keukenhof is hergebruikt. En misschien geldt dat wel voor nog meer bouwmaterialen? Hopelijk zijn hiervan bewijzen te vinden in het huisarchief van Keukenhof.

Buitenplaats en langs de trekvaart.

De aanleg van de trekvaart Haarlem-Leiden maakteook de westkant van de binnenduinrand bereikbaar en zorgde eind 17de eeuw voor een toename van het aantal buitenplaatsen in de landgoederenzone. Eigenaren van grond langs de trekvaart hadden immers het recht mee te varen met de trekschuit en mochten er ook met hun eigen jacht varen. In de buurt van de trekvaart in Lisse zijn kort na 1640 de buitenplaatsen Sixenburg en Keukenhof gebouwd, dus nog voordat de trekschuitdienst van start ging. Daarna volgden Houtlust en Voorburg.

Andere gebouwen op Halfweg
Toen de trekschuitdienst van start ging, werd ten noorden van de Delfweg een herberg gebouwd, De Bonte Hengst. Die ondervond al snel concurrentie van de kastelein in het commissarishuis Halfweg, maar de herberg aan de noordkant van de brug, ook wel het Veerhuis genoemd, hield het wel langer uit. In 1860 is op die plek een nieuwe herberg gebouwd, die in 1972 is afgebroken. Ook het café Spoorzicht dat naast de herberg stond, is gesloopt. Wat er nog wel staat, is het huis van de Leidse schippers, dat aan de noordoostkant van de Halfwegsebrug staat. Het Leidse schippersgilde kocht dit huis in 1781 om op Halfweg in Lisse te kunnen overnachten. Nadat de trekschuitdienst stopte, verkochten zij het aan Keukenhof. Dit huis is in de 19de eeuw herbouwd, maar het staat nog altijd naast de brug.

Het verleden zichtbaar en beleefbaar

Foto: Onlangs zijn wegwijzers met informatiepanelen op zeven plekken langs de Trekvaart geplaatst. Foto: Marca Bultink

Hoewel veel gebouwen zijn afgebroken, zijn in Lisse nog aardig wat historische elementen uit de tijd van de trekschuit te zien. Langs de Leidsevaart en Haarlemmertrekvaart zijn sinds kort wegwijzers met informatiepanelen te zien, die de geschiedenis van de trekvaartdienst Haarlem-Leiden laten herleven.

Noten
1. Van Kampen (2010)
2. Rink, VOL 6-4 (2007)
3. Hulkenberg (1971)
4. Rink, VOL 7-1 (2008)
5. Advertentie Leydse Courant, 17 december 1860 (ELO)
6. Van Kampen, Notities Trekvaart.
7. Advertentie Opregte Haarlemsche Courant, 5 mei 1860 (NHA)
8. Haverkamp (2008), p. 32.

Bronnen
* Archieven: Erfgoed Leiden en Omstreken (ELO), Noord-HollandsArchief (NHA) en Hoogheemraadschap van Rijnland (HHR).
* F. Haverkamp: ‘Het goudleerbehang van de porseleinkamer’ In: Jaarboek Kasteel Keukenhof (2008), p. 25-37.
* A.M. Hulkenberg: Keukenhof (1975).
* A.M. Hulkenberg: ’t Roemwaard Lisse (1971)
* A.M. van Kampen: ‘Halfscheidpaal Halfweg’. In: Geo-Info (2010), p. 4-11.
* A.M. van Kampen: Notities uit de trekvaart-archieven. DVD in bezit van de Vereniging Oud Lisse.
* R. Pots, J. Knoester e.a.: Blauwe ader van de Bollenstreek (2007).
* B. Rink: ‘Herdenking 350 jaar Trekvaart met historie
Huize Halfweg.’ In 3 delen verschenen in Nieuwblad vande  Vereniging Oud Lisse, jrg. 6-3 (juli 2007), p. 15-21,
jrg. 6-4 (okt. 2007), p. 11-17 en jrg. 7-1 (jan. 2008), p. 9-14.
* M. Wellenberg en A. van der Zee: Atlas van de trekvaarten in Zuid-Holland (2021).

 

OudNieuws: De bierbrouwers in Haarlem

In de 17e en 18e eeuw betrokken de herbergen in Lisse hun bier uit Haarlem. Veel Haarlemse brouwers waren vaak geheel of gedeeltelijk eigenaar van de herbergen in Lisse.

Dirk Floorijp

Nieuwsblad 22 nummer 1 2023

Herbergen en bier
In de 17e en 18e eeuw betrokken de herbergen in Lisse hun bier van de bierbrouwers uit Haarlem. Het drinkwater was van slechte kwaliteit. Er werd dus veel bier gedronken door de bevolking. Het bier had een laag alcoholpercentage en werd ook wel scharbier genoemd. Het bier werd door schippers in de haven van Lisse aangevoerd, wat veel bedrijvigheid met zich meebracht.
Wie nu op de Grachtweg staat, naast Hoogvliet waar de Waag stond, kan zich die drukte moeilijk voorstellen. Alles werd aan- en afgevoerd via de Grachtweg naar het Vierkant, de enige verbinding naar de haven.

De Kapelsteeg, nu een straat, was maar een handkar breed en liep naar de Broekweg (nu de Kanaalstraat). Bij de molen liep de weg dood. Wist u overigens dat de Kapelstraat het enige is wat nog verwijst naar de vlasindustrie die in de 17e eeuw in Lisse tot grote bloei kwam. Het gebied tussen Kapelstraat, Kanaalstraat, Molenstraat en Grachtweg heette Kapelweide waar het vlas op schoven (kapellen) werd gezet om te drogen.
Biervaten werden in de herbergen regelmatig door controleurs gepeild of de inhoud van de vaten in overeenstemming was met het formulier voor de impost (belasting). Zo kwamen ze ook ’s middags om drie uur bij de waard in “De Engel” bij Willem Jansz Klaverweide en vroegen ze om de sleutel van de kelder. Het bier bleek na peiling in orde maar ze zagen in de kelder een partij boter liggen die buiten de impost was gehouden. Daar stonden zware straffen op en je kon zelfs je vergunning kwijtraken. Ze gingen spoorslag naar Leiden om de deurwaarder er bij te betrekken. Die kwam de volgende morgen want laat in de middag heen en weer naar Leiden kon niet meer. In plaats van de boel te kunnen verzegelen omdat ze illegale boter ontdekt hadden vonden ze de volgende morgen niets van de boter. Die had de waard intussen elders ondergebracht en hij was zich natuurlijk van geen kwaad bewust.
Bijzonder is dat het pand van de Haarlemse brouwerij “De Olyphant” van eind 16e eeuw nog steeds bestaat en gesplitst is in twee panden. De brouwerij was actief tot 1668 en bestond sinds 1550. Door brand is het pand verwoest en herbouwd in 1606. In akten van 1613 tot 1617 lezen we dat Cornelis Claesz, de brouwer, regelmatig gedaagden voor de vierschaar laat verschijnen om te betalen voor geleverde bieren. Achteraf
betalen of op de lat bijschrijven was niet voldoende. Brouwer Joannes Braams, in 1688 bierbrouwer van de brouwerij “Het Hoefyser”, leverde ook bier in Lisse. Er waren ook brouwers die een belang hadden in een herberg.

Zo is Joost Vergraft, brouwer in “Het rode Hart” te Haarlem, in 1622 eigenaar van herberg “Het rode Hart“ in Lisse. Niclaas Gestranus, brouwer in “De Pelicaan” te Haarlem, is voor de helft eigenaar van “Den Engel” in Lisse. Albertus van Sweringen, brouwer in “Het Fortuyn” te Haarlem, is in 1690 eigenaar van de herberg “Rotterdam”. Deze herberg stond in Lisse aan de Heereweg, ongeveer op de plaats waar nu het appartementencomplex De Madelief is. Verder was er nog de brouwerij. In Lisse was een herberg “Het wapen van Haarlem”. Die heeft gestaan op Heereweg 145. Johannes van Bergum, brouwer in “Het wapen van Haarlem”, is voor ¾ eigenaar van herberg “De Witte Zwaan” in 1680.

 

Bij de hartpagina: Grullemans

Het bedrijf van bollenbedrijf Grullemans staat mooi op een luchtfoto uit 1928. Ook villa Meerenburgh op Heereweg 25 staat en mooi op

Redactie

Nieuwsblad 22 nummer 1 2023
Vorige hartpagina 1926 liet nog niets zien van de Heereweg 25 villa ‘Meerenburgh’. Rechts onder is ze hier te zien, nog maar net opgeleverd, de tuin moet nog uit de kluiten wassen. Bij Grullemans hebben ze ook niet stil gezeten wat een enorme klus hebben ze daar geklaard. Deze geweldige schuur is ontworpen door architect Leen Tol en is gebouwd door bouwbedrijf Van der Zaal aan het Vierkant. De Meerenduinpolder was in het vroege voorjaar nog één grote speciaalzaak van bontgekleurde bollenbedden. De grote foto laat zien dat men net begint om het rieten winterdekbed op te leggen of af te nemen. Wordt de schuit nu vol geladen met exportkisten of wordt er een nieuwe lading kisten gebracht? Zijn de landerijen net met riet gedekt of is men net begonnen om het riet er af te halen? Wie kan ons vertellen of dit een stralende vroege voorjaarsdag is of een eveneens stralende dag in het late najaar. Dat zouden we best wel willen weten.

De grote schuur van Grullemans in aanbouw met op de achtergrond huize Becorsa en de oude schuur van Grullemans.
Foto 1926 met dank aan Mevr. I. Grullemans Erades. Vlnr. Marinus ten Hage, Cees van der Zaal, C. M. Grullemans Sr. en Leen Tol

 

Statig stond ze daar te staan “Meerenburgh” was haar naam. De burcht is al lang niet meer, van het meer is ook geen sprake meer. Vervlogen in de tijd, maar was er ooit. Foto: Mevr. I. Grullemans Erades

 

 

 

 

 

 

Een mooie vondst

De VOL heeft een zesponder gekregen uit de periode van het beleg van Haarlem in 1572/1573. .Deze is gevonden in een tuin op 50 cm diepte

Jos van Bourgondiën

Nieuwsblad 22 nummer 1 2023

 

Over chirurgijns en docters (1): Medische zorg in Lisse in de eerste helft van de 19e eeuw

De Chirurgijns en de docters deden bijna alles alleen: operaties, bevallingen, tandzorg en medicijnbereiding. De periode van de medici van 1800 tot 1860 wordt besproken. Er zijn in Lisse 2 artsenpraktijken.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 1 2023

Een dokter met tilbury

De medische zorg is in Lisse in de 19e en 20e eeuw inhoudelijk en in omvang enorm veranderd: de kennis en begrip van ziektes nam een vlucht terwijl het aantal inwoners steeg van ruim 1000 tot 22.000. De chirurgijn en de medisch doctor van 1800 deed bijna alles alleen: operaties, bevallingen, tandzorg en medicijnbereiding.

Aan het eind van de vorige eeuw is een grote groep mensen met een verscheidenheid aan beroepen actief in de zorg. In dit nummer beschrijf ik de periode van ongeveer 1800 tot 1860. In de volgende artikelen zal ik, de tijd volgend, uiteindelijk aan het einde van de 20e eeuw belanden.

Een schets van het dorp Lisse vanaf 1800

Bouw van de watertoren in Hillegom

Rond 1800 heeft Lisse ongeveer 1100 inwoners; in 1795 waren het er bij een volkstelling 1062. Nog maar enkele straten zijn verhard, de overige zijn zandwegen. Vervoer gaat voornamelijk te voet, een enkelingkan zich voor personenvervoer een koets permitteren. Bij de inboedel van één van de artsen staat een Tilbury vermeld. De trekschuitvaart voor welgestelden van Leiden naar Haarlem en vice versa. In 1925 wordt de watertoren geopend en wordt in Lisse waterleiding aangelegd. Tot die tijd komt het water uit de pomp of uit de sloot. Riolering en elektriciteit worden rond 1900 ingevoerd. In de huizen is de verlichting tot die tijd op basis van olielampen en kaarsen. Voor verwarming en koken wordt gebruikt gemaakt van hout en turf, maar in huis zal het vaak donker en koud zijn eweest. Het afval, inclusief uitwerpselen, belandt in een ton of in een beerput, op straat of in de sloot. Onder de bevolking is veel armoede. Wanneer de bollencultuur eind 19e eeuw op gang komt, ontstaat in onze streek vraag naar seizoensarbeid. Dat trekt bewoners uit nog armere streken in Nederland, zoals Friesland en Drenthe, naar de Bollenstreek.

Soorten artsen
Tot 1865 is het op twee manieren mogelijk om een medische opleiding te volgen: de oudste vorm, die dan eigenlijk in alle beroepen gangbaar is, is dat men van leerling tot gezel tot meester kan doorgroeien, het z.g. gildewezen. Dat is in de geneeskunde de weg naar chirurgijn. De tweede manier om een medische opleiding te volgen, is aan de universiteit. Deze laatste staat hoger aangeschreven.

Artsenzorg in Lisse vanaf 1800: de chirurgijn
In 1800 is er één chirurgijnspraktijk en enkele jaren later vestigt zich een medisch doctor. Zij vormen de voorlopers van de huidige
huisartspraktijken. Caspar Wolff (16 november 1774 te Gesmold, 8 augustus 1856 te Leiden ) neemt in 1797 in Lisse de chirurgijns- en apothekerswinkel over van de weduwe van Frans Willemsz. Enneker. Waarschijnlijk kiest hij voor Lisse als vestigingsplaats door zijn huwelijk met Huberta Verdegaal, die in Lisse is geboren en opgegroeid. Deze Huberta is samen met haar zus erfgename van behoorlijk wat geld en goederen. Daarover is uitgebreid te lezen in het boek ‘Casparus Henricus Wolff en Huberta Verdegaal’ aanwezig in de bibliotheek
van de VOL en geschreven door Chris Wolff. In 1792 begint Caspar Wolff op 17-jarige leeftijd zijn opleiding tot chirurgijn als leerling in het gildewezen. Het diploma dat Caspar in 1797 behaalt, heeft als titel “Chirurgijn, apothecar en plattelandsheelmeester”. In datzelfde jaar trouwen Caspar en Huberta. De ouders van Huberta kopen voor hen het huis aan de Heereweg, toenmalig nummer 109, en schenken het in eigendom aan hun dochter. Caspar en Huberta blijven daar wonen en werken tot hun vertrek uit Lisse in 1829. Met de 1100 inwoners van Lisse, van wie er velen in armoede leven, moet het inkomen van Caspar uit meer hebben bestaan dan alleen uit de inkomsten als chirurgijn, hoewel hij ook medicijnen verkoopt. Daarnaast handelt hij regelmatig in grond en opstallen en dat blijkt zeer lucratief. In 1829 verkoopt hij
de winkel en het huis in Lisse en verhuist hij naar Oegstgeest. Zijn opvolger is Andries van Hasselaar (23 december 1782 te Amsterdam, 13 maart 1838 te Lisse). Over Andries van Hasselaar is in nummer 4 van 2020 in het VOL-Nieuwsblad een boeiende beschrijving verschenen van de hand van Ria Grimbergen. Van Hasselaar is in Amsterdam opgeleid tot scheepschirurgijn en in 1805 wordt hij aangenomen als chirurgijn tweede klas bij de marine. Hij heeft als scheepsarts vele reizen gemaakt en werkte uiteindelijk in de West. Tijdens een zware reis in Suriname krijgt hij een klein herseninfarct met waarschijnlijk tijdelijke verlammingen tot gevolg. Hij haalt na terugkeer in Nederland in 1828 ook zijn diploma van vroedmeester en plattelandsheelmeester. Hij is al 46 jaar oud wanneer hij in januari 1829 de praktijk overneemt
van Caspar Wolff. Hij koopt het huis en de apothecarswinkel, dat door grondaanschaf van Caspar Wolff is uitgebreid. Hij werkt nog een aantal jaren in de luwte van het nog kleine dorp. Hij overlijdt op 55-jarige leeftijd en zijn weduwe wil snel haar huis en tuin verkopen en zij plaatst daartoe een advertentie in de Opregte Haarlemsche Courant.

Links het huis, of wat er nog van over was, van Mevr. de Wed. A. van Hasselaar
aan het steegje naar Landzicht (’t Rottenest). In de verte boerderij “De Wolff” (toeval?). Inzet: de advertentie voor de overname van de Praktijk

Een gezellig jubileumfeest op 17 april 1888.

Op deze advertentie reageert Thomas Nieuwenhuisen (31 juli 1811 te ’s Gravenhage, 23 september 1892 te Lisse). Hij is in tegenstelling tot zijn rooms-katholieke voorgangers, evangelisch-luthers. Op 17 april 1838 heeft hij zijn diploma’s als plattelandsheel-en vroedmeester gehaald. In 1839 staan zowel de namen van Hasselaar als van Nieuwenhuisen vermeld als werkzaam arts in Lisse. In dat jaar zal dus de praktijk zijn overgedragen. Nieuwenhuisen valt kennelijk goed in de smaak bij de familie van Van Hasselaar, want hij trouwt op 25 mei 1845 met hun oudste dochter Maria Dominique van Hasselaar, die op dat moment 32 jaar is. Zij krijgenslechts één kind, dat ook Thomas genoemd wordt. Thomas jr. wordt geboren op 11 februari 1849. Het gezin woont ook aan de Heereweg vlakbij het Vierkant. Vader Thomas blijft heel lang aan het werk. Op 17 april 1888 wordt zijn 50-jarig jubileum uitgebreid gevierd. Vooral zijn aandacht voor de kleintjes wordt vermeld. Zijn opvolger komt in 1889: Thomas is dan 78 jaar oud en hij is dan dus 50 jaar aan het werk!

Zijn opvolger heet Cato Metzlar. Over hem in de volgende aflevering meer. Tot de komst van Cato Metzlar wordt deze praktijk dus gevormd door chirurgijns. Dit in tegenstelling tot de tweede artsenpraktijk die in Lisse ontstaat.

Artsenzorg in Lisse vanaf 1800: de medisch doctor

“The doctor”, een olieverfschilderij van Luke Fildes uit 1891. De kindersterfte was erg hoog,

Bernardus Josephus van Dieren (16 mei 1785 te Leiden, 17 maart 1854 te Lisse) groeit op in Leiden en studeert op 6 oktober 1810 af als medisch doctor aan de universiteit aldaar. Medisch doctor is een academische titel en staat hoger aangeschreven dan de titel van chirurgijn. Van Dieren vestigt zich rond 1810 in Lisse. Het is niet precies duidelijk wanneer. Hij trouwt op 26 november 1811 in Lisse met Maria Ida Oberjé, die geboren is in Zegwaard, bij Zoetermeer.In 1830 koopt hij Heereweg 228 en 230 van Gerrit Veldhorst… het huis van Gerrit Veldhorst, de kastelein van de Witte Zwaan, die veel panden en grond bezit. Het echtpaar krijgt zes kinderen waarvan er vijf vroeg overlijden. Het eerste kind wordt 10 jaar oud, het tweede, Paulus, wordt 55. Het derde kind wordt 26, het vierde 22, de vijfde sterft na een half jaar en het laatste kind sterft kort na de geboorte. Zelf sterven de ouders twee dagen na elkaar op 17 en 19 maart 1854. Zij krijgen op dezelfde dag de laatste sacramenten, naar rooms-katholiek gebruik. Het gezin van Bernardus van Dieren geeft een goed beeld van de leefomstandigheden en de mogelijke sterftekansen in die tijd. De kindersterfte is hoog (zie kind 1, 5 en 6), maar ook jong volwassenen (zie kind 3 en 4) zijn regelmatig slachtoffer.

Cholera ook wel de blauwe dood genoemd, “krijg toch allemaal de klere” typysch Nederlands om ziektes te gebruiken als scheldwoorden. Dr. Bleekers choleradrank vond gretig aftrek, of het ook echt hielp?

Bloedzuigers

Alleen Paulus wordt 55 jaar oud. Vader en moeder, Bernardus en Maria, overlijden bijna op dezelfde dag: 17 en 19 maart 1854. Hier zal zeer waarschijnlijk een infectieziekte aan ten grondslag hebben gelegen. Infectieziekten zijn in die tijd de meest voorkomende oorzaak van overlijden. Sommige infectieziekten komen eens in de zoveel jaar voor en waren vaak levensgevaarlijk. Er zijn in de 19e eeuw in Nederland minstens drie epidemieën van cholera. Cholera is een darminfectie en gaat gepaard met heftige diarree en veroorzaakt daardoor uitdroging. Zeker voor kleine kinderen is dat een groot risico. Pokken is ook een infectieziekte die af en toe voorkomt, maar heftig besmettelijk is. Er was in 1798 een soort vaccinatie ontwikkeld tegen pokken, maar niet iedereen durfde daarvoor te kiezen.

In 1872 is door Nieuwenhuisen (in de andere dokterspraktijk) zeker één geval van pokken in Lisse geconstateerd. Influenza komt ook in de 19e eeuw al jaarlijks voor. Een sluipende, eveneens gevaarlijke ziekte is tuberculose, die vooral op (jong)volwassen leeftijd slachtoffers maak. Weinigen worden oud. Kanker komt wel voor, maar is meer een ziekte van de oudere leeftijdsgroep en die leeftijd wordt door weinigen gehaald. Een zeer gevaarlijke periode voor vrouwen is de zwangerschap en bevalling. Zwangerschapscontroles worden niet gedaan. Men roept de dokter of de vroedvrouw (waarover later meer) als de vliezen breken of de weeën komen. Ziekenhuiszorg rond de bevalling bestaat nog niet: alle bevallingen vinden thuis plaats. Voor de kraamvrouw dreigen dus klemzittende baby’s en bloedingen en na de bevalling kraamvrouwenkoorts, die ontstaat door een baarmoederontsteking. Voor de pasgeborenen zijn de risico’s nog veel groter.

Paulus van Dieren (*22 november 1813 te Lisse – †8 april 1868 te Padang)

Uit de Opregte Haarlemsche Courant 14 – 04 – 1847

Paulus gaat net als zijn vader in Leiden studeren en studeert op 26 september 1839 af als medisch doctor aan de Universiteit van Leiden. In 1843 gaat hij bij zijn vader in de praktijk werken. Een bijzondere advertentie geeft aan dat hij veel geloof hecht aan zijn uitstekende bloedzuigers, die hij zelf kweekt en te koop aanbiedt. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de medische stand in die tijd nog erg weinig middelen tot zijn beschikking heeft. Behalve pijnstilling in de vorm van morfine en het vocht afdrijvende digoxine, zijn er laxeer- en braakmiddelen, plantenextracten en veel magie. De kennis over het functioneren van het menselijk lichaam is tot 1850 zeer beperkt. De functie en de samenhang van verschillende organen kent men nog niet en ook op cel- en weefselniveau weet men vrijwel niets.Wanneer Bernardus Josephus van Dieren in 1854 plotseling overlijdt, worden zijn bezittingen, inclusief de apotheek, openbaar verkocht.

 

Uit de Opregte Haarlemsche Courant 29 – 04 – 1854

Dirk Karel Munting (*18 juli 1817 te Sprang NB, †8 juli 1893 te Amsterdam) staat in 1854 samen met Paulus van Dieren ingeschreven als
werkzaam arts in Lisse en zal dus Bernardus Josephus hebben opgevolgd. Hij is als medisch en chirurgisch doctor in juli 1841 afgestudeerd aan de Universiteit van in Amsterdam en is op 15 april 1842 gehuwd met Elisabeth Tak. Zij overlijdt op 25 januari 1855 in Lisse. Dat is mogelijk de reden dat hij de samenwerking met Paulus opzegt en betekent wellicht het einde van de praktijk van Van Dieren. Op 12 maart 1855 wordt wegens faillissement, de boedel van Paulus van Dieren te koop aangeboden. Via enkele krantenadvertenties is de verdere loop van het leven van Paulus van Dieren te volgen. Eerst strijkt hij neer in Leiden. In 1862 biedt hij aldaar zijn diensten aan als medisch doctor en in 1865 blijkt hij scheep te zijn gegaan naar Batavia. Op 8 april 1868 overlijdt hij in Padang, West Sumatra, in Indonesië.

 

 

De praktijk wordt in 1855 overgenomen door A. C. van Ewijk. Over hem in de volgende aflevering meer. Elisabeth Schaap (*3 januari 1775 te Amsterdam, †22 april 1846 te Lisse) behaalt in 1808 haar afsluitend diploma tot dorpsvroedvrouw.

Ze trouwt op 13 maart 1816 in Lisse voor de kerk en voor de wet met Jan Carl Poske. Kennelijk gaat er iets helemaal mis, want tweeënhalf jaar later, op 12 november 1818, wordt een echtscheiding uitgesproken. Iets dat in die tijd zeer ongebruikelijk is. Tot 1843 staat ze in Lisse als actief vroedvrouw ingeschreven. Van 1839 tot 1843 staat nog een tweede vroedvrouw ingeschreven: Elisabeth Voorn (*16 september 1813 te Hoorn, †1 augustus 1846 te Beets NH). Zij trouwt in 1837 in Enkhuizen met Roelof Gast en krijgt in 1838, 1840 en 1842 een kind. Zij zijn alle drie in Lisse geboren. Het is niet waarschijnlijk dat ze in de periode dat zij in Lisse actief was, veel gewerkt heeft. In 1830 werden op een bevolking van 1520 inwoners in totaal 51 kinderen levend geboren. Ook doctor Van Dieren zal in die tijd een aantal bevallingen hebben gedaan. Het is opmerkelijk dat na het overlijden van Elisabeth Schaap vele jaren geen vroedvrouw werkzaam is geweest. In het volgende Nieuwsblad zullen we de ontwikkelingen rond doctor Van Ewijk en Metzlar verder beschrijven.

Verloskunde in de 19e eeuw

Antieke baarstoel

Tot slot nog iets over een vroedvrouw die in de eerste helft van de 19e eeuw actief is geweest. Het beroep van vroedvrouw was één van de weinige beroepen die door vrouwen konden worden uitgeoefend. Elisabeth Schaap (*3 januari 1775 te Amsterdam, †22 april 1846 te Lisse) behaalt in 1808 haar afsluitend diploma tot dorpsvroedvrouw. Ze trouwt op 13 maart 1816 in Lisse voor de kerk en voor de wet met Jan Carl Poske. Kennelijk gaat er iets helemaal mis, want tweeënhalf jaar later, op 12 november 1818, wordt een echtscheiding uitgesproken. Iets dat in die tijd zeer ongebruikelijk is. Tot 1843 staat ze in Lisse als actief vroedvrouw ingeschreven. Van 1839 tot 1843 staat nog een tweede vroedvrouw ingeschreven: Elisabeth Voorn (*16 september 1813 te Hoorn, †1 augustus 1846 te Beets NH). Zij trouwt in 1837 in Enkhuizen met Roelof Gast en krijgt in 1838, 1840 en 1842 een kind. Zij zijn alle drie in Lisse geboren. Het is niet waarschijnlijk dat ze in de periode dat zij in Lisse actief was, veel gewerkt heeft. In 1830 werden op een bevolking van 1520 inwoners in totaal 51 kinderen levend geboren. Ook doctor Van Dieren zal in die tijd een aantal bevallingen hebben gedaan. Het is opmerkelijk dat na het overlijden van Elisabeth Schaap vele jaren geen vroedvrouw werkzaam is geweest. In het volgende Nieuwsblad zullen we de ontwikkelingen rond doctor Van Ewijk en Metzlar verder beschrijven

Met dank aan Ria Grimbergen

lik hier voor het volgende deel

Bronnen

Chris Wolff: Casparus Henricus Wolff en Huberta Verdegaal. [2012]. PDF te raadplegen via tabel ‘Boeken’ in LisseTijdReis.
Ria Grimbergen: ‘Pareltje met een Surinaamse glans’.
In: Nieuwsblad van de Vereniging ‘Oud Lisse’. jrg. 19, nr. 4.
LisseTijdReis Archief Vereniging ‘Oud Lisse’
Boerhaave archief. Vestiging artsen en apothekers 1840-1938.
Diverse krantenadvertenties en -artikelen

 

 

 

 

 

Detail van een kaart van Jan Pietresz. Dou van de Poelpolder, Lisserbroek en Rooversbroek met tekst over 825 jaar Lisse.

Bij de voorplaat

Nieuwsblad 22 nummer 1 2023

In het jaar 1198 is Lisse voor het eerst aantoonbaar beschreven inbeen oorkonde. Dat is dit jaar 825 jaar geleden. Al eerder wordt Lisse genoemd vanwege een groots huwelijksfeest dat mogelijk in Lisse zou zijn gevierd ter ere van het huwelijk van Diederik van Cleve en Margaretha, de dochter van graaf Floris en zijn vrouw Ada. Die locatie is nog steeds discutabel, vandaar dat men voor 1198 kiest wat wel te bewijzen is. Dat Lisse al veel eerder een woonoord bwas is heel zeker. Vondsten uit de Romeinse tijd, de vroege ijzertijd en zelfs uit het stenen tijdperk tonen dat aan. Verschillende beken die ontsprongen in ons duingebied zorgden voor de eerste levensbehoefte: drinkbaar water. In het duingebied liep heel wat wild rond te huppelen. Op de venige gronden waren genoeg grazige weiden voor het vee. Er was wat akkerbouw en fruitteelt. Het plassengebied was goed voor overdadig veel vis. Lisse was eigenlijk een soort paradijselijke omgeving. Letterlijk
en figuurlijk een heerlijkheid om te wonen. Dat is het nog steeds!

Rondom de Kerk van Lisse

Leids laarboekje 1941 pag.167

A. de Graaf

Afbeelding van Lisse uit 1583

De kaartboeken van het Elisabethsgasthuis te Haarlem, welk gasthuis ten zuiden der kerk bij de tegenwoordige Vuursteeg een hofstede bezat, bevatten van de kerk te Lisse een tweetal belangwekkende afbeeldingen. Het kaartboek van 1550 geeft het kerkhof als geheel ronde omwalling, terwijl de kerk slechts als idee is weergeven, zoodat wij hier mijns inziensgeen afbeelding mogen zien. Betrouwbaarder is een afbeelding van 1583, die den toren onbeschadigd toont naast de geheel daklooze kerk. Hoewel waarschijnlijk tijdens het beleg van Leiden in 1574, toen alle dorpskerken rondom de belegerde stad, behalve die van Noordwijk en Voorhout, werden verwoest, ook het torendak van de kerk te Lisse verbrand werd, is dit reeds vroeg hersteld.

Een aanwijzing hieromtrent vinden wij in een rekening uit 1590 van den koster en schoolmeester Cornelis  Cornelisz Lausduyn, waarin deze zich als volgt beklaagt: “Ick hebbe mede te kosten gehadt ende laten maken, opten bovensolder vande thoorne, de duvenesten, mit een valdoor ende slot er aen mettet coopen van de duven, ende de tost daertoe gegeven twee jaerlang tswinters int leggen van de sneeuw, ende tsomers inde hongermaendt, zonder eenige baetdaer off gehadt te hebben, alsoe ende door reden dat alle de oude duven, mit de opbouwinge ofte timmeringe van de thoorne, verjaecht ende verwildert waren, sulcxs dat ick de jonge twee somers lang laten vliegen hebbe en altoos gevoert omme weer te beter in de voedinge te comen.

Detail van Afbeelding van Lisse uit 1583

Al twelck my staet van vuytleggende tosten, mit tgeen dat ick inde zelve jaren hadde mogen prouffyteren ter somma van 3 ponden grooten vlaems.” Uit de klacht van den koster, dat hij menig duivenboutje heeft moeten missen, tengevolge van het herstelwerk aan den toren, danken wij dus het bericht dat voor 1590 dat herstel heeft plaats gehad. De kerk, doch niet het koor, werd hersteld in 1592. Tusschen kerk en koorruimte werd een boven het dak uitstekende topgevel gebouwd, die wat het ondergedeelte betreft uitgevoerd werd als vulling van een grooten, over de breedte der kerk geslagen boog; deze boog overspant ook nu nog het ruim der kerk. In dezen topgevel is met groen verglaasden steen over een hoogte van ongeveer twintig lagen het jaartal 1592 aangebracht. In het midden boven den boog bevindt zich een poortvormige opening, waarschijnlijk eerst met een luik afgesloten en daarboven bij den nok een uitspringend pilastertje, terwijl de gevel met vlechtingen is afgewerkt. Het geheel is thans onder het kerkedak verborgen, de bovenzijde van pilaster en vlechtingen is afgekapt daar het pannendak nu over dezen binnengevel doorloopt. 1)

Tot 1592 werd blijkens kerkerekening gepreekt in het pastoryhuis, evenals thans staande aan den Grachtweg bij het Vierkant. De tijd waarin ook het koor hersteld en bij de kerk getrokken werd, is nog niet vastgesteld, doch moet op ongeveer 1645 geschat worden. Aan weerszijden werd de kerk gesierd door gebrandschilderde glazen, waarvan er acht vermeld werden en welke blijkens rekening geschonken waren door de steden Leiden, Amsterdam, Rotterdam, Alkmaar, Den Haag en Haarlem, door het dorp of de gezworens van Lisse en door den Schout Adriaen van Gorcum. Hoewel er in dit gedeelte tien raamopeningen waren, is de mogelijke oplossing, dat toen aan de noordzijde in het midden een deur was, terwijl aan de zuidzijde een preekstoel voor een blind raam stond opgesteld.

Een orgel vinden wij reeds vermeld in 1559 wanneer aan Meester Gielis den Organist tot Noortwijk twee pond twee schellingen betaald wordt ,,daervoor hij de trompetten gestelt heeft in den organe deser kerke”, terwijl in 1542 Mr Jan Claes van Hillegom als coster en organistmeester is aangenomen. Omtrent de klokken vermeldt de kerkerekening van 1559, dat toen de kleine klok overgegoten is. Ook vermeldt dezelfde rekening ,,voor een nieuw uurwerk op de groote klok”. In 1608 vinden wij een nieuwe windvaan vermeld met het wapen van Lisse erin, bij den koperslager Gijsbert Cornelisz van der Morsch te Leiden gekocht. Wat de kerksieraden uit den tijd vóór de hervorming betreft, vinden wij een verklaring, dat zekere riemen (gordels) en vijftigen (rozekransen), behoorende tot de beelden van Onse Vrouwe en Sint Agatha, verkocht zijn, benevens een ,,subbory” (ciborie). De eerste predikant was Johannis Cornelii, in de protocollenboeken ook als Johannes Corneliszoon van der Schelling naast zijn echtgenoote Meinsje Ockersdr. vermeld. Hoewel de reformatie op het platteland in deze streken veelal een geleidelijk en vreedzaam verloop had, blijkt in Lisse een zekere Jeroen Dammaszn Cluft een strijdbaar aanhanger van de oude leer geweest te zijn. In de rechtboeken van Baljuw en Welgeboren mannen van Noordwijkerhout vinden wij dat hij in 1591 ,,hem gepurgeert heeft aangaande der heimelijke papistige vergadering tot sijn huis bij eenen Dirck Jacobsz oft andere pape”. Wat later wordt hij beboet, omdat hij te Katwijk den predikant van Lisse beleedigd heeft. Deze JeroenDammasz Cluft, geboren ongeveer 1531 als zoon van Dammas Gerrit Dammasz alias Cluft en Jonge Agniese, behoorde tot een van ouds gevestigde onwelgeboren familie en had zijn woning in den omtrek van het Buurtschap De Engel, waar eertijds de herberg ,,In den witten Engel” was. Gehechtheid aan oude gebruiken werd ook beboet. Zoo ontving Claes Meynerts, herbergier te Hillegom, een boete van tien pond, omdat er met vastenavent te zijnen huize ,,danspal” gehouden is. Gerrit Cornelisz (zoon van Cornelis Claesz alias den Admiraal en Marytje Philipsdr) wordt ook beboet, want hij heeft met ,,vastenavont op den veedele” gespeeld. Een gemakkelijk mensch was deze vedelaar overigens niet; herhaaldelijk is hij beklaagde bij vechterijen; eenmaal weet hij zich alleen te verdedigen met de merkwaardige verklaring, dat ,,zijn getuigen zijn over zee en zand”. De neiging om vechterij buiten vervolging te houden is groot, meermalen worden boeten uitgedeeld tegen verwonde personen, die vertrokken zijn ,alvorens hen rechtelijken voor twee welboren mannen besien te laten hebben” of anders gezegd de wond te hebben laten ijken. In 1597 heeft men te Lisse ,snachts na meydagh ontrent drie uren danspal gehouden” ten huize van Cornelis Cuyper (Cornelis Pietersz van der Codden, waart in de Zwaan) waarbij Aelbert Dignums de Roo den baljuwsbode de deur uitgooide. Ook vele delicten van hooien en werken op Zondag komen in de dingboeken voor. Zoowel op de afbeelding van 1550 als die van 1583 staat de kerk op een vrijwel rond kerkhof. Deze vorm wijst mogelijk terug op een zeer ouden toestand, waarbij er slechts een begraafplaats en nog geen kerk of kapel was. De zuidzijde van het kerkhof vertoont thans een rechte lijn, waarachter de kosterstuin is. Een kerkerekening omstreeks 1620 geeft een post te zien voor het afkarren van den kosterstuin om de graftweg daarmee op te hoogen.

Benoorden de kerk ligt het Vierkant, een langgerekt plein, omstreeks 1580 nog genaamd het groene veld of de groene weijde van Lis, waarover aan de westkant de weg van Haarlem naar Leiden liep en de verschillende herbergen als ,,de Swan” later de witte Zwaan, ten Noorden daarvan de herberg ,Het roode hart onder den groenen Eyck”, later genaamd ,,in de drie wouldt-vriesen” (naar de gebroeders De Vries van Oninga, zonen van Harmen de Vries Wipkesz en Anna Wybens), terwijl ten zuiden de herberg ,,Het Wapen van Lis”, later de stopplaats der postwagens was. In de richting Haarlem langs den Heereweg lagen nog de herbergen ,,In den Coningh van Bohemen” en ,,De Couden Oven”. De ,,groene Eyck” is mogelijk de gerechtsboom geweest, waaronder Schout en geburen recht spraken, een vonnis te Lisse door den Asing Jan  Harmens in 1564 gevraagd, is nog bekend.2) In 1560 wordt deze boom vermeld; dan woont Pieter Adriaen Huygensz in het ,,het huis onder den grooter eyck”. Over dezen eikenboom zijn herhaaldelijk geschillen, zoo matigt in 1599 Harmen de Vries zich het eigendom aan en wordt met het dijksrecht van Rijnland bedreigd, terwijl in 1643 eene Jan Dircxsz den eikenboom heeft omgehakt en voor dertig carolusgulden aan den timmerman Jan Cornelisz Vlaanderen verkocht, terwijl hij zich verder nog aan een ypenboom vergrepen heeft.

Terugkeerende tot de kerk vinden wij in het voorportaal,een deel van het vroegere koor, de monumentale witmarmeren wapensteen van Wilhem Adriaen van der Stel, op de hofstede Uittermeer op zeventig jarigen leeftijd overleden den zesden November 1733 en zijn gemalinne Maria de Hase, in den ouderdom van 55 jaren op den eersten Juni 1723 overleden. Deze steen is uit het schip der kerk overgebracht en hier op een hardsteenen voetstuk neergelegd. Bij het verbeteren der vloeren in het najaar van 1938 zijn verscheidene belangwekkende zerken aan den dag gekomen, die thans op het kerkhof zijn neergelegd, alleen het middendeel bij den preekstoel, dat niet opgebroken werd, kan thans nog verrassingen bergen. De oudste grafsteen, twee voet in het vierkant, bevat geen nadere aanduiding dan een wapen binnen een verdiept medaillon, hetwelk heraldisch links een leeuw toont en rechts een ankerkruis. Ook werden brokstukken gevonden van een wapensteen, mogelijk van een lid der in deze streek welgeboren familie Van der Leth. Het wapen heeft in de middenbaan twee maalkruizen, boven een tweetal pluimen en een ledig onderveld. Helmteeken: eengroot maalkruis. Randschrift: Hier leyt begraven den E . . . . . . . . . Cornelis . . . . . . . . . . . . en starf den 18en novemb. 1611. Een groote en fraaie steen toont het wapen Van Castricum: een (zwarte) burchttoren op een (zilver) veld, helmteeken een uitkomende leeuw. Randschrift: Hier leyt begraven Claes Cornelisz Castricum, stierf anno 1616. Een verdere wapensteen is die van Heer Gerardvan der Laan, bewoner van het huis ter Spekke, welk schild een keper en een drietal vaten toont. Boven aan prijkt de zinspreuk FATA VIAM INVENIENT, beneden: Obijt Gerrardt Van der Laen 16 February 1635, A AETATIS SUAE 82. Eenvoudiger zijn de grafsteenen der familie Corsteman, omstreeks 1600 groote grondeigenaars. Zoo sprak van 1580 tot 1584 Adriaen Cornelisz Corsteman recht als Welgeboren Man van Rijnland, een onderscheiding die toen in Rijnland niet uitsluitend met afkomst, doch met grootgrondbezit samenhing. In het baljuwschap Noordwijkerhout, waartoe ook Voorhout, Lisse en Hillegom behoorden, werd nog in veel later tijd geen grondbezit doch een welgeboren afkomst geeischt, behalve voor degenen die het ex-officio waren, namelijk de schouten en hun familie, welke laatsten evenwel niet in de overigens geringe fiscale voorrechten der welgeborenen deelden. Later zijn de Corstemans te Lisse verdwenen, doch treffen wij te Leiden de in Lisse geboren Nicolaes Claesz Corsteman van Rodenburch, welke 13 Januari 1664 trouwt met Agatha Arnoldusdr van Leeuwen en woont op het Rapenburg, het tweede huis van de Breestraat naar de Langebrug toe.

De eerste grafsteen luidt: Hier leyt begraven Adryaen Cornelisz Corsteman starf den 25-en January 1588. Het graf was gedekt met een drietal dunne platen (schaliën) uit leiachtigen hardsteen. De middenplaat bevatte veelal het grafschrift der echtgenoote, deze was Maritje Jansdr. Tetrode. Deze middenplaat ging in dit geval verloren en er is toen in later tijd een andere schalie toegevoegd, die luidt: ,,ende Maddeleentje Jansdr syn huisvrouw en starf den 25 Augustus Anno 1614”. Deze laatste was evenwel de huisvrouw van Pieter Cornelisz van der Codden, waard in de Zwaan.

Buiten de kerk ligt nog een grafsteentje met inschrift: Hier leyt begraven Adryaen Adryaensz Corsteman starf den 29 Julius anno 1602. Diens weduwe Catryn Claesdr sGravemade hertrouwde Cornelis Pieters op Kocxhorn te Wassenaar. De grafstede van den gerechtsbode van Lisse geeft met strakke romeinsche letters het zevenregelig grafschrift HIER LEYT BEGRAVEN WOUTER- LENERSE VAN CALCKER OVDT – ONTRENT 70 JAER ENDE RVSTEN – OPTEN SEVENDEN JUNY ANNO 1598 – ENDE MARGRIETE PIETERSDR – SYN HUISVROVWE EN RVSTEN – OPTEN 13 JANVARY 1602. Een ander lid der dorpsgemeenschap was de schoolmeester Wiard Takesz van der Blom. Rond een medaillon, waarin een wapenschild met huismerk, mogelijk uit de letters H en N samengesteld, is in gothische karakters uitgebeiteld: ,,Hier leyt begraven Wier Takesz, schoolmeester tot Lys en starf den 16en maert Ao 1611 en syn huysvrou Aryaentje Jansdr van Tienden starf den 24en maert 1611.” Buiten de kerk is bij den toren nog ingemetseld een steen met het volgende inschrift: ,,Hier leyt begraven Jacop Hendricksz Heck scoelmester tot lis starf den 12 en February 1610”; dit was de ambtsvoorganger van Wiert Takesz. Verder werd in het midden der kerk nog een zware steen gevonden, die blijkens inschrift de grafstede dekte van een vijftal pastoors te Lisse uit het laatst der zeventiende en de eerste helft der achttiende eeuw, waaromtrent de Heer J. P. Raaphorst o.a. in de Leidsche Courant van 29 Nov. en 2 en 6 Dec. 1938 een belangrijke bijdrage schreef. Deze steen werd aan het R.K. Kerkbestuur overgedragen.

De reeds vermelde buitenplaats ,,Huis ter Spekken” van de familie Van der Laen, omstreeks 1600 op grootscheepsche wijze gebouwd, waarvan Rademaker een fraaie afbeelding geeft, werd reeds ongeveer 1740 afgebroken, waarbij de voordeur voor 25 gulden voor de pastorie werd aangekocht. Het  orspronkelijke stamhuis van de welgeboren familie Van der Spekken lag waarschijnlijk wat dieper in het binnenduin, waar een tiental jaren terug sporen van een bouwwerk gevonden werden. 3)

Claes Cornelisz van Castricum, wiens grafsteen reeds werd genoemd, in gerechtelijke stukken merkwaardigerwijze altijd als .Claes Cornelisz alias backer” aangeduid, was pachter van de aanzienlijke boerenhofstede ,,Den Burg”, behoorende aan de familie Pynssen, welke op de kaart van 1583 voorkomt. De weduwe van Castricum, namelijk Neeltje Cornelisdr Verdel, dochter van Cornelis Maartensz en jonge Geertruid Adryaensdr Corsteman, hertrouwde in 1620 met Pieter Cornelis Keyser en bleef op de hofstede wonen. Naderhand is hiernaast aan de zuidzijde nog een hofstede gebouwd, welke thans nog als ,Zwanendrift” bestaat.  De naam ,Den Burg” wijst naast de vrij talrijke vondsten van kloostermoppen van groot formaat (33 X 17 X Sr/, CM.) wel op een vroege vestiging en hier moet mijns inziens de eerste burcht van Lisse gelegen hebben, mogelijk het stamhuis der Heeren Van Lisse. In verband hiermede is een oud bericht omtrent de fundeering van een achthoekigen toren bij het graven van den Ringsloot van den Poelpolder misschien van belang. Achter de plaats van de hofstede ,,Den Burg”, welke vermoedelijk omstreeks 1650 weggebroken is, ligt thans een vrij omvangrijk boschje, halvemaanvormig tegen de ringsloot aan en voorheen door een sloot van het weiland gescheiden. Mogelijk houdt de grond hier nog sporen verborgen. De naam van dit ,,Paulusboschje”, waarvan nog geen verklaring gevonden is, zou mogelijk op een gekerstende heilige plaats aan den oever van den Poel (thans Poelpolder) kunnen wijzen.

De geschiedenis van het huis Dever, waarvan thans nog slechts de resten van een woontoren met metersdikke muren over zijn, is zeer onzeker. Uit de afbeeldingen in de prentverzameling van het gemeentearchief te Leiden en een serie schilderijtjes van G. Leembruggen in het Museum de Lakenhal aldaar, valt af te leiden dat in het begin der 17de eeuw een nieuw heerenhuis aan de straatwegzijde tegen den ronden kant van dit bouwwerk werd opgetrokken. Na den blikseminslag in 1848 is dit heerenhuis zoodanig vervallen, dat het van lieverlede in elkaar viel, zoodat de oude kern weer overbleef. Deze thans nog als bouwval behouden woontoren, die met het vierkante gedeelte in den breeden grachtvijver stond en met zijn halfronden kant het slotplein beheerschte, was ook aldaar niet de eerste vestiging. Immers het Gemeentearchief te Leiden heeft uit ongeveer 1730 een afbeelding van de ,,Ruïn van het ,,Oude huys te Deevere op de Voorplaats”.4)

Het is een langwerpig gebouw, dat m.i. aan de noordzijde van het slotplein gestaan moet hebben, en mogelijk de woonplaats was van Gerrit die Ever, die als houtvester in dit gebied optrad.5).

Dat deze zaalbouw ook weer niet de eerste vestiging was, is gebleken uit vele ter plaatse opgedolven scherven, waarbij ook Germaansch primitief aardewerk, kogelpotten en Pingstdorfer werk vertegenwoordigd waren, zoodat deze plaats ook in de eerste tien eeuwen onzer jaartelling wel bewoond zal zijn geweest. Ongetwijfeld zal dit in het broekIand vooruitgeschoven lage duin, dicht bij den vischrijken Poel, ook voor zeer vroege bewoners een aantrekkelijke verblijfplaats zijn geweest. De grondige omwerking tot bollenland van dit terrein maakt het evenwel zeer moeilijk uit de poovere resten verdergaande gevolgtrekkingen te maken.

Lisse, Herfstmaand 1940.

A. F. DE GRAAFF.

Craandijk geeft in zijn ,,Wandelingen door Nederland” 2de druk, Zuidholland, 2de druk, Zuidholland, blz. 277 een tamelijk uitvoerige beschrijving van den toestand in het midden van de 19de eeuw.

1) Vele gegevens in dit artikel verwerkt, zijn ontleend aan het archief der Ned. Herv. Kerk te Lisse, afschriften van eenige dezer stukken bevinden zich in hit Gemeente Archief te Leiden.

2) Gemeente-archief Lisse

3) Vermeld in rekeningen van de rentmeesters van Noord-Holland in 1343: ,,lijfhuren tusschen Lisserbeke enter Specke”.

4) Catalogusnr. 11660

5)  Zie voor de geschiedenis der bewoners en eigenaren: Leidsch Jaarboekje 1915, bladz. 57, idem 1921/22, blz. 55 e.v.; en de Nederl. Leeuw 1909, blz. 199.

De Grote kerk uit Rijnlandse gezichten van A. Rademaker

De Kerkbank. Zit het goed zitten? (4)

Grote veranderingen zijn op til voor de Grote Kerk. Naast kerkdiensten moeten er na de verbouwing allerlei culturele activiteiten kunnen plaatsvinden. Dit keer aandacht voor de geschiedenis van de banken. ‘Op de website van Oudlisse.nl is een nieuw fotobeeldverhaal te vinden van de grote kerk.

Door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 21 nummer 4, 2022

De Grote Kerk wacht grote veranderingen. Het gebouw moet rendabeler worden en krijgt daarom een meer multifunctioneel karakter. Zouden de veranderingen ten koste van de banken kunnen gaan?

Oudste periode
In de beginperiode van onze Grote Kerk stonden er beslist geen rijen kerkbanken. Mensen gingen wel vaak naar de kerk. Iedereen was katholiek. De kerk had een functie als bestuurlijk centrum en had zeker ook een sociale functie. De inrichting van de kerk was totaal anders. Het altaar was het centrale punt. Er zullen knielbanken geweest zijn en voor een hooggeplaatst persoon was er vast een zitplaats. Er waren heiligenbeelden. De mensen vroegen heiligen om hulp en bescherming. Op kerkelijke feestdagen werden processies gehouden. Het geloof was meer een visuele belevenis. Een dorpskerk als in Lisse zal sober zijn geweest, maar weelderige elementen van aanbidding, zoals in steden wel te zien waren, werden ergernissen. Diverse twistpunten op geloofsgebied leidden uiteindelijk tot een scheuring.

Na de reformatie

De meeste inwoners van Lisse bleven katholiek volgens de oude traditie. Vlak na de reformatie, omstreeks 1573, kerkten de volgers van de nieuwe richting in de Oude Pastorie, niet in de Grote Kerk dus. In 1574 werd de kerk verwoest door Spaanse bombardementen en restte een ruïne. Na het herstel kwam de Grote Kerk aan de Nederduits Gereformeerden (later hervormden genoemd). De inrichting van de kerk veranderde. Niet meer was het altaar, dat aan de oostzijde moet zijn geweest, het belangrijkst. De preekstoel voor de predikant werd centraal geplaatst, waarschijnlijk op de plaats waar hij nu ook staat. Alles was gericht op “het woord”. Daar moest je rustig en aandachig naar kunnen luisteren. Op een bank dus.

Status
De zitplaatsen in de kerk weerspiegelden ook je sociale status. Rijken begonnen hun eigen kerkbanken te kopen. De herenbanken stonden dicht bij de preekstoel, de banken voor de minst draagkrachtigen stonden het verst van de preekstoel. In die tijd werd dat als vanzelfsprekend
beschouwd. Vrouwen en mannen zaten niet in dezelfde banken. De meeste banken hadden een soort lessenaar waar de bijbel of het liedboek opgelegd kon worden. Samen zingen was een belangrijk element van de dienst geworden. De meeste mensen hadden wel wat onderwijs
gehad en dankzij de boekdrukkunst konden bijbels en liedboeken wijd verspreid worden.

Koud

Van een verwarmd kerkgebouw was natuurlijk geen sprake. Maar de preken duurden zeker veel langer dan we nu gewend zijn. De synode van Dordrecht van 1574 besloot zelfs dat een preek maximaal een uur mocht duren. Houd dan maar je aandacht bij de preek wanneer je langzamerhand door en door koud wordt. Een speciale zandloper op de kansel hielp de dominee om de tijd in de gaten te houden. Gelukkig werden de banken op houten vlonders geplaatst, maar koud bleef het. Daar werd wel wat op gevonden: de stoof. In een testje deed men een gloeiend kooltje of turf en dat zette men in een stoof. Het leidde tot een beroep dat inmiddels weer helemaal verdwenen is, de stovenzetster. Meestal een bijverdienste voor een armere vrouw. Het was ook wel de taak van de koster. Aanpassingen Door de eeuwen heen zijn er diverse aanpassingen aan gebouw en interieur van de Grote Kerk gepleegd. Sommige daarvan hadden direct gevolgen voor de zitplaatsen. Cornelis van der Zaal (1762-1839), van de bekende timmermansfamilie van het Vierkant, beschrijft begin 19e eeuw zo’n aanpassing: In het jaar 1817 den 10de februari ben ik begonnen de Gereformeerde kerk te veranderen.
Eerst heb ik het koorhek veranderd. Daar was in het midden een doorgang met 2 hekdeuren, waar een grote herenbank voor stond, zoals deze aan het toreneind nog staat. Daar is de hoge achterwand afgenomen en voor de banken geplaatst, die aan het toreneind staan. Dan 2 deurhekken uit het midden genomen en aan iedere zijde ingebracht en het middenvak weer dicht gemaakt. Met hetgeen er voor die
deur uit is gekomen aan de koorzijde en aan de kerkzijde heb ik een 3/4 dm dicht schot gemaakt en daar de preekstoel tegen gezet, die op de zuidzijde tussen het 2de en 3de glasvak stond, zoals het misschien 200 jaar was geweest, maar zeer ongemakkelijk om te spreken en daarom het meeste veranderd en ook voor een betere inrichting en orde in de herenbanken, die toen allemaal tegen de marktzijde aan stonden heb ik verplaatst. De bank die nu bij het koorhek naar de zuidzijde staat, stond toen aan de noordzijde en de herenbank daarnaast heb ik losgemaakt en naar het koorhek verplaatst. Ook de bank die daarop volgt heb ik naar voren verplaatst de vier banken die aan het toreneind tegen de muur stonden heb ik los gemaakt en naar de zuidzijde verplaatst tegen de eerste bank, zoals ze nu staan. Daarna is er een nieuwe bank bijgekomen. De kleine bank heb ik 5 en 6 dm ingekort en naar de noordzijde overgebracht en die aan de zuidzijde ook ingekort in evenredigheid, aan weerszijden even veel, want er waren 11 kleine banken naar het toreneind en de zuidzijde en 6 kleine banken bij het koorhek en het doophek rond de preekstoel. Ik heb dat werk in dier voege verricht: de eerste en tweede week heb ik met een knecht het koorhek veranderd en de herenbank losgemaakt en in de 3de week het doophek afgebroken en in het koor in orde gemaakt met de banken en lessenaars, waar nog twee oude banken stonden. Vervolgens heb ik met 3 knechten in de vierde week de preekstoel en alle banken verzet en in de 5de week verder de boel opgeknapt en in orde gebracht.

In 1822 komt er een nieuw orgel
Van der Zaal krijgt samen met Van Ingen een bouwopdracht. Zijn dagboek vermeldt: Zo kwamen wij beiden overeen om het met een zitplaats voor de organist en de trapper voor de som van f 420 gulden te maken. En zo zijn wij aan het werk gegaan. Later ontstaan problemen en trekt Van der Zaal zich terug. Met een beetje leedvermaak meldt hij nog wel: moest het van de ene zijde tot de andere zijde van de kerk gemaakt worden om plaatsen te verhuren, zoals het nu is en toen is het voorfront ook verlengd en nog beelden er op gekocht, zodat zij toen veel geld te kort kwamen. Uit het dagboek krijgen we een beetje een idee van de inrichting van de kerk en blijkt wel dat er ook in die tijd gezocht werd naar een goede opstelling terwijl de financiën de mogelijkheden beperkten.

Mejuffrouw C.J. van der Beek
In 1858 veranderde er blijkbaar het een en ander aan de Grote Kerk wat ook weer effect had op de zitplaatsen. Of de financiën op orde waren is niet duidelijk maar met dank aan mejuffrouw C.J. van der Beek kon er gigantisch veel gebeuren. De kerkenraadsnotulen van 26 september 1858 vermelden: den 26 september 1858 was voor de gemeente Lisse een heugelijke feestdag. Haar kerkgebouw, hetwelk voor rekening van Mejuffrouw C.J. van der Beek inwendig onder het opzigt en bestuur van onze predikant, smaakvol was vernieuwd en verfraaid geworden, wordt op dezen dag plegtig aan den dienst des Heeren toegewijd. Gedurende 4 maanden werden de godsdienstoefeningen in het koor gehouden. Wat zitplaatsen betreft weten we ook wat er allemaal gedaan werd:
– stoelen in het ruim vervangen door banken met Amerikaansch linnen bekleed
– de predikstoel verhoogd en met beeldhouwwerk versierd geworden
– het zogenaamde doophekje waarin de leden van de kerkeraad en de kerkvoogden tot dusver hunne zitplaatsen hadden was weggenomen en daar voor in de plaats gesteld een bank die, als balustrade met ijzeren lofwerk versierd, het ruim der kerk van den predikstoel scheidt, en
binnen wier ruim van nu voortaan de Avondmaalstafel zal geplaatst worden.
– De luifels boven de banken ter regter en linkerzijde van den preekstoel, waren weggenomen. Het zal geen verrassing zijn, de uitvoering van dit alles was in handen van een Van der Zaal, nl. kleinzoon van de eerdere en naar hem genoemde Cornelis van der Zaal als meester-timmerman. De kerk heeft nog meer aan mejuffrouw Van der Beek te danken. De kerkenraadsnotulen van begin 1861 melden dat dankzij haar: Het ruim der kerk  voor vrouwen zitplaatsen bestemd, en de kerkeraadsbank voorzien zijn van doorlopende en vaststaande stoven.

Weer een renovatie
Cornelis van der Zaal hield een dagboek bij dat nog steeds in de familie is. Daarin is over de kerk in 1906 een opmerking geplaatst door nazaat Albertus (1853-1937). In 1906 is door mij, Albertus van der Zaal en H. Marseille en J. van Hemert de kerk weder veranderd, omdat er te weinig plaatsen waren. Toen is de preekstoel weder naar zijn vorige plaats verplaatst tussen het 2de en 3de raam……. De banken in de kerk zijn gedeeltelijk vernieuwd en omgedraaid, zoodat de menschen naar de preekstoel kunnen zien, de scheiding tusschen de kerk en het koor is 6,50 meter achteruit gezet en daarboven een galerij gemaakt en zijn door die verandering zoveel plaatsen gewonnen, dat er …menschen meer een gehuurde plaats konden krijgen. Jammer dat hij op de … geen aantal heeft ingevuld. Uitbreiding kerk In 1923 werd de kerk uitgebreid met een zijvleugel aan de noordzijde. Ook dit heeft weer een herschikking van het interieur tot gevolg. Nieuwe banken werden aangeschaft.
Architect J.C. Brand jr. maakte maart 1923 een tekening met daarop aangegeven de nieuwe bankindeling.

Oorlogsjaren

Een verandering in maart 1943 was niet zo vrijwillig

Ook in de oorlogsjaren vonden er wat aanpassingen plaats. Het klankbord, de zijbanken, de katheder en het doophek werden gesloopt. De kerk was in die tijd vaak overvol, wat ook kwam doordat er nogal wat Katwijkers moesten evacueren en hier terecht kwamen. Men spaarde zelfs voor een tweede hervormde kerk. Er zijn uit die tijd plattegronden voor de verhuur van zitplaatsen, met een markering naar prijsklasse. Er waren 8 categorieën variërend van f 6,50 tot f 18,- per jaar. De banken op de begane grond zijn genummerd van 1 t/m 559. Nummers 163 t/m 166 ontbreken en 1 t/m 12 komen 2 keer voor, dus totaal 564 zitplaatsen. Verder zijn er nog 48 niet genummerde stoelen aangegeven in het liturgisch centrum. Op de begane grond zijn dus 612 plaatsen. Op de koorgalerij zijn 45 plaatsen en op de orgelgalerij 7 ongenummerde zitplaatsen. Samen 664 plaatsen en toch waren het er in die tijd soms te weinig.

Restauratie 2002
Een uitgebreide restauratie vond plaats in 2002. Binnen en buiten werd onderhanden genomen. Men kerkte een tijd in zorgcentrum Rustoord. In die tijd werd ook gedacht aan het inwisselen van de banken voor stoelen. Heel comfortabel zit je natuurlijk niet op zo’n kerkbank. Maar dat idee moest worden verlaten omdat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg dat afkeurde. De inrichting van de kerk was juist heel bijzonder vanwege het gave interieur uit de jaren twintig. Kerkbanken uit die tijd zijn een zeldzaamheid.

Plan
De tijd van enorme hoeveelheden benodigde zitplaatsen is voorbij. De Protestantse Gemeente Lisse heeft besloten 2 kerkgebouwen te sluiten. De Grote Kerk zal grondig aangepast moeten worden, zodat er in de toekomst naast kerkdiensten ook exposities, concerten en andere culturele activiteiten een plek kunnen krijgen. Een hele opgave om zo’n opzet rendabel te krijgen. Zeker wanneer je denkt aan de huidige energiekosten. Moeten we de stoofjes weer in ere herstellen? Het laatste woord zal er nog niet over gezegd zijn, maar de renovatie zou zo maar ten koste kunnen gaan van de banken. Natuurlijk in zekere zin jammer. Een multifunctioneel gebruik zal zekere offers vragen. maar de kerk kan zo haar sociale functie behouden.

De kerk zoals ze er in 1730 bij stond. Tekening van H. van Leth

 

Kerkzaal in 1955 met het oude Dekker-orgel van 1917

 

De zijvleugel in aanbouw, het betere metselwerk

 

De dorpskerk heeft heel vaak in de steigers gestaan. In 1954 stond de toren in de steigers voor een grote beurt, links voor die tijd, rechts na 1954.
In 2002 werd ook de binnenkant eens flink onder handen genomen en stonden er heel wat steigers binnen.

 

De kerkrenovatie in 1992

 

De kerkrenovatie in 1992

 

Bij de kerkrenovatie in 1992 kwam het jaartal 1592 naar voren