Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners

De prijscourant van de Graaff

Bollenbedrijf De Graaff en Zn. maakte als een van de eersten een internationale prijscourant in 1793.

door Arie in ’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 4 nummer 1, januari 2005

De vorige keer vertelden we dat in het gebied van de Constantijnstraat en omgeving ooit een vermaard bloembollenbedrijf resideerde. Dat was H. de Graaff en Zn. dat in latere jaren ook nog het predicaat ‘Koninklijke’ veroverde hetgeen niet kon voorkomen dat in 1978 de slopershamer een abrupt en definitief einde aan dit bedrijf maakte. Daarmee werd een punt gezet achter een stuk bloembollengeschiedenis in Lisse. Welnu: het is bekend dat bloembollen exporteurs niet voor een kleintje vervaard waren als het er om ging bloembollen te verkopen. De bollenreizigers dwaalden over de hele wereld en meer en meer kwam de prijscourant in zwang. Ook De Graaff ontdekte de kracht van de gedrukte boodschap en in het jaar onzes Heren 1793 zond het Lissese bedrijf voor het eerst een prijscourant van bloembollen naar liefhebbers in het buitenland….Dat staat er simpel. Ogenschijnlijk een gebeurtenis van weinig importantie. Zeker in verhouding tot andere zaken die zich in die periode afspeelden. Dit laatste decennium van de achttiende eeuw verkeerde zowel het oude Europa als het nieuwe Amerika in staat van heftige beroering. In Parijs bestegen de al te goedige Lodewijk XVI en de schone Marie Antoinette het schavot; in Zweden doodde Anckarström op een gemaskerd bal zijn vorst, de despotische Gustavus II. In het pas vrijgevochten Amerika aanvaardde George Washington zijn tweede ambtstermijn als president en moest zowel de binnenlandse moeilijkheden het hoofd bieden als zijn houding bepalen in een Frans-Engelse oorlog en in Holland nam in 1795 de Prins van Oranje op een vissersboot de wijk naar Engeland uit angst voor zijn republikeinsgezinde landgenoten….In die fel bewogen strijd sturen De Graaff en Zn., kwekers van bloembollen te Lisse, een internationale prijscourant het koortsige Europa in. Want bloembollen moesten er worden verkocht!

Bloemistknechts aan het werk op het veld. Ze verwijderen kwaadbodems, abnormaal groeiende hyacinthen met een houtje, snotkoker, emmers en afgedekte kruiwagens, (foto: collectie Arie in ’t Veld, mei 1923)

Copyright © 2005 Vereniging Oud Lisse

De woelige stal: De boeiende historie van een boerderij in hartje Lisse

De Woelige Stal aan de Grachtweg behoorde toe aan de RK kerken tot de reformatie. Toen werd het in beslag genomen en verkocht. In 1636 wordt het verkocht aan Maertensz Block, die later Keukenhof zou bouwen. De bewoners en de geschiedenis vanaf die tijd wordt besproken.

door Rob Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 4 nummer 1, januari 2005

De voormalige boerderij De Woelige Stal, gelegen aan de Grachtweg behoorde toe aan de rooms-katholieke kerk. Ten tij de van de reformatie werd al het roomse grondbezit in beslag genomen en verkocht om met de opbrengst de zogenaamde “kerckendienaren” te ondersteunen in hun voornaamste levensbehoeften.

In 1636 wordt het gedeelte aan de Grachtweg verkocht aan Adriaen Maertensz Block. Block was “commandeur” geweest in de Molukken in dienst van de VOC. Later, in 1641, zou hij de bouwer worden van het huis Keukenhof. Bij bovengenoemde verkoop in 1636 is ter plaatse van de latere Woelige Stal reeds sprake van “seecker woninge, als huys, barch (hooiberg) ende geboomte daerop staende”. Reeds “op den laatsten Novembris 1636” verkoopt Block zijn aandeel in de gronden tussen de Grachtweg en de Broekweg weer door. Jan Janse Werkijn wordt dan de nieuwe eigenaar.

Diverse eigenaren, 1636-1722

Na het overlijden van Werkijn hebben zijn erfgenamen de woning aan de Grachtweg verkocht aan Hubert Quirinse Geel. Hij ging op zijn beurt een grondruil aan met dorpsgenoot Claas Adriaans van der Helder. Geel stond hierbij zijn huis aan de Grachtweg af en in ruil daarvoor verkreeg hij een huis met erf in het Oosteinde van Lisse (dus aan de noordkant van het dorp). Zo was dus Claas van der Helder vanaf 1698 de nieuwe eigenaar geworden van het huis aan de Grachtweg. Niet voor lang overigens, want negen jaar later verwisselt de woning weer van eigenaar en krijgt Jan Clase van Rode het huis in bezit.

Jan Clase

Jan Clase behoort tot een zeer omvangrijke familie die afwisselend Van Rode, De Roo of zelfs Van der Jagt of Ruijs wordt genoemd. Als Katholieke familie worden ze uitgebreid genoemd in het pas uitgebrachte werk over de parochianen van St. Agatha, 1687-1812. Jan Claesz van Rode was een zoon van Claes Jorisz, chirurgijn van beroep, en Crijntje Willemsdr Brelofsbergen. Hij huwde in 1699 met Catharina Cornelisdr Duyndam, maar deze kwam al spoedig te overlijden. Hij hertrouwde in 1706. In 1727 is Jan Clase overleden. Hij overleefde zijn vader slechts zes jaar. Het moet heel gewoon zijn geweest om voortdurend met leven en dood te worden geconfronteerd. De hygiënische omstandigheden waren nu eenmaal niet optimaal en voor vele ziekten bestonden nog geen medicijnen. Zo’n vijftien jaar heeft Van Rode genoten van zijn bezit. In 1722 bracht hij het weer in de verkoop. Als koper trad naar voren Otto Jacobse Kranenburg.

Bakker Kranenburg, 1722-1749

Kranenburg was bakker van beroep. Hij was in 1715 in het huwelijk getreden met Ariaantje Symons Hoogkamer. Daaruit waren zeven kinderen voortgekomen, waarvan er drie vroegtijdig overleden. Kranenburg zat er warmpjes bij. Hij had van zijn vader een en ander aan landerijen geërfd en ook van de kant van zijn vrouw waren bezittingen ingebracht. Zo bezat hij naast het huis aan de Grachtweg een drietal andere huizen. Een van de huizen had een erf met daarop een ovenhuis. Mogelijk zal Kranenburg dus hier zijn broodbakkersbedrijf uitgeoefend hebben. Ten behoeve van zijn dochter, Aagje, had hij in 1730 nog een huis met schuur en erf gekocht in het zogenaamde Oosteinde van Lisse. Aagje is er later een broodbakkerij begonnen en trad dus in de voetsporen van haar vader.

Gestolen zakken met rogge

“Lisse 1932”. Uiterst rechts Gerrit Warmerdam sr. (1866-1947). Links van hem zijn zoon Theodorus Petrus (geboren 1901). Achter het paard een zoge-naamde tilbury. (Coll Mw. Meeuwis s en-Warmerdam, Lisse.)

Op 3 oktober 1736 heeft Otto Jacobse, als vader en voogt van zijn dochter Aagje, Jan Kluyt voor het gerecht gedaagd. Aagje had bij de korenmolen bij de Gracht zes zakken rogge doen brengen. Nadat deze door de molenaar, Adriaan Luk, waren gemalen werden de zakken klaargezet om te worden opgehaald. Voordat dat kon gebeuren had echter bakker Jan Kluyt er zijn ogen op laten vallen. Toevallig had hij het meel op dat moment hard nodig. Hij sprak dan ook met de molenaar af de zakken ’s nachts bij hem te bezorgen. Dat gebeurde inderdaad, maar er was verraad in het spel. Toen de molenaar diezelfde nacht weer terugkeerde en het erf opreed van zijn molen werd hij gearresteerd door een viertal personen. Luk kreeg een geldboete aan zijn broek en werd verbannen “uyt den Lande van Rijnland”. Bakker Kluyt kwam er beter vanaf. Hij hoefde slechts de waarde van de gestolen rogge te vergoeden aan Aagje Kranenburg, alsook de waarde van “de ses sakken selfs”.

In het krijt bij de schout

Inmiddels bevond Kranenburg zich in financiële problemen. Reeds in 1725 en vervolgens in 1733 en 1734 had hij in totaal zo’n f 6000,- geleend van schout Jacob van Dorp. De schulden stapelden zich daarna steeds meer op, want over het geleende geld moest uiteraard rente betaald worden en de grondbelasting moest hij ook nog zien op te brengen. En die was hoog, want Kranenburg bezat nu eenmaal aardig wat huizen en landerijen. Al gauw stond onze bakker dan ook diep in het krijt bij de schout. Hij slaagde er niet in het hoofd boven water te houden en in 1749 ging hij dan ook over tot de openbare verkoop van een groot deel van zijn bezittingen. Ook het huis aan de Grachtweg werd verkocht: “Een Huys ende Erve aan de Graftweg (…) met de kot ende een Hooibarg daer op staende”. Nieuwe eigenaar werd Jan van der Jagt.
Otto Jacobse Kranenburg overleed in 1773. Kranenburg stierf als een arm man. Hij liet een zeer schamele inboedel na, waarin slechts een paar voorwerpen als “een paar goude hembsknoope” nog lijken te herinneren aan de welstand van weleer. In totaal beslaat de opsomming van zijn bezittingen één enkele pagina. Aan “gereede penningen” is een bedrag van slechts twee stuivers aanwezig…

Bewoners

Inmiddels is niet duidelijk wie er zoal op de plek van de Woelige Stal woonden. Waren de diverse eigenaren van het huis tevens bewoner? We weten het niet. Slechts één enkele maal lezen we de naam van een bewoner, namelijk die van Leendert Pieterse Wassenaer. In 1728 was hij in het huwelijk getreden met Trijntje Jansdr van Rode, zodat we na lange tijd de familie Van Rode toch weer aantreffen aan de Grachtweg. Trijntje heeft Leendert vijf kinderen geschonken, waarvan er waarschijnlijk twee jong zijn overleden. Na haar vroegtijdige dood in 1736 hertrouwde Leendert met Maria Dirksdr van Beijeren. Leendert is in 1774 overleden, zijn tweede vrouw in 1776.

De familie Van der Jagt, 1749-1817

We hebben reeds vernomen dat in 1749 Jan van der Jagt de nieuwe eigenaar was geworden van het huis aan de Grachtweg. Van der Jagt was reeds schout van Voorhout. Later, na het overlijden van de Lissese schout en secretaris Jacob van Dorp in 1746, kreeg hij er ook het schout- en secretarisambt van Lisse bij. Zo was dan Van der Jagt een vermogend man geworden. We zien hem dan ook overal in de omgeving van Lisse, Hillegom en Voorhout en zelfs in Haarlem huizen en gronden aankopen, daar dit immers als een goede geldinvestering werd gezien. Maar waar woonde hij nu in deze periode? Gedurende de laatste levensjaren van de vorige schout van Lisse, Van Dorp, had Van der Jagt bij hem, op diens fraaie buitenplaats Mossenhof (tegenover de kerk aan de Heereweg), ingewoond. Waar hij na de dood van Van Dorp in 1746 heeft verbleven, hebben wij helaas niet kunnen achterhalen. Mogelijk was hij op Mossenhof blijven wonen, dat hij inmiddels zelf aangekocht had. De latere Woelige Stal zal waarschijnlijk verhuurd zijn geweest, maar aan wie is onbekend. Reeds in 1754 maakt hij te Rotterdam zijn testament op. Hij legateert hierin aan zijn jongste broer Maarten zijn bezit aan de Grachtweg. Op 31 december 1762 kwam de Lissese schout en secretaris te overlijden en trad Maarten van der Jagt in het bezit van het bovengenoemde goed. Deze werd na zijn dood in 1787 opgevolgd door Cornelis van der Jagt. Van deze persoon weten we dat hij tevens bewoner is geweest van de latere Woelige Stal. Bovendien wordt hij bij verschillende gelegenheden ook aangeduid als “Bouwman”, dus boer, waardoor we dus kunnen stellen dat het door hem verworven bezit aan de Grachtweg in deze periode de functie had van boerenbedrijf.
In 1817 heeft Van der Jagt zijn boerderij aan de Grachtweg verkocht aan Simon Langeveld. De familie Langeveld zullen we hier tot 1900 aantreffen.

Drieëntachtig jaar Langeveld

Simon Langeveld was geboren te Aerdenhout in 1774. Hij huwde met Catharina van der Pol op 17 april 1817 en betrok de boerderij aan de Grachtweg. In het bevolkingsregister over de jaren 1830-1840 staan een zestal kinderen vermeld op huisnummer 159, namelijk Johannes, Jacobus, Petrus Johannes, Maria, Geertruida en Simon. Na het overlijden van Simon nam diens zoon Jacobus het boerenbedrijf aan de Grachtweg over. In 1866 huwde hij Jacoba Duindam, maar reeds in 1877 overleed zijn echtgenote. Jacobus zelf stierf in 1888. Eén van zijn dochters, Catharina genaamd, trouwde in 1891 met Gerardus Petrus Warmerdam, geboren te Noordwijkerhout in 1866. Ze zetten samen het boerenbedrijf voort en kre­gen veertien kinderen. Op 7 december 1900 heeft Gerardus de boerderij van de erven Jacobus Langeveld gekocht en kwam er aldus een einde aan drieëntachtig jaar Langeveld.

G.P. Warmerdam sr. en jr.

Het was een groot gezin dat omstreeks 1900 in de latere Woelige Stal woonde. Gerrit Warmerdam sr. had acht zonen en zes dochters. De meisjes sliepen op de zolder boven het eigenlijke woongedeelte aan de Grachtweg, terwijl de jongens boven de stal achter het huis de nacht doorbrachten. De koeien gingen in de maanden april tot en met oktober het land op.

Aanvankelijk graasde het vee op de Hoppoel , nabij de korenmolen aan de Gracht. De Hoppoel is later verkocht aan de gemeente Lisse. Boer Warmerdam kreeg er land in de Haarlemmermeer voor in de plaats. ’s Avonds werd er muziek gespeeld of geklaverjast met de buren of eigen familie. Mevrouw Langeveld: “Het zat in de traditie van de streek. Als je niet gepandoerd (geklaverjast) had, -was het niet goed met je buren “. De jaren gaan voorbij en we bevinden ons inmiddels in 1935. In dat jaar is boer Warmerdam overgegaan tot sloop van de oude boerenwoning. Een deel van het huidige gebouw van Grachtweg 9 is hierbij totstandgekomen. Einde van het boerenbedrijf

Op 20 mei 1943 heeft Gerrit Warmerdam jr. de boerderij overgenomen van zijn vader. Het wordt dan omschreven als: “De boerderij aan de Grachtweg, bestaande uit woonhuis, koetshuis, koestal, paardenstal, var­kensstal, houten stal en erf “. Gerrit jr. was geboren te Lisse in 1911 en getrouwd in 1940 met Catharina M.P. van der Stap. Halverwege de jaren zeventig heeft Gerrit Warmerdam zijn boerenbedrijf beëindigd. In verband met de aanleg van een parkeerplaats heeft de gemeente Lisse in 1980 het overgrote deel van het erf met daar op staande stallen gekocht en vervolgens gesloopt. Gerrit is tot aan zijn dood (2001) in De Woelige Stal blijven wonen.

Met dank aan: de heer en mevrouw Langeveld te Lisse, mevrouw Meeuwissen-Warmerdam te Lisse.

Geraadpleegde bronnen: Nationaal Archief te ‘s-Gravenhage, Rechterlijk Archief Lisse, Gemeentearchief Lisse, bevolkingsregisters.

l De Hoppoel was een poeltje dat niet ver van de Gracht gelegen was. Het komt reeds op 17^e eeuwse kaarten voor.

De woelige stal begin 20e eeuw. Groepsfoto genomen vanaf de Grachtweg. Van links naar rechts: Catharina (1904-1943), Johanna en Jacobus Warmerdam (1906-1930). (Coll. J. Langeveld te Lisse.)

Drieëntachtig jaar Langeveld

Simon Langeveld was geboren te Aerdenhout in 1774. Hij huwde met Catharina van der Pol op 17 april 1817 en betrok de boerderij aan de Grachtweg. In het bevolkingsregister over de jaren 1830-1840 staan een zestal kinderen vermeld op huisnummer 159, namelijk Johannes, Jacobus, Petrus Johannes, Maria, Geertruida en Simon. Verderop in de straat richting de korenmolen woonde op nummer 158 Dirk Houwaard, gevolgd door Batha Roelofswaard. Op nummer 156 woonde molenaar Jan Jacobus van Rhijn. Daarnaast woonde metselaar Pieter Veldhoven met gezin, koopman Gerrit Hulsbosch en, ter plaatse van de huidige winkel van Tibboel, vrederechter Gerardus A. Entink, gehuwd met de uit Paramaribo afkomstige Sara Maria Andrika Bedloo. Na het overlijden van Simon nam diens zoon Jacobus het boerenbedrijf aan de Grachtweg over. In 1866 huwde hij Jacoba Duindam, maar het huwelijk was van korte duur. Reeds in 1877 overleed zijn echtgenote. Jacobus zelf stierf in 1888. Eén van zijn dochters, Catharina genaamd, trouwde in 1891 met Gerardus Petrus Warmerdam, geboren te Noordwijkerhout in 1866. Ze zetten samen het boerenbedrijf voort en kregen veertien kinderen. Op 7 december 1900 heeft Gerardus de boerderij van de ervan Jacobus Langeveld gekocht en kwam er aldus een einde aan drieëntachtig jaar Langeveld.
Dezelfde familie Langeveld is overigens ook eigenaar geweest van het zogenaamde “kaaspakhuisje”aan de Grachtweg, tegenwoordig Grachtweg 1a. Maar daarover meer in een afzonderlijke studie.

G.P. Warmerdam sr. en jr., 1900-2001

Het was een groot gezin dat omstreeks 1900 in de latere Woelige Stal woonde. Gerrit Warmerdam sr. had acht zonen en zes dochters. De meisjes sliepen op de zolder boven het eigenlijke woongedeelte aan de Grachtweg, terwijl de jongens boven de stal achter het huis de nacht doorbrachten. De koeien gingen in de maanden april tot en met oktober het land op. Aanvankelijk graasde het vee op de Hoppoel1) , nabij de korenmolen aan de Gracht. De Hoppoel is later verkocht aan de gemeente Lisse. Boer Warmerdam kreeg er land in de Haarlemmermeer voor in de plaats.
’s Avonds werd er muziek gespeeld of geklaverjast met de buren of eigen familie. Mevrouw Langeveld: “Het zat in de traditie van de streek. Als je niet gepandoerd (geklaverjast) had, was het niet goed met je buren”. De jaren gaan voorbij en we bevinden ons inmiddels in 1935. In dat jaar is boer Warmerdam overgegaan tot sloop van de oude boerenwoning. Een deel van het huidige gebouw van Grachtweg 9 is hierbij totstandgekomen.

“Lisse 1932”. Uiterst rechts Gerrit Warmerdam sr. (1866-1947). Links van hem zijn zoon Theodorus Petrus (geboren 1901). Achter het paard een zogenaamde tilbury. (Coll. Mw. Meeuwissen-Warmerdam, Lisse.)

Einde van het boerenbedrijf

Op 20 mei 1943 heeft Gerrit Warmerdam jr. de boerderij overgenomen van zijn vader. Het wordt dan omschreven als: “De boerderij aan de Grachtweg, bestaande uit woonhuis, koetshuis, koestal, paardenstal, varkensstal, houten stal en erf”. Gerrit jr. was geboren te Lisse in 1911 en getrouwd in 1940 met Catharina M.P. van der Stap.
Halverwege de jaren zeventig heeft Gerrit Warmerdam zijn boerenbedrijf beëindigd. In verband met de aanleg van een parkeerplaats heeft de gemeente Lisse in 1980 het overgrote deel van het erf met daaropstaande stallen gekocht en vervolgens gesloopt. Gerrit is tot aan zijn dood (2001) in De Woelige Stal blijven wonen.

Met dank aan: de heer en mevrouw Langeveld te Lisse, mevrouw Meeuwissen-Warmerdam te Lisse.
Geraadpleegde bronnen: Nationaal Archief te ‘s-Gravenhage, Rechterlijk Archief Lisse, Gemeentearchief Lisse, bevolkingsregisters.

1) De Hoppoel was een poeltje dat niet ver van de Gracht gelegen was. Het komt reeds op 17de eeuwse kaarten voor.

 

De boeiende geschiedenis van Nicolaas Dames deel 2

Het borstbeeld van Nicolaas Dames staat voor het nieuwe gebouw van Praktijkonderzoek Plant en omgeving Bloembollen (PPO). De familie Dames was een van de eerste, die vanuit Heemstede/Haarlem naar de Bollenstreek ging om hyacinten te telen. Zij vervroegden als een van de eersten hyacinten voor tentoonstellingen in Lisse en Haarlem. De compagnon van Dames was Gerardus van der Horst. De geschiedenis van Gerrit van der Horst wordt besproken. Het land was tegenover Wildlust

door Arie in’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 4 nummer 1, januari 2005

Het monument voor Nicolaas Dames in de tuin van nieuw PPO aan de Heereweg.

Hyacinten uit Lisse de beste ter wereld
Zijn borstbeeld staat sinds enige tijd op een opvallende plaats: in de voortuin van het nieuwe pand van Praktijkonderzoek Plant en Omgeving (de opvolger van het Laboratorium voor bloembollenonderzoek) aan de Heereweg in Lisse. Maar wie was Nicolaas Dames en hoe belangrijk was hij voor de bloembollen? Wij vertellen zijn levensverhaal.

De tijd kwam dat door meerdere Lissese kwekers collecties vervroegde bolgewassen, in hoofdzaak hyacinten, werden tentoongesteld. Men ontving dan uitnodigingen om een kijkje te komen nemen en dat heeft er veel toe bijgedragen de slechte naam van de Lissese bollen weg te nemen. Dit werd nog versterkt toen enkele kwekers zo vermetel waren om zelfs op de vijfjaarlijkse tentoonstellingen te Haarlem collecties vervroegde bollen in te zenden. En alsof dit niet genoeg was, gingen ze zelfs zover, dat men ze te Lisse onder de aandacht bracht in de jaren dat er in Haarlem geen expositie was. Werden de vijfjaarlijkse exposities te Haarlem gehouden in de laatste dagen van maart, in Lisse organiseerde men ze in de eerste helft van de maand februari. Beide organisaties hadden voor deze datums hun geldende redenen. De exposities te Haarlem dienden niet alleen om hyacinten te exposeren, maar ook verschillende bijgewassen. Dit gold vooral in die tijd voor de Amarylissen. Die te Lisse wilden aantonen dat hyacinten bijzonder geschikt waren om in het vroege voorjaar te bloeien en dat de bollen uit Lisse de beste waren.

Soldaten in het gelid
De tentoonstellingen werden gehouden op de bovenzaal van het hotel de Witte Zwaan en trokken steeds veel bezoekers uit de hele regio. De tentoonstellingscommissie was nogal vrijgevig met vrijkaartjes en daardoor ontstond op sommige momenten wel eens wat te veel gedrang. En daar stonden ze dan: lange rijen hyacinthen als soldaten in het gelid, op potten of glazen. Elke plant werd beoordeeld naar de grootte en volmaaktheid van de bloem. Om een smaakvol geheel te maken moest men de paden afzetten en bij gebrek aan graszoden gebruikte men daarvoor groen geverfde houtwol. Was het wat druk, dan had die afzetting wel wat te lijden van de voeten der bezoekers, vooral van de damesbezoekers, die van elke bloem het naadje van de kous wilde zien en weten. De herinnering is dat op zulke momenten de suppoosten luid hun stem verhieven en riepen: ,,De heren worden beleefd verzocht niet op het gras te trappen”. Hoe men er toe kwam om geverfde houtwol tot levend gras te verhogen, is een raadsel gebleven, maar inmiddels is het wel zo dat men in het bloembollenvak thans bijzonder goed weet hoe men de producten op tentoonstellingen moet etaleren.

Wildlust
Tot de allereersten, zoal niet de eerste die uit de omstreken naar de Zuid trokken (een toen algemeen gebruikte aanduiding voor onze bollenstreek), behoorden Van der Horst en Dames, die voor die tijd te Heemstede gevestigd waren. Zij verplaatsten hun bloembollenkwekerijbedrijf naar Lisse naar een oude boerenwoning, met het daarbij behorende land, gelegen aan de vaarsloot tegenover de buitenplaats Wildlust.
Gerardus Franciscus van der Horst,onder de vakgenoten Gerrit, werd geboren te Haarlem. Zijn vader was timmermansknecht en zijn moeder verdiende als naaister er nog wat bij. Het waren eenvoudige centzuinige mensen die elke gulden die zij niet voor hun huisgezin nodig hadden opzij legden, om voor hun Gerrit en zijn enige zuster een toekomst te scheppen. Reeds als kind openbaarde zich bij Gerrit de liefde voor bloemen en planten en dit bracht zijn ouders ertoe om hem na de lagere school bloemistleerling te maken. Het bloembollenvak in dus. Kijk dit leek de ouders zo iets, waarin veel geld te verdienen was en geholpen dus met hun spaarpenningen meenden zij dat hun zoon het wel zeer ver, althans financieel, in de wereld zou brengen. Ofschoon dit wel het geval is geweest, hebben zijn ouders hun toekomstplannen niet verwezenlijkt gezien.

De beste leerschool

Het is december 1938. Twee dagen vo* in bloei. Dit keer op de show ‘Bloemlusl overleggen voordat ze een oordeel vellen dagen vor Kerstmis staan puike hyacinten BloemluS’ in Sassenheim. De keurmeesters leel vellei,

 

Gerrit werd op zeer jeugdige leeftijd als bloemistleerling geplaatst bij de firma A. en J.J. Roozen te Overveen. Deze firma gold in die tijd als de beste hyacintenkweker in de bloembollenstreek. In deze leerschool moest hij alle werkzaamheden doen welke voorkwamen, maar hij ontving daarvoor dan ook zaterdagsavonds zijn weekloon, dat lang geen schat was. Dit werd zorgvuldig opgespaard en aangevuld met wat dubbeltjes uit moeders spaarpot en voor dit bedrag kocht hij van zijn patroon wat hyacintenbollen. Hij holde ze uit en reeds op dertienjarige leeftijd was Gerrit dus bloembollenkweker. Hij maakte te Overveen kennis met de bij sommige vakgenoten van de oude garde nog welbekende heer P.W. Voet, die toen evenals hij, het vak leerde. Met hem begon hij gedurende de wintermaanden op zeer primitieve wijze het vervroegen van de bloembollen en vooral hierin hebben beiden bijzonder uitgemunt. Hun kennis op dit terrein ging zelfs zo ver, dat op de Internationale Tuinbouwtentoonstelling te Amsterdam hun inzendingen van vervroegde hyacinten bekroond werden met de eerste en tweede prijs. Dit voorval gaf de toenmalige mededingers nogal wat stof voor op- en aanmerkingen, hetgeen toenam toen het Van der Horst het lukte om op de Vijfjaarlijkse Tentoonstelling van 1900 te Haarlem, de eerste prijs te behalen met een collectie vervroegde hyacinten in potten. Drie stuks van elke soort. Zo iets had men nog nimmer gezien en Van der Horst kreeg toen de naam van de Koning der hyacintenvervroegers.

Koopman eerste klas
Ook op latere leeftijd heeft hij meermalen blijk gegeven van zijn kunnen op dit terrein. Langzamerhand breidde zijn kraampje hyacinten zich uit, maar met die uitbreiding kwam ook de tegenspoed. Het nieuwe- of geelziek, de toenmalige uitdrukking, richtte in zijn kraampje geduchte verwoestingen aan en daardoor raakte onze vriend een weinig aan lager wal. Hij moest dus door bijverdiensten in zijn onderhoud voorzien. Gerrit kwam in contact met de toenmalige firma J.W.Paardekoper & Co te Noordwijk. Met deze kwam hij overeen om aldaar bloembollenkweker te worden en hij ging het jaar daarop voor deze firma op reis naar Duitsland. Er was echter wel een bezwaar, want hij kende de taal niet. Nood breekt wet en dus ging hij in de winter bij een van zijn kennissen privé-les nemen. Dat was bij de heer van Dobbelen, het toenmalige hoofd der openbare lagere school te Voorhout. Na vier maanden les, meende Gerrit bekwaam genoeg te zijn om op reis te gaan en bollen te verkopen. Bij de eerste reis bleek reeds zijn talent: hij was een koopman eerste klas!!

Het Instituut Melman
Nog maar zeer kort in Noordwijk gevestigd, waar hij onder zijn vakgenoten algemene achting genoot, maakte hij kennis met mejuffrouw Anna Braun, met wie hij een paar jaar later in het huwelijk trad. Ze vestigden zich in de Koediefslaan te Heemstede. Er waren vooral twee redenen, die van der Horst ertoe brachten om zijn woonplaats van Noordwijk naar Heemstede te verplaatsen. In de eerste plaats maakte hij in kennis met de heer Melman van Bronstee. Deze boerenzoon uit de Haarlemmermeer, was gehuwd met de dochter van de landbouwer-bloembollenkweker van Dril die zich meer aangetrokken voelde tot de bloembollen dan tot de koeien en zich daarom op de cultuur daarvan toelegde. Hij was het die van der Horst ertoe aanzette om bij hem op de tuin hyacinten te trekken voor de tentoonstellingen. Hij deed dit hoofdzakelijk om van Van der Horst en van de verschillende kwekers die een bezoek kwamen brengen datgene te leren, wat hij voor de uitoefening van zijn nieuwe bedrijf nodig had. Er ontstond door het dagelijkse contact met verschillende kwekers, wat men in die dagen weleens spottend noemde: Het instituut Melman. Op het bedrijf kwamen onder anderen Nicolaas Dames (jawel, hier komt onze Nicolaas op de proppen), J.v.d. Weyden, H. Ruysenaars, P. Eldering, A. Smit, H.v.d. Zijl en anderen. Daar werden de meest actuele vraagstukken op het gebied van hyacintencultuur behandeld. En een zo’n probleem was de vraag hoe de bollen behandeld moeten worden om tegen Kerstmis te bloeien.

Duitse belangen
Het ging in de jaren 1880-1890 met de hyacinten steeds in neergaande lijn en de prijzen hielden daarmee een nauw verband. Hoofdoorzaak daarvan was de mindere afzet in Duitsland, waar de meeste bollen gebruikt werden, maar vooral gevraagd waren om tegen Kerstmis in bloei te zijn. In Duitsland zelf werden ook hyacinten voor dat doel geteeld en dat scheen te lukken. Wie in die jaren de opgeklopte advertenties in de Duitse vakbladen las, zal zich menigmaal de vraag hebben gesteld, waar ons eigen bollenvak eigenlijk bleef. Het waren slechts enkele kwekers, die het meest aan hun Duitse belangen dachten.

Kerstbloei
Een van de stilzwijgende toehoorders tijdens de gesprekken over dit soort onderwerpen was H. van Zijl, de meesterknecht van de firma C.G. van Tubergen te Haarlem (thans in Lisse gevestigd). Hij nam goede nota van wat hij hoorde en wist dat op Zwanenburg in praktijk te brengen. Melman was in het bezit van een vrij uitgebreide verzameling nieuwe hyacinten, merendeels zaailingen en afkomstig van J.H.Veen te Haarlem en het was vooral met deze soorten dat Van der Horst proeven nam om er Kerstmisbroeiers van te maken.
Toen de Algemene Vereniging voor Bloemencultuur een tentoonstelling uitschreef van vervroegde hyacinten, in te zenden op de wintervergadering omstreeks Kerstmis, deden de trekkers hun best, maar Van der Horst was de enige inzender met een drietal potten hyacinten. Dit was wel een bewijs dat men met de Kerstmisbroei nog lang niet was waar men wezen wilde. Een stap verder kwam men in 1891. Wederom waren er meerdere soorten uit de collectie Melman. En zo waar; in het Haarlems Dagblad kon men de advertentie lezen, dat men op 2e Kerstdag bij de heer Van der Horst op de Koediefslaan een drietal potten met ER. Montagne Bernard in volle bloei kon bezichtigen.

Verwondering alom
Het was een mooie heldere namiddag dat men op de Koediefslaan een file van bloemisten uit Haarlem en omstreken, ja zelfs uit Lisse, Hillegom en Noordwijk kon vinden, allen nieuwsgierig naar hetgeen daar te zien was. En wat men zag, wekte wel de verwondering van alle vakgenoten. Een volmaakte donkerrode soort met grote bloemen, juist dus dat wat men zo graag wilde, stond daar voor het raam van de huiskamer te pronken. Uit de gesprekken, die men daar hoorde, kon worden opgemaakt dat allen de mening waren toegedaan, dat men in Montagne Bernard de toekomstsoort voor de Kerstmisbroei gevonden had.
Melman de partijhouder van deze soort meende van dit gunstig oordeel een handig gebruik te moeten maken. Hij sloeg elk aanbod om te verkopen van de hand, maar zei toe te overwegen om er in het voorjaar 1892 enkele regels van in openbare veiling te brengen. En dit gebeurde ook. Een tiental regels werden aangeboden en van deze stonden een drietal bloemen, goed beschermd, nog in bloei. Het schermmateriaal werd voor de aanvang van de verkoop weggenomen en allen stonden verbaasd over de volmaakte bloemen. Zij vonden dan ook gretige kopers, tegen de toen ongekend hoge prijs van f. 70,- per regel.
De tweede reden waarom Van der Horst zijn bedrijf naar Heemstede verplaatste was zijn nadere kennismaking met Dames. Daarover een volgende keer meer.

Het is december 1938. Nog maar twee dagen voor Kerstmis en in de bollenstreek staan puike hyacinten in bloei. Dit keer niet aangedragen in het befaamde Krelagehuis in Haarlem, maar op de show ‘Bloemlust’ in Sassenheim. De keurmeesters filosoferen nog wat over de inzending voordat ze een oordeel vellen.

Nicolaas Dames , de oprichter van het bedrijf en een belangrijke bollenteler in Lisse Een foto uit 1932 van Nicolaas Dames

Wordt vervolgd

Copyright © 2005 Vereniging Oud Lisse

De geschiedenis van Het Oude Koningshuys: HUYS TER NIEUWBURG BEWOOND DOOR TWEE PRINSESSEN

Rob Pex maakt een boek over het Oude Koningshuis. Hij beschrijft de geschiedenis en de bewoners vanaf 1543. Vroeger heette het gebouw ‘Huys ter Nieuwburg’. Een samenvatting wordt gegeven.

door R.J. Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 3 nummer 4, oktober 2004

Binnen niet al te lange tijd zal de geschiedenis van het Oude Koningshuys in Sassenheim, dat thans bewoond wordt door de Lissese makelaar Bas Romeyn, in boekvorm gepubliceerd wor­den. Het laat onder meer de eigenaren de revue passeren tussen 1543 en heden. Onder deze eigenaren waren ook Elisabeth Maria en Emilia Louisa, “beijde gebooren Princessen van Portugael”. Ze waren in 1677 in het bezit gekomen van het Oude Koningshuys, oftewel het Huys ter Nieuwburg, zoals het toen nog heette.

De prinsessen hebben het huis met tuinen en landerijen zo’n drie jaar in bezit gehad. Toch was het aan die relatief korte periode te danken dat de bui­tenplaats later ook wel de naam het Prinsessenhuys werd toegedicht. In 1680 erfde het geheel over op stadhouder Willem III, sedert 1689 koning van Engeland. Dit laatste verklaart de huidige naam: Het Oude Koningshuys.

Wie waren deze Elisabeth Maria en Emilia Louisa? Hun overgrootvader, Don Antonio van Crato, was een onechte zoon van Lodewijk, hertog van Beja, derde zoon van Emanuel de Grote. Toen de troon van Portugal in 1580 vrijkwam, dong hij naar de troonsopvolging. Daar hij echter niet kon bewij­zen een wettige zoon te zijn van genoemde Lodewijk gingen deze plannen dus niet door. Zijn aanhangers riepen hem in 1580 te Santarem evenwel tot koning uit, maar werden door Alva verdreven, waarna Antonio vluchtte naar Calais.

Gheen consideratie

Zijn twee zonen, Emanuel I en Christoffel, vestigden zich in 1597 in de Nederlanden. In ‘s-Gravenhage leerde Emanuel Emilia van Nassau kennen, een zuster van prins Maurits. Ze wensten in het huwelijk te treden  wees dat af met de woorden: “Dat hij op sulcken sake gheen consi­ deratie en konde nemen, voor en al eer Don Emanuel sijn Moeder soude hebben genoemt ende bewesen dat sijn Vader de selve hadde getrout, al eer hij daer van was geboren “. Bovendien was, volgens haar grote broer, prinsEmanuel een verdreven heer “die gheen middelen ter werelt en hadde, dathij Roomsch Catholijck was: daer tegen sij professie dede van de Ghereformeerde Religie, sulcks dat hij hier niet en soude konnen tot advan cement komen ofte geemploijeert worden. Dat oock gheseijt was dies actie daerom tot het Rijk van Portugael weijnich geestimeert werde. Datse daerom soude willen dencken op (aan) de digniteijt van haar Huys daer uyt sijgecomen was en sulcke imaginatien (verzinsels) uyt haer sinnen stellen ende  laten varen”.                                                                      

Secretelijck getrout

Prins Emanuel en Emilia van Nassau trouwden echter toch (7 november 1597). Maurits kwam juist in Den Haag aan toen hij het nieuws vernam. We lezen: “so heeft hij hem tegen alle haer vrienden danck ende weten secretelijckgetrout voor ghetuyghen (…) ende alsoo Prince Mauritz uyt het legher in den Hage quam, heeft men se beijde, sonder dat hij sijn Suster heeft wil­len sien ofte spreecken, uyt den Lande ghesonden, hen daerna onthoudende te Wesel: alsoo werden Prince Maurits victorien ghetempert met huyselijck verdriet”.

Het pas getrouwde paar vestigde zich in de Duitse grensvesting Wesel. De financiële situatie van het verbannen echtpaar bleef echter verre van roos­kleurig. Ze werden in deze gelukkig ondersteund door de aanvankelijk ver­gramde prins Maurits: een gedeelte van de gebouwen van het voormalige St. Agathaklooster in Delft werd ter bewoning aan de prins en prinses van Portugal afgestaan. Ze konden dus weer terugkeren naar de Nederlanden! Bovendien liet Maurits bij zijn dood in 1625 aan Emilia eenjaargeld na van f7.500, aan elk van haar zonen f2.000 en aan iedere dochter f l .000 per jaar. Het huwelijk heeft zo’n 29 jaar stand gehouden; in 1626 scheidden Don Emanuel en prinses Emilia.

Met zes dochters

Emanuel vertrok met zijn twee zonen naar Brussel en liep over naar de Spaanse vijand, terwijl Emilia naar Genève vertrok met haar zes dochters. Ze trok daar in een groot huis, dat later nog Le Chateau Royal werd genoemd en overleed daar in 1629. Prins Emanuel stierfin Brussel in 1638.

Vervallen in groote miserie

Zijn zoon, Emanuel II, was eerder, in 1619, door Maurits aangesteld tot gou­verneur van het prinsdom Oranje, maar moest die functie naast zich neer leggen in 1623. Vijfjaar later trad hij in het klooster in als “broeder Felix”. Hij trad echter weer uit in 1633, waarna hij eenjaar later zelfs overging tot de Hervormde leer! In 1646 huwde hij Johanna gravin van Hanau. Uit dit huwelijk werden vier dochters geboren, waaronder Emilia Louise en Elisabeth Maria, die in 1677 het Oude Koningshuys zouden kopen. Schulden bleven de familie echter achtervolgen, zodanig dat Johanna in 1651 aan de voogden van prins Willem III schreef dat zij “vervallen is in groote miserie ende armoede, ende dienvolgens verscheijden schulden alhier gemaeckt, over sulcx van hier niet en can vertrecken sonder Uwe Hoocheden uyt medogentheijt gelieven goedertieren haer te begenadigen met de somme van een duysent Carolus guldens”. Johanna kreeg het gevraagde bedrag, mits echter “dat naer desen Hare Hoocheden niet meer over soodanige versoecken sullen mogen werden gemolesteert”. Ook in 1663 lezen we van een aanzienlijk geldbedrag dat door Willem III aan

Johanna ter beschikking werd gesteld “tot eene assistentie in haren becom-merlijcken staet off jegenwoordige ongelegenheijt”. We vernemen hierna niet veel meer over Emanuel II en Johanna van Hanau. Eerstgenoemde stierf in 1666, terwijl Johanna in 1673 kwam te overlijden. Van de vier dochters overleefden alleen de welbekende Emilia Louise en Elisabeth Maria hun ouders. Zij zijn het geweest die in 1677 voor 23.626 gulden het Huys ter Nieuwburg in Sassenheim gekocht hebben.

Geen statusobject

Later, in 1680, is het Huys ter Nieuwburg gelegateerd aan Willem III. Hij heeft zich slechts weinig bemoeid met huis en landerijen. Was hij niet geïnteresseerd in het Sassenheimse bezit? Inderdaad vormde het toenmali­ge bezit geen groot statusobject voor zo’n belangrijke figuur als Willem III. In ieder geval is hij twintig jaar later tot verkoop overgegaan: het einde van een bijzondere periode in de geschiedenis van het Oude Koningshuys.

Bronnen:

A.M. Hulkenberg, Het Oude Koningshuys 1628/1978 (Leiden 1978)

H.W.M, van Os, “Het Oude Koningshuys”, in: Leids Jaarboek 1945

De renovatie van het Koninghuys is nog in volle gang.
De fontein op het voorplein wordt in de oude glorie hersteld.

Behoud CNB kost gemeente ruim twee miljoen

De gemeente heeft veel geld uitgegeven aan het land van Rottenveel, CNB grond en grond van het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek.

door Sjaak Smakman

NIEUWSBLAD Jaargang 3 nummer 4, oktober 2004

De kogel is door de kerk: de gemeente mag het bloembollenlab slopen en de CNB kan de stilgeleg­de nieuwbouwplannen voor de Heereweg weer oppakken. De vei­ling blijft dus in Lisse. Daarvoor heeft de gemeente echter veel geld op tafel moeten leggen. Wat het offer precies is, laat zich lastig becijferen. Maar het gaat zeker om miljoenen.

Het lijkt een paradox. Maar juist nu het niet meer nodig is dat de veilingen vertrekken uit het dorpscentrum, is hun verhuizing in kannen en kruiken. Hobaho blijft overigens gewoon in het centrum. Het bedrijf gaat naar de overkant van de Haven naar het voormalige onderkomen van het failliete Sierteelt Bemiddelings Centrum. CNB gaat wel weg, naar de Heereweg. Het belangrijkste argument voor hun vertrek is net dit jaar weggevallen. De aloude bollenveilingen waarbij de bollen werden aangevoerd naar de hallen en daar werden geveild, bestaan met ingang van het nieuwe seizoen nauwelijks meer. Ook hier neemt het internet de plaats van de fysieke vei­ling over. Het af en aan rijden van vrachtwagens met bollen is een beeld uit het verleden en daarmee vervalt een belangrijke reden waarom de gemeente zich zo intensief bemoeide met de uitplaatsing van de veilingen: de verkeersoverlast.

Vak C: Geestwater

Een tweede reden is echter nog altijd actueel: met vak C, dat straks Geestwater gaat heten, begint Lisse aan zijn laatste uitleggebied. Verdere woningbouw moet binnen de bestaande bebouwing plaatsvinden. De vrijkomen­de grond van de veilingen vormt daar­om een welkome aanvulling op de bouwmogelijkheden. Dat is echter niet de belangrijkste reden waarom Lisse de veilingen zo ter wille is. De veilingen, zo redeneert de gemeente, vormen een essentiële scha­kel in het zogeheten bollencomplex. Je kunt het zo gek niet bedenken, of alles wat met bollen te maken heeft – onder­zoek, teelt, veredeling, handel, export, verpakkingen, transport – is in de streek te vinden. Volgens de befaamde Amerikaanse managementgoeroe Michael Porter wint daardoor elke afzonderlijke schakel in de keten aan kracht en wordt een regio zoals de Bollenstreek dus extra aantrekkelijk als vesti­gingsplaats. Het omgekeerde is ook waar: vallen er één of meer schakels weg – zoals de veilingen – dan zullen de overige schakels daarvan oneven­redig veel schade lijden en wordt de verleiding dus al snel groot om ook maar te vertrekken.

Wat daarvan verder ook waar is, het was al jaren geleden voor de gemeen­te Lisse reden om de beurs open te trekken voor de veilingen. Lang werd gedacht aan vak C als nieuwe vestigingsplaats voor de veilingen. Toen met eigenaar van vak C en projectontwikkelaar Magon nauwelijks te praten bleek, besloot de toenmalige wethouder Frans Prins tot een peperdure uit­wijkmanoeuvre: hij kocht de grond van boer Rotteveel aan de overkant van de Tweede Poellaan aan voor 5,5 miljoen gulden (2,5 miljoen euro). Daar zouden de veilingen kunnen komen, terwijl vak C dan gewoon weiland zou blijven. De eerste gemeentelijke miljoenen voor de veilingen waren een feit.

Duurste weiland van het land

Achteraf is dat een hele dure misrekening gebleken. Het weiland van Rotteveel is nog altijd weiland en zal dat ook wel altijd blijven. Lisse zit dankzij de angst voor het vertrek van de veilingen met het duurste weiland van Nederland.

Jaren is het rustig. Achter de schermen gaan de ontwikkelingen door. Het wordt steeds duidelijker dat de fysieke bollenveilingen een aflopende zaak zijn en dat de veilingen aan een flink kantoor genoeg hebben. Eigenaar Joop Zwetsloot van de Hobaho-hallen komt in het kader van de centrum-plannen met een eigen ontwerp voor de toekomst van zijn grond in het centrum, de hallen van CNB aan de Grevelingenstraat worden meegeno­men in het nieuwe masterplan Greveling.

Alles kabbelt voort, totdat CNB voorjaar 2003 bekend maakt dat het een optie heeft op een stuk grond langs de N207 bij Nieuw Vennep en daar een nieuw kantoor wil bouwen. De gemeenteraad neemt bijna wanhopig een

motie aan dat het college alles op alles moet zetten om CNB voor Lisse te behouden. CNB zet meteen maar hoog in: het bedrijf wil wel in Lisse blij­ven als er net zo’n mooie ‘zichtlokatie’ in de aanbieding komt als in Nieuw-Vennep.

De voormalige Tuinbouwschool aan de Heereweg wijst CNB af. Het college oppert uiteindelijk nieuwe kantoren voor beide veilingen tussen de Westelijke Randweg en Keukenhof. De provincie vindt het goed, mits de overige partners in het Pact van Teylingen dat ook vinden. Helaas voor Lisse, die vinden dat niet. Als we dit toestaan, slaan we de grond onder pact weg, vinden ze. Dan kunnen we eigenlijk bijna niemand nog iets weigeren en gaat het landschap gegarandeerd naar de malle moer. Het compromis is uiteindelijk vestiging naast de Tuinbouwschool in een nieuw te bouwen pand. CNB eist dat de gemeente de grond bouwrijp ople­vert. En daarvoor moet het bloembollenlab worden gesloopt. En ook over de prijs moet nog even gekoekhapt worden.

Het verhaal over het lab is genoegzaam bekend, dat van de financiële achtergrond van de deal wat minder. Voor de drie terreinen van Lasco, Mijnders en het Praktijkonderzoek Plant en Omgeving (PPO) betaalde de gemeente in totaal 7,8 miljoen euro. Daar komen dan nog de nodige ontwikkelingskosten en renteverliezen bij, waarmee de uiteindelijke som op 12 miljoen euro komt. Bij een prijs van 300 euro per vierkante meter voor de in totaal 40.000 vierkante meter bedrijventerrein zou de gemeente dus quitte spelen.

CNB fors gesubsidieerd

CNB bedong echter dat het 8.000 vierkante meter kon kopen voor 190 euro per meter, zodat het een subsidie kreeg van 8.000 x 110 is 880.000 euro. Daar staat tegenover dat de provincie eerder dit jaar de gemeente een subsidie van 1,2 miljoen euro toekende voor de ontwikkeling van het nieu­we bedrijventerrein juist omdat Lisse zo vreselijk zijn best doet om het bollencomplex in de streek te houden. Dat is 10 procent van de totale kos­ten. Lisse hoeft dus geen 300 euro per vierkante meter te vangen, maar heeft genoeg aan 270 euro per vierkante meter. De subsidie aan CNB wordt daarmee dus 8.000 x 80 is 640.000 euro. Voor dat geld heeft CNB dan overigens wel veruit de mooiste plek van het terrein: aan de Heereweg. Het is moeilijk te zeggen, maar het ligt voor de hand dat de echte commerciële prijs voor deze grond hoger is dan het gemiddelde voor het hele stuk. Zelfs een tientje meer is al 80.000 euro.

En er is nog wat: voor de ruim 8500 vierkante meter die CNB achterlaat aan de Grachtweg vangt de veiling 5,23 miljoen euro van de gemeente, ongeveer 600 euro per vierkante meter. De gemeente denkt daar 80 tot 85 appartementen te gaan bouwen en hoopt daarmee uit de kosten te komen. Als dat gaat lukken, dan worden het in elk geval heel dure appartementen: alleen al de grond kost tegen de 65.000 euro per appartement. In hoeverre CNB hier een reële of een te hoge prijs voor de grond krijgt, is moeilijk in te schatten. Dat zal pas achteraf blijken. Een geraadpleegde deskundige die niet bij naam genoemd wil worden, vond het wel erg veel geld. Dat sociale woningbouw, een cultureel centrum of de zo gewenste evenementenhal op die plaats geen financieel haalbare kaart meer zijn, is wel duidelijk.

De rekensom dan tenslotte: de kosten van het land van Rotteveel verdelen we netjes over de twee veilingen. Dan komen we op 1,25 miljoen euro voor zowel Hobaho als CNB. Het vervelende daarbij is voor de gemeente dat de rentekosten van die aankoop jaarlijks terugkeren. De gemeente han­teert daarvoor 4 procent, zodat er per veiling dus 50.000 euro per jaar bij komt. Inmiddels hebben beide veilingen op deze manier al rond de twee ton aan de gemeente gekost. De CNB krijgt verder op de grond aan de Heereweg een directe subsidie op de grondkosten van 640.000 euro. Het bedrag dat CNB ‘extra’ heeft gekregen voor de grond aan de Grachtweg is niet goed te bepalen, dus dat laten we hier buiten beschouwing. De reke­ning voor het behoud van de CNB voor Lisse bedraagt dus bijna 2,1 mil­joen euro.

Een ding moet daarbij wel worden aangetekend: als de gemeente het bollenlab niet had opgeofferd aan het behoud van CNB, dan was de rekening ook op dit moment bijna 1,5 miljoen euro geweest.

Het hoofdgebouw van de CNB aan de Grachtweg in de ‘binnenstad’ van Lisse

Rijksdienst wijst verzoek van VOL af: Bollenlaboratorium gereed voor de sloop

De VOL heeft verzocht het hoofdgebouw van het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek niet te slopen. Het verzoek is afgewezen.  Niets staat de sloop meer in de weg.

Nieuwblad

NIEUWSBLAD Jaargang 3 nummer 4, oktober 2004

In een op 25 augustus 2004 gedateerde brief aan de Vereniging Oud Lisse deelt de Rijksdienst voor de Monumentenzorg haar oordeel mee over het verzoek van de Vereniging Oud Lisse om het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek de status te verlenen van Rijksmonument.

De belangrijkste passages uit deze brief:

Verzoeker

‘Het pand is volgens verzoekster architec­tuurhistorisch van betekenis als representa­tief voorbeeld van een dienstgebouw van de rijksoverheid volgens de expressionistische architectuuropvatting van de Amsterdamse School (…) en als goed bewaard gebleven voorbeeld van rijksbouwmeester CJ. Blaauw als een van de belangrijkste vertegenwoor­digers van de Amsterdamse School. Cultuurhistorisch is het laboratorium van betekenis als element uit de geschiedenis van de wetenschappelijke bolgewas­bescherming.’

Advies gemeenteraad

‘De raad van de gemeente Lisse heeft bij besluit van 28 april 2004 geadviseerd negatief te beslissen inzake het verzoek tot bescherming als rijksmonument. Een in de arm genomen onafhankelijk deskundi­ge doet de aanbeveling onderzoek te doen naar de mogelijkheden tot behoud van (delen van) het laboratorium. De raad volgt deze raad op: de waardevolle delen worden om niet ter beschikking gesteld in het laboratorium ‘Plantenfysiologie’te Wageningen.’

Advies Raad voor Cultuur

‘De raad voor Cultuur heeft per brief van 25 mei 2004 de Rijksdienst geadviseerd positief te beslissen over het verzoek tot bescherming als Rijksmonument.’

Omschrijving/waardering.

‘(•••) Er zijn nog diverse authentieke interieurelementen bewaard, zoals deuren, een kweekkast en een betegeld trappenhuis. Een deel van de ramen is oorspronkelijk.

Desondanks blijft de architectuur ver achter bij hetgeen Blaauw in Wageningen tot stand bracht. Hier zijn reeds drie hoogwaardige laboratoria van Blaauw beschermd en daarmee is zijn oeuvre op die gebied goed vertegenwoordigd. De bekendheid met de naam van de architect wijzigt dan ook niet de indruk die de architectuur geeft en die niet voldoet voor een bescherming op rijksniveau.’

Onmiskenbare waarde voor Bollenstreek

‘De cultuurhistorische waarde van het pand is voor de Bollenstreek onmiskenbaar. Het onderzoek in het laboratorium is immers direct verbonden met de bloembollenteelt in Lisse en de wijde omtrek. Het pand is dan ook terecht op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.’

”Conclusie. Aan de overwegingen van de Monumentenwet 1988 ligt onder meer ten grondslag het meer betrekken van lagere overheden bij het behoud van monumenten. (…) Hoewel op rijksniveau over het al dan niet beschermen wordt beslist, komt aan de adviezen van de lagere overheden een invloedrijke plaats toe. Slechts op zwaarwe­gende gronden zal de minister van die adviezen kunnen afwijken. In dit geval bestaata daartoe geen aanleiding.’

Conclusie

‘Geconcludeerd kan worden dat de onder de omschrijving/waarde­ring aangegeven waarden bescherming op grond van de Monumentenwet 1988 NIET rechtvaardigen’

‘Wel was de bescherming op gemeentelijk niveau gerechtvaardigd en de gemeente Lisse dient haar verantwoordelijkheid hierin te dra­gen. Behoud van het laboratorium en herplaatsing op de gemeente­lijke monumentenlijst wordt dan ook nadrukkelijk geadviseerd.’

Bollenlaboratorium (1)

Het Cuypergenootschap, de Vereniging tot behoud van negentiende – en twintigste-eeuws cultuurgoed in Nederland, heeft zich geschaard in de rij instanties die het Bollenlaboratorium willen behoeden voor sloop. Het genootschap heeft op 16 augustus bij het College van burgemeester en wethouders van Lisse bezwaar aange­tekend tegen het verlenen van een sloopvergunning. Het voert de (sterke) argumenten aan die de Raad voor Cultuur eerder al bij de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft neer­gelegd.

Bollenlaboratorium (2)

De Raad voor Cultuur heeft in een brief aan de staatssecretaris van OCW geadviseerd positief te reageren op de aanvraag van de Vereniging Oud Lisse om het Bollenlaboratorium de status te geven van Rijksmonument. Sinds de afronding, zo luidt het advies, van het MIP/MSP zijn nieuwe feiten of veranderde omstandigheden met betrekking tot dit object bekend geworden, die een nieuwe beoorde­ling noodzakelijk maken. Het betreft gegevens over de architect en over de bredere sociaaleconomische betekenis. Ten tijde van de inventarisatie in het kader van het MIP was niet bekend dat het gebouw is ontworpen door rijksbouwmeester Blaauw. Het is gebouwd als “onderdeel op afstand” van de Landbouw Hogeschool Wageningen, waar ook de belangrijkste werken van Blaauw te vinden zijn. Dit maakt het gebouw van cultuurhistorische waarde. Het betreft een typologisch bijzonder gebouw met een architectonische vormgeving die zeldzaam is voor de regio en die een duidelijke ver­wijzing vormt naar de Landbouw Hogeschool en de ontwikkelingen in de regio. Ondanks dat het interieur voor de raad onbekend is, is hij van mening dat deze cultuurhistorische en typologische waarde voldoende is om een rijksmonumentenstatus te kunnen rechtvaar­digen.

Het Laboratorium voor Bloembollen-onderzoek. De sloop van de bijgebouwen maakte het gebouw weer zichtbaar. Voor heel even…

Jan Bader verkocht bollen in alle staten van Amerika

Jan Bader verkocht bollen in alle staten van Amerika. Over zijn werkzame leven in de bollen heeft hij een boek gemaakt. Het boek is goed leesbaar en voorzien van talloze illustraties.

NIEUWSBLAD Jaargang 3 nummer 4, oktober 2004

door Arie in ’t Veld

Wie een generatie lang alle ups en downs in het bloembollenvak mee­maakte en bovendien ook nog veel reisde, heeft veel te vertellen. Zo iemand is Sassenheimer Jan Bader die in het boek Jan Bader vertelt…, de wereld van de bloembollen vertelt over zijn leven in de turbulente bloembollenwereld. Het boek is goed leesbaar geschreven en voorzien van talloze illustraties.

 

Op de vraag aan Bader waarom hij zijn herinneringen te boek heeft gesteld antwoordt hij dat het idee ontstond toen hij 65 jaar was geworden. “Ik heb in de jaren dat ik in de bloembollenbemiddeling werkte ongelooflijk veel meegemaakt en dacht dat het wel de moeite waard zou zijn om die beleve­nissen vast te leggen en daarmee tevens de ontwikkelingen van de streek, maar vooral ook die van het bloembollenvak te schetsen.” Bader heeft het goed gezien want de belangstelling voor zijn boek is groot.

Start

Was het bloembollenleven Jan Bader met de paplepel ingegoten en moest hij als kleuter al de handjes uit de mouwtjes steken om bloembollen te rapen, toen hij op dertienjarige leeftijd aan de bak moest om te helpen ertoe bij te dragen dat zijn moeder (vader Henk Bader overleed op zeer jeugdige leeftijd) haar acht kinderen kon grootbrengen, startte hij bij de toenmalige drukkerij de Gruiter in Sassenheim als loopjongen. Of eigenlijk meer als fietsjongen, want jonge Jan bracht per transportfiets (met zo’n mand op het voorwiel…) het drukwerk naar de klanten. Nog voordat Jan vijftien jaar werd ging hij terug in de bollen en kwam in dienst van bloem-bollenhandelaar Gerard Meyer. Geen prettig persoon om voor te werken, maar ja voor een loon van zeven gulden vijftig per week (ca. 1949) klaag je niet. Op de bloembollenbeurs in het Krelagehuis lonkte echter en andere wereld in de persoon van Herman Schouten van de firma J. Onderwater en Co te Lisse. Hij bood Bader een baan als inkoper aan en om zijn aanbod kracht bij te zetten bood hij hem het dubbele salaris aan. Zo’n kans pakje natuurlijk met beide handen aan, maar dat het niet van een leien dakje ging

wordt door Bader in zijn boek ook uit de doeken gedaan. Het is ook de periode waarin Bader er blijk van gaf de ambitie te hebben om in het bui­tenland aan de gang te gaan. In die jaren een hele operatie, maar in het bollenvak niet zo heel erg vreemd, want de bollenreizigers zwierven toen al over de hele wereld uit. Boeiend vertelt Bader in het boek over zijn periode in Engeland om eerst de taal machtig te worden en vervolgens zijn reizen (hij was inmiddels 19 jaar) door z’n beetje alle staten van Amerika. Met zeer wisselend succes. Zijn eerste reis ging per vrachtboot. Twee weken op volle zee, met soms metershoge golven. Nadat hij zich had bewezen werd per vliegtuig gereisd. En altijd weer was er die keiharde opdracht om met zo gering mogelijke kosten zoveel mogelijk orders in het boek te krijgen. Soms lukte dat bijzonder goed, soms ook niet of nauwe­lijks. Natuurlijk werden er in die tijd ook veel mensen ontmoet en toont Bader met gepaste trots de foto waarop hij samen met de legendarische Louis Armstrong is te zien.

Regio

Uitgebreid vertelt Bader over zijn werk bij de CNB (de toenmalige HBG) in Lisse, de oprichting en ondergang van het bemiddelingsbedrij f ABM en het bemiddelingsbedrij f Bader en doorspekt zijn tekst met talloze anekdo­tes. In het boek wordt tevens uitgebreid aandacht besteed aan de ontwikke­ling van het bloembollenvak tot aan de dag van vandaag. Een tijdsbeeld, waarin de lezer niet alleen een goede indruk krijgt van de manier waarop de bloembollenbedrijven, zowel teelt als export, zich hebben ontwikkeld, maar waaruit tevens een goed beeld is op te maken over het wonen, leven en werken in de duin- en bollenstreek. Als je met Bader over zijn boek praat, belandt hij spoedig op het puntje van zijn stoel en lijkt een tweede boek al in de maak omdat het vastleggen van de herinneringen nieuwe her­inneringen heeft opgeroepen. Maar het is nog niet zo ver dat hij opnieuw de pen ter hand neemt om zijn vervolgherinneringen aan het papier toe te vertrouwen. “Eerst maar eens afwachten hoe goed dit boek aanslaat, voor­dat ik weer zo’n klus oppak”, aldus Jan Bader die intussen tevreden kan constateren dat de belangstelling voor zijn boek groot is.

Jan Bader vertelt…, de wereld van de bloembollen. Prijs €25,-

 

Bollenteelt begon op het buiten van de dominee

In 1978 werden de gebouwen van H. de Graaff gesloopt. Hiermee kwam een einde aan een roemrijk bloembollenbedrijf. Het bedrijf bestond al in 1735. Daarvoor woonde dominee Bloementuin er. Nu heet het plan de Graaff en staan er huizen en flats.

door Arie in ’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 3 nummer 4, oktober 2004

Met het slopen van de bedrijfsgebouwen van de Koninklijke Bloembollenmaatschappij H.de Graaff en Zonen te Lisse, op de hoek Heereweg/Julianastraat, werd in 1978 een dikke punt gezet achter een niet onbelangrijk stuk geschiedenis van Lisse.

Op deze plaats immers werd voor Lisse de grondslag gelegd van de bloembollenteelt en nog heden ten dage worden we geconfronteerd met de niet onbelangrijke invloeden die de agrarische sector en met name de bloembollenteelt ten toon spreidt.
Het is op deze plek inmiddels behoorlijk veranderd. Waar ooit de landarbeiders de ruggen kromden om het product te bewerken, zijn moderne eensgezinswoningen en comfortabele appartementen verrezen. Spelende kinderen namen het gebied in bezit in plaats van de vele duizenden kleurige bloemen en de vele miljoenen bloembollen op het gebied waar ooit dominee Joannes van Blommestein woonde.

Het grootst geluck
What is in a name zouden we bijna zeggen en om met Constantijn Huygens te spreken: Die ’t Ambacht wet verstaet, waervan hij leven moet, En die ’t niet – wel – alleen, maer – wel en geerne doet, Beleeft het grootst geluck dat ijemand kan begeeren.
En zijn we beland bij Claas Simonsz de Graaff, de grondlegger van een later zeer vermaard bloembollenbedrijf. Anders gezegd: op het huidige plan De Graaff is de bloembollencultuur geboren!! Op 15 april 1735 werd door Nicolaas de Graaff reeds een zogenaamde Groene Veiling gehouden, waarop hij ten overstaan van Schout en Schepenen ‘Volgens de gewoonte in de Liefhebberij van Flora van meeninge is te verkoopen een partij hyacinten, 238 bollen in een veertigtal soorten, die f. 139,90 opbrachten. Daarna volgde de ene belangrijke zakelijke transactie op de andere.

Copyright © 2005 Vereniging Oud Lisse

Luchtfoto van het bollenbedrijf de Graaff

 

Lisse had al in 1566 een bomenverordening

door R.J. Pex

Nieuwsblad Jaargang 3 nummer 4, oktober 2004

 

‘SCHOUT EN KROOSHEEMRADEN VERKLAREN DE WILLIGE BOOMEN VAN HUYSE DEVER EEN CIERAAD LANGS DEN HEEREWEG’.

Sinds kort heeft Lisse haar bomenverordening. In het verleden waren het de keuren van Rijnland die alles regelden. Wat komen we in het Register op de keuren en ordonnantien van het Hoog-Heemraadschap van Rijnland (Leiden 1823) zoal tegen?

Allereerst worden in de keuren regels gesteld omtrent het planten van bomen op slootkaden. Aan de Zon- of Zuid-Zijde van schouwbare kaden mochten bijvoorbeeld geen bomen geplant worden. Vermoedelijk was deze regel gesteld, aangezien deze bomen anders hun schaduwen zouden werpen op de kaden en dat kon een belemmering vormen bij het schouwen hiervan door Rijnland. Bij zo’n schouw werd onder meer gekeken of de slootkanten wel goed onderhouden werden door de eigenaren. Voor de bomen aan de noordzijde gold slechts dat deze tot zekere hoogte gesnoeid moesten worden.
Ook nabij enige Wind-Watermolens mochten geen bomen geplant worden, waarschijnlijk om een vrije vlucht te garanderen van de wieken.
Wat gold voor de sloten ging ook op voor de wegen binnen het beheersgebied van Rijnland. Langs de wegen – vooral openbare wegen – mochten natuurlijk niet zomaar bomen geplant worden zonder toestemming van het Hoogheemraadschap. Voor de Straatweg tusschen den Haag en Haarlem , tegenwoordig de Rijksstraatweg, Heereweg of ook wel de Hoofdstraat (in Sassenheim) genoemd, gold zelfs een aparte keur, die in 1807 in het leven was geroepen. Het verbood het kappen of planten van bomen waarbij de grond nader geroert werd dan op 20 duim (ongeveer 50 cm) afstand van de kantlage der Straet, dus vanaf de randen van de straat. Trok men zich hier niets van aan, dan was een boete van 25 pond het gevolg. Moest de weg toch worden opgebroken, dan diende men zich te adresseren bij het Departementaal Bestuur van Holland, die (in 1807) als eigenaar en beheerder van de weg optrad. Langs de Heereweg liepen voetpaden, waarlangs in de bermen nogal wat Ruigte, dus onkruid, voorkwam. We lezen: De Ruigte langs de voetpaden zal, vanwege het Departementaal Bestuur, mogen worden geblood (verwijderd), voor zoo verre zulks aan het Plantsoen aldaar, niet schadelijk zij, teneinde op den weg tot dekking te kunnen worden gebruikt. Kennelijk werd dus deze ruigte als wegbedekking gebruikt. Deze nieuwe keur die alleen voor de Heereweg gold, is waarschijnlijk in het leven geroepen, daar in 1807 deze weg werd bestraat.

Minder strukelen
In één van de dingboeken van Lisse die de periode 1681-1699 beslaat en die zich bevindt in het Algemeen Rijksarchief, Rechterlijk Archief Lisse lezen we op fol. 54 de volgende tekst:
Wij Mr. Adriaan van Gorcum, Schout, Claas Maartense van der Poel, Adriaan Aalbertse van den Bos, Willem Adriaanse Steenvoorden, ende Pancras Dammisse Sandvliet, kroosheemraden in Lisse, verklaren ter requisitie van den hoogedelen welgeboren heere Wilhelm de Waal van Vronesteijn, heere van Dever etc. dat de willige boomen bij sijn hoogEd. doen stellen aan’t Voetpad van den heereweg voor den huyse ende Landerijen van dever in den voorsz. ambagte van Lisse in plaatse ende op de Royinge van de palen die de aangelandens aan de Zuydoostzijde van den heereweg tot bewaringe van’t voetpad genootsaakt sijn te houden, na ons oordeel, tot niemands verhinderinge, maar in tegendeel tot Cieraad, ende meerder gemak als palen verstrekken, insonderheijt voor de gene die de weg bij avond moeten passeren, alsoo deselve ’t pad des te beter kunnen royen (begrenzen) ende minder strukelen ende dat de weg ende passage door deselve geensints belemmert of beslijkt word, sijnde aldaar soo ruym ende droog als doorgaans elders tusschen Lisse ende Sassenheim. Aldus gedaen in’t Regthuys van Lisse op den negenden octob. xvi c ’t Negentig….
Ondertekend door bovengenoemden met hun namen.

Voetgangers beschermen
De wilgen werden dus geplaatst langs de oostkant van de Heereweg, aan de Dever-zijde. Ze kwamen in de plaats van palen die daar waren geplaatst om voetgangers te beschermen voor het verkeer. Reeds in 1566 lezen we over de afpaling van een voetpad langs de Heereweg voor eventuele passanten, in het bijzonder de schoolkinderen. Kennelijk gebeurde het echter regelmatig dat sommige nachtelijke passanten de palen niet opmerkten en er dus struikelpartijen plaatsvonden. (Waarschijnlijk waren de palen dus niet zeer hoog). Geen wonder dan ook dat, als de Heer van Dever, Willem de Waal van Vronesteyn, de palen vervangt door wilgen, zowel schout als kroosheemraden er geen enkel bezwaar tegen uiten. In bovengenoemde verklaring kan men dat lezen. Volgens hen strekken de wilgen zelfs tot Cieraad van de weg!
Natuurlijk waren er weer mensen die dachten dat de Heereweg bevuild zou worden door de bladeren van de bomen, maar bovengenoemde personen verklaren dat de Heereweg hier even schoon is als doorgaans elders tusschen Lisse ende Sassenheim. Bovendien belemmeren de bomen de passage ook niet, want de Heereweg is ruym genoeg.
De bomen hebben er uiteindelijk zo’n 74 jaar gestaan. Toen zijn ze tenslotte door de toenmalige Heer van Dever verwijderd en werden er nieuwe geplant: Dirk Jan Ignatius Heereman is op zijn verzoek toegestaan en geconsenteerd dat hij Suppliant alle de Boomen staande langs de Heereweg aant voetpad van de Eerste Poellaan aff tot aen de Brugge van Wassergeest toe (de Staalbrug) mag uytroyen (kappen), de grond omdelven en andere Boomen planten (…). Actum 22 december 1764″.

Bronnen: Bibliotheek Oud Archief Rijnland (keuren), K.J.B. Keuning, Geschiedenis van de wegen tussen Rijn en IJ (Haarlem 2000)

Tekening van Schoemaker

 

De steenfabriek ‘De Arnoud’ in de oorlog

door Hans Smulders

Nieuwsblad Jaargang 3 nummer 4, oktober 2004

TRAGISCHE SPLIJTZWAM IN DE ADELLIJKE FAMILIE VAN HARDENBROEK VAN AMMERSTOL: VOOR ÉN TEGEN DE DUITSE BEZETTERS

Het is opmerkelijk dat in de boeken over de oorlogsjaren ’40-’45 in de dorpen Lisse en Hillegom geen woord gewijd is aan de kalkzandsteenfabriek ‘Arnoud’. Die fabriek produceerde tussen 1940 en 1944 125 miljoen stenen voor de Luftwaffe, die er op de militaire vliegvelden Schiphol, Ypenburg, De Kooy, Venlo, Eindhoven, Twente, Leeuwarden en Loosdrecht scherfmuren mee bouwde, kantines, onderkomens en schuilplaatsen voor Duitse soldaten.

De directeur van de fabriek, Arnoud Hendrik baron van Hardenbroek van Ammerstol (1875), en de commercieel directeur, dr. Hendrik Arend Marcus (1898), werden respectievelijk op 9 oktober 1945 en op 25 januari 1946 gearresteerd en in oktober 1946 berecht door het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam. Ze werden veroordeeld wegens hulp aan de vijand in oorlogstijd, Van Hardenbroek tot een jaar met aftrek en Marcus tot twee en een half jaar met aftrek. Dat de oorlogsboeken hierover niets melden is des te merkwaardiger omdat in de fabriek zowel Hillegommers als Lissenaren werkten en het – als je oudere bewoners mag geloven – algemeen bekend was dat de fabriek in hoofdzaak voor de Duitsers produceerde en dat de directeur sterk pro-Duits was.

Hillegomse fabriek
Herman van Amsterdam die het boek ‘Een bollendorp bezet’ (over Lisse in ’40-’45) schreef, meldt alleen een actie van de ondergrondse die op een nacht acht vaten met smeerolie, die op het terrein van de kalkzandsteenfabriek onder een hoop zand waren verborgen, heeft weggehaald. Van Amsterdam denkt dat het oorlogsverleden van de fabriek niet in zijn boek wordt genoemd te wijten is aan het feit dat de fabriek in Hillegom stond.
Ook in het boek van de Hillegomse bakkerszoon Frans Out ‘Hillegom ’40-’45’ komt het ‘foute’ aspect van de fabriek niet aan de orde. Frans Out is inmiddels overleden, maar Marca Bultink die hem indertijd hielp met schrijven, weet ook de reden niet. Ze veronderstelt dat er in het archief van de gemeente niets over te vinden was en ze wijst er op dat Van Hardenbroek weliswaar in Hillegom werkte, maar in Haarlem woonde, in ‘Uyt den Bosch’ aan de Spanjaardslaan, een reusachtig woonhuis dat hij in 1914 had laten bouwen. Daar werd hij gearresteerd en hij werd vastgezet in de Ripperda-kazerne in Haarlem. In het boek van Out worden enkele aanvallen van geallieerde vliegtuigen vermeld, een op een tram die op 16 september 1944 over de Leidsestraat in Hillegom reed in de buurt van de steenfabriek, waarbij een man dodelijk werd getroffen. En een op dinsdag 3 april 1945 op een vrachtwagen die ook over de Leidsestraat reed, waarbij drie mensen om het leven kwamen, onder anderen Sikke Willem Naber, de bedrijfsleider van de steenfabriek.

Honderdjarig bestaan
In de afgelopen maanden is het gebrek aan informatie over de oorlogstijd enigszins opgevuld door Jaap Kroon uit Lisse, die van 1933 tot 1945 op het kantoor van de fabriek werkte, en door Arie den Hoed uit Lisse, die in zijn jeugd bij de fabriek heeft gewoond omdat zijn vader er werkte.
Arie den Hoed schreef voor het blad ‘Hangkouserieën’ van de Stichting Vrienden van Oud Hillegom een tweedelig verhaal over de geschiedenis van de fabriek in verband met het honderdjarig bestaan in augustus van dit jaar. Het eerste deel verscheen in het juli-nummer en het tweede deel, waarin het oorlogsverleden van Van Hardenbroek wordt behandeld, wordt gepubliceerd in het nummer van oktober. Daarin meldt Den Hoed afstandelijk de feiten zoals hij ze aantrof in het uitgebreide strafdossier, dat hij samen met Jaap Kroon in het Rijksarchief in Den Haag heeft ingezien en bestudeerd.
Hij tekent wel aan dat Van Hardenbroek nimmer lid is geweest van de NSB en ook: ‘Ir. Gijsbert van Hardenbroek (de oudste zoon) was nu alleen directeur, maar dat werd door het Beheersinstituut niet als een bezwaar geoordeeld, gezien de relatie tussen vader en zoon. Hiermede werd het publieke geheim aan de fabriek, dat het niet boterde tussen vader en zoon, toch bevestigd.’

Pietje en Jonkie
Jaap Kroon schreef eind 2000 een klein boekje, bestemd voor de eigen familiekring, in een oplage van ongeveer vijftig stuks, getiteld ‘Arnoud, de baron en de fabriek’. Dankzij de bekende streek-historicus Fons Hulkenberg kwam een exemplaar terecht in het gemeente-archief van Lisse. Jaap Kroon werkte vanaf 1933 als jongste bediende op de administratie van de fabriek. Hij zat op het kantoor vlakbij juffrouw Corrie Slinger, de typiste. Van Hardenbroek noemde juffrouw Slinger Pietje en Jaap Kroon Jonkie. Het moge duidelijk zijn dat het jonkie in al die jaren wel het een en ander zag en hoorde. Hij doet dan ook een behoorlijk boekje open over de verhouding tussen Arnoud Hendrik en zijn zoon Gijsbert naar aanleiding van de arrestatie van Van Hardenbroek bijna een half jaar na de bevrijding. Ik citeer het daaraan gewijde hoofdstukje:

Het bittere einde

Maar toen gebeurden er vreemde dingen. Er werd een inval gedaan in het kantoor door de P.0.D., de instantie die na de bevrijding de oorlogsmisdadigers oppakte. Tegen het eind van de bezetting had Markus uit voorzorg al wat materiaal opgeruimd, wat belastend zou kunnen zijn voor de directie of waaruit al te veel medewerking met de Duitsers zou blijken. Uit de kopieboeken waren ettelijke brieven gescheurd met uitlatingen van Van Hardenbroek, die verre van vleiend waren voor de Nederlandse regering of voor de Engelsen. Die bladen waren opgeborgen achter een luik, waar nooit een sterveling ze zou zoeken. Maar de heren van de opsporingsdienst liepen er regelrecht naartoe. Bleken niet alleen op de hoogte te zijn van de betreffende boeken, maar zelfs van de nummers van de uitgescheurde bladen. Het kon niet anders of er was verraad in het spel geweest en wel van iemand uit eigen kring, die al die brieven gelezen had. Het lag voor de hand, dat daarbij aan mij werd gedacht, want waarom was ik zo snel vertrokken? Op een dag stopte er dan ook een auto voor onze deur met een van de vertegenwoordigers, die een verzoek van Van Hardenbroek overbracht of ik nog een keer op het kantoor wilde komen. Onbewust van wat mij boven het hoofd hing, ging ik mee. Werd zelfs vriendelijk ontvangen en ik, die ruim 12 jaar bij dat enorme bureau van de grote baas gestaan had als mijn diensten nodig waren, mocht deze keer zitten. Er werd mij verteld wat er gebeurd was. “Jaap, jij kunt het gedaan hebben, want jij kende elke brief, die de deur uitging.” Bij deze woorden werd ik scherp opgenomen, maar er volgde al gauw: “Nee, toch verdenk ik je niet. Mijn vraag is, wil jij me zeggen wie het dan wel gedaan heeft?” Ik stond perplex, moest even nadenken en gaf als antwoord: “Meneer, ik zeg het liever niet en ik hoop dat u mij dat niet kwalijk neemt.” Hij had er begrip voor en na een lange poos van zwijgen barstte hij los: “Ik zal het je zeggen” en wijzend naar de ingenieurskamer, waar zijn intussen vertrokken zoon vroeger zat: “Hij daar!” Hoe bitter moet deze uitspraak voor hem als vader geweest zijn. Toen hij wat bedaard was, informeerde hij naar mijn nieuwe omstandigheden en drukte me vriendelijk de hand ten afscheid. Dat was mijn laatste contact met hem.

Voor uitleg van dit verhaal moet ik terug in de geschiedenis. Uit zijn eerste huwelijk had Van Hardenbroek een zoon die Gijs heette en voor ingenieur gestudeerd had. Hij was nogal doof en door die handicap en mogelijk ook door zijn zwakke karakter had hij er in de praktijk nog niet veel van terechtgebracht. Dat zal er ook wel de oorzaak van zijn geweest, dat vader en zoon elkaar niet lagen. Maar Gijs had een vrouw met meer pit en zij kreeg bij schoonvader gedaan, dat manlief een baan op de fabriek kreeg. Bij de laatste verbouwing van het kantoor was er al een ruime kamer ingericht voor een mogelijk toekomstige kracht met de ingenieurstitel. Zijn bed leek dus gespreid. Maar al gauw kwam uit dat het een fiasco zou worden. Willem Naber, de fabriekschef, toch al een man die niemand naast zich duldde, liet hem links liggen. Ook van zijn vader kreeg hij geen medewerking, zodat er voor hem geen schijn van kans was om zich te bewijzen. Hij sjouwde veel door de fabriek, maar had in feite niets te doen. En als hij al eens een idee had werd het door zijn vader afgekraakt. Het gebeurde, onder de middag, als het overige personeel naar huis was, dat ik gesprekken tussen die twee moest aanhoren, waarbij de zoon zo volledig gekleineerd werd, dat je de tranen in je ogen zou krijgen. En Gijs liet dat alles over zich komen. Wel kwam hij trouw het kopieboek bij me halen, om zich op de hoogte te houden van de gevoerde correspondentie. Op zich een begrijpelijke handeling, die geen enkele argwaan wekte. Toch gebeurde het in de laatste tijd van de oorlog, dat als ik het bewuste boek weer nodig had en het bij hem ging halen, dat hij een lichte schrik niet kon verbergen. Ik zocht er niets achter, weet het aan zijn doofheid, waardoor hij niet hoorde dat je er aankwam. Eerst achteraf werd me alles duidelijk. Hij was door z’n vader zodanig vernederd, dat hij zon op wraak. Alles wat maar enigszins belastend was had hij genoteerd, tot de nummers van de bladen aan toe. Zelfs het feit dat de uitgescheurde pagina’s op een geheime plaats waren weggestopt, had hij doorgegeven. En het werkte!

Neemt zoon wraak?
Het is zonneklaar: zoon Gijsbert wordt er in het boekje van Jaap Kroon van beschuldigd uit wraak zijn vader te hebben aangegeven bij de Politieke Opsporings Dienst P.O.D. Zijn vader wordt gearresteerd en berecht en overlijdt een jaar later, 72 jaren oud. Een dramatisch einde van een lid van een oud adellijk geslacht. Hieraan is natuurlijk wel het een en ander voorafgegaan.
Baron Arnoud, wiens vader burgemeester was van Leusden en Stoutenberg, trouwde in januari 1899 met Cecilia Leembruggen (1877). De schatrijke familie Leembruggen bewoonde het buiten Veenenburg op de grens van Lisse en Hillegom. Nog in hetzelfde jaar werd hij mede-eigenaar van Veenenburg, omdat Cecilia’s vader kwam te overlijden.
Samen met de buren van het buiten Elsbroek werd een ‘Maatschappij tot exploitatie van gronden Veenenburg-Elsbroek’opgericht. Het bedrijf groef op de uitgestrekte eigen landerijen zand af voor de aanleg van dijken, wegen, spoorbanen, ophoging van bouwterreinen en dergelijke. (Daardoor kwam geestgrond vrij die uitstekend geschikt bleek voor de teelt van bollen.)
Van Hardenbroek slaagde er terzelfder tijd in de hand te leggen op een nieuw Duits procédé voor de vervaardiging van kunstzandsteen. Hij richtte dan ook de n.v. Kunstzandsteenfabriek ‘Arnoud’ op en trok uit adellijke kringen investeerders aan. Het moest welhaast een profijtelijk bedrijf worden, omdat immers de grondstof op de eigen landerijen voor het opscheppen lag.
Inmiddels was Van Hardenbroek vader geworden van Maria (1901) en van Gijsbert (1903). Maar in de loop der volgende jaren groeiden de ouders uit elkaar. Van Hardenbroek liet een groot en prachtig woonhuis bouwen in Heemstede, Uyt den Bosch (nu in Haarlem) en ging daar in 1914 met zijn gezin wonen. Het buiten Veenenburg werd afgebroken. Nauwelijks een jaar later, in januari 1915, scheidde hij (bij arrest van de Hoge Raad der Nederlanden) van zijn vrouw Cecilia en in hetzelfde jaar trouwde hij met haar zus Cornelia (1882). Uit dat huwelijk kreeg hij drie kinderen: Alfer (1916), Mechteld (1918) en Aleid Ingeborg(1921), die Inge als roepnaam had.

Tweespalt in de familie
De scheiding van zijn eerste vrouw, waarbij Gijsbert voor zijn moeder koos, én de oorlog met Duitsland, waarbij een deel van de familie sterk pro-Duits was en een ander deel van de familie fanatiek anti-Duits, veroorzaakten een dramatische en tragische breuk in de familie die nooit meer geheeld zou worden.

Hierover laat ik een kleinzoon van Van Hardenbroek aan het woord, Gerrit Arnoud (1940), roepnaam Geert. Zijn vader was Gijsbert, die eind 1935 trouwde met Sophia Stolte en van haar drie zoons en drie dochters kreeg. Geert is de tweede zoon en de enige die nog in Nederland woont; zijn broers en zussen zijn geëmigreerd. Hij zegt: ‘Bij de scheiding koos mijn vader, een jongetje van elf jaar, voor honderd procent de kant van zijn moeder en dat heeft hij geweten, want zijn vader draaide de geldkraan dicht en droeg geen cent bij aan zijn opvoeding en studie. Dat kwam de verhouding tussen vader en zoon natuurlijk niet ten goede. Bovendien overleed zijn moeder al in 1927, vijftig jaar oud. Niettemin beëindigde hij zijn studie voor ingenieur met succes. Hij ging met plezier werken bij een internationaal georiënteerd aannemingsbedrijf in Ierland.’

Twee vergissingen
‘Hierna,’ zegt Geert van Hardenbroek, ‘heeft mijn vader zich – denk ik – een paar keer vergist. Na lang aandringen van zijn vader heeft mijn vader zijn baan opgezegd en is bij zijn vader op de steenfabriek gaan werken. Al spoedig bleek dat hij en zijn vader te ver uit elkaar gegroeid waren. Samenwerken was niet mogelijk. Hij verliet dus de fabriek en vond een goede baan bij Rijkswaterstaat in Zwolle. Helaas maakte hij toen voor de tweede maal een vergissing: hij ging – nadat zijn vader hem opnieuw nadrukkelijk had verzocht weer op de fabriek te komen werken – wederom bij zijn vader aan de slag. Dat was aan het einde van 1940. Waarom weer? Het zou kunnen dat er aan de kant van grootvader een zekere mate van wroeging was ontstaan jegens zijn oudste zoon en dat er van de kant van Gijsbert de wens bestond op betere voet te komen met zijn vader. We weten het niet, maar dit zijn logische gissingen. Feit is dat het samenwerken met zijn vader opnieuw mislukte, maar Gijsbert kon in verband met de oorlog niet meer weg.’ Al in de eerste oorlogsjaren bleek bovendien dat er in de familie Van Hardenbroek grote tweespalt heerste ten aanzien van de Duitsers. Van Hardenbroek stond samen met zijn zoon Alfer (‘zijn oogappel’) fel aan de kant van de Duitsers en was ronduit anti-Brits, maar zijn zoon Gijsbert en zijn dochters Mechteld en Inge waren fel anti-Duits. Mechteld – zo staat te lezen in Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van dr. L. de Jong – ‘was een jeugdige relatie van Wil Sandberg’, die conservator van de Amsterdamse musea was. Samen met Gerrit van der Veen, Willem Arondeus en Johan Brouwer bereidde hij een overval voor op het Amsterdamse bevolkingsregister om de joden te beschermen tegen deportatie. De groep had de beschikking over springstof uit een oude legervoorraad, maar freule Mechteld Cornelia van Hardenbroek van Ammerstol zorgde, aldus De Jong, voor een tweede hoeveelheid, afkomstig uit de buurt van Gorinchem. Beide meisjes studeerden in Utrecht. Ook dochter Inge zat daar in het verzet. Zij had een tekentalent en werd ingezet bij het vervalsen van paspoorten en andere documenten. Bij een inval van de Duitsers op hun verzetsadres in Utrecht werd zij in 1944 gearresteerd en later bij een vluchtpoging zwaar gewond. Zij overleed op 23 februari 1945 in het concentratiekamp Ravensbrück. Haar zus Mechteld slaagde er bij die overval in via een raam te ontkomen. Ook Alfer,de oogapppel van Van Hardenbroek, de eerstgeborene uit zijn tweede huwelijk, stierf in de oorlog. Hij kwam om bij een bombardement in Berlijn op 9 april 1945.
Geert van Hardenbroek zegt: ‘Je hebt er weinig fantasie voor nodig om te begrijpen dat er een splijtzwam in de familie was en hoe tragisch de gebeurtenissen waren. Maar dat mijn vader na de bevrijding zijn vader bij de P.O.D. zou hebben aangegeven is belachelijk.’
‘Ik heb er na uw telefoontje over gesproken met mijn broers en ook die zijn van mening dat het onzin is. Er waren destijds wel derden die belangstelling hadden voor ‘De Arnoud’ en deze graag voor een prikkie hadden willen overnemen. Wellicht heeft de aangever zich in die kringen bevonden. Strikt genomen moet dat nog na te trekken zijn. Mijn vader heeft me ooit verteld dat mijn grootvader, zijn vader dus, in de gevangenis in Haarlem indertijd heel naar behandeld werd. Hij is daar tegen opgetreden en heeft er een stokje voor gestoken.’ (Het voorarrest werd omgezet in huisarrest.)

Tragische einde
Geert van Hardenbroek: ‘Voor de familie eindigde het drama ook nog financieel in een tragedie. Grootvader heeft namelijk een week voor zijn dood zijn aandelen in de steenfabriek verkocht. Bovendien had hij zijn zoon Gijsbert onterfd. Dat had tot gevolg dat mijn vader, die na de arrestatie van mijn grootvader en van commercieel directeur Marcus, de leiding van de Arnoud had en druk doende was de productie weer op gang te brengen, er eigenlijk niets meer te zoeken had. Hij heeft toen gelukkig weer een goede baan gevonden bij een groot ingenieursbureau. Vele jaren later is hij teruggekeerd op zijn oude stek: bij de Rijkswaterstaat te Zwolle.’
Later bleek dat de aandelen via een tussenpersoon in handen waren gekomen van J. van Herwaarden. Die was een tijdje vertegenwoordiger geweest van de steenfabriek De Arnoud , maar was weggegaan en had in 1924 zelf een steenfabriek in Katwijk opgericht.
Dat er tussen Van Herwaarden en Van Hardenbroek animositeit bestond moge blijken uit het feit dat directeur Marcus in de hongerwinter, voorzien van een Duits vorderingsbevel naar de steenfabriek in Katwijk ging, zich daar met behulp van de Katwijkse politie toegang verschafte en er een hoeveelheid kolen in beslag nam. Een feit dat hem tijdens de rechtszitting voor het Bijzonder Gerechtshof in het bijzonder kwalijk werd genomen, zo staat in het vonnis.

Directiekamers een probleem?
De vraag is nu: Wat vindt Geert van Hardenbroek van het feit dat de directiekamers waarin zijn grootvader en zijn vader hebben gewerkt, nu opnieuw zijn opgebouwd in het museum de Zwarte Tulp in Lisse? Vindt hij dat een probleem omdat de oude Van Hardenbroek fout was in de oorlog?
Zijn antwoord is helder: ‘Als de directiekamers van de steenfabriek beschouwd worden als een fraai voorbeeld van binnenhuisarchitectuur in de Mechelse stijl uit het begin van de twintigste eeuw, dan kan ik daar best mee leven. De gedachte dat daar ook het portret van mijn grootvader in de vorm van het schilderij van H. Lugt uit 1929 zou worden opgehangen, leek me aanvankelijk niet erg “fijntjes”. Is dat niet teveel eer voor een man die fout was in de oorlog? Maar na overleg met mijn broers ben ik met hen minder afwijzend en genuanceerder. Grootvader was immers de oprichter van de fabriek en daarom hing zijn geschilderd portret in de directiekamer. Het is dan ook vanuit dat perspectief dat het zeer wel past om het schilderij in het museum in de directiekamer op te hangen. Dit staat los van zijn houding tijdens de oorlog. Als dat een zwaarwegend argument zou zijn, zouden de directiekamers in hun geheel niet in het museum moeten worden opgenomen.’

Bronnen:
* Een Bollendorp bezet door Herman van Amsterdam * Hillegom ’40-’45 door Frans Out
* Hangkouserieën juli en oktober 2004 ‘Van Arnoud tot Silka’ door Arie den Hoed
* Gemeente-archief Lisse: Arnoud, de baron en de fabriek door Jaap Kroon
* Vonnis van 30 oktober 1946 van het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam over Arnoud Hendrik baron van Hardenbroek van Ammerstol en Hendrik Arend Marcus
* Nederlands Adelsboek 1995
* Interviews met Arie den Hoed, Jaap Kroon, Geert van Hardenbroek en anderen.

Steenfabriek Arnoud  vóór de sloop van de woningen aan de voorkant vanuit de lucht