Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners

Nieuwsblad Jaargang 21 nummer 3, 2022

In de bibliotheek van de VOL bevindt zich een deel van de boekerij van Bert Kölker. Daar vond onder anderen zijn belangrijke verzameling cartografische boeken

Door Ria Grimbergen

Nieuwsblad Jaargang 21 nummer 3, 2022

In de bibliotheek van de VOL bevindt zich een deel van de boekerij van Bert Kölker. Zijn belangrijke verzameling cartografische boeken vond hier onderdak. Bert was een groot kenner van Nederlandse molens. Hij bewerkte het handschrift van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal zó deskundig dat het uitgroeide tot een belangrijke uitgave over molenbouw en molenonderhoud. Als provinciaal archiefinspecteur van de provincie Noord-Holland hield hij toezicht op de zorg voor de archieven van waterschappen en gemeenten. In deze archieven bevinden zich vele kaarten en kaartboeken. Bert werkte mee aan deheruitgaven van ‘Jacob Aertsz. Colom’s Kaart van Holland uit 1639’ en de ‘Kaart van Noord-Holland door Joost Jansz. Beeldsnijder 1575-1608’, die zich in de bibliotheek van de VOL bevinden.

Drie andere kaartboeken uit het bezit van Bert Kölker zou ik kort willen bespreken. De eerste is de in kleur geassimileerde kaart van Rijnland, die bekend is onder de naam ‘Prins Maurits’ kaart van Rijnland en omliggend gebied, door Floris Balthasar en zijn zoon Balthasar Florisz. van Berckenrode in 1614 getekend’. De uitgave verscheen in 1989 bij Canaletto en bevattwaalf losse bladen in een blauwe map. Aaneen geschoven vormen ze de schitterende, met waterverf ingekleurde kaart die in opdracht van het hoogheemraadschap van Rijnland werd gemaakt. Balthasars beschermheer stadhouder Maurits kreeg dit unieke exemplaar aangeboden en aan hem was de kaart ook opgedragen. Floris Balthasar was tekenaar, graveur, landmeter, goudsmid en uitgever. Hij en zijn zoon hadden bekendheid gekregen doordat zij in opdracht van de Staten Generaal ‘nieuwskaarten’ maakten, waarop de strijd tegen de Spanjaarden cartografisch werd uitgebeeld en met tekst werd toegelicht. Deze populaire kaarten informeerden de burger over het verloop van de strijd. Zijn kaarten en prenten verkocht de graveur zelf aan zijn Delftse huis. Aan het Binnenhof in Den Haag had hij een ‘comptoirken’, een soort kiosk, waar zijn waren werden aangeboden.
Het tweede boek is nauw verwant met het eerste. Het is de facsimile van dezelfde kaart van Rijnland van Floris Balthasar en zijn zoon, de kaart die in 1615 in druk  verscheen. Het waterschap van Rijnland beschikte niet over adequate kaarten die zij konden gebruiken voor het beheer van het waterschap en de daarbij behorende belastingen. Zij gaven Balthasar de opdracht het gebied in kaart te brengen. De kaart is gekarteerd op een schaal van 1:30.000. Deze heruitgave verscheen in 1972 bij Canaletto in een band met de kaarten van Schieland en Delfland, die eerder al waren getekend door Balthasar. De landmeter kreeg destijds nog problemen met zijn Rijnlandse opdrachtgevers omdat de grens met Delfland ongunstig uitviel voor Rijnland. In oktober 1614 werd hij in Leiden in hechtenis genomen en over deze kwestie verhoord.

De uitstekende inleiding bij ‘Kaarten van Rijnland, Delfland en Schieland 1611-1615’ is van G. ’t Hart, destijds chartmeester van het hoogheemraadschap Rijnland. ’t Hart schrijft dat ‘mr. Floris’ op 24 april 1614 voor zijn karteringswerk naar Lisse, Hillegom en Sassenheim kwam, waarna hij op 29 april doorreisde naar Oegstgeest. Door dit aardige detail weten we dat deze kaart een beeld
geeft van de situatie in 1614. De 24 koperplaten waarop Balthasar zijn kaarten graveerde, bestaan nog en zijn in het bezit van het hoogheemraadschap. Naast deze kaart tekende Floris Balthasar met zijn zoon Balthasar een “Chaertbouck” van de ambachten in Rijnland, een manuscriptatlas die zich in het archief van het hoogheemraadschap van Rijnland bevindt.

Een derde interessante uitgave is de facsimile van ‘Het kaartboek van Rijnland’ uit 1746, ook met een inleiding van G. ’t Hart. Dit is de derde druk van de kaart van de Rijnlandse landmeters Johannes Dou en Steven van Broeckhuysen. De eerste drukken verschenen in 1647 en 1687. Melchior Bolstra was als landmeter in dienst van het hoogheemraadschap Rijnland en had een reputatie als waterstaatkundig cartograaf opgebouwd. Bolstra reisde door Rijnland met de kaart van 1687 in de hand en constateerde dat er veel was veranderd. Polders waren drooggelegd, de omtrek van meren en plassen klopte niet meer met de situatie van 1687.  Bolstra stelde zijn broodheren voor de kaart te verbeteren. In het zevende blad van de twaalf bladen tellende kaart bracht hij o.a. wijzigingen aan bij de afzanderij van Hop en de Achterweg bij het Keukenduin, die inmiddels verlegd was. Hij berekende het hoogheemraadschap hier een bedrag voor van f 4,-. Aan deze uitgave werd een kaart toegevoegd van het Haarlemmermeer uit 1740, ook gekarteerd door Bolstra. Dit was op initiatief van het hoogheemraadschap Rijnland en bedoeld om een politiek signaal te geven aan de Staten van Holland. Bolstra projecteerde de kaarten van het Haarlemmermeer uit 1647 en 1687 en drie nog oudere uit 1531,1591 en 1610 op zijn nieuwe kaart en benadrukte hiermee de desastreuze groei van het meer, die ook grote gevolgen had voor het waterbeheer van Rijnland. We zien nog een stukje Lisse, Lisserbroek en Roversbroek op deze kaart en hoe de Waterwolf, de ‘ineetende kanker’, ook hier vrat aan het land. Deze cartografische kunstwerken zijn niet alleen mooi om te zien, maar ook belangrijk voor onderzoek naar het verleden. De pre kadastrale kaarten, kaarten van voor de instelling van het kadaster, bevatten tekeningen van waterlopen, wegen, bruggen, molens, huizen en grondbezit. Zij kunnen dienen bij archeologisch onderzoek en zo antwoord geven op de vraag waar ooit een gebouw stond of waar een beekje liep. Een goed voorbeeld van het belang van kaartgegevens
voor historisch onderzoek is de uitgave ‘Sporen van Six in Lisse’, waar de veranderingen in landschap en bebouwing aan de hand van kaarten kan worden gevolgd. Naast deze uitgaven zijn in LisseTijdReis bij de tabel ‘boek’ de andere kaartboeken te vinden die geschonken zijn aan de bibliotheek van de VOL. Op het schutblad is soms het ex libris van Bert Kölker geplakt, met daarop een afbeelding van Erasmus en de zinspreuk ‘Ut prosim’, dat ik mag dienen, dat ik van nut mag zijn betekent. Maar met of zonder ex libris, Jos van Bourgondiën haalt ze graag voor u uit de speciale kaartenkast. ■

 

Veldhorststraat, je raakt er niet over uitgepraat

In verband met het feit, dat de Veldhorststraat 100 jaar geleden is gerealiseerd heeft Ben Ragas, bewoner, zijn herinneringen aan de Veldhorststraat opgeschreven.

door Ben Ragas

Nieuwsblad Jaargang 21 nummer 3, 2022

Naar aanleiding van het lezenswaardige artikel over de Veldhorststraat in de vorige uitgave van het VOL Nieuwsblad wil ik graag nog wat herinneringen delen.
“Toen was geluk nog heel gewoon!”

Kent U het nog: “haartjes nat, nog even op totdat vader zei: vooruit naar bed dan kregen wij een kruik mee.” De sfeer, die door dit liedje wordt opgeroepen dekt volledig de tijd, dat ik woonde in de Veldhorststraat. Mijn naam is Ben Ragas en ik ben geboren in de Veldhorststraat op nummer 39 in 1939. In 1957 verhuisden wij naar de Heereweg, dus mijn hele jeugd heb ik gewoond in de Veldhorststraat. Wat was dat een geweldige straat om op te groeien met zoveel gezinnen en zoveel kinderen. Ook nu vind ik het de aantrekkelijkste straat van Lisse met zijn woningen in zoveel verschillende stijlen en zoveel groen. De Veldhorststraat liep naar het westen uiteindelijk over in de Stationsweg, toen een éénbaansweg met een slootje aan de rechterzijde, waar we kikkervisjes, donderkoppies, vingen. Die gingen in een jampotje, totdat de donderkoppies evolueerden tot heel kleine kikkertjes, die dan weer in de sloot werden gegooid. De huidige Berkhoutlaan heette vroeger ook Stationsweg, maar dat was een straat met een volkomen ander karakter dan onze straat. In de volksmond werd deze straat De Peus genoemd en omdat daar veel kinderen woonden die een hekel aan
ons hadden, waren we bang om door die straat te lopen. Daar stonden kleine lage huisjes zonder voortuintjes en zonder riolering. De wc loosde op een slootje achter het huis. De Veldhorststraat eindigde bij het huis De Veldhorst van de familie Van der Meij. Achter het huis stond nog een bollenschuur. Daar lag ook één van de vele bollensloten waarop wij altijd schaatsten.  In mijn herinnering lijkt het wel of wij ieder jaar in de winter daar konden schaatsen. Vlak voor het toenmalige huis ‘Panorama’ (tegenover het huis van huisarts dokter Holl) was een klein perkje, waar in het begin van 1945, zo gaat het verhaal, de bekende bollenman Fons Belle en Kees Plug, de alom gewaardeerde Hobaho-directeur, samen keken naar de armada van Britse bommenwerpers, die op weg waren om Duitsland te bombarderen. “Ongelooflijk! Wat ontzettend veel vliegtuigen”
zei Plug. Het antwoord van Belle kwam direct: “Nog steeds niet genoeg Kees. Er moeten er zoveel komen, dat de vogels moeten gaan lopen.” In ‘Panorama’ woonde de familie Kwaad, waarvan twee kinderen altijd met ons meespeelden: Herman en Gerda. En aan de overkant dat doktershuis, waar Arnold en Sake woonden. Arnold was van onze leeftijd. Ik herinner me nog dat de familie Holl een huishoudster had, Mien, die altijd tegenzessen met een harde snerpende stem “Sake, Sake” riep. Onder elkaar moesten we daar altijd erg om lachen en soms, o schande!, deden wij haar na. Achter ‘Panorama’ woonden de heer en mevrouw Schouten. Zij waren eigenaar van de huizen nr. 39 t/m nr. 49. De heer Schouten was vroeger drogist geweest en had zijn winkel in de Kanaalstraat
aan de heer Dreijer verkocht. Iedere maand moesten wij fl. 50,– huur naar de heer Schouten brengen. Naast Schouten woonde de familie Van der Lee. De heer Van der Lee was de eerste tuinarchitect van de Keukenhof. Hij had twee zoons, die ook altijd met ons meespeelden, evenals de kinderen van hun buren, de familie Nieuwenhuis, van wie Ed mijn vaste maatje was. Nog steeds zijn wij heel bevriend. Tegenover ons woonde de familie Berk. Hij was directeur van de Boerenbond en in het bezit van een auto. Zij hadden ook telefoon: zeer zeldzaam toentertijd. Als mijn moeder gebeld werd door een familielid uit Gelderland, waar zij vandaan kwam, liep er één van de familie Berk naar de overkant om mijn moeder te waarschuwen. Meneer Berk had de ontzettend leuke gewoonte wanneer het gesneeuwd had in de winter met een groot touw leuke gewoonte wanneer het gesneeuwd had in de winter met een groot touw onze sleetjes aan zijn auto te binden en dan trok hij ons liggend op onze sleetjes via de Von Bönninghausenlaan weer terug naar de Veldhorststraat. Zoals Sake Holl al betoogde in het prachtige kwartaaltijdschrift van de VOL, een multinational zou er jaloers op zijn, werd in de oorlog hun huis gevorderd door de Duitsers voor de officieren en de huizen nr. 41-49 voor Duitse soldaten. Zij waren verantwoordelijk voor de installatie in het Keukenhofbos, waar de V1 werd afgeschoten. Wij wisten als kinderen al als zij weer een V1 afschoten: we hoorden dan een soort lange fluittoon. Het werd pas gevaarlijk als je die toon niet hoorde: dan stortte de raket neer. Wij doken dan altijd in de kelderkast of onder de tafel. In mijn herinnering is het maar één keer gebeurd dat de V1 echt direct na het afschieten explodeerde. Overigens herinnerde Ed van der Lee mij eraan dat wij, naast elkaar de Von Bönninghausenlaan inlopend, werden beschoten door een Engels jachtvliegtuig. Meteen achter een muurtje duikend zochten wij dekking. Wij waren overigens op weg naar een tante van Ed, die kinderloos was. In 1944 werd er bij die tante aangebeld: er stond een mevrouw voor de deur met een baby in de armen. Toen mevrouw Nieuwenhuis de deur opende, werd die baby in haar armen geduwd met de vraag: “Wilt u heel goed voor hem zorgen?” Dat hebben zij natuurlijk gedaan. Die baby is als jongeman orthodoxjoods geworden en verhuisd naar Israël.  Wij woonden op nr. 39 en zoals gezegd woonden Duitse soldaten op nr. 41 naast ons. We hadden het niet zo best getroffen want op nr. 37 woonde de familie Tiben, volgens mij geen SS’er maar een zeer felle NSB’er. (Zie over Tiben ‘Wat toch een tijd’ van Ed Olivier p. 68-70. Volgens Olivier was Tiben een Rijksduitser.) Mijn broer Jos werd in maat 1945 geboren. Een probleem was wel dat toen de elektriciteit was afgesloten, maar niet bij die Duitsers en niet bij Tiben. Toen kwam Tiben aanbellen en deed mijn moeder het aanbod ervoor te zorgen dat bij ons thuis wel elektriciteit beschikbaar was. Mijn moeder schold hem de deur uit. Ik had mijn moeder nog nooit zo tekeer zien gaan en vond dat heel erg. Later begreep ik het natuurlijk. Die buurman Tiben is door het verzet geliquideerd en zijn lichaam hadden ze in de Ringvaart laten zakken. Op de zondagmorgen daarna was er plotseling veel rumoer in de kerk: een aantal mannen verliet plotseling de H. Mis omdat zij werden gewaarschuwd. Het lichaam van Tiben was komen bovendrijven in de Ringvaart. Gelukkig lukte het om dat weer te laten verdwijnen. Joke Vermeer schrijft over Tiben dat zijn vrouw hem verraden zou hebben, omdat Tiben de Lissese ondergrondse wilde aanpakken en elimineren. Of het zo gegaan is, is mij niet bekend. Misschien is er nog iemand die de juiste toedracht weet en kan doorgeven. Tegenover ons was een protestantse kerk met woning van dominee Ponstein. Als er weer een razzia was kon mijn vader onderduiken bij de dominee aan de overkant. In onze straat kwamen uitersten bij elkaar: neem bijv. de familie Buschman met vijf kinderen. Zij bestonden het om nog een joods jongetje in huis te nemen. Moeder Buschman moest dat allemaal draaiende houden. Vooral in de hongerwinter was dat een vreselijk moeilijke bedoening. En dochter Martha was degene, die deel uitmaakte van onze groep. Gelukkig was de heer Buschman – Aug. voor de oudere Lissers – slager van beroep, dus het lukte hem af en toe wat extra’s mee naar huis te nemen. Zij hadden zelf een kindje dat vlak na de oorlog overleed, Guusje. Dat maakte zo’n indruk op mij. Tegenover de familie Buschman woonde een felle NSB’er. Toen men hoorde dat hij van plan was om de familie Buschman te verraden, konden zij dat nog maar net voorkomen door dat jongetje snel ergens anders onder te brengen. Twee huizen vanaf de woning van die NSB’er woonde de heer Wesselo, die in de oorlog is omgekomen in concentratiekamp Neuengamme. Of Tiben daarmee te maken had, is mij niet bekend. Tiben moet geweten hebben dat mijn vader onderdook bij dominee Ponstein aan de overkant van de straat. De familie Tissing woonde ook bij ons in de straat. De heer Tissing heeft een prachtige 8-mm-film gemaakt over de bevrijdingsfeesten van Lisse. De film begint met opnamen in “onze” straat, waarin heel veel kinderen uit de straat zich zullen herkennen. Wij woonden samen met vader, moeder en vier kinderen op nr. 39. Mijn broertje Jos werd geboren in maart 1945. Er waren vier slaapkamers, twee grote en twee kleine: vader en moeder sliepen in een grote, evenals de twee, later drie, jongens. Mijn zusje sliep in een klein slaapkamertje en het vierde kamertje werd gebruikt als opslag, want een zolder was niet aanwezig. Een badkamer trouwens ook niet.

Mijn vader was hoofd van de RK Dominicus Savioschool, een muloschool die tijdens de oorlog bij de lagere St. Josephschool was ingetrokken. Zijn collega’s en hijzelf probeerden hun lessen zo goed mogelijk over te brengen in een moeilijke situatie. Die situatie was vooral moeilijk in de hongerwinter van 1944/1945. In die periode waren veel leerlingen af en toe op voedseljacht en dus afwezig. Mijn vader hoorde dan die verhalen en ook wanneer het water bij de gezinnen echt aan de lippen stond. Hij heeft mij na de oorlog diverse malen verteld, dat hij dan ging praten met de heer L. J. Persoon, die een slagerij had aan de Heereweg. Persoon was de grootvader van de directieleden van de huidige Vleeswarenfabriek Persoon aan de Grachtweg. Deze mijnheer Persoon heeft vele malen hulp geboden aan de families waarover mijn vader het met hem had gehad. In 1944 werd meneer Ligtvoet als leerkracht door mijn vader aangenomen. Met zijn vrouw, die zwanger was, zou hij in een huis op de Heereweg komen te wonen. Zij kwamen zelf uit Tilburg of omgeving. Hoewel hun een woning was beloofd door de gemeente bleek na aankomst dat er geen huis beschikbaar was. Mijn vader zag geen andere oplossing dan hen in huis te nemen. Daar werd na enige maanden hun eerste kindje geboren, dat helaas stierf kort na de bevalling. Doordat er nu twee mannen in huis waren, konden zij samen in de hongerwinter hout en levensmiddelen vergaren. Zij hadden met een paar mensen, De Vos van de drukkerij Graficus, Voorn, de slager op het Vierkant, en Berbee van de Achterweg, de volgende vismethode bedacht. Zo’n 100 meter van waar het einde van een bollensloot lag, zetten zij de sloot af met een net. Vervolgens werd met stokken vanaf het einde der sloot in het water geslagen tot aan het net. Dat werd vervolgens opgehaald en de gevangen vis werd tussen hen verdeeld. Ik kan me nog herinneren dat mijn vader door een snoek in zijn hand werd gebeten, toen hij deze klaarmaakte voor de maaltijd. Nooit geweten dat een sterke vis als een snoek zolang buiten water nog in leven bleef. In die oorlogsjaren was er gas noch elektriciteit. Daarom kookte mijn moeder – om de dag met mevrouw Ligtvoet – in het schuurtje op een zg. duveltje, een hout gestookt kacheltje dat ook veel rook veroorzaakte. Hout werd overal vandaan gehaald, vooral uit het bos van de Keukenhof. Dat werd enigermate gereguleerd door de boswachter en, omdat deze mijn vader kende, kregen hij en de heer Ligtvoet een grote boom toegewezen om die te kappen en het hout mee naar huis te nemen. Mijn anderhalf jaar jongere broertje Ger
ging vaak langs bij de officieren die in het huis van dokter Holl waren ingekwartierd. Zij vonden het wel leuk zo’n klein kereltje. Toen de Duitsers zich terugtrokken aan het eind van de oorlog namen ze mijn broertje mee in de auto. Mijn vader heeft hem aan het eind van de Veldhorststraat eruit gehaald. Misschien hadden ze hem er aan het eind van Lisse wel uitgezet. Ik heb de oorlogstijd niet beleefd als een rottijd. Het vreselijkste van de oorlog vond ik het kaalscheren van meisjes die zich met de Duitsers hadden ingelaten. Ik had nachtmerries van de manier waarop dat werd gedaan. Dat arme kind
in het middelpunt en dan al die gillende en joelende mensen eromheen en dan werden de haren afgeknipt. Ik vond dat walgelijk.

Aan het einde der Veldhorststraat was een grote muur, die de achtertuin van het verwaarloosde, grote landhuis Rosendaal omgaf. Dat landgoed lag aan de Heereweg met twee zuilen, waarop
een leeuwenstandbeeld, en een verwaarloosde tuin. De tuin aan de Veldhorststraat had een hoge muur waarop aan de bovenkant scherven waren ingemetseld. Maar daar stonden wel fruitbomen
en in de herfst, als het fruit rijp was, klommen wij over die muur – één jongtje met handen in elkaar en de ander dat als opzetje gebruikend – en plukten appels en peren maar…. meestal werd dat gezien door de bewoner, die ons dan achterna kwam. Ik weet nog dat Arnold Holl zichzelf behoorlijk verwondde aan die scherven, terwijl hij probeerde over die muur te komen. Wat die straat vooral bijzonder maakte was dat daar veel kinderen van onze leeftijd woonden. Als je naar buiten ging waren er altijd speelkameraadjes. Met een paar van die kinderen heb ik nog steeds contact. Wij beleefden daar een heel fijne jeugd!

 

PARELTJE: de Bataafse republiek

Na de omwenteling roepen de patriotten in het hele land het volk bijeen in de kerkgebouwen. Het oude bestuur van de dorpen en steden dient te worden vervangen door een voorlopige patriotsgezinde gemeenteraad, een municipaliteit. Zo ook in Lisse. De locosecretaris van de Municipaliteit van Lisse Lambertus Bicker reageerde op een klacht.

Ria Grimbergen

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

Aan het eind van de achttiende eeuw was het politiek onrustig in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Kritische burgers verenigden zich in de patriottenbeweging. Zij waren tegen het bewind van stadhouder Willem V en zijn regenten, die het land in verval hadden gebracht. In 1781 verscheen het pamflet ‘Aan het volk van Nederland’, waarin patriot Joan Derk van der Capellen anoniem het stadhouderschap fel aanviel. Hij wilde een democratische staat en riep de bevolking op tot bewapening. In het hele land werden exercitiegezelschappen opgericht, vrijkorpsen die met gebruik van wapens de macht wilden overnemen. In Lisse was al voor 1786 een patriots ‘Genootschap van Wapenhandel’ actief onder de naam ‘Voor land en dorp’. 1 De Pruisische koning Frederik Willem II schoot zijn zwager Willem V te hulp en zijn leger versloeg in 1787 de patriotten. Veel patriotten vluchtten naar Frankrijk. Eind 1794 keerde een deel van hen terug met de Franse legers, die over de bevroren rivieren de Republiek binnendrongen. In januari was het leger van Willem V en een alliantie van Engelse, Hessische en Hannoveraanse troepen verslagen.
19 Januari 1795 stichtten de patriotten de Bataafse Republiek onder het motto ‘Vrijheid, gelijkheid en broederschap’ en nam een voorlopige regering het landsbestuur over. De dag ervoor was stadhouder Willem V naar Engeland gevlucht.

Hoe zou de omwenteling in Lisse zijn verlopen?

Een Extract uit de Resolutie van de Municipaliteit van Lisse met een rekwest en een bijgevoegde ‘Memorie’ gaat over deze machtswisseling. De locosecretaris van de Municipaliteit van Lisse Lambertus Bicker reageerde op de klacht van de rekwestranten. De zaak werd behandeld in een ‘Vergadering van de provisionele representanten van het volk van Holland op woensdag 18 maart 1795’. De oorspronkelijke en uitgebreidere tekst is te raadplegen via Delpher en Google books (zie ook LisseTijdReis).

Allons, de sleutels van de kerk

Na de omwenteling roepen de patriotten in het hele land het volk bijeen in de kerkgebouwen. Het oude bestuur van de dorpen en steden dient te worden vervangen door een voorlopige patriotsgezinde gemeenteraad, een municipaliteit. Zo ook in Lisse. De Lissers Albertus de Haan, Gijsbert van Parijs, Gerrit van Klaveren en Jacob Marchant dienen later een rekwest in bij de Municipaliteit van Lisse. Het is een bezwaarschrift over de wijze waarop de bestuursverandering in Lisse is verlopen. Onwettig en gewelddadig volgens rekwestranten. De bijgevoegde ‘Memorie’ is op 23 februari 1795, in het eerste jaar van de Bataafse vrijheid, ondertekend door de eerdergenoemden en door Fuijt van Leeuwen, Engel Smit, Barend van der Bron, Hendrik van Schrama. Op de 27ste januari 1795, zo schrijven zij, is in Lisse een briefje aangeplakt. Het is geschreven in een onduidelijke hand en het is niet ondertekend. De burgers worden opgeroepen om om twee uur bijeen te komen in de kerk. Voor het Rechthuis heeft zich tegen die tijd een grote menigte verzameld. Isaac van Buren, eigenaar van Wassergeest en dan nog schout van Zoeterwoude, vordert op onbeschofte wijze de sleutels van de kerk van Fuijt van Leeuwen, klerk van de secretarie van Lisse met de woorden: ‘Allons, de sleutels van de kerk’. Van Leeuwen aarzelt. De sleutels waren aan hem toevertrouwd door de kerkmeesters. Een ingekwartierde Franse soldaat staat voor Van Leeuwen met ontblote sabel en dreigt ‘Allons donnes les clés tout de suite’. Van Leeuwen overhandigt de sleutels van de kerkdeur en het volk stroomt de kerk in. Isaac van Buren, Lambertus Bicker, Jan Verdegaal, Jan van Zoelen, Jacob Vreeburg en Albert Wundel positioneren zich als de nieuwe machthebbers door plaats te nemen in de bank van de Heer van Lisse. Bickers lijfwacht van zes bewapende Fransen en de dronken lijkende huzaar met de sabel zijn in de kerk. Jan van Zoelen roept na een korte toespraak Isaac van Buren en Lambertus Bicker uit tot hun representanten. Het oude bestuur had het vertrouwen van de burgerij verloren en nu zal men een nieuw bestuur aanstellen. Bicker heeft een lijstje met namen van mannen die mogen kiezen. De kiezers trekken zich terug in de consistorie en roepen Bicker uit tot schout. Nieuwe burgemeesters, schepenen en een secretaris worden aangesteld. Onder de schepenen zijn zelfs enkele van de kiezers zelf. Dit verbaast de burgers in de kerk. Zij hadden ook graag gekozen, maar de huzaar dreigt tegenstanders aan zijn sabel te rijgen: ‘Le premier que le rémue je le foureré le sable dans le ventre ou il n’y a point de Dieu pour moy’. De burgers Fuijt van Leeuwen en Jacob Marchant willen onheil voorkomen en vertalen zijn woorden voor de burgerij. Ondertussen roept de huzaar de vergaderde menigte toe ‘Est il bon’. Daarop antwoordt of Van Buren of Bicker ‘Oui, vive la Nation’. De klacht is dat voor de bijeenkomst in de kerk een groep burgers al was bijeengekomen op Wassergeest in het huis van Van Buren en onder hen was Engel Smit. Smit beweert dat alles al was bekonkeld en dat de posten al waren verdeeld.

Bickers verdediging
Lambertus Bicker verdedigt zich in zijn functie van locosecretaris Ter Ordonnantie van de Municipaliteit van Lisse.
Hij verklaart aan de voorlopige regering dat de vervangen personen aanhangers waren van de Oranjes. Hij refereert aan de gebeurtenissen in 1787, toen militaire troepen door het dorp trokken en woningen en bezittingen beschadigden, waarbij zelfs een persoon het leven liet. Tegen deze gewelddadigheden traden zij destijds niet krachtdadig op. Weldenkende en vooraanstaande burgers kunnen nu gebruik maken van de natuurlijke ‘Vrijheid en Rechten van den Mensch’. Edelmoedige Fransen stelden ten koste van goed en bloed hun nu daartoe in staat.
Deze burgers besloten na herhaalde bijeenkomsten de regering te veranderen (het bestuur te vervangen) en de zittende regenten te bedanken. Zij zouden door de stem des volks andere burgers en regenten doen kiezen, die naar oordeel van het volk nuttig en bekwaam zijn om voorlopig het bestuur over te nemen totdat er een vaste vorm van bestuur zou zijn en voldoende personen om de verschillende bestuursfuncties te vervullen, gekozen en aangesteld door het volk. Veertien personen kwamen daarop bij elkaar op Wassergeest bij Isaac van Buren, toen nog schout van Zoeterwoude. Zij kozen uit hun midden Isaac van Buren en Lambertus Bicker tot hun raden en tot kiezers de zes burgers Pieter Creemer, Frans Willem Enneker, Jan van den Aardweg, Engel Smit, Jan van Beek en Pieter van Dijk. De kiezers kregen een lijstje met namen van geschikte leden voor het voorlopige bestuur. Tot schout Lambertus Bicker, tot burgemeesters Jacob van der Jagt, Jan van Zoelen, Jan Verdegaal en Cornelis van der Jagt. Tot schepenen Pieter Creemer, Frans Willem Enneker, Jan Stellekes, Hendrik Nieuwenhuizen, Albert Wundel, Jan van Beek en Hendrik Lynslag. Tot scriba Fuijt van Leeuwen. De veertien mannen begaven zich vervolgens naar Teunis van Keulen in de herberg de Witte Zwaan op het Vierkant. Pieter Creemer verzocht de zittende burgemeesters een vergadering te beleggen. Die weigerden en Isaac van Buren vorderde de sleutels van de kerk van de toenmalige klerk van schout Pagenstecher, die ze in zijn zak had. De klerk kreeg een ontvangstbewijs.

Het briefje
Een volgend punt dat Bicker behandelt is de zaak van het ongetekende en onduidelijk geschreven briefje dat was aangeplakt. Op het Vierkant bevond zich een menigte die bij elkaar was gekomen door de zeer duidelijk geschreven briefjes van de veertien voornoemde burgers. De tekst van de briefjes was woordelijk overgenomen van de tekst die in Leiden was gebruikt om het volk bijeen te roepen. Ze waren 26 januari aangeplakt bij de gereformeerde en roomse kerken en aan de aanplakborden binnen en buiten Lisse. De dag erna, de 27ste, bleken ze afgescheurd. Ze zijn weer opnieuw aangeplakt. Ten overvloede is het volk de 27ste bij mondelinge aanzegging opgeroepen om twee uur in de middag in de kerk bijeen te komen. Jan van Zoelen hield daar een korte toespraak. Hij deelde mee dat voornoemde twaalf burgers Isaac van Buren en Lambertus Bicker tot hun raden hadden verkozen. Daarop hield burger Lambertus Bicker een toespraak. De zes kiezers werden voorgesteld en door het volk goedgekeurd. Zij gingen naar de consistorie en nomineerden de mensen die de vorige dag op Wassergeest al waren voorgesteld. Een uitzondering was Fuijt van Leeuwen, die geen scriba wenste te zijn en als secretaris werd benoemd. Van Buren lichtte het volk in. Bicker benadrukt nog eens dat het een voorlopig bestuur betreft. Het volk keurde het goed met groot genoegen, ze namen het zelfs aan met het draaien der hoeden. Zonder wanorde en niemand werd gedwongen.
Volkomen vrijheid werd in acht genomen. De bestuurswijziging is zonder ongeregeldheden en tot genoegen van de vergaderde menigte verlopen. De huzaar met het blanke sabel De huzaar, schrijft Bicker, was aanwezig in de kerk, maar op eigen initiatief. Hij woonde de plechtigheid bij. Bicker nam hem later tegen zijn wil mee naar Leiden. Hij bleek zijn regiment verlaten te hebben en stond bekend als een slecht persoon. Nog diezelfde avond werd hij door generaal Du Mercier gevangengenomen. De ondergetekenden vragen de provisionele representanten in overweging te nemen dat de ondertekenaars van het rekwest bestaan uit de oude bedankte regenten en personen die de Oranjepartij aanhingen en hun medeburgers vervolgden bij de omwenteling van 1787. Bicker wijst nog eens op de rol van Fuijt van Leeuwen, die de ‘Memorie’ ondertekende, maar hiervan berouw had en nu tot secretaris is benoemd. Hij laat het aan de Vergadering van de Provisionele Representanten over te oordelen over Van Leeuwens gedrag en zijn geschiktheid voor de post van secretaris. Bicker wordt in het gelijk gesteld. De Vergadering besluit dat de indieners van het rekwest zich voorlopig tevreden moeten stellen met het nieuwe bestuur.

Katholieken in het bestuur
De ondertekenaars van het rekwest en de memorie waren op Engel Smit na nederduits gereformeerd. Zij waren winkelier, landbouwer of herbergier. Onder de veertien patriotten die op Wassergeest bij elkaar kwamen, bevonden  zich drie eigenaren van buitenplaatsen. De arts en wetenschapper Lambertus Bicker woonde op Meer en Duin, Isaac van Buren op Wassergeest en Albert Wundel op Wildlust. Opvallend is dat van de veertien patriotten er zeker acht katholiek zijn. Ook landelijk bevonden zich veel katholieken onder de patriotten. Zij waren voorheen uitgesloten van bestuursfuncties, kerkten in schuilkerken en zagen nu een kans invloed op het bestuur uit te oefenen. Isaac van Buren werd benoemd tot baljuw van Hillegom, Lisse, Voorhout en Noordwijkerhout. Hij liet de jeugd van de vier ambachten op 15 mei 1795 een vrijheidsboom voor Wassergeest oprichten, waarvan B. H. Thier een mooie aquarel maakte. ■

Gezigt van de groote Beuken en Dennenlaan op de hofstede Wassergeest met de vrijheidsboom.” Anno 1795. (G.A.Leiden)

Bij de hartpagina: corso

De hartpagina vertelt ons over het corso van 1950. De Witte Zwaan was geheel in stijl uitgedost om Jacoba van Beieren en Frank van Borselen te verwelkomen.

Redactie

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

De hartpagina vertelt ons over het corso van 1950. De Witte Zwaan was geheel in stijl uitgedost om Jacoba van Beieren en Frank van Borselen te verwelkomen. Zij reden op de kop van een bonte stoet middeleeuwers om op 23 maart 1950 de eerste editie van de voorjaarsbloemententoonstelling in “DE KEUKENHOF” te openen. De middeleeuwse poorten bij ’t Vierkant en ter hoogte van Huize Irene waar nu de Nassaustraat begint waren daar speciaal voor gebouwd. Al deze prachtige versierselen, waaronder ook de molen op ’t Vierkant, bleven de hele Keukenhofperiode staan. Dus ook tijdens het bloemencorso van dat jaar. De praalwagens en de met bloemen versierde luxe auto’s reden de route toen nog in de ochtend en in de middag. De allereerste echte praalwagen werd in 1947 ontworpen door Willem Warmenhoven, een Hillegomse bollenkweker. Deze wagen, voorstellende een walvis, werd “geadopteerd” door de Hillegomse Harddraverij Vereniging en reed mee in hun plaatselijke kindercorso. Dat is de aanzet geweest voor een groter corso in de Bollenstreek. Nog steeds worden er praalwagens “geadopteerd” door diverse verenigingen en dat is maar goed ook. Zo’n praalwagen steken is een gigantisch project waar heel wat uren in gaan zitten om het allemaal op tijd klaar te krijgen voor de grote bloemenparade. Maar kijk nog eens goed naar die grote plaat. Herkent u nog mensen die daar in 1950 bij stonden? Zie ik nu dat bakker Cor Vermeer hier naar buiten staat te kijken? Misschien dat hij die dag was ingehuurd bij de “Witte Zwaan” om oud Hollandsche poffertjes te bakken. Kijk eens naar de mode die zo kenmerkend is voor die tijd.

 

 

Bosje en slotenpatroon bij nieuw wijk Geestwater

De plannen voor bebouwing van de wijk Geestwater lijken nu toch vastere vormen aan te nemen. In dat gebied ligt een bosje bij boerderij Langeveld. Dit bosje was er al voor 1830.

door Nico Groen

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

De plannen voor bebouwing van de wijk Geestwater lijken nu toch vastere vormen aan te nemen. In dat gebied ligt een bosje bij boerderij Langeveld. Dit bosje was er al voor 1830. De slootjes rondom het bosje zijn op de kaart van het Kadaster uit die tijd te zien.
Het was toen groter dan tegenwoordig. Het slotenpatroon in de Poelpolder is al vanaf 1624 bij de drooglegging gerealiseerd en is in de potentiële wijk Geestwater nog grotendeels intact. Slotenpatroon en bosje zijn van groot cultuurhistorisch belang. Dit wordt ook zo verwoord in de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Lisse.

Geriefhoutbosjes
Geriefhoutbosjes stonden vroeger bij veel boerderijen. ‘Gerief’ betekent ‘te gebruiken’. In deze bosjes stonden meestal alleen essen (Fraxinus excelsior). Het hout van de es is lichtgekleurd, taai en sterk. Vroeger werd ieder jaar zo ongeveer een achtste gedeelte van zulke geriefhoutbosjes bij de grond afgekapt. Vandaar dat zo’n bosje ook wel hakhoutbosje werd genoemd. Het hout voor gebruik rond de boerderij kwam daar vandaan. Essenhout werd bijvoorbeeld gebruikt voor het maken van gereedschap en het werd gebruikt als brandhout. Het werd vooral vanwege zijn elasticiteit gebruikt voor stelen van bijlen en schoppen. Ook werden er palen en hekken als afscheiding rondom de boerderij of de weilanden van gemaakt. De duurzaamheid van essenhout bij buitengebruik is echter vrij laag.

Pestbosjes

Het verwaarloosde essenhakhoutbosje is wel mooi.

Er is vaak verwarring over het verschil tussen geriefhoutbosjes en pestbosjes. Deze laatste bosjes zijn in het verleden ontstaan op de plaatsen waar kadavers van aan de veepest, aan miltvuur of aan andere ernstige besmettelijke ziekten gestorven vee werden begraven. Zo’n plek werd omringd door een sloot zodat het andere vee er niet mee in aanraking kon komen en besmet kon raken. In de 18e eeuw heerste er meerdere malen veepest. Soms stierf binnen het jaar 70% van de veestapel. Omdat zo’n pestbosje was omgeven door sloten, groeide er op den duur ruigte met een scala aan bomen zoals elzen en wilgen. Een pestbosje werd vroeger wel een krengenbosje of een koebosje genoemd.

Bosje bij boerderij Langeveld

Vroeger werden om de 8 jaar de bomen gekapt en liepen de stronken opnieuw uit met meerdere stammetjes.

Het bosje ligt in de Poelpolder, precies in het verlengde van de Staalsloot, die van de Rijnsloot naar het westen richting Heereweg en vervolgens richting boerderij Wassergeest loopt. Omdat er rondom het bosje bij boerderij Langeveld geen slootjes zijn en omdat er alleen maar essen staan, werd jarenlang gedacht dat het bosje bij Langeveld een geriefhoutbosje was. Iedere acht jaar had een gedeelte gekapt moeten worden, maar dat is al jarenlang niet gebeurd. Daarom zijn de uitlopers nu erg groot geworden. Het zijn hele bomen. Hoewel een mooi gezicht, is het bosje nu dus sterk verwaarloosd. Veel essen hebben de laatste jaren de schimmelziekte essentaksterfte onder de leden. Het is zeer besmettelijk en na een paar jaar sterft de boom af.

Een detail van een luchtopname van de RAF in 1945 Rechts van het midden het huidige bosje, de rest is gekapt.

Bij het bosje bij Langeveld lijkt daar nog geen sprake van te zijn. Maar ongetwijfeld zal deze ziekte hier ook toeslaan zoals in de hakhoutbossen van buitenplaats Keukenhof.

Toch een pestbosje
Jarenlang werd dus gedacht dat het bosje bij boerderij Langeveld een geriefhoutbosje is, omdat er geen sloten omheen liggen en de bomen er alleen maar uit essen bestaan. Het bosje is nu vierkant van vorm. Op luchtfoto’s uit 1925 en 1945 is duidelijk te zien dat het bosje er toen heel anders uitzag dan tegenwoordig. Het was veel groter en heel anders van vorm. Ook is te zien dat er slootjes omheen liggen. Op de kaart van LisseTijdReis (zie kader) uit 1830 is het slotenpatroon ook goed te zien. Het heeft op die kaart dezelfde vorm als op de luchtfoto’s. In 1830 bestond het bosje dus blijkbaar al. Op actuele hoogtekaarten van dit moment is de vorm van deze slootjes nog te zien door een verschil in hoogte met de omgeving. Uit de luchtfoto uit 1945 is op te maken dat bijna het hele bosje is gekapt. Er was in de hongerwinter veel behoefte aan brandhout. Mogelijk is daarom het bosje toen gekapt. Op de plek van het huidige bosje zijn jonge, pas geplante bomen te zien. Dat zullen de essen zijn die er nu nog staan.

Het eigendom van het bosje en de weilanden er om heen waren in 1830 van
Klaas Verdegaal (in blauw). Het slotenpatroon is goed te zien
(Uit LisseTijdReis)

Geconcludeerd kan worden dat op het moment van het maken van de luchtfoto’s het bosje een pestbosje was, dat er in 1830 ook al was. Later, na de oorlog, is dit veranderd in het veel kleinere geriefhoutbosje, dat er nu verwaarloosd bij staat. Het overige deel is weiland geworden en de slootjes zijn gedempt. In de Poelpolder zijn nog drie bosjes die nu geriefhoutbosjes worden genoemd. Wie weet waren dit vroeger ook pestbosjes.

Eigenaren van het pestbosje
Pestbosjes werden meestal zo ver mogelijk van de boerderij aangelegd. Toch ligt dit bosje vlak bij boerderij Langeveld. De reden is dat dit bosje nooit van Langeveld geweest is. Dit is te zien op een kaart met het verkavelingspatroon in LisseTijdReis uit 1830. Bij het aanklikken van de eigenaar van het bosje blijkt dat het bosje van Klaas Verdegaal was. In de zestiger jaren van de vorige eeuw was Ceel van der Vlugt eigenaar van het bosje en van de weianden eromheen. In die jaren liep zijn grond tot aan de Rijnsloot en grensde zijn land aan dat van Langeveld. Het bosje werd toentertijd het bosje van Ceel genoemd. Hij woonde met zijn zus in de molenstomp aan het einde van de 2e Poellaan tegenover het tuincentrum. De molens die ooit voor de droogmaking zorgden, stonden daar. De molenstomp waar Van der Vlugt zijn boerenbedrijf uitoefende was een opvolger van die molens.

Verkavelingspatroon
Bij de drooglegging in 1624 is een strak slotenpatroon gerealiseerd. Van noord naar zuid maakte men een tochtsloot, Molentocht of Wetering genaamd, om het water naar de molens af te voeren. Dwars op de Molentocht legde men sloten aan, die het water daar naar afvoerden. De Molentocht begint nu net aan de zuidkant van ‘t Lange Rack en loopt helemaal door tot ver voorbij de 3e Poellaan. Ter hoogte van de Grote Lisserpoelmolen, die aan de Ringvaart ligt, is een aftakking van de Molentocht naar deze molen. Halverwege de 60er jaren van de vorige eeuw is men in het noordelijke deel van de Poelpolder begonnen met een grootschalig nieuwbouwproject. In dit gedeelte is de oorspronkelijke verkaveling geheel verloren gegaan, maar deze verkaveling is in de rest van de Poelpolder, in het open gebied, grotendeels behouden. Waar nu de wijk Geestwater moet komen zijn de dwarssloten ook nog grotendeels intact.

Wijk Geestwater
De eerste verkenningen voor het plan Geestwater zijn achter de rug. De volgende stap is volgens de website van gemeente Lisse het uitwerken van de visie in een voorlopig stedenbouwkundig schetsontwerp en beeldkwaliteitsplan. Geestwater is al een oude naam, die vóór de inpoldering van de Lisserpoel in 1624 al lang bestond als naam van een van de droog te leggen meren: De Noordpoel, De Zuidpoel, Het Geestwater of Geest Water en De Cleypoel. Het Geestwater liep vóór de bedijking ongeveer vanaf boerderij Langeveld tot nabij de H.H. Engelbewaarderskerk. Dus tot ver voorbij de 2e Poellaan. De Zuidpoel bevond zich ongeveer waar nu de wijk Vrouwenpolder is. De Noordpoel lag ten noorden hiervan en De Cleypoel bij de 3e Poellaan.

Cultuurhistorische waarden
Wijk Geestwater met cultuurhistorische waarden. Hopelijk worden de Molentocht en de dwarssloten in de wijk behouden en eventueel hersteld. Het oorspronkelijke pestbosje bij boerderij Langeveld ligt in de te ontwikkelen wijk. Volgens de beschrijving van de plannen is het de bedoeling dat er ook ‘wilde natuur’ komt. Wat is er meer ‘wilde
natuur‘ dan een pestbosje? De VOL pleit er voor dat de oorspronkelijke sloten rondom het bosje weer worden hersteld en dat  er, naast de bestaande essen, bomen en struiken worden geplant die van nature in lage, natte kleigrond voorkomen, zoals elzen, berken en wilgen. Het is van groot cultuurhistorisch belang dat er op deze plek een natuurlijk bosje wordt gerealiseerd en dat belangstellenden en toekomstige generaties er aan worden herinnerd dat hier oorspronkelijk een pestbosje was. Bewerken van de grond is niet helemaal ongevaarlijk vanwege miltvuur (zie kader).

Kader: Veepest of runderpest 

Veepest of runderpest is een veeziekte bij koeien die wordt veroorzaakt door een virus. Ook varkens, geiten en schapen zijn enigszins vatbaar, maar mensen niet. Uitbraken van runderpest zijn vooral bekend uit de 18e en 19e eeuw. Veepest kan alleen worden overgebracht via direct contact van zieke dieren met dieren. Het virus zit met name in vloeistoffen uit de neus en ogen van zieke dieren, maar kan ook in de mest van zieke dieren zitten. Na het ziek worden ontstaan maag-darmproblemen met als gevolg zware diarree, waaraan het dier binnen 8 tot 10 dagen sterft. Het virus vindt zijn oorsprong in het gebied rond de Kaspische Zee en is van daar uit naar Europa, Azië en Afrika verspreid. Op 14 oktober 2010 verklaarde de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties de runderpest als uitgeroeid.

Kader: Miltvuur of antrax 

Miltvuur of antrax is een infectieziekte, die wordt veroorzaakt door de bacterie Bacillus anthracis. De ziekte is bij mensen en dieren, vooral bij koeien, al heel lang bekend. Miltvuurbacteriën kunnen in een niet-actieve vorm overgaan en in deze rusttoestand decennialang overleven en weer actief worden als de omstandigheden zich daarvoor lenen. De bacterie kan op 3 manieren de mens besmetten; via de huid, de longen of het maagdarmkanaal. In veel gevallen is dit dodelijk. In de eerste helft van de twintigste eeuw kwam miltvuur nog regelmatig in Nederland voor, maar sinds de invoering van de Destructiewet uit 1957 is het aantal gevallen drastisch afgenomen. Dat betekent niet dat de ziekte in Nederland niet meer voorkomt, maar wel dat miltvuur er uiterst zeldzaam is geworden. In 2013 werden bij graafwerkzaamheden in Lent levensvatbare miltvuursporen gevonden op een plek waar vóór 1942 kadavers van aan miltvuur overleden vee waren begraven. Daardoor dienen bijvoorbeeld archeologen en landbewerkers alert te zijn op de ligging van de (vroegere) miltvuurbosjes.

Kader: Geschiedenis van de Poelpolder

De Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse” is een onderzoek gestart naar de geschiedenis van de Poelpolder. Dit jaar is het 400 jaar geleden dat het besluit werd genomen om dit gebied droog te maken. In 1624 was de Poel droog. De Lisserpoelpolder is een van de oudste droogmakerijen van Zuid-Holland. Er zijn nog tal van sporen in het landschap van de Poelpolder die stammen uit de tijd van de drooglegging en al 400 jaar oud zijn. Denk aan het open weidelandschap en de ligging van dijken en sloten. Het is belangrijk die sporen onder de aandacht te brengen van bewoners en bestuurders, opdat deze sporen behouden zullen blijven. Een goed voorbeeld is het sloten- en verkavelingspatroon bij de nieuwe wijk Geestwater. Ook het bosje bij boerderij Langeveld is al heel oud en is mogelijk al aangelegd vlak na de drooglegging.

Kader: Projectteam 400 jaar Poelpolder

LisseTijdReis is een aparte website van de Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse” met historische informatie over Lisse. Daarin is o.a. een digitale kaart opgenomen die gebaseerd is op kaarten uit de jaren 1812-1830 van het Kadaster. De digitale kaart is vervaardigd door een projectteam van Vereniging Oud Lisse. Naast die kaart is nog veel meer informatie in tabellen opgenomen in LisseTijdReis. Daarin worden alle gegevens gestroomlijnd, om deze makkelijker te kunnen opzoeken. De vrijwilligers zijn daar nog volop mee bezig. De kaart in LisseTijdReis is door iedereen te raadplegen, maar de tabellen zoals foto’s, stambomen, eigenaren en bewoners zijn alleen voor leden van de VOL toegankelijk.

Aktuele hoogteverschillen Nederland hoe roder hoe hoger, donkerblauw is dieper. Het pest-geriefbosje laat zijn boomtoppen rood kleuren. Die bomen zijn dus best hoog. Dat is wat er nog over is van het bosje, waarvan de vorm van 1925 nog te zien is.

Licht in de grote kerk

De kerk is een aantal fraaie kroonluchters rijk. Bij de laatste restauratie van 2002 werden de kroonluchters losgemaakt en met de hand gepoetst en vervolgens gelakt. Daardoor kwamen de porseleinen plaatjes met daarop de namen van de vroegere gulle gevers weer tevoorschijn. Een van de kroonluchters is geschonken door schippers.

door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

De Grote Kerk wacht een grote verbouwing opdat er naast de kerkdiensten ook allerlei culturele activiteiten kunnen
plaatsvinden. Hierbij weer een ander element uit de kerk.

Poetsen en polijsten van de onderdelen.
Foto: Architectenbureau Rokus Visser

De Grote Kerk stamt uit de 15e eeuw. De dorpskerk is naast kerkgebouw ook de ontmoetingsplek van de gemeenschap. Aan het eind van de 16e eeuw breken donkere tijden aan. De opstand tegen de Spanjaarden en de Reformatie brachten een soort aardverschuiving met zich mee. Er volgde een geloofssplitsing waarbij aanhangers van Rome tegenover de volgelingen van de Reformatie kwamen te staan. De Grote Kerk werd in deze troebele tijd verwoest. In 1592 werd de kerk hersteld, het koor volgde later. De Grote Kerk was inmiddels een gereformeerde kerk geworden. Een deel van de oorspronkelijke kerkgangers moest zijn heil zoeken in schuilkerken. Als ontmoetingsplek voor de hele gemeenschap van Lisse had de Grote Kerk afgedaan.

Kaarslicht

Glanzende kroonluchters

Voor verlichting zullen destijds waskaarsen hebben gezorgd. In die vroege tijd kwamen er voorschriften die stelden dat men in kerken en kloosters kaarsen met een bepaald minimum percentage aan bijenwas moest gebruiken. Dat was niet alleen vanwege de kwaliteit. De bijen die de was produceerden golden als maagdelijke dieren en werden daardoor geassocieerd met de Heilige Maagd Maria.
Na de Reformatie waren kaarsen natuurlijk nog steeds de verlichtingsbron. Mogelijk stond er in Lisse op de preekstoel ook een zandloper. Dominees hielden er van om zeer lang te preken. Het kon gerust anderhalf uur duren, vaak tot verdriet van veel toehoorders. De synode van Dordrecht besloot in 1574 dat een preek maximaal een uur mocht duren. Dat had ook een beetje te maken met de brandtijd van de kaarsen. De dominee moest zich wel aan de tijd houden. Soberheid gold binnen de Nederduitsch Gereformeerde Kerk. Voor een bank met zes of zeven plaatsen werd één kaars wel voldoende geacht. Trouwen en begraven bij kaarslicht gold in de 17de en 18de eeuw als buitengewoon deftig.

Kroonluchters
De kerk is een aantal fraaie kroon luchters rijk. Bij de laatste restauratie van 2002 werden de kroonluchters losgemaakt en met de hand gepoetst en vervolgens gelakt. Daardoor kwamen de porseleinen plaatjes met daarop de namen van de vroegere gulle gevers weer tevoorschijn. Een van de kroonluchters is geschonken door schippers. Die vormden hier destijds een belangrijke beroepsgroep. Het schildje vermeldt de schenking met de woorden: “gegeve bij Engel Jacobsse, Jan Jacobss in den Direkse en de Pieter Willems Schippers tot Lisse 1660”.

Kaarsnis
Bij diezelfde restauratie kwam achter de houten lambrisering aan de zuidzijde van het schip een gepleisterde nis tevoorschijn. De vorm van deze nis, met een keperboog, deed vermoeden dat het om een kaarsnis ging. De nis is na de restauratie in het zicht gelaten.

Petroleum, gas, elektriciteit
Andere manieren van verlichting volgden. Eerst petroleum. Die verlichting werd in 1915 vervangen door gaslicht. Een volgende modernisering volgde snel: in 1922 kwam er elektriciteit.

Middelpunt van de dorpsgemeenschap.

De Grote Kerk had na de Reformatie ingeboet als dorpsmiddelpunt. De huidige ontkerkelijking dwingt kerken tot drastische stappen. Kerken moeten zelfs sluiten. Binnen de Protestantse Kerk in Nederland zien ze een lichtpunt in het op nieuwe manieren vormgeven van de middelpuntfunctie van de kerk. In dat licht moeten we het initiatief van de Poetsen en polijsten van de onderdelen Glanzende kroonluchters komende verbouwing maar zien.

OUDNIEUWS: SEEVENHOFF met een bijzondere bewonersgeschiedenis

In oude akten van de 17e eeuw lezen we dat er in Lisse een grote vlasserij, genaamd Seevenhoff was, gelegen aan de zuidoostzijde van de Heereweg. Seevenhoff had 4 haardsteden en 2 vlasovens en betaalde een bedrag van 12 gulden. In Lisse waren meer dan 70 vlasovens.

Dirk Floorijp en Alphons Verstraeten

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

In oude akten van de 17e eeuw lezen we dat er in Lisse een grote vlasserij, genaamd Seevenhoff was, gelegen aan de zuidoostzijde van de Heereweg.

Oude aktebeschrijvingen
Hier blijkt al een moeilijkheid met omschrijvingen in oude akten. Indertijd rekende men vanaf de Zandvaart of Lisserbeek. Het gebied benoorden de huidige Kanaalstraat (toen Broekweg) werd wel het Oosteinde genoemd. Er staat ook nog geschreven: belend ten
noordwesten de Heereweg.

Treijnencroft

Vlasoven uit Vragender nu in Openluchtmuseum Arnhem

Dit Seevenhoff was gekomen uit een Treijnencroft van 1 morgen 327 roeden, groot 50 roeden, grenzend aan de Schoutenboomgaard. In bezit sinds 1650 bij oude Claes (ook wel Claas geschreven) Dirkse van Steijn, getrouwd met Jannetje Pietersdr van der Helder. Deze oude Claes, vlasser en schepen van Lisse, werd hier geboren in 1623. Zoon Pieter Claasz van Steijn, de jonge, koopt als rijke vlasboer van de kerkmeesters in Lisse in 1684 een dubbele grafstede, nr. 44 en 45, in de kerk.
We hadden het vermoeden dat de vlasserij lag ter hoogte van Heereweg 143, de latere stalhouderij van Scheepmaker. Bij een eerder onderzoek naar het buitenplaatsje De Pruimenhof, waar in de 18e eeuw het domineesechtpaar Van Blommesteijn-De Roos woonde, huidige locatie Heereweg 133 (Grimme), blijkt dat dit uit dezelfde Treijnencroft kwam en grensde aan de Schoutenboomgaard. Deze laatste opmerking laat zien dat het om de juiste locatie gaat. Het woord croft vinden we vaak terug in oude akten en wijst oorspronkelijk naar “akker in de duinen”, later staat het meer algemeen voor een landbouwperceel.

Vlasindustrie

Pieter Florisz Scheepmaker, stalhouderij en expeditiebedrijf, wordt in 1956 eigenaar van het perceel, waarop dan twee huizen met schuur staan

In het haardstedengeld van 1666 kunnen we het nu traceren en blijkt dat Seevenhoff 4 haardsteden had en 2 vlasovens en betaalde een bedrag van 12 gulden. In Lisse waren meer dan 70 vlasovens. De meeste inwoners verdienden hun brood in de vlasindustrie. Er was zelfs een verbod uitgevaardigd door schout en schepenen om vlasresten in kachels te stoken vanwege brandgevaar door vonkenregen. Er herinnert niets meer aan deze industrie waar de zeilschepen het vlas aanvoerden uit Goeree en Overflakkee en Zeeland. Wie weet nog iets over vlasroten of het beroep van hekelaar of zwingelaar? Het enige wat er aan herinnert is de Kapelsteeg waar het vlas op kapellen werd gezet om te drogen.
Arie de Koning schreef eerder in het Nieuwsblad, nr. 4 herfst 2017, over dit onderwerp “Vlas en Lisse: een mooi koppel”. Dit artikel is op de website van Oud Lisse terug te vinden.

 

 

Vlas telen en linnen maken

Bewoningsgeschiedenis

Pieter Florisz Scheepmaker, stalhouderij en expeditiebedrijf, wordt in 1956 eigenaar van het perceel, waarop dan twee huizen met schuur staan.

In het hiernavolgende overzicht is de bewonersgeschiedenis van de locatie van Seevenhoff beschreven vanaf de eerder genoemde Claes Dirkse van Steijn.
SEEVENHOFF (vlasserij)
SCHEEPMAKER (stalhouderij)
Eigenaars, pachters, bewoners en personeel 1650 – 1832 ligging: nr. 110 (Verpondingsregister 1735), nr. 105 (1730), nr. 189 (1814), nr. 192 (1832), aan de oostzijde van de Heereweg, ten noorden van Het Wapen van Haarlem, ten zuiden van de doorgang naar het Clausplein; adres indicatie: Heereweg 143:

1650 eigenaar: Claas Dirksz van Steijn (Lisse, 1623 – Lisse, 1681), vlasser, schepen van Lisse, eerst getrouwd met Jannetje Pietersdr van der Helder (1622 – 1660), latermet Crijntje Huijbertsdr. van Roode (1632 – 1701)

1681 eigenaar: Pieter Claasz van Steijn, de jonge (1660 – Lisse, 1695), vlasser, koopt in 1684 twee graven ( nr. 44 en 45) in de NH kerk, zoon van Claas Dirksz van Steijn en Jannetje van der Helder. Pieter Claasz van Steijn, de jonge, is getrouwd met Geertje Maartensdr Kleijpoel (Lisse, 1666 – Lisse, 1716), die later trouwt met Jacob Erfoort (N’wijkerhout, 1670 – Lisse, 1697)

1708 eigenaar: Johannes Maertensz van ’t Hoogh (Lisse, 1684 -), getrouwd met Marijtje Leenders van Sijp (Warmond, 1685 -), dochter van Leendert Gijsbetsz van Sijp en Trijntje Engels Broeckhuisen; koopsom : 1125 gulden

1766 eigenaar: Jan Oldenzeel (Gorcum, 1730 –Waspik, 1783), burgemeester van Lisse, zoon van Stephanus Oldenzeel (Gorcum ) en Cornelia van Blommesteijn, zus van ds. van Blommesteijn. Jan Oldenzeel was eerst getrouwd met Maria Nutt (1732 -), daarna met Helena Vlaanderen (Lisse, 1731-Waspik, 1787), dochter van Jan Vlaanderen de Jonge (1700 – Lisse, 1737) en Francina de Roos (Haarlem, 1710–Lisse, 1749),  zus van de vrouw van ds. van Blommesteijn, Helena de Roos (Haarlem – 1787).
bewoner : Jan van Dijk (Lisse, 1730 – Lisse, 1782).

1773 eigenaar: Pieter Teunisz de Baar (Hillegom, 1733 – Lisse, 1781), bakker, getrouwd met Maria de Jong (Alkemade, 1734 – Lisse, 1802); koopsom : 1000 gulden.

1774 eigenaar: Jan van Dijk (Lisse, 1730 – Lisse, 1782); koopsom : 900 gulden.

790 eigenaar: Agatha Zwitser (Wassenaar, 1771 – Den Haag, 1826), dochter van Jacob Zwitser en Susanna Flama, alias de Vlaming, getrouwd met Jan Jacobsz Zwanepol (Hattem, 1756 – Den Haag, 1845), veldcornet in Zuid-Afrika.

1794 eigenaar: Jan Jacobsz Zwanepol (Hattem, 1756 – Den Haag, 1845), veldcornet in Zuid-Afrika, getrouwd met Agatha Zwitser.

1799 eigenaar: Hendrik Nieuwehuis (Osnabrück , 1752 – Lisse, 1821), tuinbaas op Keukenhof, tapper, getrouwd met Maria Catharina Herbers ( Erberveld (D), 1750 – Lisse, 1826), tevens eigenaar van Het Wapen van Haarlem, koopt in 1812 “ Meer en Duin “ voor de sloop.

1824 bewoners: Lambert Gerritse (Epe, 1753 – Lisse, 1847), tuinman Sijbrand Hovenier (Hem, 1775 – Lisse, 1859), voerman , getrouwd met Neeltje Jansdr Bieren (Akersloot, 1782 –Haarlemmermeer, 1878).

1832 eigenaar/bewoner: Lambert Gerritse (Epe, 1753 – Lisse, 1847), tuinman, zoon van Gerrit Lamberts en Aartje Jacobs, eerst getrouwd met Berentje Capelle (Varsseveld, 1758–Warmond, 1823), later met Jenneke Vlaswinkel (Varsseveld, 1777 – Lisse, 1855.

“Voorts leeveren deze gronden meede extra goede Graangewasſchen en allerſchoonst Vlas op….” uit, De Nederlandsche stad- en dorpbeschrijver, pag. 4

 

Een vlasoven uit Kotten.
bron: wikipedia, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

100 jaar Veldhorststraat: mijn geboortehuis

In het kader van 100 jaar Veldhorststraat komen er wat verhalen los. Dit is het verhaal over de familie Holl, wonende op nummer 50. Een verhaal dat ook teruggrijpt naar de oorlogstijd die we in de meimaand gedenken.

door Sake Holl

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

Op 30-03-1945(Goede Vrijdag) hangt er een wolkje boven de Veldhorststraat. Lisse wordt opgeschrikt door geweldige knallen. Citaat uit het dagboek van Anneke Ruys uit VOLnieuwsblad Nr. 1, 2020: “Eind maart blazen de Duitsers de V1-lanceerinstallatie in het bos op en sneuvelen in het huis aan de Heereweg vijf ruiten. Het glas-in-lood in de tussendeuren is door de luchtdruk verwrongen”. Als de schokgolf bij Ruys al zoveel schade gaf dan moet bij de punt van de Veldhorststraat ook schade zijn geweest. In het rode cirkeltjes boven zien we een glimp van waar die V1 lanceerinrichting zou hebben gestaan. Op de luchtfoto kun je niet zien of de lanceerinstallatie er nog is. De slagschaduw van het oplopend gedeelte stopt abrupt, dat zou een aanwijzing kunnen zijn.

Na enige tijd verkering te hebben gehad, besloten mijn ouders te gaan trouwen en een vaste woonplaats te kiezen, waar mijn vader, H. A. Holl (1906), als huisarts werkzaam kon zijn. Eind 1937 was het zo ver. De huisartsen-praktijk van dokter M. de Graaf te Lisse werd overgenomen. Voorlopig konden zij op huis Rosendaal wonen, want de oude dokter zou zijn zoon, die in het buitenland boormeester was bij een voorloper van de Shell, gaan opzoeken. Maar na verloop van tijd vond mijn moeder dat er wel heel veel aan het huis moest gebeuren om er comfortabel te blijven wonen, want als het sneeuwde dan lag er een laag op de zolders. Als enige dochter kreeg zij haar vader, Sake Antonides (1874), zo ver om voor de familie een geschikt huis te bouwen en zijn schoonzoon moest het maar regelen. Op het land van bollenkweker G. van der Mey en zn., werden in de jaren twintig de huizen van de Veldhorststraat gebouwd en tien jaar daarna die van de Von Bönninghausenlaan, met het haakse bredere stuk straat als eerste aanzet tot een omleidingsweg, om de Heereweg te ontlasten. Bij deze twee straten bleven reststukken grond over. Mijn vader zou op het ene stuk bieden en notaris Van Pelt op het andere. Toen de notaris de uitslag had ontvangen, wilde hij niet over de telefoon vertellen. Hij zou de kandidaat wel langs sturen, want de telefoon had oren. Het resultaat was, er zou op de hoek van de Stationsweg en Veldhorststraat worden gebouwd. In 1939 wordt broer Arnold op Rosendaal geboren en kan er ook met de nieuwbouw worden gestart. Kolenboer Slottje heeft na de winter de hoek met zand opgehoogd dat was overgebleven bij het omspuiten van land op De Wolff. Aan de overbuurman, Hein Marseille, wordt gevraagd om het huis te bouwen, maar hij vond de architect te lastig, dus wordt het een andere aannemer. Grootvader Antonides is gedurende de bouw slechts een keer wezen kijken; hij vond het maar een glazen keet worden. Liever liep hij een eindje door over het smalle klinkerweggetje met links een meidoornhaag en aan de andere zijde een slootkantje met een paar rotte bomen, om even verderop op de hoek met de Loosterweg naar het roodbonte vee te kijken. Het volgende jaar, januari, is het huis bewoond. Mei 1940, vader Holl staat vroeg op, het is een zonnige dag en kijkt naar buiten en denkt bij zichzelf: ‘wat hebben we een mooie vliegtuigen’. Hij zou het een van de volgende dagen nog gewaar worden, boven het huis ontploft een verkeerd afgestelde luchtdoelgranaat. In het huis valt er stucwerk van de schoorsteen en op het dak sneuvelen diverse gebakken leien. De invasie van Duitsland is begonnen. In het najaar van 1944 wordt het huis en ook dat van buren door de Wehrmacht gevorderd, en het huis moet binnen vierentwintig uur leeg worden opgeleverd om militairen van de raketlanceerplaats in het Keukenhofbos onder te brengen. Hoe krijg je het zo vlug leeg en waar laat je de huisraad? De inboedel werd versleept en opgeslagen bij de buren, het gebouw van de Christelijk Gereformeerde Kerk. Buren en ook bewoners van de Stationsweg hebben bij dit karwei geholpen en het is allemaal goed gegaan. Daarna kwamen het huishouden en de praktijk en buren terecht in het huis van burgemeester Van Rijckevorsel. Deze was voor zijn eigen veiligheid ondergedoken in het klooster. Aan het eind van de oorlog kan het huis in de Veldhorststraat weer zonder noemenswaardige schade door de familie worden betrokken. De eerste jaren na de oorlog is er een gebrek aan brandstoffen, de (luxe) centrale verwarming kan niet worden gestookt. In de woonkamer staat een salamanderkacheltje en daar kan je leuk beukennootjes op poffen.

De winter van 1947 is streng en om bevriezing van de waterleiding te voorkomen, wordt deze regelmatig voor de nacht afgetapt. Op de badkamer staat dan een wasketel met water. Tot mijn verbazing lag er een keer een laag ijs op, die mijn vader met zijn elleboog kapot stootte. Van de kou kan ik mij niets herinneren en het zal ook wel bij een kattenwasje en tandenpoetsen zijn gebleven. Trouwens, je werd toen als kind warm gekleed en je kreeg ook een extra hemd aan. Mozes kriebel, een ‘wolletje’ noemden ze dat. De omleidingsweg en de uitbreiding van Lisse aan de westzijde gingen niet door, want de bollen leverden de nodige vreemde valuta op, na de oorlog. Voor de ontwikkeling van een betere bollenteelt werden er voor het personeel van de tuinbouwschool en die van het laboratorium voor de bloembollenteelt acht huizen in de braak liggende hoek van de Von Bönninghausenlaan gebouwd.

INBRENG VAN JOKE VERMEER

Op de foto zie je mijn oma en opa Moolenaar (aannemer die de kerk en pastorie heeft gebouwd) en mijn opa Vermeer, ouderling van de Chr. Geref. Kerk. Het aannemersbedrijf Moolenaar heeft de oude huizen, de kerk en de pastorie van de Veldhorststraat gebouwd. Er werden een paar huizen gebouwd, verkocht en dan was er weer geld voor de volgende huizen.
Wat ik weet is dat er in de oorlog onderduikers in de kerk zaten, toendertijd geregeld door ds. Ponstein. Tegenover de kerk woonde een fanatieke SS’er. Zijn naam is wel bekend. Toen hij plannen had voor een actie tegen de ondergrondse heeft zijn vrouw hem verraden. Bij mijn grootouders (de bakkerij Vermeer) was ondergedoken een gedeserteerde Duitser (Hein).
Hij heeft ook nog ergens op de Julianastraat ondergedoken gezeten. Hein heeft zijn Duitse uniform aangetrokken en die SS’er onder voorwendsel van
een bespreking opgehaald, hem bij het kanaal doodgeschoten en op een plank met een steen eraan in het kanaal gegooid. Helaas kwam hij boven drijven en zijn er volgens mij drie mannen als vergelding opgepakt. Op Veldhorststraat 19 (echtpaar Mijnders) was een Joodse man ondergedoken en beide mannen ruilden soms van woonruimte, de een bij de bakkerij de ander op de Veldhorststraat. Beide mannen, de gedeserteerde Hein en de Joodse man hebben de oorlog overleefd

Redactie:

Zijn er mensen die nog wat kunnen aanvullen op het verhaal van Hein de ondergedoken Duitse soldaat, de SS’er of de Joodse man? Dan vernemen wij dat natuurlijk graag. Alle informatie over deze nare tijd is welkom. Het komt altijd van pas als wetenswaardigheden in volgende artikelen.

In de Bocht, het geboortehuis van Sake Holl

 

Bij de voorplaat: 150 jaar harddraverij

De harddraverijvereniging bestaat 150 jaar. Dit wordt gevierd met allerlei festiviteiten.

Redactie

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

De vlag mag uit! Wel 150 jaar Harddraverijvereniging in Lisse. De harddraverij is zelfs opgenomen in de Unesco lijst voor Immaterieel Erfgoed. Op de smalle strook grond van Vreeburg, tussen de Heereweg en de bollenvelden, is vele jaren het parcours uitgezet voor de jaarlijkse harddraverij. Op het land van Vreeburg achter ’t Vierkant was vroeger ook de kermis. Eind september vaste prik! Als de bollenhandel voorbij was en de zaken afgerond, was er tijd voor ontspanning, dan ging de Bollenstreek even uit zijn bol. Ook in Lisse ging de druk even van de ketel. Vuurwerk, kermis, poffertjes, oliebollen, gerookte paling, kaneelstokken, suikerspin en een gokje bij de harddraverij een jaarlijks terugkerend festijn en dat al 150 jaren lang. Vereniging Oud Lisse is nog lang niet zo oud maar wij als jonkies feliciteren de Harddraverijvereniging van harte VOL-uit en wensen de vereniging nog heel veel mooie jaren toe. Lisse kijkt er naar uit.

150 jaar harddraverij

 

RUZIE IN DE WITTE ZWAAN

Een slaande ruzie in 1640 is helemaal uit de hand gelopen. De rechtzaak wordt beschreven.

Door Dirk Floorijp

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 1, 2022

We horen door de eeuwen heen mooie verhalen rondom de herberg De Witte Zwaan. Er zijn echter ook minder mooie verhalen te vinden. Slaande ruzie die helemaal uit de hand loopt.

Marijn Jansz zit met een gezelschap jonge lieden in de herberg De Witte Zwaan en zij worden bediend door de waard Lenart Pietersz van der Codde. Het is op 28 mei 1640, Tweede Pinksterdag. Of hij zich ergerde aan de luidruchtigheid van de jongelui staat er niet bij, maar plotseling staat achter Marijn Jansz baljuw mr. Quirijn van der Maes, schout van Voorhout en wonende in Lisse op het Vierkant op nr. 222. Hij woonde dus in het crimineel raadhuis, daar waar later het Kuikenhuis en weer later de bank was, naast het poortje naar Museum de Zwarte Tulp. Volgens omstanders slaat hij: met een seker geweer genaamt een houwer, in op Marijn die daarna half invalide blijkt te zijn. Er volgt een proces voor de Vierschaar. Eischer. Marijn Jansz. Gedaegde. Quirijn van der Maes. Door de houw in zijn linkerhand zijn enige leden verminkt, “ zulks dat hij zijn handarbeid niet hebbende kunnen plegen, ook niet geslapen, dat hij gedurende zijn leven t selve niet meer zal kunnen doen en door de quetsure vervallen is in grote dessolatie, hij zijne cost niet kan verdienen ook geen middelen heeft om daarvan te leven”. Dat de gedaagde bij vonnisse van deze geregte zal worden gecondemneert, eerst af te houden het meesterloon volgens de notitie van de chirurgijn. Ten 2e de eis te betalen voor smart en pijn door hem geleden en het teken dat hij zijn hele leven gedurende moet dragen, een somme van één hondert caroli gulden voor de verminkte leden en het benemen van desselfs gezondheid daardoor hij zijn kost niet zal kunnen verdienen, en een somme van 300 gulden gedurende zijn leven niet meer kan verdienen. Naast één honderd gulden ook de verzuimde tijd van een arbeidsman, iedere week zes gulden. Nu tien weken. Getekend voor het geregt op 7 aug.1640.

Nergens lees je het weerwoord van Quirijn van der Maes, of hij het eens is met het vonnis of het aanvecht. Hoe kon het zo uit de hand lopen? Had de baljuw zo’n kort lontje? Zou hij ook met zo’n oordeel wel schout in Voorhout en baljuw kunnen blijven. Bij het vonnis kwam hij niet opdagen. Blijkbaar is het buiten het gerecht om geregeld en bleef hij schout van 1639 tot 1664. Hij overleed te Lisse in 1672.