Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners

D.W. LEFEBER EEN LEGENDE IN HET BLOEMBOLLENVAK. DEEL 1

De geschiedenis van veredelaar Lefeber tot 1917 wordt besproken. Hij is in 1894 geboren.

Door Arie in ’t Veld

De jonge Dirk W. Lefeber

Nieuwsblad 7 nummer 1, januari 2008

Alhoewel we ons in Lisse niet zo erg druk maken als het erom gaat om bepaalde personen in de vorm van een beeld te eren als dank en herinnering aan hun bewezen diensten, zijn er natuurlijk wel namen te noemen van personen die daarvoor in aanmerking zouden komen. Nicolaas Dames bijvoorbeeld, waarover we het in het blad van de VOL al uitgebreid hebben gehad en waarvan dan een buste staat aan de voorzijde van het PPO gebouw aan de Heereweg. En, sprekend over het bollenvak, zijn de verdiensten van Dirk W. Lefeber ook bepaald niet onbelangrijk. Enige jaren geleden werd op bescheiden wijze aan hem herinnerd toen Jan Willem Plug namens de Stichting D.W. Lefeber’s Memory een prachtige aquarel van een zwarte tulp aan het Museum de Zwarte Tulp schonk. Wie was die Dirk Lefeber en wat betekende hij voor het bollenvak? In enkele afleveringen gaan we daar op in.

D.W. Lefeber werd op 25 augustus 1894 in Lisse geboren. Over zijn jongensjaren is niet veel in de openbaarheid gebracht, maar bekend is wel dat hij al in een vroeg stadium door Europa reisde om bloembollen te verkopen. In 1910 was dat het geval in Engeland, in 1911 in Duitsland en in 1913 trok Lefeber naar Rusland. Dat klinkt tegenwoordig redelijk simpel, maar bedacht moet wel worden dat de bollenreizigers in die tijd ware avonturiers waren die op alle mogelijke manieren trachtten hun bestemmingen te bereiken. Een vreemde taal werd nauwelijks beheerst en de manieren van vervoer waren bepaald niet om over naar huis te schrijven. Althans niet als je dat met de huidige tijd vergelijkt. Maar ze gingen. Naar alle windsteken om te proberen de bloembollen aan de man/vrouw te brengen. In 1914 werd door Lefeber de wapenrok aangetrokken en na die ervaring vertrok hij in 1915 naar de Verenigde Staten waar hij vertegenwoordiger werd van ,The America Farm Company’ in Tucson Arizona en speciaal was belast met irrigatie-projecten. Op zichzelf heeft dat niet zo veel uit te staan met bloembollen, maar wel met het tegenwoordig zo geliefde “netwerken”. De jeugdige Lefeber had dus al spoedig voet aan de grond in de USA en werkte ook nog bij het grote zaadhuis W.W. Johnson & Son in Boston. De bollenman heeft op jeugdige leeftijd dus al het nodige van de wereld gezien.

In de herfst van 1917 vertrok Dirk naar Rusland en belandde daar in een uiterst moeilijke periode. De revolutie sluimerde en barstte uiteindelijk los met tot gevolg dat Lefeber middenin het strijdgewoel belandde en pas na zeven maanden kans zag Rusland te verlaten zonder een bol verkocht te hebben. Lefeber reisde daarna diverse keren als diplomatiek koerier van Petrograd (Leningrad) naar Moskou en tijdens een van die gelegenheden ontmoette hij de Sovjet minister van buitenlandse zaken Tschitserin. Toen hij zijn kans schoon zag vertrok hij met de eerste militaire gelegenheid dwars door het front als diplomatiek koerier van de Nederlandse ambassade naar Duitsland en belandde uiteindelijk weer op vaderlandse bodem waar de dingen van de dag weer werden opgepakt.

Enkele jaren na dit avontuur startte Lefeber met het hybridiseren (winnen van nieuwe soorten) van bloembollen. Gladiolen, narcissen en hyacinten, maar vooral tulpen. In 1932 werd hij benoemd tot lid van de regeringscommissie tot regulering van de productie en export van bloembollen en gedurende een jaar of tien had hij zitting in diverse commissies. De genomen maatregelen maakten het mogelijk dat er een goede basis werd gelegd voor een gezonde bloembollencultuur die ook de crisisjaren overleefde. Na de tweede wereldoorlog vloog Lefeber naar Rusland met in zijn bagage dertigduizend bloembollen die hij namens de Hollandse kwekers aan het Sovjet volk aanbood. De banden werden versterkt en er ontstond een behoorlijke handel op Rusland. Lefeber werd om zijn inzet en kennis van zaken zowel nationaal als internationaal geëerd en ontving vele onderscheidingen, waaronder ,The Lindley Medal’ van de Royal Horticultural Society in Londen voor het vinden van nieuwe tulpenrassen.

Vooral op het gebied van de tulpenkruisingen werd Lefeber vermaard. Omdat vele in cultuur gebrachte tulpen gedegenereerd waren zocht hij zijn heil in originele, wilde Russische tulpen. Na vijftig jaar ervaring en het introduceren van vele nieuwe en spraakmakende soorten zei Lefeber indertijd dat hij daarover wel een boek zou kunnen schrijven onder de titel ,Humor en Drama’.
“Maar vijftig jaar ervaring op dit gebied heeft me één ding duidelijk gemaakt: ik weet zeker dat ik er niets vanaf weet. De vraag die me zo vaak is gesteld of dit werk enig geheim in zich bergt is dan ook snel beantwoord. Zonder enige twijfel zijn er veel geheimen, maar Moeder Natuur houdt ze voor zichzelf. Zij speelt de eerste viool, zodat de resultaten van mijn werk altijd en verrassing waren. Ik weet alleen dat de kans om een werkelijke verbetering te realiseren heel klein is. Daarom denk ik, dat het nodig is veel pogingen te ondernemen.
Dat betekent veel werk en geduld en in het algemeen zou ik willen zeggen:
Na zoveel jaren ervaring heb ik nog steeds de sleutel van het geheim niet gevonden.” aldus Lefeber die stelde dat de verbetering van de handelsvariëteiten uitermate belangrijk was maar dat het kweken van nieuwe bollen al gauw zo’n zes jaar in beslag neemt. “Om duizend bollen te kweken duurt tien jaar en om een miljoen bollen te kweken duurt nog eens tien jaar en dan is het pas een handelsvariëteit,’ aldus Lefeber die daarmee aangaf dat het winnen van nieuwe bloembollen-variëteiten de ene kant van de zaak is, maar dat het een weg van de lange adem is voordat zo’n nieuweling massaal in de markt ‘gezet’ kan worden. Vandaag de dag verloopt dat voor veel bolsoorten iets minder moeizaam door de nieuwe vermeerderingstechnieken zoals de weefselkweek, maar toch duurt het altijd nog een hele tijd voordat een nieuw soort handelsrijp is.

Klik hier voor het volgende deel

Apeldoorn is de belangrijkste aanwinst voor Lefeber

 

 

De welgeboren familie Duycker uit Lisse

De familie Duycker woonde in de vijftiende en zestiende eeuw  in Lisse. Zij waren een van de welgeborenen in Lisse. Welgeborenen waren van adellijke afkomst en hadden privileges wat betreft belastingen. De genealogie van de familie wordt besproken.

door Drs. Maarten van Bourgondiën

NIEUWSBLAD Jaargang 6 nummer 4, oktober 2007

Inleiding

In een eerder nummer van dit Nieuwsblad gaf ik aan onderzoek te willen doen naar zeven welgeboren en zeven ‘gewone’ Lissese families. In dit artikel zal ik aan de hand van de familie Duycker enkele aspecten van welgeborenschap behandelen. De familie Duycker woonde in de vijftiende en zestiende eeuw in Lisse en wordt in de bronnen ook wel “Duyker” of “Duker” genoemd. Hoewel zij niet behoort tot de veertien Lissese geslachten die ik voor mijn onderzoek heb geselecteerd, is de welgeboren status van de familie Duycker interessant genoeg om er een apart artikel aan te wijden. Het onderzoek naar de familie Duycker is overigens nog niet afgerond, dus het is mogelijk dat er in de toekomst nieuwe gegevens boven water komen.

Welgeborenschap in de vijftiende en zestiende eeuw

Volgens de meest gangbare opvatting van dit moment hield welgeborenschap in het vroegere graafschap Holland verband met een oude adellijke afstamming. 1. Welgeborenschap vererfde alleen in mannelijke lijn, en iemand werd alleen tot de welgeborenen gerekend als hij kon aantonen dat zijn vader, grootvader en overgrootvader eveneens welgeboren waren. Op maatschappelijk en economisch gebied waren er maar weinig verschillen tussen de welgeborenen en de andere dorpsbewoners (die ook wel ‘huislieden’ werden genoemd). Zo oefenden veel welgeborenen ‘gewoon’ het beroep van landbouwer uit. Hoewel zij niet meer in staat waren om er een adellijke levensstijl op na te houden, hadden welgeborenen vanwege hun adellijke afkomst tot in de zeventiende eeuw nog wel bepaalde voorrechten.

De belangrijkste voorrechten waren van financiële aard. Welgeborenen genoten namelijk diverse belastingvrijstellingen. Belastingen (zoals de buitengewone bede, die ten goede kwam aan de graaf van Holland) werden in deze tijd veelal omgeslagen over de hele dorpsgemeenschap. Hoe meer welgeborenen er in een dorp woonden, hoe zwaarder de financiële lasten voor de andere dorpsbewoners waren. Er werd dan ook scherp in de gaten gehouden dat niemand ten onrechte welgeborenschap claimde. 2 Na verloop van tijd gingen ook de financiële lasten van de welgeborenen omhoog. Vanaf de vijftiende eeuw werden hun voorrechten op financieel gebied namelijk steeds verder ingeperkt.

Een ander voorrecht van de welgeborenen betrof de rechtspraak. Huislieden vielen onder de jurisdictie van zowel de schout als de baljuw. Welgeborenen mochten in de vijftiende en zestiende eeuw daarentegen alleen worden berecht door de baljuw en zijn mannen. Het ging daarbij om berechting door standgenoten, want welgeborenen hadden de plicht om samen met de baljuw recht te spreken. Dat ging niet altijd van harte. Af en toe wordt namelijk melding gemaakt van personen die werden beboet omdat zij zich onttrokken aan deze verplichting. Toch bleven welgeborenen tot in de zeventiende eeuw op deze manier bij de rechtspraak betrokken. Zo zijn er van het baljuwschap van Noordwijkerhout (waartoe ook Lisse behoorde) lijsten bewaard gebleven uit circa 1620 waarop per dorp de volwassen welgeboren mannen worden vermeld. Op basis van deze lijsten werden de personen geselecteerd die samen met de baljuw recht moesten spreken.

Naast voorrechten hadden de welgeborenen ook verplichtingen. De plicht om samen met de baljuw recht te spreken kwam hierboven reeds ter sprake. Daarnaast dienden zij de graaf van Holland militair ter zijde te staan. Deze dienstplicht vormde aanvankelijk de belangrijkste verplichting voor de welgeborenen. De krijgsdienst kon echter worden afgekocht, dus in oorlogstijd hoefde lang niet iedere welgeborene samen met de graaf ten strijde te trekken. Toen de graaf van Holland op den duur steeds meer gebruik ging maken van huurlegers, raakte de militaire rol van de welgeborenen uitgespeeld.

De familie Duycker

In 1582 lieten de broers Jan en Frans Dirkszn. Duycker voor de schout en schepenen van Lisse vastleggen dat hun “bestevader [grootvader] … ende zijne voorouderen gebooren waren van manspersoonen van der zweertzijde [zwaardzijde, d.w.z. in mannelijke lijn] van der maechschappe van Lichtenberch, ende oock altijts voor een welgeboren man gehouden es geweest” 3.  Daarbij lieten zij expliciet aantekenen dat zij vanwege hun welgeborenschap geen helm hoefden te planten in het Keukenduin. De huislieden van Lisse waren daartoe wel verplicht. Blijkbaar hadden sommige huislieden de welgeboren status van de leden van de familie Duycker in twijfel getrokken om hen op die manier ook tot het planten van helm in het Keukenduin te dwingen.

Het kwam vaker voor dat dorpelingen de welgeboren status van iemand in twijfel trokken. De persoon in kwestie diende dan zijn adellijke afkomst te bewijzen via een zogenoemd “edeltuig”. In dit geval lieten Jan en Frans Dirkszn. Duycker enkele Lissenaars opdraven om hun zaak te bepleiten. Jonge (sic!) Dirk Dirkszn. van Larum – die op dat moment ongeveer 97 jaar oud was – verklaarde dat hij de overgrootvader van beide broers nog had gekend. Deze overgrootvader heette Jan Duycker en woonde in Lisse. Hij liet een zoon Cornelis Janszn. Duycker na, die eveneens in Lisse woonde. Daarnaast verklaarde Dirk Dirkszn. van Larum samen met de 53-jarige Jacob Maartenszn. Langeveld dat Cornelis Janszn. Duycker de vader was van oude Jan Corneliszn. Duycker, Dirk Corneliszn. Duycker en jonge Jan Corneliszn. Duycker (zie onderstaande fragmentgenealogie). Volgens Dirk en Jacob hadden zij van Cornelis Janszn. Duycker gehoord dat zijn familie in rechte mannelijke lijn afstamde van de familie Van Lichtenberg. Al met al geen harde bewijzen, maar in deze tijd werd er nog veel waarde gehecht aan de uitspraken van oude, gerespecteerde leden van de dorpsgemeenschap.

Zoals in dit soort gevallen gebruikelijk was, gingen Jan en Frans Dirkszn. Duycker voor het bewijzen van hun welgeborenschap drie generaties terug in de tijd. Zij waren in 1582 reeds meerderjarig (minimaal eenjaar of 25, maar vermoedelijk ouder). Dat betekent dat hun overgrootvader Jan Duycker in de tweede helft van de vijftiende eeuw werd geboren. De vroegste vermelding van de familienaam Duycker in Lisse dateert uit het eerste kwart van de vijftiende eeuw. In een uit 1424 stammend kohier van de 100e penning (een vermogensbelasting) wordt namelijk melding gemaakt van “Willem Duyker”.4

Hij werd in dat jaar tot de welgeboren mannen van Lisse gerekend. Hoewel de familienaam van beide personen wel op verwantschap lijkt te duiden,  zijn de precieze familiebanden tussen Willem en Jan op dit moment niet bekend. Het is zelfs mogelijk dat zij in mannelijke lijn helemaal geen familie van elkaar waren. Familienamen konden in deze tijd namelijk ook in vrouwelijke lijn worden doorgegeven. Dat gebeurde bijvoorbeeld als de familie van de moeder meer aanzien genoot dan de familie van de vader. Daarnaast kregen kinderen die naar een familielid van moederskant werden vernoemd in bepaalde gevallen niet alleen de voornaam, maar ook de achternaam van dat familielid.

De familie Van Lichtenberg

Volgens Cornelis Janszn. Duycker had zijn familie haar welgeborenschap te danken aan verwantschapsbanden met de familie Van Lichtenberg. Mogelijk bedoelde hij de invloedrijke adellijke Utrechtse familie Van Lichtenberg. Op de website van het Centraal Bureau voor Genealogie wordt het wapen van deze familie als volgt omschreven: in rood drie gouden lelies en een getande zilveren schildzoom (zie nevenstaande afbeelding). In dat kader is het interessant om te weten dat twee rentmeesters van het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst in Noordwijkerhout, Willem

Bartoen en zijn zoon Ewout, in de tweede helft van de vijftiende eeuw eveneens zegelden met een wapen waarop drie lelies stonden afgebeeld.6 Helaas zijn de heraldische kleuren daarvan niet bekend. Ewout Willemszn. Bartoen had een broer die “Jan Duker” werd genoemd. Jan Duker wordt in 1457/58 voor het eerst vermeld als onderrentmeester van het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst

Het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst in de eerste helft van de achttiende eeuw (afbeelding uit een manuscript van Andries Schoemaker).

Volgens Geertruida de Moor is het mogelijk dat hij de familienaam ‘Duker’ van zijn moeder heeft overgenomen.7 In dat geval heeft Jan niet alleen de voornaam van zijn grootvader van moederskant gekregen – zijn moeder heette namelijk Diewer Jansdr. -, maar ook diens achternaam (iets wat in deze tijd zoals gezegd wel vaker gebeurde). Een familiewapen vererfde vrijwel altijd in mannelijke lijn. De kans is dan ook groot dat Jan Duker net als zijn vader Willem en zijn broer Ewout zegelde met een wapen dat bestond uit drie lelies.8 Er lijkt dus een verband te bestaan tussen het wapen van de familie Van Lichtenberg en de familienaam Duker/Duycker. De overgrootvader van de broers Jan en Frans heette zoals gezegd Jan Duycker. Hij zou een zoon of kleinzoon kunnen zijn van de onderrentmeester Jan Duker. Helaas is het op dit moment niet bekend of de Lissese familie Duycker eveneens een wapen (of een huismerk) voerde met drie lelies. Het is daarom nog te vroeg om met enige zekerheid te kunnen stellen dat deze familie inderdaad van het adellijke Utrechtse geslacht Van Lichtenberg afstamde. Misschien dat toekomstig onderzoek (vooral naar het voor- en nageslacht van Willem Bartoen) daar meer duidelijkheid over kan verschaffen.

Naschrift

Omstreeks 1600 was een groot deel van de familie Duycker uit Lisse vertrokken. Dirk Corneliszn. Duycker verhuisde naar Haarlem en ook zijn zoons zochten hun heil elders: Jan Dirkszn. Duycker (alias Jan Dirkszn. van Lichtenberg) werkte als schoenmaker in Den Haag, Frans Dirkszn. Duycker verhuisde naar Delft, Cornelis Dirkszn. Duycker werkte als metselaar in Alkmaar en Klaas Dirkszn. Duycker (die vóór 1582 overleed) woonde in Amsterdam.

Jonge Jan Corneliszn. Duycker vertrok net als zijn broer Dirk uit Lisse (hij verhuisde naar Warmond). Oude Jan Corneliszn. Duycker bleef als enige van de drie broers in Lisse wonen, alwaar hij kinderloos overleed. Het is dan ook niet zo vreemd dat er op de uit circa 1620 daterende lijst met welgeboren mannen van Lisse geen leden van de familie Duycker meer worden vermeld.

1 Antheun Janse, Ridderschap in Holland. Portret van een adellijke elite in de late Middeleeuwen (Hilversum 2001) 45.

2 Bert Koene, “Welgeboren in Holland”, in: Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie deel 51 (Den Haag 1997) 3-49, aldaar 11.

3 Ir. A.F. de Graaff, “Wassenaer alias Doncker”, in: De Nederlandsche Leeuw 67e jaargang no. 2 (februari 1950) kolom 57-59, aldaar kolom 58.

4 Ir. A.F. de Graaff, “Ontmoetingen met welgeborenen”, in: Gens Nostra jaargang 8 (Amsterdam 1953) 46-48, aldaar 47.

5 M. Thierry de Bye Dólleman, “Het Haarlemse geslacht Van der Laen”, in: Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie dl. XXII (‘s-Gravenhage 1968) 102-123, aldaar 107.

6 C. Hoek, “Acten betreffende Delfland (deel 1)”, in: Ons Voorgeslacht 52e jaargang no. 486 (oktober 1997) 620-665, aldaar 629 en 630; zie voor beide personen ook: Geertruida de Moor, Verborgen en geborgen. Het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst in de Noordwijkse regio (1261-1574) (Hilversum 1994).

7 Drs. Geertruida de Moor, “De controverse tussen Jan van Noortich tot Noortigerhout en Ewout Willemsz. Bartoen”, in: Ons Voorgeslacht 49e jaargang no. 454 (november 1994) 397-413, aldaar 399.

8 Drs. J.F. Jacobs en M. Thierry de Bye Dólleman, “Het familiekroniekje van Ysbrant van Spaernwoude Gerytsz. (1432-1509)”, in: Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie dl. XVIII (‘s-Gravenhage 1964) 81-116, aldaar 89 en Janse, Ridderschap in Holland, 257. Op 17 december 1481 zegelde er inderdaad een Jan Duycker met drie lelies. Het betrof een akte i.v.m. de verkoop van land in Monster; bron: C. Hoek, “Acten betreffende Schieland en Oost-Delfland c.a. (vervolg van pag. 470 O.V. no. 387)”, in: Ons Voorgeslacht 43e jaargang nr. 389 (december 1988) 570-594, aldaar 590.

De Lissese jaren van Willem Adriaen van der Stel, 1709-1733 (I)

Willem Adriaan van der Stel woonde van 1699 tot 1733 in Lisse. De periode tot 1708  wordt besproken. Hij woonde eerst op Meerenburgh.

door Rob Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 6 nummer 4, oktober 2007

Inleiding

In de Grote of Nederlands-hervormde kerk aan het Vierkant bevindt zich in het portaal vanouds een fraai pronkgraf. Eronder liggen Willem Adriaen van der Stel begraven en zijn echtgenote Maria de Hase, die in respectievelijk 1733 en 1723 ter aarde besteld werden. Wat weten we nu over deze Van der Stel en zijn echtgenote? Welke activiteiten hebben ze gedurende hun verblijf in Lisse ontplooid? Wat kunnen we daar nog van terugvinden in de archieven? Met name van de laatste 24 jaar van het leven van Willem Adriaen is tamelijk weinig bekend. Dit artikel wil daar enig licht op werpen.

Commandeur van Kaap de Goede Hoop, 1699-1708

Maar eerst datgene wat we wél weten. Willem Adriaen werd in 1664 geboren als zoon van Simon van der Stel (1639-1712) en Joanna Jacoba Six (1645-1700).

Vader Simon was in 1639 op Mauritius geboren. In 1659 vertrok hij naar de Nederlanden, alwaar hij in 1663 huwde met Joanna Six. Hij vestigde zich te Amsterdam. In 1679 werd hij benoemd tot commandeur van Kaap de Goede Hoop, een verversingsstation voor de schepen van de VOC die op weg waren naar Indië. Op deze reis naar het zuidelijkste puntje van Afrika ging ook zijn zoon Willem Adriaen mee. Simon zou op de Kaap blijven wonen tot aan zijn dood in 1712.

Willem Adriaen ontmoette daar Maria de Hase, met wie hij in 1684 in het huwelijk trad. Hij vertrok met zijn vrouw naar Amsterdam, waar hij al spoedig de titel voerde van heer van Oud en Nieuw Vossemeer. In 1699 volgde hij zijn vader op als commandeur van Kaap de Goede Hoop. Aanvankelijk voerde hij een goed bewind op de Kaap. Hij bracht tal van verbeteringen aan op land- en tuinbouwgebied, bouwde een nieuwe kerk en voerde nieuwe gewassen in.

Schilderij van Jan Weenix (circa 1650-1675) waarop we Symon van der Stel (1639-1712) zien, juist terugkerend van de jacht. Naast hem op het paard vermoedelijk Willem Adriaen zijn zoon. Het schilderij is helaas verloren gegaan in 1962. Iconografisch Bureau ‘s-Gravenhage.

Al gauw ging het echter mis. In 1700 wist hij een stuk land van 400 morgen op zijn naam te laten zetten. Hij maakte er een grote landbouwkolonie van, Vergelegen genaamd, en bouwde er een buitenhuis op. Alles gebeurde met materialen van de compagnie, doch dit was binnen de VOC in die tijd vrij gebruikelijk. Toch had hij al spoedig tegenstanders, die hem een autoritair bewind in de schoenen schoven. Bovendien zou hij zich op allerlei manieren hebben weten te verrijken, hoewel dit, zoals vermeld, schering en inslag was. Spoedig stelde een groep mensen een aanklacht tegen de commandeur op schrift en zonden deze naar de gouverneur in Indië Daar kreeg echter een familielid van Willem Adriaen kennis van het klaagschrift, zodat deze aan hem de namen van de ondertekenaars bekend maakte. Ze werden gevangen genomen en op last van de commandeur naar het vaderland gestuurd. Het bestuur van de VOC, de Heren XVII, namen echter de zaak onder de loep en kwamen tot de slotsom dat de ondertekenaren van het klaagschrift gelijk hadden. Bijgevolg werden alle beschuldigde ambtenaren ontslagen. Verder moest het buiten Vergelegen worden afgebroken. Ook Willem Adriaen legde zijn functie neer, zij het pas na een jaar, en maakte zich op te vertrekken. Na een schitterend afscheidsfeest ten huize van zijn vader Simon op Constantia, vertrok hij in 1708 weer naar de Nederlanden. Willem Adriaen probeerde nog onder de hem opgelegde straf uit te komen door een uitvoerige “Deductie” op te stellen, waarin hij probeerde aan te tonen dat hij juist gehandeld had. Het bestuur van de VOC bleef echter bij haar eerder genomen besluiten.

Het begin van de Lissese jaren, 1710/11

Willem Adriaen vestigde zich in Amsterdam. In het zomerseizoen woonde hij evenwel in Lisse. Met Lisse zal hij bekend zijn geweest, omdat zijn moeder een lid van de familie Six was, die in Lisse en omgeving bezittingen had.

Uitsnede uit de kaart van Rijnland uit 1746. Van noord naar zuid loopt de Heereweg, toen nog onbestraat. Daar waar deze een bocht maakt, bevindt zich het buiten Meerenburg, waarvan met name de tuinaanleg in grote lijnen is aangegeven. Vervolgens gaan we de “Nieuwe Brug” over. Daar vlakbij bevindt zich een huisje. Willem Adriaen van der Stel kocht het in 1714.

Het huis Meerenburg, één van de grotere buitenhuizen in Lisse en omgeving, stond omstreeks 1710 juist leeg. Voor iemand met heerlijke titels, hij voerde reeds lang de titel van heer van Oud en Nieuw Vossemeer, was dit een mooie gelegenheid. Het huis werd aan hem door de eigenaar, Thomas van Wassenaer van Alkemade, verhuurd. Vanaf 1710 woonde Willem Adriaen dus op Meerenburgh met zijn echtgenote en zijn gezin. Het gezin bestond uit de volgende personen: allereerst de oudste Simon, die echter maar twee jaar werd. Cornelia, de oudste dochter, werd geboren in Amsterdam en huwde te Lisse in 1712 met Marcus van Weert. Het derde kind werd dood geboren. Jacoba Catharina, het vierde kind, was innocent (zwak begaafd, geestelijk gehandicapt). Verder was er Simon II. Ook Maria wordt later innocent genoemd. Zij werd op 58-jarige leeftijd begraven in Lisse. Willem Adriaan, het zevende kind, stierf jong en werd in 1719 op 23-jarige leeftijd in Lisse begraven.

Met name voor de jongste zoon zocht Willem Adriaen een tweede buiten, hetwelk hij vond in de vorm van de buitenplaats Meerenduin. Deze was niet ver verwijderd van Meerenburgh, lag ook aan dezelfde kant van de Heereweg, maar bevond zich iets noordelijker. Het huidige bedrijventerrein Meerenduin is naar deze buitenplaats vernoemd.

De buitenplaats Meerenduin, 1711

Reeds omstreeks 1500 bezat een zekere Claes Willemsz ter plaatse van de latere buitenplaats Meerenduin een “woninge mitter huizinge, bloemen en potinge “. Via het geslacht De Nobelaar vererfde het huis met tuinen op jhr. Diderik Ramp. Het ging hem financieel slecht af en in 1711 verkochten zijn curatoren Meerenduin publiekelijk in Haarlem aan Willem Adriaen van der Stel. Hij kocht het voor zijn zoon Willem Adriaen jr., want twee jaar later gaat het deel van het landgoed waarop zich het huis met de tuinen bevond over in zijn handen. Na zijn overlijden in 1719 kwam het in het bezit van zijn broer Simon, die het tot zijn dood in 1780 bewoond heeft. Willem Adriaen de Oude heeft het oude herenhuis laten afbreken en opnieuw opgebouwd, ofwel het reeds bestaande gebouw aanzienlijk uitgebreid. We lezen althans bij de verkoop in 1734 dat “den overleden heer” (d.i. Willem Adriaen van der Stel sr.) op het te verkopen goed “in sijn leven een hofstede (heeft) gebouwt, ende boomgaarden ende tuijnen aangelegt heeft gehad”. Er moet dus nogal wat nieuwbouw zijn gepleegd, alsook nieuwe tuinen zijn aangelegd ten tijde van Willem Adriaen van der Stel. Wat de omvang hiervan geweest is, hoe die tuinen eruit zagen en waar een en ander precies gesitueerd lag is echter onduidelijk. Op de kaarten van Rijnland uit 1615, 1647, 1687 en 1746 staat de buitenplaats zelfs niet eens aangegeven!

Klik hier voor het volgende deel

 

Renovatie van het historisch pand van van der Zaal aan het Vierkant

Augustinus Bloembollenmakelaars heeft Heereweg 225, het oude pand van van der Zaal aangekocht. Het wordt gerenoveerd. De kelder is het oudste en dateert uit het midden van de achttiende eeuw

door Sjaak Smakman

NIEUWSBLAD Jaargang 6 nummer 4, oktober 2007

Het wordt geen grote verhuizing: het is pakweg twintig stappen lopen van het huidige kantoor van Augustinus Bloembollen Makelaars aan het Vierkant naar het nieuwe kantoor: het pand van Van der Zaal (Heereweg 225). In september moet het klaar zijn en dan is opnieuw een belangrijk gemeentelijk monument gered van het dreigende en al half voltooide verval.

Een plaquette bij het pand geeft aan dat het pand historische waarde heeft. Ook is het e en gemeentelijk monument. Hier woonde de welgestelde bollenfamilie Van der Zaal. Eind 18e eeuw/begin 19e eeuw woonde hier ooit de befaamde Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal. Zijn dagboek is bewaard gebleven en
zal naar verwachting in 2008 door de Vereniging Ambacht & Gereedschap samen met VOL uitgegeven worden. Naar
schatting dateert de kelder, die ook zichtbaar zal blijven na de grijpende restauratie, uit het midden van de achttiende eeuw.

Het pand stond er tot eind 2005 steeds desolater bij. Het was op dat moment nog officieel eigendom van museum De Zwarte Tulp. Geestelijk vader van het museum Joop Zwetsloot, toen nog intensief betrokken bij de Zwarte Tulp, vatte ook het idee om in de woning een paar stijlkamer in te richten om aan te geven hoe een deftige bollenkweker met zijn gezin woonde. Weer later vatte Zwetsloot het idee op om de woning dan te gebruiken als onderkomen voor een cultuurhistorisch centrum voor de Bollenstreek. Het zou dan kunnen dienen als archief en vergaderruimte, echter werden deze plannen niet gerealiseerd. Het pand is nog ruim twee jaar in gebruik geweest als onderkomen voor het provinciale project Geest en Grond. Maar toen dat werd afgesloten, ging het pand nog harder achteruit. Uiteindelijk werden er zelfs in de gemeenteraad vragen overgesteld. Want op deze manier was het pand geen aanwinst voor het Vierkant.                                                                                                                        i
De toenmalige wethouder Ab Moolenaar wist te melden dat er waarschijnlijk horeca in zou komen, maar ook die plannen ketsten uiteindelijk af. En toen kwam ABM in beeld. Waarom? Eigenlijk niet zo gek, zegt Ton Augustinus:

Het gaat goed met onze organisatie. Paul en Bart Augustinus met ABM, een makelaars huis in bloembollen, en de jongste broer Ton bestiert Augustinus Vastgoed Makelaars, welk zich richt op bemiddeling van belegging- en agrarisch onroerend goed.

Het Jamin-pand is door de groei van de afgelopen jaren veel te klein geworden. Want hoewel de makelaars vaak op pad zijn, kun je daar niet de twaalf medewerkers huisvesten die ABM / AVM inmiddels telt. Op zoek naar een geschikt ander gebouw viel het oog bijna automatisch op het pand recht tegenover de huidige vestiging. Niet alleen is het pand groot genoeg, maar het krijgt ook na de restauratie, de uitstraling die past bij deze organisatie.

Van de gemeente, zegt Ton, hebben we van meet af aan alle medewerking gekregen en sinds januari wordt er hard gewerkt aan het pand. Er moet heel veel gebeuren. Niet alleen was het pand toch in behoorlijk slechte staat, ook de omvorming van een woonhuis uit het begin van de vorige eeuw tot een modern kantoor vergt de nodige aanpassingen. Zo is er aan de achterkant inmiddels een flink stuk uitgebouwd om op de begane grond meer ruimte te krijgen. Van het interieur met cultuur historische waarde blijft het nodige bewaard: het glas-in-lood is zorgvuldig verwijderd en komt weer terug, de grote schouwen in de voorkamers aan beide zijden van de voordeur blijven behouden. In het middengedeelte wordt wel flink verbouwd: de ijzingwekkende smalle en steile trap naar de eerste verdieping wordt vervangen door een nieuw trappenhuis.

Terkening van het aanzicht van voorgevel van het pand na de renovatie

Een deel van de buitenmuur is daarbij zichtbaar geworden en dat blijft zo, zegt Ton, om de historie van het pand te bewaren. De zolder is een verhaal apart: de dragende balken zijn halfrond gebogen – een hele bijzondere constructie – en hoewel de ondersteunende pilaren midden op de verdieping staan, kunnen ze niet weg. „Dan stort het dak in, heeft de architect ons verzekerd”, zegt Ton. De tafel op deze als vergaderruimte bestemde bovenverdieping moeten dus straks maar om de balken heen worden gebouwd. Ook details van het oorspronkelijke gebouw uit 1750 die tijdens de restauratie naar boven kwamen blijven behouden. In september 2007 is de restauratie voltooid en is een gemeentelijk monument in oude glorie hersteld, een aanwinst voor de gemeente en het Vierkant.

 

Oude foto (ca 1935) van het pand van Van der Zaal (witte voorgevel)

Herdenking 350 jaar Trekvaart met historie Huize Halfweg (2)

In deel 2 wordt de brand van het commissarishuis (huize Halfweg) in 1696 en de herbouw besproken.

door Drs. Brigitte Rink

Nieuwsblad Jaargang 6 nummer 4, oktober 2007

Huize Halfweg herbouwd na brand in 1696

In september 1696 brak er brand uit in het Commissarissenhuis. Het brandde tot de grond toe af. Snel werd er besloten dat het gebouw hersteld toch zou worden op de oude fundamenten.. De kosten bedroegen ca. 12.000 gulden. Jacob Roman kreeg als stadsarchitect de opdracht om een nieuw ontwerp te maken. Het is dus zeer waarschijnlijk dat de volgende tekeningen van zijn hand zijn. Er zijn twee series niet gedateerde tekeningen; met negen en acht tekeningen.

De eerste serie met acht tekeningen laten een ontwerp zien met een koepeltorentje. Erboven is een flapje geplakt waarop een eenvoudiger puntdak is ontworpen. Hiervan zijn een vijftal afgebeeld.

 

Voor met torentje

Voor zonder torentje

 

 

 

 

 

 

 

 

Het huis heeft twee verdiepingen en een hoog dak. De sterk naar voren springende middenrisaliet heeft brede raamindelingen naast de deur. In de versiering zijn de wapens van Leiden en Haarlem te herkennen.

Zijaanzicht rechts

achterzijde zonder dak

 

 

Plattegrond met losstaand stalgebouw

 

Het stalgebouw is achter een binnenplein geprojecteerd en staat nu los van het huis. Het binnenplein wordt afgesloten met twee deuren.

De tweede serie bestaat uit 9 tekeningen waarvan er hier vier zijn getoond. Het huis bestaat uit een kelderverdieping, een iets verhoogde begane grond en een zolderverdieping met een groot zadeldak. Het middendeel is bedekt met een fronton waarin een klok is geprojecteerd. Het stalgebouw is voorzien van ronde luchtgaten.

De plattegrond van dit gebouw kwam overeen met de plattegrond op de kadastrale Minuutkaart van 1818 . Uit geen enkele tekening van het huis was echter gebleken hoe de verbouwing van 1695 er uit had kunnen zien.

Uitsnede van de Kadastrale Minuut kaart van 1818,
waarop de plattegrond van het huis Halfweg goed te zien is.

 

Ontwerp in kleuren voor Huize Halfweg aan de Trekvaart te Lisse Ref.Archief Leiden PV78051

Deze gekleurde tekening waarop twee ontwerpen voor het huis zijn afgebeeld, was wel bekend. Het bleef echter gissen welk ontwerp nu echt was gebouwd. Nu kon dit raadsel opgelost worden.

De derde serie tekeningen bracht namelijk de uitkomst. De ontwerpen zijn eenvoudiger en waarschijnlijk van de hand van de stadstimmerman Leendert de Windt. Het verschil van de bovenste gekleurde tekening en de ongekleurde tekening zit in de plaatsing van de wapenstenen tegen de daklijst aan. En de blindnissen boven de deurpartij in plaats van de guirlandes. Daardoor paste de gekleurde tekening van de achterzijde van het stalgebouw ook bij dit complex.

 

Voorzijde

Zijaanzicht met losstaand Stalgebouw

 

 

Plattegronden Halfweg

 

Wapenstenen van Leiden en Haarlem uit huize Halfweg

Wapensteen van Leiden

Wapensteen van Haarlem

 

De wapenstenen, gemaakt door de beroemde beeldhouwer Rombout Verhulst, werden na de brand hersteld en aan de achterzijde vlak gemaakt zodat ze dan beter pasten in de muur.

De steen met het wapen van Leiden was merkwaardigerwijze aan de noordkant ingemetseld, en de steen van Haarlem zat in de zuidelijke kant van huize Halfweg. Zie de boven afgedrukte ontwerptekening PV78051.
Daarachter lagen de vergaderkamers van de respectievelijke steden. De grote steen met het wapen van Leiden, rechts, is thans ingemetseld in de muur van de tuin van Keukenhof. Die van Haarlem bevindt zich sinds 1882 in de toegangspoort van het voormalige Magdalenaklooster, Kinderhuisvest 17 te Haarlem. Zie bovenstaande foto’s.

Er is een inventaris gevonden waarin beschreven staat hoe die commissarissenkamers ingericht waren. De kamer van Haarlem was voorzien van een spiegel met een vergulde lijst, goudleer behangsel dat in 1698 door Willem Eyckelenburgh geleverd was voor f. 609.4.0. en een stuk schilderij voor de schoorsteen. In de kamer van de stad Leiden stond hetzelfde en in de kamer boven de keuken hing nog een schilderij waarop een weverij is afgebeeld , waarschijnlijk door de Goudse schilder Christoffel Pierson.

Huize Halfweg pentekening door J.van der Kloot uit 1772 (Gem.Archief Lisse)

In het archief van Lisse bevindt zich een pentekening van het huis. Nu was het mogelijk de plannen die ooit ingediend waren als ontwerp voor het nieuwe Commissarissenhuis te verbinden met wat er werkelijk was gebouwd. De tekening is gemaakt door J.van der Kloot in 1772. Het huis dat als bovenste tekening van Leendert van der Windt is afgebeeld is blijkbaar gebouwd. Veel is er niet veranderd vergeleken met het oorspronkelijke gebouw van Willem van der Helm. Alleen de stallen vormen geen geheel meer met het huis.

De scène vooraan laat een deel van een trekschuit zien, en op de kant is het jagertje bezig een nieuw paard naar de schuit te leiden. Er wordt wat gepraat, en er plast iemand tegen de boom. De tekening komt aardig overeen met de plattegronden en de andere ontwerpen die we hiervoor gezien hebben.

De tekening toont echter niet de wapenstenen. Dat bleek te ingewikkeld en bomen ervoor zijn een handige tekentruc om dat te verdoezelen. We zien van de voorzijde dat de deur in het midden is gesitueerd en dat ernaast aan elke kant een halfbreed venster is. Dan ernaast aan beide kanten twee kruisvensters. Ook de zijkant is in beeld gebracht. Daar zaten ook kruisvensters in. Het muurgedeelte met daarin de poort naar de binnenplaats en daarachter de stal. Met één venster, een deur en weer een venster. Daarachter de hooiberg. Aan het einde is een fraai hek te zien. Aan de rechterkant is een omheind stuk waar een kar voor staat, en een koetsje voor de schuur.
Hier is echter geen tolhek te zien. Ook de brug is niet afgebeeld, en dat is toch jammer, want nu is niet goed te plaatsen hoever het huis van de weg af stond.

Met de aanleg van de spoorweg Haarlem-Leiden in 1842 was de tijd van de trekschuiten voorbij. In 1860 werd het huis Halfweg van de hand gedaan , waarna het in 1867 gesloopt.

Klik hier voor het volgende deel

Copyright © 2008 Vereniging Oud Lisse

‘We stonden voor een grote uitdaging bij de restauratie’

DOOR WILMA VAN VELZEN

Deel 10 – Hart voor Histories Station Lisse
Uit het Witte Weekblad van 19 september 2007

Vooroorlogs zicht op Station Lisse. (Foto: archief – Vereniginig Oud Lisse)

LISSE – Station Lisse is ternauwernood aan de sloophamer ontkomen. Dankzij adequaat optreden van de Vereniging Oud Lisse (VOL) staat het historische gebouw anno 2007 nog steeds overeind. Grote inspanningen leidden ertoe dat het in 1995 tot rijksmonument is verheven. In datzelfde jaar werd het inmiddels populaire buffetrestaurant De Verloren Koffer erin gevestigd.
Station Lisse is ternauwernood aan de sloophamer ontkomen. Dankzij adequaat optreden van de Vereniging Oud Lisse (VOL) staat het historische gebouw anno 2007 nog steeds overeind. Grote inspanningen leidden ertoe dat het in 1995 tot rijksmonument is verheven. In datzelfde jaar werd het inmiddels populaire buffetrestaurant De Verloren Koffer erin gevestigd.

Initiatiefnemers
Tot 1957 deed Station Lisse officieel dienst. Daarna stopte er nog af en toe een trein in Keukenhoftijd. Het stationsgebouw raakte in verval. Vanaf 1994 ontfermde de VOL zich erover. Frits Treffers is een van de initiatiefnemers, die op vrijwillige basis veel tijd en energie in dit project staken. Door de bekende architect Aad Paardekoper werd hij hiervoor warm gemaakt. ‘Op verzoek mevrouw Möller, de echtgenote van de laatste stationschef, die in de woning boven het station woonde’, aldus Treffers. ‘Zij vroeg een kijkje te komen nemen, omdat eigenaar de Nederlandse Spoorwegen sloopplannen had. Ik begreep daarna wat Paardekoper bedoelde; dit unieke pand verdiende een reddingsplan.’
Nadat het officieel als rijksmonument te boek was gesteld, kon het voor een langere periode van de NS worden gepacht.
De oprichting van Stichting Oud Lisse moest leiden tot het verkrijgen van voldoende financiele middelen. ‘De NS droeg niet bij in de restauratiekosten. Voor de begeleiding van het proces werd een werkgroep in het leven geroepen, waarvan ikzelf deel uitmaakte. We stonden voor een grote uitdaging. De staat waarin het station verkeerde, was uitermate slecht. Toch zijn we erin geslaagd het met behoud van de karakteristieke kenmerken volledig te restaureren. Zelfs de verzakte uitbouw met de fraaie overkapping kon in haar oude staat worden teruggebracht.’
Besloten werd het gebouw als restaurant te gaan exploiteren. Er waren drie gegadigden, doch alleen John en Margareth Nederstigt wilden gebruikmaken van de bestaande ruimten.

Werkgroep
John Nederstigt: ‘We waren direct verkocht. Zelfs de slechte staat schrok ons niet a£ Ik hoor mijn moeder nog zeggen: “Jongen, waar begin je aan. Je hebt toch al een prima zaak in het dorp?” Natuurlijk moesten grote aanpassingen worden gedaan. Vanaf het begin heb ik daarom deelgenomen in de werkgroep, die elke woensdag bijeenkwam. Het is zelfs zo, dat ik tijdens de renovatieperiode geen dag vrij heb gehad.
Al mijn vrije tijd is hierin gaan zitten. Maar het was bet waard. Daar waar mogelijk is de authenticiteit van het gebouw bewaard gebleven, waaronder de prachtige art deco-stijl. Kenmerkend hiervoor zijn de bogen, de prachtige oude tegels en de bladgoudversieringen in de stationshal. Het mooist vind ik zelf de muurschilderingen met tulpen en narcissen. Deze kregen zelfs nog faam door opnames van de verzetsfilm Het meisje met de blauwe hoed. De sfeer is heel speciaal; tot in alle uithoeken van Nederland is De Verloren Koffer bekend.’

Copyright © 2007 Vereniging Oud Lisse

Van boerderij met koeien via melkhandel naar restaurants

DOOR WILMA VAN VELZEN

Deel 7 – Hart voor Historie: Kanaalstraat 22 en 22a
Uit het Witte Weekblad van 29 augustus 2007

Grootmoeder Hulsbosch op de melkkar. Op de achtergrond is te zien de wagenschuur, die in de nabije toekomst uit het Lisser straatbeeld verdwijnt. (Foto: familiearchief – Theo Hulsbosch)

LISSE – Beeldbepalend dorpsgezicht in het centrum is de combinatie van de adressen Kanaalstraat 22 en 22a. De karakteristieke boerderij ter hoogte van de Wagenstraat was vele jaren het woonhuis annex bedrijfspand van melkboer Hulsbosch. Thans zijn hierin de restaurants Vrouw Holle en La Fontana gevestigd. Ondanks meerdere grote verbouwingen zijn beide restauranthouders erin geslaagd de authentieke sfeer te behouden.

Samen met zijn compagnon Mickey Yazide runt Eric Braspenning het Italiaans restaurant La Fontana. Hij weet zich nog goed het moment te herinneren dat zij de winterboerderij in gebruik wilden nemen: ‘Aanvankelijk zou een ander bedrijf zich op deze locatie vestigen. Met de verbouwingswerkzaamheden was al begonnen, maar die zijn uiteindelijk niet doorgegaan. Vervolgens was het aan ons de voormalige koeienstal met woongedeelte tot restaurant om te turnen.’

Boerderijsfeer
‘Besloten werd de authentieke boerderijsfeer te behouden. Dit heeft ons veel waardering opgeleverd.

De uitvoering werd in 1991 zelfs beloond met de erepenning van de Vereniging Oud Lisse.’ De boerderij is nog steeds in bezit van de familie Hulsbosch, die bijna een eeuw op deze locatie woonachtig was. Theo Hulsbosch is een van de vijf kinderen die deel uit maken van de derde generatie die er is opgegroeid. Hoe oud de boerderij precies is, weet hij niet. De Vereniging Oud Lisse achterhaalde in de gemeentelijke archieven wel, dat ene Van der Vlugt het pand in 1812 kocht van weduwe Van Klaveren. Volgens Hulsbosch was er ooit een timmerbedrijf gevestigd. ‘Mijn overgrootvader had een boerderij op de plaats van het oude postkantoor; waar nu De Madelief wordt gebouwd.
Zijn zoon vestigde zich in de Kanaalstraat, het gedeelte dat vroeger Broek Steeg werd genoemd.
Het complex omvat onder meer een zomer- en wintergedeelte, hooiberg, karnruimte en wagenschuur. De koeienstal bevond zich in de winterboerderij, dat aan de voorzijde een woonhuis kende. Tot 1984 woonden hier twee tantes van Hulsbosch. Zelf woonde hij met zijn ouders en de rest van de familie in de zomerboerderij, waar thans Vrouw Holle in is gevestigd.
De melkwinkel bevond zich hier ook; de toegang was rechts aan de zijkant. Een paar oude melkbussen zijn nog stille getuigen. In de karnruimte aan de voorzijde, met rieten dak, duwde een paard de karnstok voort.
Het achtergedeelte, met hooiberg, wagenschuur en opstallen, is onlangs verkocht aan Bouwbedrijf Castien, dat hiervoor bouwplannen heeft.

Verandering
‘Ten tijde van mijn grootvader was de boerderij een melkveebedrijf. Hierin kwam verandering, toen mijn vader, Jaap Hulsbosch, in het kader van saneringswetgeving, een keuze moest maken: veebedrijf of melkhandel. Het feit dat er steeds minder grasland in de directe nabijheid voorhanden was om de koeien te laten grazen, gaf de doorslag om verder te gaan als melkhandel. Tot 1970 heeft mijn vader – aanvankelijk met paard en wagen, later met een elektrische melkwagen – menig Lisser in de wijk van melk en melkproducten voorzien. Zeven dagen in de week, dus ook op zondag, gebeurde het dat iemand achterom nog even wat melk kwam halen.’

Copyright © 2007 Vereniging Oud Lisse

‘Ze hadden onderduikers op de zolder van hun kaaspakhuis’

 

DOOR WILMA VAN VELZEN

Deel 6 – Hart voor Historie: Grachtweg 1a
Uit het Witte Weekblad van 22 augustus 2007

De Grachtweg in 1885, gezien vanuit het oosten. Links Grachtweg 1a. (Foto: archief VOL)

LISSE – Grachtweg la is te typeren als een pand dat er dankzij particulier initiatief nog staat. De huidige bewoners, Erik Plantenberg en zijn gezin, zijn erin geslaagd het voormalige kaaspakhuis van bouwval te redden. De geschiedenis van Grachtweg la gaat terug tot de zestiende eeuw. Het pand is waarschijnlijk rond 1743 gebouwd door ene Warbout Jurriaanse Vreeburg, ter vervanging van een tot woonhuis omgebouwde schuur.
Plantenberg vertelt, dat zijn woning veel bewoners heeft gekend: ‘Een van hen was Pieter Hendrik Koppenschaar, die hier met zijn gezin leefde. In de gemeentelijke archieven heeft de Lisser historicus Rob Pex kunnen achterhalen, dat deze man in 1838 door burgemeester en wethouders werd aangesteld als bode, aanplakker en omroeper. Een fragment van een affiche uit die periode heb ik tussen de balken aangetroffen. Mogelijk was dit door Koppenschaar in een kier gestopt om de tocht te weren. Uiteraard heb ik het bewaard.’

Kaasstellingen
Rond 1907 komt het pand in bezit van Cornelis Langeveld. Deze richt het woonhuis in als kaaspakhuis. Plantenberg weet nog goed dat, toen hij het pand in 1986 kocht, de kaasstellingen nog aanwezig waren. ‘In het souterrain, waar onze keuken een plekje heeft gevonden, werden de kazen geschraapt. Daarachter bevond zich een geisoleerde ruimte voor het koel houden van de boter. Het naastgelegen pand, waarin thans makelaar Chantal Lefeber is gevestigd, bood ruimte aan een kaaswinkel. Tot het eind van de negentiende eeuw werd het kaasbedrijf voortgezet door Jaap en Theo Langeveld, de jongere generatie. Dit waren overigens twee heldhaftige heren. In de oorlog hadden ze onderduikers op de zolder van hun kaaspakhuis. Nota bene direct onder de neus van de Duitsers, die zich een hoofdkwartier hadden verschaft in de tegenover gelegen oude pastorie!’
Maar Grachtweg la kent meer geheimen. Voor het creëren van meer ruimte besloot Plantenberg, nadat hij bet bestaande gedeelte had gerestaureerd, in dezelfde bouwstijl achter het woonhuis een deel bij te bouwen van oude bouwmaterialen, die hijzelf bijeen had gescharreld. Bij het graven, dat eraan vooraf ging, stuitte hij op de oude beerput. Hierin trof de huidige eigenaar diverse pijpen en scherven van aardewerk en glas aan. Archeologisch onderzoek wees later uit, dat het merendeel van de vondsten afkomstig was uit de vijftiende en zestiende eeuw.

Sluikbegraving
Korte tijd daarna deed Plantenberg opnieuw een vondst, maar deze was luguber. Hij stuitte op een skelet. Als voormalig fysiotherapeut herkende hij hierin menselijke resten. Nader onderzoek wees uit, dat het hier een zogenaamde sluikbegraving betrof van nog voor de Wet op de lijkbezorging. In de zestiende eeuw was het niet ongebruikelijk dat mensen die geen geld hadden op eigen erf werden begraven. Een kerkelijke begraving was dan te duur. Evengoed kan het een zelfmoord of een niet-christen betreffen, omdat deze doden niet mochten werden begraven in ‘gewijde’ grond. Hoewel Plantenberg het graag had gewild, hebben onderzoekers het ware verhaal achter de sluikbegraving niet kunnen achterhalen.

Copyright © 2007 Vereniging Oud Lisse

De buitenplaats Voorburg

Langs de Leidsevaart richting Hillegom aan de noordwestkant lag buitenplaats Voorburg. Het bestond reeds in 1735. Voor 1789 was het al gesloopt.

Door R. J. Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 6 nummer 3, juli 2007

Inleiding.

Dit jaar is het 350 jaar geleden dat de trekvaart tussen Haarlem en Leiden werd aangelegd. Over de geschiedenis ervan kan men uitgebreid lezen in het onlangs verschenen boek “Blauwe ader in de Bollenstreek”. Wij willen hier echter stil staan bij een buiten dat op Lisses grondgebied was gelegen en wel op de noordwesthoek van de Delfweg en de Leidsevaart. De naam van de buitenplaats was Voorburg.

Gunstige ligging

Er bevonden zich meerdere buitens langs de Leidsevaart. In Noordwijkerhout was de buitenplaats Sixenburg gelegen, alsook Duin en Dal. De plek was handig gekozen: over de Leidsevaart konden immers goederen worden vervoerd wanneer men ’s zomers zich vanuit de stad op het platteland vestigde op zijn of haar buiten. Bovendien was Voorburg ook nog eens aan de Delfweg gelegen.

Hendrik de Meyer

Voorburg bestond reeds in 1735. In dat jaar ging de eigenaar ervan, Hendrik de Meyer, tot publieke verkoop over. Het wordt dan omschreven als “de vermaarde hofstede en buitenplaats Voorburg aan de Trekweg bij Half wegen met een aanzienlijk speelhuis en koepel met lood gedekt, een nieuwe paardestal voor zes paarden, een nieuw Hooihuis, achter in den boomgaard een prieel, alsook een vruchtdragende boomgaard ende moestuin, een visvijver, alsmede modieuze behangen kamers, ook een pomp en regenbak, twee stenen pilaren met ijzer hek, alles commode (gemakkelijk in het gebruik) en nieuw “. Nieuwe eigenaar werd de Amsterdamse vrijgezel Nicolaas Witsen (1709-1780).

Lisser Arcadia

Over Voorburg dicht Jan de Graaff in zijn Lisser Arcadia (1771) als volgt:

Ik ga bezien het lieflijk Half wegen, Daar het kanaal bij heen stroomt en gelegen Voor de reizenaar die elders henen wil. Zeer dienstig, wijl ’t vaartuig nooit is stil. Daar de hofstee Voorburg nu is bij gelegen, Daar ’t vruchtrijk hof omsingeld allerwegen, Is vol van vreugd met stroom en bron en plas, Niet misgedeeld, omheind met klavergras. Beminnelijk oord, wiens fraaiheid niet te melden Is….

Uit dat “stroom en bron en plas ” kunnen we afleiden dat er in de tuinen, naast oude kavelsloten, waarschijnlijk ook waterwerken aanwezig waren. Mogelijk één of meerdere fonteinen. Bovendien slaat de vermelding “vruchtrijk hof” op meerdere boomgaarden met vruchtdragende bomen. Verder moet er een enkele moestuin aanwezig zijn geweest, terwijl in één van de boomgaarden zich een prieel bevond, volgens de beschrijving van de buitenplaats uit 1735.          Inn deze periode (1771) begonnen echter langzaam maar zeker de zogenaamde Engelse Tuinen in de mode te komen, die een meer parkachtige landschapsstijl voor ogen stonden. Voor vele buitenplaatseigenaren ging dit laatste wat al te ver en dus komen we rond 1771 nog heel wat formeel aangelegde tuinen tegen.

Einde van Voorburg

Toen Witsen in 1780 overleed werd er een uitgebreide boedelinventaris opgesteld, waarna de erfgenamen Voorburg voor f 8100 verkochten aan Egbert Bosch, eveneens afkomstig uit Amsterdam en aldaar woonachtig aan de Keizersgracht. Hij was dus zeker niet onbemiddeld! Toch heeft hij maar kort van zijn bezit genoten, want reeds acht jaar later kwam hij te overlijden. Ook nu werd weer een inventaris opgemaakt. Het buiten werd geschat op f4000 en de bijbehorende landerijen op f 1000. Het bezit was dus in korte tijd aanzienlijk in waarde gedaald. Als koper trad op Geerlof de Waal, gehuwd met Geertruy de Graaf. Hij was zijn zwager als herbergier op Halfweg opgevolgd. Dit betekende het einde van Voorburg. Vóór 30 oktober 1788 was het buiten reeds gesloopt. Toen Samuel Ireland Halfweg in 1789 bezocht repte hij met geen woord over Voorburg.

Correctie artikel “De buitenplaats Voorburg” (juli nieuwsblad)

In het vorige nummer van ons nieuwsblad heb ik een artikel geplaatst betreffende de tamelijk onbekende buitenplaats Voorburg bij Halfweg. In mijn enthousiasme plaatste ik daarbij een aquarel afkomstig uit de Kennemeratlas in het Noord-Hollands Archief. Men ziet daarop afgebeeld een vaart met daarlangs een weg met geboomte aan weerszijden. Rechts is duidelijk een speelhuis te zien, dus een klein gebouwtje van één woonlaag, waarin men wat kon drinken met bekenden of familie, en die meestal deel uitmaakte van een buitenplaats. Het kan hier, zo is mij uit diverse reacties gebleken, echter niet om het buiten Voorburg gaan. Aan deze kant van de Leidsevaart liep namelijk een jaagpad. Deze moest aan de zijde van de trekvaart bomenvrij zijn, daar anders het paard de schuit niet kon trekken. Op de bewuste aquarel zijn echter duidelijk bomen te zien. Het gaat hier dus vermoedelijk om een heel andere locatie dan ik aanvankelijk gedacht had. Het leek me juist om dit even recht te zetten. Met dank aan Brigitte Rink en Reg van Dommelen die me op het bovenstaande attent maakten.

RobPex

Restauratie torens aan westzijde van Kasteel Keukenhof

De meest rechtse toren is nu gerestaureerd. De perikelen rondom de verbouwing worden besproken. Er werden vele namen op oude lijsten of hout gevonden van rond 1800.

NIEUWSBLAD Jaargang 6 nummer 3, juli 2007

Door Ignis Maes en Arie in ’t Veld

Het vernieuwen van de dakbedekking van drie torens van Kasteel Keukenhof aan de westzijde is een klus die je niet even snel op een achternamiddag doet. Integendeel. Het is een arbeidsintensieve klus en bovendien gaat er het nodige papierwerk aan vooraf, want er moet eerst heel wat worden gerekend en getekend en bovendien moeten diverse instanties worden aangeschreven en moet er op hun goedkeuring worden gewacht. De restauratie van het dak van de eerste toren is inmiddels afgerond en Ignus Maes, bouwkundige en bestuurslid van de Stichting Kasteel Keukenhof vertelt daarover.

Afgerond

“Vorig jaar hebben we in het kader van de BRIM (Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten) een subsidieaanvraag gedaan t.b.v. de restauratie van de dakens van drie torens en die subsidieaanvraag is gehonoreerd. Dat betekent concreet dat we in de komende zes jaar de dakbedekking van de torens aan de westzijde van het kasteel gaan restaureren. En dat is bepaald geen overbodige luxe. Zo zijn twee torens van ruberoid singels als dakbedekking voorzien. Buiten het feit dat deze bedekking hier niet op z’ n plaats is, heeft het ruberoid ook negatieve invloeden op onder andere het zink en lood. Daar moet dus worden ingegrepen.”

Toren aan westgevel van Keukenhof tijdens de restauratie (foto Arie In’t Veld)

Maes constateert verheugd dat inmiddels het dak van de eerste toren is aangepakt en het karwei goed is geklaard. “De kop is er af en achteraf is het een grotere klus geweest dan we dachten, want tijdens het werk zijn we
op diverse dingen gestuit waarmee in het bestek niet of nauwelijks rekening was gehouden: in de restauratie heet dat een verborgen gebrek en we hebben hiermee ook eigenlijk geen rekening kunnen houden. Zo waren
de muurplaten, houten goten en geprofileerde neuslijsten slechter dan we dachten. Aan de andere kant was het dakbeschot weer beter. Meevallers waren er dus ook en al met al kunnen we stellen dat de restauratie redelijk volgens het beschikbare budget is gerealiseerd en dat het dak er zeker weer vijftig jaar tegen kan, wat ook een restauratie eis is.” De toren is opgeknapt door aannemersbedrijf Du Prie uit Leiden die op het
gebied van het restaureren van monumentale gebouwen zijn sporen ruimschoots heeft verdiend. “De Stichting Kasteel Keukenhof mag zich verheugen in een groot aantal vrijwilligers die alle mogelijke klussen
aanpakken, maar dit soort werk besteden we uit aan vakmensen.
Bovendien worden door de Monumentenzorg wat dat betreft ook de nodige eisen gesteld.”

Traditioneel

Dat nu de steigers zijn verwijderd en wordt gewacht op het aanpakken van de volgende toren heeft zo zijn reden. Maes: “In de periode dat er volop evenementen en manifestaties zijn willen we niet dat het gebouw constant in de steigers staat. Wat dat betreft ging het dit keer overigens maar net goed, want de weersomstandigheden zaten niet helemaal mee en er moesten zelfs fikse stormen worden getrotseerd. ” Maes vertelt dat het dak traditioneel is hersteld, hetgeen wil zeggen dat de oorspronkelijke leien zijn aangebracht. “Deze leien komen uit

het Franse Angers en zijn aangebracht in een zogenoemde “Maasdekking”. Bovendien werden nieuwe, overeenkomstig de bestaande, 40 ponds loden goten aangebracht hetgeen noodzakelijk was omdat de oude dakbedekking met ruberoid singels een stof afscheidden die het lood aantastte. Die leien zijn in de zestiger jaren aangebracht en waren eigenlijk een lapmiddel. Oorspronkelijke leien waren toen hoogstwaarschijnlijk te kostbaar en het dak moest toch waterdicht.”

Maes vertelt ook dat tijdens de restauratie men op wetenswaardige zaken stuitte. “De toren waarvan het dak nu is gerestaureerd moest eerst van een ingang worden voorzien. Eeuwenlang is er niets of niemand bovenin de torenspits geweest, want j e kon er niet komen. De dakkapelletjes zijn dan in feite ook pure sier maar verder nutteloos, want je kunt er niet door naar binnen of naar buiten. Ze dienen dus puur ter verfraaiing van het gevelaanzicht en een onderbreking van de drie dakvlakken.

Bij de dakkapel dat toegang geeft tot de torenzolder blijkt, dat hierbij het dakbeschot in het (korte) verleden ruw is verwijderd.

Men kan met redelijke zekerheid vaststellen, dat na de bouw van de toren in 1861/2 de torenzolder niet bereikbaar was en de drie dakkapellen puur voor verfraaiing zijn aangebracht. Het oog wil ook wat! In het boek “Keukenhof’ staan op bladzijde 163 twee foto’s uit 1913 met daarop de huidige entree. Aan de rechterzijde hiervan bevond zich aan de gevel ter hoogte van de eerste verdieping een opgehangen/geplaatste lantaarn met

glas in loodramen. Ook deze was ter verfraaiing van het geheel, want in het metselwerk erachter was géén opening aanwezig. De tekening met het wapen van de familie van Pallandt en van Lisse laat deze lantaarn op de eerste verdieping ook duidelijk zien. Waar staat die tekening in het boek Keukenhof?? Hulkenberg schrijft hierover; de bont beglaasde koekoek’ , die ‘ koud’ tegen de muur was aangebracht en geen enkele functie had, verdween toen. We weten dat het Huys Keukenhof in 1861/2 is verbouwd en zijn torens heeft gekregen om het uiterlijk tot Kasteel Keukenhof te laten worden en uitstralen. De (verdwenen) lantaarn en de dakkapellen

hebben daar destijds hun bijdrage toe geleverd.”

Namen

Maes vertelt dat bij het herstellen van de spanten, vloerbalken en blokkeels de ontdekking werd gedaan dat op vele spantbenen en korbeels met potlood namen staan geschreven. Maar ook data en zelfs de weersomstandigheid waaronder aan de toren is gebouwd. “Daar blijkt uit dat er door timmerlieden in 1864 aan deze kap met spanten is gewerkt en kun je concluderen dat er naast de al bekende startdatum van 1861/2 ook nog in 1864 aan deze toren is gebouwd. In latere jaren is er eveneens hersteld aan de toren, want er staan ook namen uit 1900 en 1918.” Maes vertelt verder dat men enkele bekende Lissese namen is tegengekomen en de gedachte gerechtvaardigd lijkt dat ook de plaatselijke aannemers met hun vaklieden aan het verfraaien van de van oorsprong rechthoekige buitenplaats naar kasteel hebben gewerkt. “De naam van Cornelis v.d. Zaal staat op z’n kop, dus hij heeft zijn naam geschreven toen het spant nog uit elkaar op de werkbank lag. Er hebben een Siem, Albert en Cornelis van de Zaal aan gewerkt. Van der Zaal had een aannemersbedrijf aan het Vierkant waar nu het museum de Zwarte Tulp is gevestigd. Ze bouwden en herstelden ook molens. (Bekend van het boek ‘In de schaduw der molenwieken’).

Sommige namen staan er twee keer op. Onder hen A. Molenaar. Wellicht is dat de Abraham Moolenaar (geb.19 december 1828) die op 35-jarige leeftijd aan de toren heeft gewerkt. Later (1870) begint hij een eigen aannemersbedrijf aan de Kanaalstraat. W.Dorrepaal schrijft in 1900 over koud, winderig weer. Op een strook voetlood bij de schoorsteen staan ook nog wat namen in het lood gekrast, waaronder D.Vink, J. Vink, Buckaert en Vermolen 7 april 1926.”

Vervolg

Du Prie heeft achter de dakkapellen het dakbeschot verwijderd om in de torenspits te kunnen en stuitte daarbij op een centimeters dikke laag dode vliegen en uitwerpselen van insecten. Ook bevind zich in het archief nog een leitje waaruit blijkt dat hier ooit de ‘Deutsche Leigesellen” hebben gewerkt. Eveneens in 1864. Kortom: het kasteel heeft nog altijd allerlei grote en kleine geheimen en het is natuurlijk altijd verrassend als zo’n geheim wordt ontsluierd.”

Komende vanaf de ingang van het terrein kan eenieder zien hoe fraai het dak van de meest rechtse toren (bij de Olifant’) is geworden. De leidekkers werkten van onderaf aan en hebben alle leien met behulp van zogenoemde leihaken keurig in het gelid vastgetimmerd. “Een keurig geheel in neo­gotische stijl, waarbij ook gedeeltelijk het lood van de pyronnen op de dakkapellen en nok is vernieuwd,” aldus Maes die blij is dat de restauratie is geslaagd, maar intussen ook al weer kijkt naar de volgende opdracht die voor de deur staat. Behalve het feit dat er nog twee torens gerestaureerd moeten worden, is ook de procedure in gang gezet om de schoorsteenkappen te vernieuwen.

Kasteel Keukenhof vanaf de westzijde gezien (foto Rob Kind)