Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners

2007 het Jaar van de Molen

De geschiedenis van de wipwatermolen begint vóór 1652. De gehele geschiedenis wordt besproken.

door R.J. Pex

Nieuwsblad Jaargang 6 nummer 2, april 2007

 

De wipwatermolen in de Lageveense Polder in 1970: ‘om duinwater te verwinnen’

In de Lageveense Polder, aan de overkant van de Leidsevaart, staat een wipwatermolen. Hij bevindt zich aan de spoorbaan, maar oorspronkelijk was hij gelegen aan de Leidsevaart. Onze verslaggever ontdekte dat er hier al een watermolen stond in 1650!

De wipwatermolen op een foto uit 1950.

De wipwatermolen maakt deel uit van het landgoed Wassergeest. In het boek Wassergeest te Lisse leest u meer over de geschiedenis van dit nog bestaande landgoed. Toen de Lageveense Polder in 1652 werd gesticht, bestond het molentje al. In die beginjaren van de polder ondervond men veel overlast van zogenaamd kwelwater wat vanuit het Keukenduin in de polder terechtkwam. Deze overlast was zodanig dat “de molen niet machtig is de landen behoorlijk boven het water te houden”. Een groot gedeelte van het jaar moest “de molen malen om het voorschreven duinwater te verwinnen”. Een en ander speelde zich reeds in 1652 af, zodat we kunnen aannemen dat de Lageveense Watermolen toen al bestond. Overigens is die wateroverlast nog lang zo gebleven.

Aanleg Leidsevaart, 1657

Vijf jaar later wordt de Leidsevaart aangelegd. Het jaar daarvoor – in 1656 – werden reeds de daartoe benodigde gronden onteigend. Van de te onteigenen percelen is toen ook een kaart vervaardigd. Zoals we zien bevond de molen – toen al een eenvoudige wipwatermolen – zich op perceel nummer 214 dat eigendom was van Gerrit Symonsz. De molen grensde aan een slootje dat langs de Vaert Weg liep. Het tracée van de nieuwe vaart is reeds aangegeven. Deze loopt oostelijk van laatstgenoemde weg en loopt dus dwars door het perceel waarop het molentje getekend staat. Deze zal na 1657, het jaar waarin de Leidsevaart gereedkwam, dan ook wel verplaatst zijn. Aan de overzijde van de Vaert Weg bevindt zich op het grondgebied van Noordwijkerhout ook een molen. Deze is nog steeds aanwezig.

Een nieuwe molen, 1815

Op 16 juni 1815 wordt er door de Lissese notaris Cramerus publiek verkocht “de Afbraak der Laage Veenschen Polders Watermolen” op verzoek van “Jan Warmerdam en Dirk van der Hulst, beiden woonende te Lisse, als Poldermeesteren des Lageveenschen Polders onder Lisse”. De totaalopbrengst bedraagt 130 gulden en 17 stuivers. Indien de molen niet tussentijds herbouwd is, heeft hij dus bestaan vanaf circa 1650 tot 1815, dus ongeveer 165 jaar. Er kwam een nieuwe wipwatermolen. Deze moest echter in 1842 weer verplaatst worden, toen de spoorweg werd aangelegd. En weer kwam de molen dus een stukje oostelijker te liggen, evenals in 1657.

Brand, 1890

In het Leidsch dagblad van 28 juli 1890 lezen we dat de molen in de Lageveense Polder in de brand was geraakt door de vonken van een passerende locomotief. Maar ook nu kwam er gewoon weer een nieuwe molen. Of dat de huidige bestaande molen is, of dat er na 1890 weer een nieuwe molen is gekomen is mij helaas niet bekend.

Geraadpleegde bronnen: Nationaal Archief, Notarieel Archief Lisse, inv.nr. 5347, akte 44. Akte van 16 juni 1815. A.M. Hulkenberg, Keukenhof, Hollandse Studiën 7 (Dordrecht 1975), p. 59.

Een eeuw sociale woningbouw in Lisse.

Woningbouwvereniging Trias viert jubileum

door Arie in ’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 6 nummer 2, april 2007

Dit jaar viert de woningbouwvereniging Trias het honderdjarige bestaan. Trias zelf bestaat nog slechts enkele jaren als het gevolg van een fusie tussen twee woningbouwverenigingen uit Lisse en een uit Voorhout. En van die drie verenigingen zou dit jaar de woningbouwvereniging Volksbelang uit Lisse het eeuwfeest vieren. Honderd jaar sociale woningbouw in Lisse. Trias zal dit jubileum op gepaste wijze vieren.

Irenestraat

Kijkend in de geschiedenisboeken van de vereniging wordt duidelijk dat Volksbelang werd opgericht in een tijd waarin het gros van de Lissese inwoners het bepaald niet breed had. Het was de tijd van lage weeklonen (minder dan tien gulden per week) en heel lange werkdagen. Van ’s morgens zes tot ’s avonds zeven uur en op zaterdag kon men ook nog eens een keertje aan de bak tot in de middag.
Huizen waren er in Lisse uiteraard wel maar niet al te veel en als we dan de kapitale villa’s langs de Heereweg maar even wegdenken, was het allemaal nog zeer eenvoudig ook. Dat allereenvoudigste was goed genoeg voor met name de bloemistknechts waaruit zo ongeveer heel werkend Lisse bestond, maar het bleek een hele klus om een dergelijke woning in bezit te krijgen.

Links de Irenestraat zoals Volksbelang die volbouwde voor de oorlog. Hier¬boven dezelfde Irenestraat als nieuw onderdeel van de complete, eigentijdse herbouw van de Lissese Vorstenwijk in 2005 tot heden.

Bekend is, dat menigeen in een schuur de nacht doorbracht of er zelfs totaal woonde. Het kon dan ook niet uitblijven dat in de rijen van de plaatselijke afdeling van de Volksbond eens nadrukkelijk over dit onderwerp werd gesproken en ziedaar, men boekte resultaten. Onder leiding van de geestelijk leider van de Volksbond en de heer H. v.d. Lans werd een oprichtingsvergadering gehouden en meldden zich gelijk al 26 mensen als lid van de nieuwe vereniging die Volksbelang ging heten. Een vereniging die weliswaar op Rooms-Katholieke leest was geschoeid, doch steeds voor alle gezindten bereikbaar is gebleken, wat het sociale karakter van deze vereniging weergeeft. Welnu, de vereniging was er in 1907, maar men had nog geen enkel huis om uit te delen. Zelfs nog geen plekje grond en geen enkele steen om de eerste arbeiderswoning te gaan bouwen. Er werd, voordat het uiteindelijk zover was, nog heel wat vergaderd. Na zo’ n dikke vijftig bestuursvergaderingen was het dan eindelijk zover: De woningbouwvereniging Volksbelang kreeg de kans om een aantal huizen voor haar wachtende leden te gaan bouwen. Wel was het toen inmiddels al 1914, dus zeven jaar na de oprichting en met gezwinde spoed ging men er tegenaan. 25 Woningen werden gebouwd in de Julianastraat, te weten de nummers 102 tot en met 124 en 103 tot en met 125. Woningen die in het kader van de grote vernieuwing van de Oranjebuurt inmiddels zijn gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw.

Huur per week f. 1,85

Voor de eerste 25 huizen van de vereniging kwamen ook de eerste 25 leden in aanmerking en dat gaf weinig moeilijkheden bij het verdelen. De oorspronkelijke huur bedroeg f. 1,85 per week die iets later werd verhoogd naar f. 2,10 per week. De huurpenningen werden wekelijks geïnd door de bestuursleden, die zo ongeveer alle voorkomende baantjes voor hun rekening namen. Een ander saillant detail uit die beginjaren is dat men de activiteiten startte op grond die voor twee kwartjes per vierkante meter van de hand ging. Dat is nu wel een beetje anders.

Groei

De woningbouwvereniging had spoedig de smaak te pakken en het voorbereiden en het bouwen van een tweede complex woningen liet niet meer zo lang op zich wachten. De groei kwam er in en in de jaren voorafgaande aan de tweede wereldbrand telde het woningbezit van de vereniging 140 huizen in een tijd dat er aan woningen geen gebrek meer was, maar wel aan geld om daar in te kunnen wonen en leven. De explosie in de woningbouw door en voor Volksbelang kwam echter in de na-oorlogse jaren.
Eerst werd de Koningstraat en omgeving gebouwd en vervolgens richtte men de blikken naar Meer en Duin zoals men de wijk toen noemde, maar die nu Meerzicht heet. De zeeheldenbuurt dus. Dat was in het begin van de zestiger jaren.
Daarna gebeurde er iets in Lisse dat veel stof deed opwaaien en heel wat discussies losmaakte: Volksbelang ging namelijk in de Poelpolder zo’n 550 flats bouwen en dat stapelen van die konijnenhokken wilde er bij de Lissers niet in. Dat dacht men tenminste, want binnen de kortste keren waren alle flats bewoond. En tot volle tevredenheid van de bewoners. Daarna volgde de wijk Meerenburgh waar de tweeduizendste woning van de vereniging een feit werd en na die tijd is er in Lisse nog heel veel meer aan de hand geweest op woningbouwgebied. In De Blinkerd, in het oude centrum, in de Poelpolder zuid en op wat losse plaatsen en natuurlijk recent in Vorstenhove zoals de Oranjebuurt inmiddels heet.

Gezinsbelang

Een andere speler op de markt van de sociale woningbouw kwam later dan Volksbelang aan de bak, maar was zeker zo actief. Dat was de woningbouwvereniging Het Gezinsbelang. Nadat Volksbelang uit de startblokken was gegaan bleek dat op een plekje grond buiten Lisse-dorp ook behoefte aan woonruimte was. In De Engel dus, op de grens van Lisse en Sassenheim en met van ouds af aan het stempel van: “Er tussen hangen”. Op 8 maart 1935 kwam daaraan wat de woningbouw betreft een einde. In het verenigingsgebouw De Beekbrug kwamen namelijk mensen uit De Engel bij elkaar om te horen wat de mogelijkheden zouden zijn voor het oprichten van een woningbouwvereniging. Het plan bleek goed aan te slaan, want het was die avond bijzonder druk in het verenigingsgebouw en de oprichting van “Het Gezinsbelang”‘ werd een feit.

Zeven jaar en vijftig bestuursvergaderingen na de oprichting van Volks¬belang konden de eerste 25 huizen worden gebouwd in de Julianastraat. In middels zijn deze huizen bijna een eeuw later alweer gesloopt in het kader van de vernieujwing van de Vorstenwijk.

De drang om zelf wat meer aan het bouwen van huizen te gaan doen kwam vooral doordat er op dat terrein in het gebied tussen Lisse en Sassenheim eigenlijk totaal niets gebeurde. Er werd weliswaar af en toe een huisje gebouwd, maar dat was bij lange na niet voldoende om het aantal woningzoekenden te huisvesten. En voor de Engelbewoners (Engelaars zeggen ze zelf…) restte er niet veel anders dan te verhuizen naar elders. Met pijn in het hart, want men vertrok niet graag uit de hechte woongemeenschap en als het maar enigszins mogelijk was, keerde men zo snel mogelijk weer naar de bakermat terug. Een goede basis voor een nieuwe woningbouwvereniging dus, die al snel na de oprichting de eerste bouwplannen ontwikkelde. Dat had tot gevolg dat reeds in 1937, dus twee jaar na de oprichting, de eerste huizen aan het Engelplein en de Nic. Damesstraat in gebruik genomen werden. 37 Stuks in totaal en dat was alvast een fors begin. Maar daar bleef het niet bij. Een volgende bouwstroom kwam op gang en ditmaal betrof het 32 huizen in het verlengde van de Nic. Damesstraat. Daarna moest men vijf jaar alle plannen in de kast leggen vanwege de oorlog, maar nauwelijks was die voorbij of in De Engel ging men er wat woningbouw betreft weer flink tegenaan. De J.C. de Haanstraat ontstond en er werd gebouwd op het Engelplein. Daarna volgde er nog 73 huizen en…. : plots bleek de koek voor wat de bouw in dit gebied betreft helemaal op te zijn. Het provinciebestuur nam namelijk de beslissing dat er in De Engel niet meer gebouwd mocht worden. Geheel tegen de zin van de oudere bestuursleden in, meldde de jeugd uit dat bestuur zich vervolgens bij burgemeester de Graaf om te praten over de bouwmogelijkheden in Lisse dorp. Ondanks de eerdere bestuurlijke tegenwerpingen werden de plannen doorgezet en werd de eerste steen gelegd voor huizen in de Evertszenstraat en de Van Speykstraat. Het Gezinsbelang was vanaf dat moment niet langer meer puur de woningbouwvereniging die zich alleen in De Engel druk bezig hield, maar was temidden van Lisse en de Lissers gekomen. En de Poelpolder werd ontsloten. Een groot gebied diende volgebouwd te worden en Het Gezinsbelang hielp daarin daadwerkelijk mee. De bouw van 44 woningen aan de Zwaluwstraat-Reigerstraat-Ooievaarstraat en Sperwerstraat werd gerealiseerd. Huizen die lang opvielen, maar dan helaas in negatieve zin, want het bleken huizen te zijn die ‘vraten’ aan de geldkist van de vereniging. Er werd vervolgens gebouwd rond het winkelcentrum Poelmarkt en in de componistenbuurt. Daarna werd het tijd om de oversteek naar Meerenburgh te maken. Voor Het Gezinsbelang betekende dat bouwen aan het Zuiderkruis en de Voerman en daarmee was de koek in dit gebied voor de vereniging op. Dat betekende echter geenszins dat Het Gezinsbelang stilletjes aan de kant ging zitten toekijken hoe de zaken zich verder zouden ontwikkelen. In De Engel werd een aanzienlijk deel van het oude huizenbestand gerenoveerd en dat ging op bijzonder degelijke wijze. Het Gezinsbelang bleek ook de aangewezen vereniging om Vreewijk, ofwel het ‘Peujepark’, onder handen te gaan nemen en ook in deze straat zowel als in Klein Vreewijk, verrezen aantrekkelijke huizen. Aan de Heereweg verrezen appartementen, alsook in Kanaalstraat tegenover de winkelgalerij De Heul en ook in de Blinkerd kreeg Het Gezinsbelang ruimte om te bouwen. Intussen werd tevens een prima eigen kantoor aan de Catharijnelaan gebouwd en wijdde het bestuur zich aan het bouwen in de Poelpolder zuid II nadat eerst het project Ter Beek was gerealiseerd. Daarmee was men dan (tegen alle verwachtingen in) toch weer terug vlakbij de bakermat van de vereniging in De Engel.

Op 17 februari 2000 werd een fusie tussen de drie woningbouwverenigingen (eentje uit Voorhout dus) een feit en ontstond Trias Woondiensten. De vereniging heeft nu een bezit van rond de 3400 woningen waarvan 659 in Voorhout. Een van de grootste projecten van de laatste tijd is ongetwijfeld de renovatie van de Oranjebuurt” in Lisse die gelijk werd omgedoopt in “Vorstenhove”. In de komende tijd wordt in Lisse het nodige op stapel gezet, zoals het bouwen in het plan ‘Geestwater’ in de Poelpolder. De vereniging wil daar van de ongeveer 300 te bouwen woningen 65 woningen in de sociale sector en 30 starterswoningen realiseren. Verder wordt bestudeerd of op de plek van het voormalige kantoor aan de Nassaustraat 20 sociale woningen en 20 koopwoningen gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast zal van een aantal complexen worden bekeken of ze in de huidige markt nog aantrekkelijk genoeg zijn voor het doel waarvoor die woningen zijn gebouwd. Want dat het werk van verenigingen als Trias, ofwel het bouwen van woningen in de sociale sector, is nog bij lange na niet vervuld!

 

Bloemencorso 60 jaar jong: ‘DE REUSACHTIGE KLOMP ZAKTE SNEL IN ELKAAR’.

Rineke van Pijpen vertelt over haar deelname aan het eerste corso in 1947. Diverse anekdotes van vroeger worden besproken. 

Arie in ’t Veld

Nieuwsblad jaargang 6 nummer 2, april 2007

Op onze oproep de persoonlijke ervaringen te vertellen die men heeft gehad met en rond het Bloemencorso in vroeger tijden kwamen niet veel reacties binnen. Maar wel het verhaal van mevrouw Rineke van Pijpen-Snijders die over de deelname aan het eerste bloemencorso in 1947 vertelt.

“Het eerste bloemencorso werd door de meewerkende bedrijven zelf opgezet en gestoken. Ook de fa. J.W. de Gruyter, drukkerij van bijna alle bollenplaten voor de verschillende bollenfirma’s en toentertijd gevestigd aan de Hoofdstraat in Sassenheim, deed mee. Mijn vader, W.R. Snijders, was daar typograaf. Samen met het personeel en de leerlingen van mijn vader werd besloten om een levensgrote klomp te maken van hyacintennagels. Er werd op een platte kar een houten(!) raamwerk gemaakt. Daar overheen werd van kippengaas de vorm van een klomp aangebracht die vervolgens met bloemen werd bedekt. Ik weet niet meer of de hele hyacint werd gebruikt of alleen de nagels. Het was een prachtig bouwwerk geworden en men was er dan ook reuze trots op. De klomp was namelijk het logo van Drukkerij de Gruyter en men wilde dat graag goed voor het voetlicht brengen.
Men had er bij dat eerste corso echter geen idee van dat die bloemen zo zwaar waren. Al na korte tijd begon de hele boel in te zakken, het kippengaas gaf weinig steun en er was bijna geen klomp meer in te herkennen. Wat te doen? Goede raad was duur. Maar de oplossing kwam er wel.
Alle medewerkers die niet al te dik en stijf waren werden als men langs reed uit het kijkerspubliek geplukt en iedereen moest helpen om onder de klomp binnen het houten raamwerk de klomp zo goed mogelijk omhoog te houden. Dat lukte maar ten dele en iedereen was kapot, toen men er eindelijk weer onderuit mocht. Ik denk dat dit de enige keer is geweest dat men kippengaas heeft gebruikt, want ook de wagen van de fa. Tissing uit Lisse zakte volgens mijn man in elkaar. Maar al doende leert men en de volgende corso’s werden al veel mooier en beter, zoals iedereen in de volgende jaren kon zien!”

Praalwagens leeggeplunderd

Bekend in corsokringen is het verhaal van de oude garde die het nog meemaakte dat er eind jaren zeventig en begin jaren tachtig jaarlijks enkele praalwagens naar Göteborg in Zweden gingen om daar een zegerit te maken. Het publiek was steeds zeer enthousiast en hoe blij men was met bloemen uit Holland bleek als de praalwagens bij de finish waren: de achterkanten waren dan namelijk nagenoeg leeggeplunderd! En veel hilariteit na aanvankelijk grote schrik was er in een bepaald jaar ook, toen tijdens de rit bleek dat een van de praalwagens een straat niet kon indraaien. Steken dus met dat gevaarte. Dat ging goed totdat en enorm gerinkel duidelijk maakte dat er iets helemaal mis was. En inderdaad, de praalwagen was achteruit een etalage binnengereden!

Tweemaal door de streek

In vroeger jaren reed het corso tweemaal op een dag door de streek. Heen en terug dus. Het vertrekpunt was de Bernardus in Sassenheim en de finish in Bennebroek. ’s Morgens heen en ‘middags terug. In de streek was het als gevolg daarvan de hele dag en drukte van jewelste, want niemand ging naar huis voordat ook die tweede rit was bekeken. Vermoeiend waren die dagen voor alle betrokkenen en niet in het minst voor de muziekverenigingen die tweemaal aan de bak moesten. Zo vertrokken de Lissese muzikanten ’s morgens te voet naar Rehobôth aan de Achterweg (nu het gemeentehuis) om van daaruit naar de Engelenbrug te marcheren waar men in het corso werd gevoegd. Vervolgens werd gemarcheerd naar de steenfabriek en toog men daarna te voet naar huis om het geteisterde lijf wat rust te geven. Na enkele uren moest men echter weer op pad richting steenfabriek om van de partij te zijn bij de terugrit van het corso. De route richting De Engel werd vervolgens gelopen en daarna zo spoedig mogelijk weer richting Rehobôth en vervolgens naar huis. Dan had je wel even genoeg bloemencorso, publiek en bollenstreek gezien…….

 

Landgoed Meerenburgh: genen geringen luister

Matheus Brouerius van Nidik en Isaac le Long schreven over Lisse in het Kabinet van Nederlandsche en Kleefse Oudheden uit 1792 over Lisse. In deze aflevering van ‘Lisse Toen’ beschrijven zij Landgoed Meerenburgh, gebouwd in 1638.

door Arie in ’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 6 nummer 1, januari 2007

We volgen nog altijd het wedervaren van Mattheus Brouerius van Nidik, R.G. en Isaac le Long op de voet. Zij schreven over Lisse het nodige in het “Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Oudheden” uit 1792. Na vastgesteld te hebben dat Lisse in 1460 “Eene kapelle” had en vervolgens uitgebreid zowel de kerkelijke als “wereldlijke” besturing is uitgelegd, komt het tweetal te spreken over Meerenburgh.

Nu een woonwijk, doch in vroeger jaren een landgoed. De scribenten: “Het huis Meerenburg strekt deze heerlijkheid tot genen geringen luister. Het werd in de jare 1638 door Jonkheer Albrecht van Wassenaar, Heer van Alkemade gebouwd. Dit huis heeft het recht van visserij uit het meer, tot aan de Lisserbrug, en is gelegen tusschen den Geerit-Aven-weg, het Leidsche meer, het dorp Lis en den Heerenweg. Het heeft eenen schonen lommerlijke plantaanzijde, gadeloze uitzichten over het meer, over de omliggende landen en konijnrijke duinen, en is door den konstenaar H. de Leth, in het laatste deel van zijn zegepralend Kennemerland,in het koper afgebeeld, en aldaar breedvoerig beschreven. De stichter, die, gelijk wij zoo even gemeld hebben, de heer van Alkemade was, had ten vader Jan van Duivenvoorde, heer van Warmond, van der Woude en van Alkemade, Houtvester, en in later tijd Admiraal van Holland; zijnde moeder was Odilia van Valkenaar. In het jaar 1666, is dit huis bezeten geweest door Jonkheer Gerard van Wassenaar, heer van Alkemade, oudsten zoon van voorgemelden Jonkheer Albrecht en van vrouwe Kornelia Buitenweg, vader van der Heer Thomas Walrave van Wassenaar, Heer van Alkemade, welke het in later tijd, na het overlijden van Albrecht, in eigendom gehad heeft.”
Zo, en dan bent u weer helemaal bij waar het de bewoners van het landgoed Meerenburgh betreft.

Het vroegere Landhuis Meerenburgh

Copyright © 2007 Vereniging Oud Lisse

 

Bert Kölker uit Lisse laat de stenen spreken

Bert Kölker heeft heel veel gevelstenen gevonden in Lisse. Hij heeft hele fotoplakboeken vol met foto’s en aantekeningen. Hij hoopt op iemand,die met hem mee wil zoeken en fotograferen. Zijn levensloop wordt beschreven.

door Arie in’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 6 nummer 1, januari 2007

Verzamelaar van gevel- en gedenkstenen

Bert Kölker uit Lisse is totaal verslingerd geraakt aan gevel- en gedenkstenen. Niet dat hij bij nacht en ontij stenen uit gevels staat te bikken. Hij beperkt zich tot het fotograferen van de stenen en gaat vervolgens op zoek naar de geschiedenis achter die stenen. Want elke officiële steen heeft een verhaal. Als die stenen konden spreken. 

Met binnen handbereik plakboeken vol foto’s en aantekeningen vertelt Kölker over zijn toch wel unieke liefhebberij. Uit het gesprek komt overigens naar voren dat hij ook bij het invullen van deze hobby zijn oorspronkelijke vak als archivaris niet heeft losgelaten en zelfs die kennis van zaken goed kan benutten om de feiten keurig te ordenen. De Lisser is zijn actieve archivarisjaren gestart in de gemeente Haastrecht waar hij gedurende zijn stagetijd 22 archieven onder handen nam en samenvoegde tot een kompleet geheel. Daarna ging hij werken in Stolwijk en vervolgens bij het Rijksarchief in Haarlem. In die tijd nam hij ook de inspectie waar en werd hij later inspecteur in een gebied met 96 gemeenten met drie archiefdiensten. Het werd zijn taak om al die archieven om te smeden tot 8 grote centrale archieven. Inmiddels loopt dat project al zo’n jaar of dertig en is nagenoeg afgerond. Het is alles bij elkaar slechts greep uit het veelomvattende werk dat Kölker op archiveringsgebied deed en nog doet. Maar het gaat ons nu om die stenen. Hoe kom je tot zoiets?

Ontdekkingen
Kölker: “Door allerlei omstandigheden had ik in de zomer van twee jaar geleden niet zoveel om handen en stapte op de fiets voor een ritje door Lisse. Op de een of andere manier viel op een bepaald moment m’n oog op een ingemetselde eerste steen en dat boeide me. Wat is het verhaal achter die steen? Hoeveel van die stenen zijn er eigenlijk alleen al in Lisse? En dat houdt je dan bezig. Ik ging door met zoeken en ontdekte de ene steen na de andere. Inmiddels zijn dat er zo’n tweehonderd. Niet alleen gedenk- en eerste stenen overigens, maar ook gevelstenen.
Bij die gevelstenen valt op dat er vaak namen van vrouwen worden gebruikt, zoals Catharina, Johanna en Gerarda. En oorspronkelijke huisnamen zoals ‘De Wijde Blick” natuurlijk, waar men trouwens niet zo’n wijds uitzicht meer heeft. Achter alle gevel- en gedenkstenen gaan verhalen schuil en die probeer ik zo veel mogelijk te achterhalen. Soms lukt dat, soms ook niet en in een enkel geval laat het verhaal zich raden.

Welkom: twee stenen
Zoals bijvoorbeeld het geval is bij het gebouw van het danscentrum Welkom aan de Bondsraat. Het voormalige patronaatsgebouw. Als je bij de voordeur arriveert zie je aan je rechterhand de eerste steen die op 6 maart 1918 is gelegd door pastoor H. Thomann. Maar als je je omdraait, blijkt er aan de andere kant van die entree nog een steen te zitten. Dat is de steen (de tweede steen zoals erop wordt vermeld) die diezelfde dag werd gelegd door kapelaan B. Lasance. Die stond dus in de rangorde op een iets lagere trede.

 

Tekening van huize Uitermeer met de gevelsteen, die later in de school aan de Fazantstraat werd bevestigd.

Aansprekend is tevens de steen die bij de Frederik’s Hof bij kasteel Keukenhof in de muur is gemetseld. Met het wapen van Leiden, afkomstig van Halfweg op de plek waar de trekpaarden werden gewisseld. Inmiddels is een nieuwe steen in het looppad opgenomen ter gelegenheid van de restauratie van de tuin.

Meer
Bladerend door de boeken toont Kölker de ene afbeelding met beschrijving na de andere. Die van het Hofje aan de Prinsessestraat bijvoorbeeld. “Dat was even zoeken, want het ding zat achter de begroeiing verscholen. De allereerste datum in steen gegraveerd die ik tot op heden heb ontdekt stamt uit 1592 en bevindt zich in de triomfboog bij de Nederlandse Hervormde kerk aan het Vierkant, ingemetseld na de eerste grote restauratie na de Spaanse verwoesting in de zeventiger jaren van die eeuw.”
“Een van de nieuwste stenen is eveneens een qua tekst afwijkende steen die is ingemetseld in het pand van Hoogeveen staalconstructie op het bedrijventerrein Meer en Duin. Het betreft hier namelijk niet de eerste, maar de laatste steen.”
In en rond het winkelcentrum Blokhuis ontdekte Kölker zo’n vijf stenen die direct betrekking hebben op de realisatie van het winkelcentrum.
En je raakt er wel eens eentje kwijt. “Inderdaad, zoals de herdenkingssteen die in de molen op Keukenhof was gezet ter herinnering aan het feit dat die molen door de Holland Amerika Lijn aan Keukenhof was geschonken. Bij de restauratie van die molen is de steen kapot gevallen en uiteindelijk blijkt dat het ding is weggegooid. Mij is toegezegd dat wordt bekeken of er een nieuwe steen komt.”

Twee jaartallen op een steen
Druk verder bladerend komt de stenenvorser ook met het fenomeen dat aan de voorzijde van hal 1 van de voormalige veiling Hobaho het jaartal 1922 in een steen is opgenomen en aan de achterzijde het jaartal 1928. “Dat zal waarschijnlijk te maken hebben met verbouwingen en uitbreidingen.”
Nieuw in diezelfde regio is de steen van het appartementengebouw ‘Amiant’ en opvallend noemt Kölker het, dat in een grote renovatie- en nieuwbouwwijk als Vorstenhove geen enkele steenlegging heeft plaatsgevonden. En dat staat dan in schril contrast met wat de vroegere plaatselijke woningbouwverenigingen met verve deden, want in bijna elk complex van de voormalige verenigingen Volksbelang en Het Gezinsbelang is een herdenkingssteen te vinden.
Nieuw is wel de steen die is gemetseld in de nieuwbouw van Tibboel aan de Grachtweg. Een mooie steen volgens Kölker die zoetjesaan wel als deskundig mag worden beschouwd.
“En erg origineel is ook de steen die is ingemetseld in de boerderij van Horsman aan het Lange Rack. Dat is de steen van boer Langeveld en daar staat op te lezen: 1818 den 4e maand, 4de dage eers gelegen. G. Langeveld. Daar zou je uit kunnen opmaken dat G. Langeveld op 4 april 1818 de eerste steen heeft gelegd.

Tips
Uiteraard tracht Kölker zijn verzameling up tot date te houden. Hij is er van overtuigd dat er in Lisse nog talloze eerste en gedenkstenen niet door hem ontdekt zijn. Waaronder stenen in gebouwen. Een zo’n steen bevindt zich in de kerk van de H.H. Engelbewaarders. Zelfs de mensen die daar jarenlang de kerkdiensten hebben geleid, wisten van het bestaan van die steen niet af, terwijl ze er zo ongeveer bovenop stonden. Het probleem voor Kölker is dat de steen voor zijn fotografische apparatuur onbereikbaar is. Hij hoopt dan ook dat iemand het wel voor elkaar krijgt die steen te fotograferen. “Maar er zijn er beslist nog meer. Stenen op voor het oog verborgen plekjes. Graag zou ik met mensen in contact komen die me wat dat betreft op weg kunnen helpen. Mijn telefoonnummer is 0252-415610.”

Steengoed boek
Op de vraag of we in Lisse het uitkomen van een “stenenboek” of een “Steengoed Boek” tegemoet kunnen zien blijft Kölker het antwoord schuldig. “Ik bepaal me er voorlopig toe om zoveel mogelijk gevel- en herdenkingsstenen van Lisse in beeld te brengen en vast te leggen. Ik ben er van overtuigd dat je hiermee een stukje van de bouwkundige geschiedenis van ons dorp boven tafel haalt, maar ook de geschiedenis van mensen die in Lisse gewoond hebben Of daaruit een boek kan en zal ontstaan zal de tijd ons leren.”

Copyright © 2007 Vereniging Oud Lisse

Het verloren schaap (1847)

In deel 6 van de politierapporten gaan we het hebben over Jan Raimond Affourit. Hij woonde op Grotenhof, later aan de Grachtweg. Veldwachter Wijting meldt, dat er een schaap van Affourit kwijt is. De ingewanden, botten en de vacht met blauwe verf werd gevonden. D dader niet.

door R.J. Pex

INHOUD Jaargang 6 nummer 1, januari 2007

Uit het politierapport van Lisse, deel 6

In deze aflevering uit de politierapporten gaan we het hebben over Jan Raimond Affourtit. Jan was in 1798 in Lisse geboren als zoon van Raimond Christiaan, bloembollenkweker- en handelaar van beroep. Zijn vader woonde als zodanig sinds 1802 op Grotenhof aan de Achterweg, waar hij zijn bedrijf heeft gehad tot zijn dood in 1858.

Toen in 1813 de kanonnen bulderden rond de stad Leipzig was Raimond Christiaan juist bezig zijn bloembollen aan de man te brengen.

Hij verhandelde namelijk al veel in Duitsland in deze pionierstijd van de bloembollenhandel.
We hadden het echter over Jan Raimond. Hij trad niet helemaal in de voetsporen van zijn vader. Hij koos namelijk voor het boerenbestaan.

Dat hij echter een boer was met het nodige geld op zak, blijkt wel uit het feit dat hij in het bevolkingsregister van 1840/1850 staat genoteerd als rentenier. Hij boerde dus goed of had al het een en ander meegekregen van zijn vader, de succesvolle bloembollenhandelaar. Dat laatste kan mogelijk bij zijn huwelijk gebeurd zijn, rond 1824. Toen kwam namelijk zijn eerste zoon ter wereld, Christiaan, gevolgd door Marinus en Cornelia Suzanna. Alledrie zagen in Leiden het levenslicht. Rond 1835 is Jan Raimond met zijn vrouw Geertrui Tacke verhuisd naar Lisse. Hij ging wonen aan de Grachtweg, nabij de huidige Kapelstraat (toen nog een steegje) en kocht hier een huis met wat landerijen. Op de landerijen had hij onder meer schapen lopen.

Er is een schaap zoek…
Op 18 januari 1847 rapporteert de veldwachter, P.J. Wijting, dat “des nachts uit de weide van den heer J.R. Affourtit een schaap was vermist geraakt uit eene kudde van 70 schapen”. Later was Leendert Kranenburg, knecht bij de heer Affourtit, gaan zoeken. Hij ging helemaal tot aan de heul (een duiker) in de Broekweg (nu de Kanaalstraat), net voorbij de molen, en vond daar een zak. We lezen: “Dat deze (=Leendert Kranenburg) dien zak bevoelt had en meende dat het schaap daar in zat”. Kranenburg liet de zak liggen en ging onmiddellijk rapport uitbrengen aan de veldwachter en – ongetwijfeld – ook aan de heer Affourtit. Zo begaven de veldwachter, de burgemeester en Leendert Kranenburg (en Affourtit?) zich naar de heul.

Een bizarre vondst
Het politierapport: “…en dien zak daar uit hebbende doen halen, is daarin bevonden een vacht, een poot en eenig ingewand, edoch niets van het vleesch”. Hoe wisten ze dan dat het toch om het vermiste schaap ging? Welnu, een en ander bleek uit de vacht die blauw gemerkt was bij de hals. Alle schapen uit de genoemde kudde waren namelijk blauw gemerkt. Bovendien had men de poten van sommige schapen, om onbekende redenen, bekleed met een soort schoen. De drijver had echter de schoenen van het vermiste schaap verwijderd. De in de zak aangetroffen poot was inderdaad niet voorzien van een schoen.

Nader onderzoek
De vacht werd bij de heer Affourtit in bewaring gegeven, waarna de veldwachter “met den zak bij de een en de ander (is) rondgegaan of die erkend wierd, doch zonder dadelijk gevolg. En vernomen zijnde dat er sporen van bloed in een aangrenzend weiland aanwezig waren, is daarop inspectie genomen, maar hield hetzelve op een te onbestemd punt op om eenig stellig vermoeden te geven. Kunnende door den ontdekker der zak evenmin eenig vermoeden worden opgegeven”.

Conclusie
Het lijkt erop dat iemand in die bewuste maand januari van het jaar 1847 om alsnog onbekende redenen een schaap heeft meegenomen uit de kudde van de heer Affourtit. Geheel onopgemerkt kan dat echter niet gegaan zijn. Het is dan ook opmerkelijk dat er geen getuigen zijn van deze diefstal.

Aan de andere kant heeft een en ander zich afgespeeld op een vrij grote afstand van de toenmalige bebouwde kom van Lisse. Gaande over de Broekweg naar het Haarlemmermeer passeerde men het laatste huis ter hoogte van de Kapelstraat.

Bijbehorende afbeelding laat dat goed zien. Toen de dief het schaap eenmaal had uitgebeend, bleef er nog wat over: de vacht, een poot en wat ingewanden. Allemaal bewijsmateriaal waar hij zo spoedig mogelijk van af moest zien te komen. Uiteindelijk besloot de betreffende persoon ze in een zak te stoppen en deze te verbergen in de duiker onder de Broekweg. Het enige wat Jan Raimond Affourtit dus aan het verloren schaap overhield was de vacht.
Tot 1859 is Affourtit in Lisse aan de Grachtweg blijven wonen. Op 12 mei van laatstgenoemd jaar vertrok hij naar Bodegraven. Zijn vrouw was twee jaar eerder overleden. Zijn huis en landerijen had hij reeds in 1851 verkocht aan Johannes Pieter Munting. Tegenwoordig is Affourtit een naam die we niet meer tegen komen in Lisse. Alle leden van de familie zijn naar elders vertrokken.

Bronnen: GA Lisse, inv.nr. 1115 (politierapporten), Idem, bevolkingsregisters 1830-1860, Kadastrale gegevens per adres geordend door E. Vergunst. (Gemeentehuis Lisse, afd. Interne Zaken).

Op deze ansichtkaart uit 1909 zien we links van de molen de asschuur uit 1775 en rechts de bebouwing langs de Grachtweg. In de jaren veertig van de negentiende eeuw waren hier weilanden. (Ansicht collectie auteur)

Copyright © 2007 Vereniging Oud Lisse

Nieuwe R.K. scholen voor jongens en meisjes, een gesticht voor de ouden van dagen

Het Sint Agatha Gesticht, het Piusgesticht en diverse RK scholen werden begin 1900 gebouwd na de bouw van de kerk zelf

SCHEIDSPAAL HALFWEG LEIDEN – HAARLEM

In de berm van de Leidsevaart staat een eeuwenoude stenen paal halfweg tussen Leiden en Haarlem. Er stond een herberg waar ook de paarden werden verwisseld. In Halfweg stapten de reizigers even uit. De geschiedenis van de Trekvaart wordt besproken.

NIEUWSBLAD Jaargang 6 nummer 1, januari 2007

door Sjaak Smakman

Tot op de dag van vandaag markeert een eeuwenoude, in de berm van de Leidsevaart, det rekvaart, verscholen, stenen paal het punt halfweg tussen Leiden en Haarlem. Toen de trekschuit nog voer, stond hier een herberg waar ook de paarden werden gewisseld. De pleisterplaats was eigendom van de gemeente Haarlem. Eerst kortgeleden is dit stukje grond teruggegeven aan Lisse

De 39 kilometer lange trekvaart tussen Leiden en Haarlem werd in 1657 in een recordtijd gegraven. Al in 1640 had een aantal Leidse textielhandelaren een verzoek ingediend voor een directe verbinding over water met Haarlem. Tot 1656 kon de aanvraag worden tegengehouden, bang als de concurrentie was voor andere vormen van vervoer. Maar de trekvaart was vooral bedoeld voor passagiersvervoer.

Waarom was de trekschuit zo’n populair vervoermiddel? Dat had te maken met het comfort van deze vorm van vervoer. De schuit – een lange, smalle boot met kajuit waarin zo’n vijfendertig passagiers konden worden vervoerd – had een constante snelheid van 7 kilometer per uur. De zitplaatsen waren voorzien van kussens en een ijzeren pot met brandende turf zorgde voor wat warmte. Vrouwen konden hun stoofjes gebruiken en de mannen konden een pijpje opsteken. Gespuugd werd er in een gezamenlijk potje of kwispedoor, dat op een gemeenschappelijke tafel stond.

Dampige reizen

Er werd overigens stevig gerookt tijdens de reis, dus het moet een dampige atmosfeer zijn geweest in het ruim. Ter ventilatie zaten er vier raampjes in de roef, bij regen en wind afgedekt met zeildoek. De reis nam overdag zeven en ’s nachts negen uur in beslag en kostte, omstreeks 1750, zeventien stuivers.

Doordat bij iedere boerderij, bij elk dorp en iedere buitenplaats werd gestopt om passagiers in en uit te laten stappen of om goederen uit of in te laden, was deze vorm van vervoer niet altijd even efficiënt. Diligences en postkoetsen waren echter duurder en gingen minder frequent. En er waren ook nog weinig verharde wegen. Dat werd pas beter na 1806 tijdens de Franse bezetting, toen Lodewijk, de broer van Napoleon, tot koning van Holland werd benoemd. Iedereen lachte om zijn gevleugede woorden: ‘lek ben Konijn van Olland.

Halverwege lange trajecten werd even halt gehouden. De passagiers konden dan de stramme ledematen strekken, het gemak (toilet) bezoeken of een hapje eten. Dat deden ze op de route Haarlem-Leiden in Halfweg, een huisje dat vlak aan de vaart lag. Het is helaas is afgebroken.

ledere trekschuit had drie man personeel: een schipper, een knecht en een jagertje. Dit jagertje, een jong ventje, mende het trekpaard dat over het smalle j aagpad liep en de boot voort trok. Alleen wanneer de boot een brug naderde werd het paard losgekoppeld. De schipper boomde dan de schuit door de openstaande brug, waarna het paard aan de andere kant weer werd ingespannen.

Weilanden en duinen

Omstreeks 1750 ging de trekschuit om de twee uur. Om halfzeven ’s avonds vertrok de laatste boot. De reis was niet zo boeiend. Volgens de Engelse toerist avant la lettre Robert Cooper stonden er bijna geen buitenhuizen langs het traject, hooguit wat kalkovens. Daarna hoofdzakelijk lage weilanden met op de achtergrond de duinen. In de buurt van Haarlem werd het terrein weer wat hoger, maar door de rijen knotwilgen, elzen en beuken had je vanaf de trekvaart nauwelijks uitzicht.

Door verharding van de doorgaande wegen, de betere diligences, maar vooral door de komst van de spoorlijn in 1842 werd de trekschuitdienst steeds minder rendabel. Dat leidde in 1860 tot het opheffen ervan. In het topjaar 1677 werden 148.397 personen vervoerd. In 1811 waren het er 32.520 en in 1844 maakten slechts 5.128 personen gebruik van de trekschuit.

Jubileum in 2007

Volgend jaar bestaat de Trekvaart 350 jaar. Het Cultuur Historisch Genootschap Duin- en Bollenstreek werkt aan een boek en een expositie. Ook Uw vereniging wil samen met Museum de Zwarte Tulp een tentoonstelling inrichten. Er bestaan ook plannen om een oude trekschuit opnieuw te laten varen tussen Haarlem en Leiden.

De scheidspaal staat nabij Leidsevaart nr 29 en is geplaatst in 1820, omdat de in 1657 spe-ciaal geplante bomen om de plek te markeren waren verdwenen.

LISSESE ARCHITECT AAD PAARDEKOOPER SCHIEP VEEL MARKANTE GEBOUWEN

De Lissese architect Aad Paardekooper schiep veel markante gebouwen. Voor een deel van zijn creaties dreigt sloop. Paardekooper verleed in 1991.

NIEUWSBLAD Jaargang 5 nummer 4, oktober 2006

door Sjaak Smakman

‘Een gebouw moet kunnen sterven,’ zei de Lissese architect Aad Paardekooper ooit over de boerderij van Ruigrok aan de Kanaalstraat die plaats moest maken voor de nieuwbouw van audiocentrum Johanv an Steijn. Het lijkt nu echter ook te gaan gelden voor tal van zijn eigen scheppingen. De Mariakerk, de MVO Lucia, de CNB, de Don Boscoschool. Allemaal markante scheppingen van Paardekooper die op de nominatie staan voor gehele of gedeeltelijkesloop. Maar wie was Aad Paardekooper?

Jacoba van Beierenweg 136 oogt als het zoveelste bedrijf langs deze straat in Voorhout. Maar aan het eind van de oprijlaan is er plotseling een prachtig door bomen omzoomd binnenpleintje met een paar fraai gerestaureerde eeuwenoude panden. Hier woonde en werkte de bekende Lissese architect Aad Paardekooper vanaf 1978, nadat hij zijn zelf ontworpen woning aan de Laan van Rijckevorsel verliet.

Kees Morseveld, als 16-jarige begonnen bij het architectenbureau Paardenkooper en Barnhoorn, woont hier nog altijd. Hij herinnert zich nog hoe in 1972 zijn baas het oog had laten vallen op deze plek waarvan de gebouwen – of beter gezegd: de bouwvallen – ten prooi dreigden te vallen aan de slopershamer na het overlijden van de drie broers Warmerdam.

Belasting op lichtinval

Morsevelds huidige woning, een boerderij uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw, was toen weinig meer dan een stal annex garage met een dak van golfplaat. De ramen waren al ruim anderhalve eeuw eerder dichtgemetseld toen Lodewijk Napoleon een belasting op licht(inval) invoerde en de boer geen zin had om te betalen voor het daglicht van zijn beesten.

De Voorhoutse gemeenteraad vond de dood van de broers Warmerdam een mooie gelegenheid om alles te slopen. Slechts dankzij zijn goede relatie met de toenmalige burgemeester kon Paardekooper dat afwenden. Het werd een kostbare verbouwing: Paardekooper was immers een gesettelde architect en dat was voor Monumentenzorg een reden om de lat hoog te leggen bij de restauratie van wat uiteindelijk wél rijksmonumenten waren: eindelijk iemand die een échte restauratie kon betalen! Morseveld kreeg één van de twee woningen en heeft er nog altijd plezier van.

Gods schepping versterken

Zo succesvol als Paardekooper in die jaren was, zo moeizaam was zijn start. Geboren op 11 april 1918 als zoon van een timmermansbaas, zoals dat toen heette, volgde hij de HBS en ging hij in 1936 bouwkunde studeren aan de Technische Hogeschool in Delft. Die studie ging niet zonder hapering: Paardekooper weigerde in 1943 een ariërverklaring te ondertekenen en moest op last van de Duitsers derhalve stoppen met zijn studie. Pas in 1948 zou hij uiteindelijk afstuderen. Maar toen was hij al jaren aan het werk. In 1945 ging hij aan de slag bij het bureau Granpré-Moliere, een van zijn professoren die van enorme invloed was op zijn opvattingen over    , architectuur. ‘Hij was erg van hem onder de indruk en die colleges gaven hem al een soort voorraad: als ik later architect word, dan wil ik zó gaan bouwen’.

Granpré-Moliere was een bekeerde katholiek die, in de woorden van Morseveld, ‘zocht naar wegen om in de bouwkunst Gods schepping te versterken’. Heldere structuren van binnen- en buitenruimten, markante dakvormen en gebruik van ambachtelijke materialen als baksteen, hout, pannen en leien. Zo ontstond de zogeheten Delftse school, die weer sterk was geënt op de Bossche Kring van pater-architect Don van der Laan. ‘Veel collega’s van mij hadden het ook over de Roomse stijl’, zegt Morseveld.

Katholiek netwerk

In die begintijd ontmoette Paardekooper Kees Barnhoorn, die toen al ruim twintig jaar architect was in Lisse. Met de associatie met Barnhoorn in oktober 1946 in het Architectenbureau Paardekooper en Barnhoorn – gevestigd aan de Grachtweg 3 waar Barnhoorn toen woonde en zijn kantoor had – kreeg de katholieke Paardekooper meteen een groot netwerk. Een katholiek netwerk uiteraard, want, zo herinnert Morseveld zich, een katholieke ondernemer liet zijn gebouw ontwerpen en bouwen door geloofsgenoten. ‘Ik weet nog dat mijn vader regelmatig met een toeter door het dorp ging om acties van de middenstand aan te kondigen. Op een keer hielden ze ook een enquête met de vraag waarom mensen hun spullen kochten bij magazijn De Vlijt of bij Tissing. Daar stond dan in negen van de tien gevallen: omdat die van mijn geloof zijn. Zo was het in die tijd.’

Morseveld zelf kwam in 1946 in dienst van het bureau ‘als een jochie van 16 dat tekenen leuk vond’. Het echte vak leerde hij in de praktijk van Paardekooper. Een goede maar strenge leermeester die altijd afstand hield. ‘Het was altijd ‘u’ en ‘meneer Paardekooper’. Toen ik – en alléén ik – hem na zijn afscheid in 1981 Aad mocht noemen en zijn vrouw Ploon, was dat enorm wennen na veertig jaar’.

Bouwen zonder beperkingen

En het was hard werken – eerst aan de Grachtweg en van 1961 tot 1975 aan de Achterweg: van maandag tot en met vrijdag van acht tot vijf en op zaterdagmorgen van 9 tot 11. Een lichtpuntje waren weer de extra vrije dagen, want katholieken hadden in die tijd de nodige feestdagen en Barnhoorn was naast zijn werk ook kerkmeester. Allerzielen, Driekoningen, Maria Hemelvaart en het feest van Sint Agatha: dagen waarop het personeel wel naar kantoor moest komen om vervolgens gezamenlijk naar de kerk te gaan. Daarna hadden ze de rest van de dag vrij.

De jaren vijftig waren de grote jaren van Paardekooper. In die tijd zette hij de gebouwen neer waarmee zijn naam onlosmakelijk verbonden is. De Mariakerk aan de Nassaustraat was zijn grote trots, zegt Morseveld. Mede door de gulle giften van rijke bollenboeren hoefde hij zich geen beperkingen op te leggen en het resultaat is er naar: van de achthoekige rondo’s in het plafond tot aan het massieve siersmeedwerk en de (helaas ooit overgekalkte) schildering van Jezus Triomfator achter het altaar. Het metselwerk is markant. Er werd gemetseld in een zogeheten wild verband, waarbij vrij willekeurig halve stenen werden geplaatst om zo een onregelmatig patroon in de muren te krijgen. De speciaal gebakken baksteen was 5,5 centimeter hoog en tussen de rijen bakstenen moest precies 1,5 centimeter specie. Zo werd elke laag het heilige getal van 7 centimeter dik.

De hal vol klompen

Het gebouw van de Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentrale, CNB, aan de Grachtweg in Lisse. Het is een van Paardekoopers bekendste bouw¬werken. Wanneer de CNB in februari 2007 verhuist naar de nieuwbouw aan de Heereweg, wordt het de vraag of dit pand behouden kan blijven. (Foto HS)

Ook bij de bouw van het woonhuis van de toenmalige HBG-directeur Van Leeuwen – die erg onder de indruk was van de kantoren en hallen van wat toen de HBG was en later de CNB werd – aan de Noordwijkerhoutse Brink in 1959 kreeg Paardekooper de vrije hand en ook dat behoorde tot zijn favoriete werk. Woningen bouwde Paardekoper overigens relatief weinig. De stijl van de Delftse school leende zich door zijn karakter meer voor grote bouwwerken. ‘Paardekooper bouwde wel veel bollenschuren. Ik herinner me hoe regelmatig de hal vol stond met klompen. Maar als ze er een huis bij wilden hebben, gingen de opdrachtgevers vaak naar een andere architect. Dat vond Paardekoper overigens niet erg. Die bollenboeren wilden toch een huis met regenton en luikjes en zo’n piepend weerhaantje op het dak en dat soort huizen wilde Paardekooper ook helemaal niet bouwen.’ Toch staat er her en der wel wat: het hele Engelplein is van de hand van Paardekoper, evenals een rij woningen langs de Oranjelaan en de Koningstraat. Ook in zijn geboorteplaats Zoeterwoude heeft hij een aantal huisjes gebouwd. Maar het was lastig in die jaren vijftig. Veel materiaal was op de bon. In een huis mocht maar 6 kubieke meter hout worden gebruikt en dat valt niet mee in een bouwstijl waarvan onder meer brede houten kozijnen een kenmerk was. ‘We zaten vaak te knibbelen in de marges om binnen die grenzen te blijven’, weet Morseveld. ‘Maar uiteindelijk bouwden we daar voor gezinsbelang huizen met een woonkamer, een keuken, drie of vier slaapkamers, een zolder, een wc en een douche voor 12.000 gulden.’

Gasbeton als isolatie

In de jaren zestig kwam er een kentering. Nieuwe materialen, nieuwe tijden, nieuwe inzichten. Wie herkent in de in 1961 gebouwde en een paar jaar geleden gesloopte kantoorflat van Schulte en Lestraden aan de Sassenheimse Parklaan de hand van Paardekooper? Paardekooper werkte veel met het bedrijf samen. Het gasbeton werd uitgevonden en dat bleek uitstekend geschikt als isolerend bouwmateriaal. Schulte en Lestraden bedacht een systeem met ventilatoren waarmee je bollen naar wens kon drogen en koelen en gezamenlijk ontwierpen en bouwden ze veel bollenschuren waar dit nieuwe klimaatbeheersingssysteem werd toegepast. De ‘bunkerbouw’, zoals de Delftse school in de volksmond heette, raakte langzaam uit beeld. Bovendien was de bouw duur. Vooral de handgebakken bakstenen waren te duur, zegt Morseveld, ook al werd er op een gegeven een procédé uitgevonden waarbij de stenen fabrieksmatig(er) konden worden gemaakt.

Agathapark verbaasde

Desondanks keken Morseveld en de andere medewerkers wel even op toen Paardekooper met het ontwerp kwam van het Agathapark. Op de donkergekleurde baksteen na lijkt het in niets op de Delftse school. Maar het paste wel dat andere kenmerk van Paarekooper: ‘Hij was een hele goede trendvólger, geen trendsetter. Dat geldt voor al zijn bouwwerken. Hij is nooit een uitvinder van iets geweest. Toen ze in de jaren zeventig uitgekeken raakte op de kloosterbouw, schakelde hij heel gemakkelijk om naar iets anders. Toen hij met het Agathapark kwam, vonden wij het een hele rigoureuze overgang. Maar hij zelf zei: ik moet wel, want ze willen dat andere niet meer. En je moet niet vergeten dat het bureau in die tijd vijftien medewerkers telde en er moest wel brood op de plank komen. Bij middelgrote architectenbureaus is het altijd een kwestie van geven en nemen’.

Een echte Paardekooper

Paardekooper bouwde méér dat haaks stond op de Delftse school. Het winkelcentrum De Madelief, waar nu Horsman een geheel nieuw complex aan het optrekken is, was een schepping van hem. Hetzelfde geldt voor de opslagloods van Mijnders aan de Heereweg, waar nu de nieuwbouw van de CNB verrijst. En ook het pand van Johan van Steijn aan de Kanaalstraat pal naast het Hofje van Six is toch heus een echte Paardekooper.

In de latere jaren ging ging Paardekooper elke vrijdag naar Rotterdam, naar het Instituut Stad en Landschap, om daar werk van andere architecten te beoordelen. En daar, zo is de stellige overtuiging van Morseveld, is hij vanaf zijn zestigste gaan uitkijken naar een opvolger. ‘Hij had een behoorlijk inzicht in de capaciteiten van anderen en hij wilde als zijn opvolger iemand met dezelfde kwaliteit als hemzelf. Hij zocht niet naar een kloon van hemzelf, dat had trouwens ook niet gekund. Dat zijn opvolger veel moderner zou zijn dan hijzelf, vond hij ook niet erg, als hij maar kwaliteit had. We hebben wel een keer of vier iemand hier in Voorhout gehad die werd voorgesteld als een mogelijke opvolger.’

Die opvolger werd uiteindelijk Fons Verheijen, die in 1975 cum laude was afgestudeerd in Delft. Een totaal ander type dan Paardekooper. ‘Veel opener. Jong nog,’ herinnert Morseveld zich, ‘en bruisend. Het was meteen ‘je’ en ‘jij’ en ‘Fons’, ook met zijn vrouw, en er ontstond snel een band. Het was even wennen, maar het wende snel. En Fons was – en is – een originelere architect dan Paardekooper.’

Dat Verheijen de opvolger was en Paardekooper er mee wilde stoppen, bleek snel. De twee hebben maar drie jaar, van 1979 tot 1982, het bureau samen gerund. Verheijen is daarna nog jaren in Voorhout gebleven, maar verhuisde in 1990 naar Leiden. De tien bij twintig meter grote bollenschuur op nummer 136 die Paardekooper had gesloopt om op de fundamenten een geheel nieuw kantoor te bouwen, werd te klein. Ook Paardekooper bleef niet op het complex. Hij vertrok naar Oegstgeest, waar hij op 24 november 1991 overleed. Zijn weduwe overleed begin dit jaar, op 87-jarige leeftijd.

 

Opmerking in het volgende Nieuwsblad:

Architect Aad Paardekooper

Dit is de enige echte architect ir. A.H. J. (Aad) Paardekooper uit Lisse

In het artikel van Sjaak Smakman in het Nieuwsblad van oktober j.1. over architect Ir. A.H.J.Paardekooper zijn wat foutjes geslopen. Allereerst is de gepubliceerde foto niet van architect Paardekooper, maar van Henk Paardekooper, die secretaris was van de atletiekvereniging ‘De Spartaan’. De heer Morseveld dient te zijn de heer C. J.M.Mosseveld. Ik weet dit allemaal zo goed, omdat ik zo’n 17 jaar heb gewerkt bij Aad Paardekooper! Lisse, Ignus Maes

Karikatuur Aad Paardekooper

De op de voorpagina van het Nieuwsblad van oktober 2006 geplaatste karikatuur van architect Aad Paardekooper is niet in overeenstemming met wat de Vereniging Oud Lisse beoogt, namelijk waardering, aandacht en mogelijk behouden van Paardekoopers in Lisse gebouwde ontwerpen. Nergens staat de bronvermelding van deze karikatuur. Dan is het beter deze te plaatsen in zijn context. Lisse, Ignus Maes

Noot van redactie: In het colofon op pagina 3 staat vermeld: ‘Tekening cover: Piet Berrevoets’

Foto Aad Paardekooper

Met veelbelangstelling het nieuwe nummer van het nieuwsblad nr. 4 gelezen. Daar staat een artikel in over ir. Aad Paardekooper. De foto die erbij staat afgedrukt is volgens mij niet van ir. Aad Paardekooper, maar van Henk Paardekooper (oude-secretaris van de Spartaan). Is dat juist ? Lisse, Co Lieverse

Noot van de redactie: Dat is helaas juist.

Foto Aad Paardekooper

De foto bij het verhaal over architect Aad Paardekooper is niet van hem maar van Henk Paardekooper van de Spartaan, niet eens familie! Wat zullen de kinderen van Aad Paardekooper er wel niet van zeggen?

Lisse, Puck de Vroomen

Noot van de redactie: Cees en Vincent zullen zeggen: Wat een sufferds

Lisse Toen: van kapel tot Agathaparochie

In het Kabinet van Nederlandse en Kleefse Oudheden wordt veel over Lisse geschreven. Vele geschriften over Lisse zijn gebaseerd op wat er in bovenstaande document staat. Tot 1460 was er alleen een kapel.

NIEUWSBLAD Jaargang 5 nummer 4, oktober 2006

door Arie in ’t Veld

We vervolgen het verhaal dat Mattheus Brouerius van Nidik, R.G. en Isaac Ie Long in het “Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Oudheden” (tweede druk 1792) optekenden en komen daarbij meer en meer tot de ontdekking dat vele geschriften over het Lisse van toen zijn gebaseerd op wat dit tweetal aan het papier heeft toevertrouwd. Zoals de geschiedenis over de kapel van Lisse. “Lis had tot het jaar 1460 niet meer dan eene kapel, welke door Willem, Roomsche Koning, Graaf van Holland, gebouwd was, en onder de parochie-kerk van Sassem behoorde. Zij werd door eene bulle van Paus Plus II, gegeven te Rome, den 8 November van het voorgemelde jaar, daarvan afgescheiden en tot eene parochie-kerk aan de Heilige Agatha toegeweid, verhoogd, daardoor heeft zij hare doopvaten, kerkhof en verdere vertrekken.”

De Agathakerk dus en de parochie is dus meer dan vijfhonderd jaar oud! <(Daardoor verkreeg zij (aldus de scribenten weer volgend) ook de eereteekenen van eene parochie-kerk, ingevolge de uitdrukkingen der bulle zelve, door den beschrijver der Rhijnlandsche oudheden woordelijk opgegeven; waarbij gevoegd is de bevestigingsbrief van Wouter van der Goude, proost en aartsdiaken der St. Pieterskerk te Utrecht, als aangestelde apostolische rechter, commissaris en gemachtigde tot deze zaak, gedagteekend te Utrecht in het jaar 1461, in de negende indictie, des Maandags den 2 7 der maand April  Weleer werd het ambt van pastoor en aarstdiaken van Utrecht, gelijk mede dat van Koster, door de Graven van Holland begeven; en de inkomsten der pastory bedroegen veertig Rhijnsche guldens”.