Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners

COÖPERATIE ONDERLING BELANG SLUIT DE DEUREN, MAAR HET WERK GAAT DOOR

De Coöperatie Onderling Belang sluit de deuren, maar het werk gaat door. De huuropbrengsten van de winkels komt ten bate van de Lissese gemeenschap. De historie begon in 1918.

door S. Smakman

Nieuwsblad Jaargang 5 nummer 3, juli 2006

.

Huuropbrengst winkels ten bate van Lissese gemeenschap

Coöp Cooking op de hoek van de Kapelstraat en de Kanaalstraat. Dit gemeentelijk monument is reeds verhuurd aan een Lissese ondernemer

Om maar meteen het grootste misverstand uit de wereld te helpen: met de sluiting op 1 juni van dit jaar is de Coöperatie Onderling Belang géén verleden tijd. Maar, beaamt secretaris René Elfering meteen, in de beleving van de Lissers komt op die dag wel degelijk een einde aan een historie die begon op 27 september 1918. ‘Met het vermogen van de meubelzaak en de luxe kookwinkel, kunnen we nu dingen gaan doen in de geest van de oprichters.’

Vlak voor het einde van de Eerste Wereldoorlog – ‘Waarschijnlijk in de kermisweek,’ grapt voorzitter Kees van der Zwet – kreeg Lisse zijn Rooms-Katholieke UA (die letters staan voor uitgesloten aansprakelijkheid) Onderling Belang. De plaats van vestiging was een klein winkeltje in de Kapelstraat. Die plaats heeft de coöperatie nooit meer verlaten, ook al beschikt de winkel daar sinds jaar en dag over 1200 vierkante meter.
De coöperatie, zegt Van der Zwet, kwam niet zozeer voort uit de angst van de confessionele zuilen voor het socialisme, waartegen via het opbouwen van eigen zuilen een solide tegenmacht moest worden geschapen, maar kwam eerder overgewaaid uit Engeland. Daar bloeiden de verbruikscoöperaties op waarmee de arbeiders een einde wilden en konden maken aan de gedwongen winkelnering. De arbeiders werden daar door hun werkgevers niet zelden verplicht om hun salaris bij bepaalde winkels te besteden.
Van der Zwet: ‘Die coöperaties zorgden ervoor dat de arbeiders zich vrij konden bewegen. En je moet het zien in de tijd: in die tijd paste het coöperatieve denken. Dat zie je aan bijvoorbeeld de kredietcoöperaties, wat de enige manier was om geld bij elkaar bij te krijgen. En in de agrarische wereld zie je de coöperatieve veilingen opkomen.’

‘In Nederland,’ zegt Henk Elfering – zoon van oprichter Hein Elfering en 39 jaar actief geweest in het bestuur van Onderling Belang – ‘was het idee achter de verbruikscoöperaties vooral: een tegenwicht te vormen tegen het grootwinkelbedrijf dat langzaam maar zeker opkwam: Albert Heijn, De Gruijter en de Spar.’
Voor een paar gulden kon je lid worden. Dat was niet voor iedereen direct te betalen in een tijd waarin een volwassen man met 6 of 7 gulden in de week thuis kwam en daarvan een groot gezin van moest onderhouden. Daarom was er mogelijkheid om in termijnen te betalen. Langzaam maar zeker kwam dat geld terug, herinnert Henk zich: ‘Er stond een grote kast op kantoor en daar werden alle bonnen van de kassa ingedaan. Aan het einde van het jaar werden de bonnen opgeteld en ieder lid kreeg dan een dividend van 1, 2 of 3 procent over het geld dat hij in de winkel had besteed. Iedereen kon kopen, maar alleen de leden kregen dat dividend uitgekeerd.’
Maar er gebeurde meer. Op een gegeven moment deed het bestuur het voorstel aan de leden om de Agathakerk een beeld cadeau te doen van Sint Nicolaas. Een paar leden waren daarop tegen: de kerk was al mooi genoeg en bovendien ging dat ten koste van de winst en daarmee van het dividend. Uiteindelijk is het beeld er ook nooit gekomen: de toenmalige pastoor wilde het beeld alleen aannemen als de leden daar met algemene stemmen achter stonden. Ondanks de oorlog ging de coöperatie door. Henk: ‘Ik herinner me nog hoe er een juffrouw de hele dag niets anders deed dan bonnen plakken. Met de volgeplakte vellen gingen we dan naar de distributie om nieuwe voorraad te halen. Ik weet nog wat een feest het was toen aan het einde van de oorlog het Zweedse wittebrood werd uitgedeeld.’

Jaren vijftig en zestig: bloeiperiode

De echte bloeiperiode van de coöperatie ligt in de jaren vijftig en zestig. In die tijd van de wederopbouw leefde het coöperatieve denken nog volop en waren de zuilen nog volledig intact. De protestanten hadden bijvoorbeeld hun eigen coöperatie Ons Belang aan de Heereweg. Na de manufacturenhandel en de kruidenierswaren had Onderling Belang een bakkerij, een steenkolenhandel en uiteindelijk de tot op de dag van vandaag bestaande meubelhande. Dat laatste was overigens geen bewuste keuze, vertelt Henk: ‘In die tijd hadden de chef van de manufacturenwinkel en de tweede man een probleem met elkaar en daar moest een oplossing voor komen. Toen zijn ze met meubelen begonnen. In een weekeinde werden een paar wanden in het pand getimmerd en vervolgens verkocht de coöperatie meubelen.’
In die hoogtijdagen telde Onderling Belang 1900 leden: vrijwel alle katholieke arbeiders in Lisse waren lid. Maar toen braken de jaren zestig aan. Het streng gereguleerde Nederland ging op de schop. Het coöperatieve denken maakte plaats voor meer individualisme, de welvaart nam toe en een paar loongolven overspoelden Nederland. Mijnders begon een zelfbedieningszaak in de Kanaalstraat (‘Wat van Mijnders komt is goed.’) en een paar jaar later werd de aardgasbel bij Slochteren werd ontdekt. De steenkolenhandel verdween en de opkomst van de supermarkten werd onderschat.
Van der Zwet: ,,We hebben heel laat ingeschoven op de zelfbediening en daarmee hebben we de slag gemist. Maar los daarvan: de winkel was er ook niet geschikt voor.’’
René, de derde generatie Elfering in Onderling Belang die zes jaar geleden aantrad in het bestuur, toen er alleen nog meubelen werden verkocht: ‘Het punt is dat we zijn begonnen met een aantal klanten en dat we met die klanten zijn meegegaan. Een van de eerste vragen die ik stelde bij mijn aantreden was: wat is de doelgroep van de coöperatie? Ik kreeg te horen: 40 procent van onze klanten zit in Berkhout. Dan moet er een bel gaan rinkelen en moet je je afvragen: ben ik wel goed bezig? Een van de eerste dingen waar ik ook achter kwam: de klant had al besloten om te gaan kopen voor dat hij bij de coöperatie binnenstapte. Dat is wel leuk, alleen: hoeveel klanten komen op die manier binnen?’

Mondigheid van de klant

Henk: ‘Ik woon in Vorstenhove. Als je ziet hoeveel meubel- en andere leveranciers daar komen en waar die vandaan komen…. niet uit Lisse in ieder geval. Paul Windt heeft er een showappartement ingericht. Als hij twee of drie appartementen heeft geïnstalleerd, dan is het op.’
René: ‘De mondigheid van de klant is ook toegenomen. Vroeger ging je naar de coöp, je kocht daar je hele interieur en twintig jaar later kocht je er een nieuw interieur. Je ouders deden dat, dus jij deed dat ook. Dat was normaal.’’
De coöp moest dus veranderen, vond het bestuur. De etalage van het bedrijf, het pand op de hoek Kanaalstraat-Kapelstraat, moest de entree worden van de grote winkel. René: ‘We hebben daar wel veel aan gedaan door verbouwingen en interieur-aanpassingen. Cooking had puur als doel om meer klanten te trekken. Het zou de entree worden van de grote winkel, ooit. Maar hoever moet je gaan als je vier, vijf jaar geen zwarte cijfers draait? Dan moet je de beslissing nemen om door te gaan met de lijn die je eigenlijk al vele jaren had: activiteiten afstoten. Waarbij het schrijnende in dit geval is dat het de laatste zichtbare activiteit is. En het is natuurlijk heel schrijnend voor de mensen die er werken. We hebben voor negen mensen ontslag moeten aanvragen, maar gelukkig heeft een aantal van hen al weer een andere baan gevonden.’

Coöperatie blijft actief

Maar het einde van de meubelzaak en de cooking-afdeling, benadrukt hij, is níet het einde van de coöperatie zelf. ‘We kunnen nu dingen gaan doen in de geest van de oprichters.We hebben nu vastgelegd dat het vermogen in de winkelpanden niet verder wordt aangetast en dat we met die winkeloppervlakte weer geld kunnen generen en dat weer ter beschikking kunnen stellen aan de gemeenschap voor bepaalde doelen.’
Niet aan de leden, zoals weleer, zegt Van der Zwet: ‘Waar alle coöperaties mee zitten, ook bijvoorbeeld de Rabobank, is dat je het contact met je leden langzaam bent kwijtgeraakt. Al jarenlang is er geen uitkering meer geweest aan de leden en vanaf dat moment is de band ook steeds losser geworden. Ook als je kijkt naar de ledenvergaderingen: het is voornamelijk personeel dat er zit. Officieel zijn er 200 leden, maar ook van een grote groep weten we niet weten of ze nog leven. Het lidmaatschap vererft wel naar de partner, maar niet naar de kinderen.’

Bijdrage aan de gemeenschap

Hoe het geld teruggaat naar de gemeenschap, is volgens Elfering en Van der Zwet iets waar het bestuur zich de komende tijd over zal gaan buigen. Van der Zwet: ‘Daarbij moeten we denken: wat is in de geest van de oprichters? Dat kan iets wezen op het gebied van ouderen of van de jeugd. Maar het kan ook best zijn dat je ergens een bijdrage kunt leveren aan het dorp. Maar laten we eerst maar eens zorgen dat de zaak gezond is.’

 

Na de dood van de pastoor startte de bouw van de nieuwe R.K. kerk (3)

In de geschriften van Arie Raaphorst staat de bouw van de RK Agathakerk beschreven. De bouw startte na de dood van de pastoor. De bouw wordt beschreven.

door Arie in ’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 5 nummer 3, juli 2006

Uit de geschriften van chroniquer Arie Raaphorst (3)

Reeds lang vóór dat er eindelijk eene nieuwe kerk werd gebouwd, was het oude kerkgebouw veel te klein voor de steeds toenemende bevolking van de R.K. Kerkgemeente. De uitgebreide en omvangrijke werkzaamheden van den bouw eener nieuwe kerk waren echter véél te zwaar voor de zwakke schouders van de beminnelijke herder der parochie, de Zeer Eerwaarde Heer H.Th. van Vlasselaar.

Aartsbisschop van Utrecht?
Door de Aartsbisschop van Utrecht, zal men zeggen, hoe kwam dat? Dat kwam namelijk zoo. Eenige dagen voor dat deze kerk werd geconsacreerd, overleed de Bisschop van Haarlem, mgr. Bottemanne. Hoewel deze bisschop reeds hoog in jaren was, had hij echter nog geen wij- of hulpbisschop. En juist toen de bemoeingen hiervoor gaande waren, kwam Haarlemsch bisschop te overlijden.
Deze bemoeingen waren bij de dood van mgr. Bottemanne reeds zoover gevorderd dat de benoeming van mgr. Carlier als wijbisschop en de doodstijding van mgr. Bottemanne, elkaar hebben gekruisd, zoodat de benoeming van mgr. Carlier eerst arriveerde ná het overlijden van mgr. Bottemanne, en dus ongeldig was. Zoodoende wilde het toeval dat de Bisschopszetel van Haarlem, dus onbezet was, en wel, juist toen de nieuwe kerk geconsacreerd moest worden. Ziedaar de oorzaak.

Onderhandsch
Nu keeren wij weer teug naar de kerk zelf. De kerk is ontworpen en gebouwd door de architect Jean van Groenendaal te Amsterdam, zoals men kan zien op een gedenksteen boven de hoofdingang aan de binnenzijde. De kerk is bij onderhandsche aanbesteding gegund.
Zij heeft eene lengte van 60 meters en eene breedte van 19 meters, terwijl het transept 29 meters breed is. Behalve de 75 meter hoge klokketoren heeft deze kerk nog een Angelustoren, staande op het midden van de kruisbeuk.
De kerk heeft ruim 1100 zitplaatsen, en is een der grootste parochiekerken uit de omtrek. Ook de toren is mede een der hoogste van de omtrek en is uren ver in het rond te zien. De toren is zeskant van vorm en heeft twee open gaanderijen en wel een op 40 meter hoogte en een op 60 meter.De steenen onderbouw van den toren heeft vier verdiepingen. Het beneden gedeelte wordt gebruikt voor portaal. Op de eerste etage luidt men de klok; op de tweede bevindt zich het uurwerk en op de derde de klok.

Geschenk
Het uurwerk in den toren is een geschenk van de Zeer Eerwaarde Heer Weve, pastoor te Ooltgensplaat, eertijds kapelaan alhier. Aan drie zijden van de toren heeft deze wijzerplaten met urencijfers en wijzers. Dezelfde klok die 60 jaren lang in de toren van de oude kerk heeft gehangen, vond weer een plaats in de toren van de nieuwe kerk. Ook het orgel van de oude kerk werd weer geplaatst.
Zoodra de kerk gereed was werd deze reeds door verschillende particuliere personen met prachtige geschenken vereerd.
De prachtige vloer van Italiaansch marmermozaiek binnen het priesterkoor is, zegt men, een geschenk van de kerkmeester C.H.Wolff. Deze vloer werd vervaardigd door de heer A.J.Hooggreef te Amsterdam. Het prachtige hoofdaltaar van marmer en caensteen was een geschenk van de kerkmeester J.Riggel, en hoogstwaarschijnlijk ook de later aangebrachte altaren van dezelfde steensoort in de Maria en St.Josephkapellen.
De altaren werden vervaardigd door de beeldhouwer P.J.Maes te Haarlem. Een prachtige communiebank in twee deelen was mede direct aanwezig. Deze communiebank is uitgevoerd in de Ateliers van de heeren van der Bossche en Crefeld. Deze is versierd met een tweetal bronzen groepen voorstellende de mannaregen en de spijziging in de woestijn.

Dubbele geschilderde ramen
Een prachtige geschilderde kruisweg is mede in deze kerk aanwezig en werd vervaardigd door de kunstschilder Jan Dunselman te Amsterdam. Elke statie dezer kruisweg is 2 meter lang en 1 meter hoog en kostte f.600,- zoodat de geheele kruisweg heeft gekost 14 x f.600,- = f.8.400,-. De kruisweg is niet op een tijdstip geplaatst, maar is statie na statie geplaatst geworden en is geheel door verschillende parochianen geschonken. De kruisweg was in het najaar van n 1911 voltooid.
Het priesterkoor prijkt met vijf dubbele geschilderde ramen en zijn vervaardigd in het atelier van de heeren F.Nicolaas en Zonen te Amsterdam. Zij zijn versierd met de navolgende figuren te rekenen vanaf de Maria-kapel:
Eerste raam. Stelt voor het H. Sacrament des Doopsel en wel:
Boven: De doop van Christus in de Jordaan. Beneden: De doortocht van de Israëlieten door de Roode Zee.
Tweede raam stelt voor het Sacrament des Vormsel.
Boven: De nederdaling van de H. Geest over de Apostelen. Beneden: Petrus en Johannes dienen te Samaria het eerste H.Vormsel toe.
Derde raam stelt voor het H. Sacrament des Altaars.
Boven: Het Laatste Avondmaal. Beneden: Het eten van het Paaschlam.
Viede raam stelt voor het H. Sacrament der Biecht.
Boven: De verschijning van Jezus in de Opperzaal te Jeruzalem. Beneden: Het zoenoffer in het Oude Testament.
Vijfde raam stelt voor het H. Sacrament des Huwelijks.
Boven: de Bruilof te Cana. Beneden: De instelling van het Huwelijk in het Paradijs.
In de voorgevel bevindt zich ook een groot geschilderd raam, waarin een viertal figuren betrekking hebbende op de kerkmuziek. Boven deze figuren bevinden zich zeven musicerende engelen, elk in een cirkel van profielsteen. Deze zeven cirkelbogen worden algemeen geroemd als een architectonisch kunstwerk.

Apostelen-figuren
Nog bevinden zich boven in het schip der kerk een tiental geschilderde ramen allen versierde met apostelen-figuren. De Apostelen Petrus en Paulus staan afgebeeld in deze ramen binnen het priesterkoor. Deze laatste geschilderde ramen leverde de firma G. Hawinkel te Swalmen. De vijf geschilderde ramen in de Mariakapel zijn later aangebracht en stellen voor de vijf blijde geheimen.
De drie dito’s in de St. Josephkapel zijn ook later aangebracht en hebben betrekking op het leven van de H. Joseph.
De doopkapel bevindt zich ter linkerzijde van de kerk vlak bij het torenportaal. Hierin vond het doopvond uit de oude kerk een plaats.
De vrouwen zijn in deze kerk gezeten aan de Mariazijde en de mannen aan de Josephzijde.
De kerk bevat 4 regels banken te weten in het schip twee regels van negen plaatsen elk en in elke beuk eene regel van zes plaatsen. In de kruisbeuk zijn de zijbanken dertien plaatsen groot.
De kerk, pastorij en torens zijn allen afgedekt met leien daken.
In het (jaar) 1909 is centrale verwarming aangebracht.

Belasting
Om de stichtingskosten alsmede de onderhoudskosten te kunnen dekken werd er voorgesteld om eene belasting te heffen van 10% der huur van de zitplaatsen. Dit voorstel werd met meerderheid van stemmen aangenomen, zoodat men verplicht is behalve de huur ook nog 10% extra te betalen voor verwarming. Toen de kerk gereed was zijn alle zitplaatsen publiek verkocht. De zitplaatsen zijn in verband met de jaarlijksche huurprijs verdeeld in klassen en wel als volgt: het schip der kerk of de middenbeuk is verdeeld in 6 klassen met huurprijzen van f.10,-, f.9,-, f.8,-, f.7,-, f.4,- en f.2,50. De plaatsen in het transept doen f.6,- huur per jaar. De zijbeuken zijn verdeeld in 4 klassen met huurprijzen van f.5,-, f.4,-, f.2,50 en f.1,50. Deze prijzen moeten allen verhoogd worden met 10%voor de verwarming, zooals wij reeds boven hebben gezegd.
De huur moest betaald worden in twee gelijke termijnen en wel in de maanden mei en november. Het Kerkbestuur houdt dan voor het ontvangen der gelden zitting in het gebouw van de Ned. R.K. Volksbond.
De plaatsen waarvan de huur niet op de vastgestelde tijd is betaald, worden twee weken daarna publiek aan de meestbiedende verkocht.

Klik hier voor het volgende deel

Copyright © 2006 Vereniging Oud Lisse

In 1732 telde Lisse 229 huizen en een molen

Het buurtje op de hoek Heereweg en 2e Poellaan heette de Griebus. Het was eerder berucht dan beroemd. In 1544 was de oppervlakte in Lisse 1529 morgen groot.

door Arie in ’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 5 nummer 2 april 2006

De vorige keer begonnen we aan de hand van Mattheus Brouerius van Nidik, R.G. en Isaac le Long een wandeling door Lisse. Startend in het noorden. In het boek “Kabinet van Nederlandsche en Kleefse Oudheden” schrijven ze:…
“Volgens de algemeende lijst van alle mede-betalende landen, onder het Heemraadschap van Rhijnland, en die met uitwateren, is het dorp dertien honderd negen en dertig morgen en dertig roeden groot; maar volgens de lijst der morgentalen en zekere overeenkomst tusschen eenige Rhijnlandse dorpen, met voorkennis van Burgemeesteren van Leiden en de Dijkgraaf en hoge Heemraden van Rhijnland, getroffen den 8 february van het jaar 1549, ten overstaan van de Heren Gerrit van Assendelft, Ridder en Kornelis Smit, als commissarissen bij den Hove van Holland hiertoe afgezonden, werd het ambagt van Lisse gesteld op negen honderd twee en dertig morgen en twee en een half hont. Bij de nieuwe meeting, in het jaar 1544, werd het groot bevonden vijftien honderd negen en twintig morgen, en den 3 Februari des jaars 1549, maakte men eene schikking, waarbij het voortaan in de gemeende landslasten en onkosten van Rhijnland zou moeten betalen voor dertien honderd morgen. Volgens de lijst der verpanding van het jaar 1732, zijn onder dit anbagt 229 huizen en een molen. Op de oude lijst van het jaar 1632, zijn er slechts 148 gebragt…”.
Een volgend keer volgen we de schrijvers verder…

Copyright © 2006 Vereniging Oud Lisse

Het buurtje dat vroeger “De Griebus” heette op de hoek Tweede Poellaan/Heereweg, dus schuin tegenover de Catharijnelaan. Het bestaat niet meer, maar was indertijd meer berucht dan beroemd was, want hier kwamen de gasten langs die op vrijersvoeten waren en zuidelijk van het centrum hun vertier zochten. De leuze was dan ook: “Moeder luister naar wat ik zeg…. hou je dochter bij de Griebus weg”.

Het logement De Witte Zwaan en zijn bewoners, deel 1

In deel I wordt 1544 tot 1709 besproken. Het was het sociaal-cultureel trefpunt van Lisse. De eigenaren worden besproken. Ook was het rechthuis. In 1680 is het verkocht. In 1713 is de Witte Zwaan verbrand.

door R.J.Pex

Nieuwsblad Jaargang 5 nummer 2 april 2006

Deel I: 1544-1709 (1)

Logement/café/restaurant/partycentrum De Witte Zwaan aan het Vierkant was een sociaal-cultureel trefpunt, een plek waar mensen elkaar ontmoetten voor vergaderingen of gewoon om nieuwtjes uit te wisselen. Bovendien fungeerde De Witte Zwaan ook als rechthuis en had de logementhouder er dus nog een baantje bij, namelijk die van gerechtsbode. De geschiedenis van dit vermaarde etablissement begint in de 16e eeuw.

 

Een oude ansight van omstreeks het begin van de twintigste eeuw die ons duidelijk De Witte Zwaan laat zien. Er was een hele hoop mensen aan komen lopen, want zo’n fotograaf was toch iets bijzonders! Op de achtergrond de hervormde kerk. Foto: Coll. auteur.
Deze artikelenreeks beoogt een beknopt overzicht te geven van de geschiedenis van De Witte Zwaan vanaf 1544 tot de sloop in 1971: bijna 430 jaar geschiedenis dus. Er heeft zich in deze periode op dit plekje van Lisse heel wat afgespeeld. Dat betreft natuurlijk niet alleen het pand zelf, maar ook de bewoners ervan. Meer nog dan in onze tijd konden ze getroffen worden door ziektes die de dood als gevolg hadden, de kindersterfte was hoog en minstens één keer in zijn geschiedenis (namelijk in 1713) is de herberg getroffen door brand. Dit laatste was in vroeger tijden nog eens extra betreurenswaardig, daar mensen hier niet voor verzekerd waren, zoals tegenwoordig. Je was dan gewoon alles kwijt en je kon dus weer helemaal opnieuw beginnen.

Gerrit Jacobsz. en de familie Van der Codde
Reeds in 1544 bevond zich op de plek waar we in later tijden De Witte Zwaan tegenkomen, een huisje, dat op dat moment van Gerrit Jacobsz. is. Of het toen al fungeerde als herberg is de vraag. Vlakbij bevond zich bovendien al een herberg, namelijk op de hoek van de Heereweg en de Achterweg, in oude akten ook wel de “herberg aan’t kerkhof” genoemd. En meer noordelijk, ter plaatse waar zich tegenwoordig sigarenwinkel De Bruin bevindt, was de herberg “Het Rode Hart (Hert) onder den groenen Eik” gevestigd. Werd onder die groene eik soms recht gesproken, zoals gebruikelijk was?
Later, in 1597, blijkt er wel degelijk sprake te zijn van een herberg. Het logement is dan in handen van Cornelis Kuyper (van der Codden). In laatstgenoemd jaar heeft men ten zijnen huize dansbal gehouden, wat streng verboden was. De baljuwsbode ging er dan ook op af, maar hij werd door Aelbert Dignumsz. de Roo hardhandig naar buiten gewerkt.

Verkoop, 1680
Nu slaan we bijna een eeuw over. We bevinden ons dan in het jaar 1680. In dat jaar hebben de erfgenamen van Cornelis Willemsz. van der Codden “de witte Swan” verkocht aan Johannes van Bergum. Het ging hierbij echter om een gedeeltelijke overdracht. Een kwart van het bezit bleef namelijk in handen van de familie Van der Codden.
Van Bergum was gehuwd met Maria van der Maarsche en woonde in Haarlem. Aldaar was hij lid van de vroedschap. Hij was een welgesteld bierbrouwer. Misschien dat hij vanuit deze hoedanigheid reeds eerder, namelijk in 1672, een huis aan ’t Vierkant had gekocht waar bier werd getapt: op deze wijze kon hij gemakkelijk zijn bier kwijt. Ook in De Witte Zwaan werd natuurlijk heel wat van dit gerstenat verkocht. Op deze wijze werd Van Bergum eigenaar van een keten van herbergen, waar hij vervolgens zijn eigen bier aan de man kon brengen: slim bekeken dus. Van Bergum woonde niet zelf als logementhouder in de Zwaan. Dat was vanaf circa 1680 Joris van den Bos. Met betrekking tot deze persoon staat in de archieven heel wat vermeld.

Herbergier Joris van den Bos
Van den Bos was getrouwd met Anna Maartens en had twee kinderen, namelijk een dochter Anna (geboren omstreeks 1668) en een zoon Jan (geboren in 1675). In 1682 zijn deze nog zeer jong. In dat jaar is Joris getaxeerd ten behoeve van het zout- zeep-, heren- en redemptiegeld. Dit was een belasting over verbruikt zout en zeep, terwijl het herengeld werd geheven naar rato van het aantal personeelsleden dat in dienst was. Joris had op dat moment twee dienstboden in huis: een Quirientje en Floris Cornelisz. de Vlieger. Hij werd ingedeeld onder de tariefgroep die men de “Halve Kapitalisten” noemde: over het algemeen gegoede ambachtslieden. Onze Joris was dus redelijk welgesteld. Bovendien kwam daar enige jaren later nog een erfenis bovenop.

De erfenis, 1686/87
Op 7 augustus 1686 verscheen voor schout Adriaen van Gorcum op diens buiten Berkhout “den E. Joannes Dankerts, konstig schilder”, ofwel kunstschilder. Hij woonde in Haarlem. Wat deed hij dan precies in Lisse? Welnu, in Lisse woonde een neef van hem, onze herbergier Joris van den Bos, en hij wilde hem tot zijn universeel erfgenaam benoemen. Vandaar dus zijn komst naar Lisse. Van den Bos hoefde de erfenis niet lang af te wachten, want reeds in hetzelfde jaar verwisselde de kunstschilder het tijdelijke met het eeuwige. Hij bleek enige goederen in Engeland nagelaten te hebben, waar neef Dankerts blijkbaar een soort tweede huis bezat. Nu had Dankerts in zijn testament geen executeurs benoemd. In zulke gevallen kon blijkbaar de bisschop van Canterbury tussenbeide komen, indien de nagelaten goederen zich natuurlijk ook in zijn bisdom bevonden. Daar Joris echter in de Nederlanden woonde ging dit recht over op “d’Eersame magistraten ende regtsprekers der Steede (!) Liss, in den Lande van Holland”. In een fraaie akte wordt de overdracht van dit recht nog eens plechtig in het Latijn bevestigd.
Of Van den Bos echt veel wijzer van deze erfenis is geworden, is niet bekend. We weten namelijk niet wat de erfenis precies behelsde. Hoogstwaarschijnlijk waren er ook goederen bij betrokken die gewoon in Holland lagen, zoals een huis met bijbehorende landerijen gelegen even buiten de stadsmuren van Haarlem.

De geschiedenis van Anna van den Bos, 1688-1694
De jaren na 1688 zijn om meerdere redenen voor Joris en zijn gezin moeilijk geweest. Zo bleek al gauw dat zijn dochter Anna aan de haak geslagen was door Jan Meijnardse “geseijt Jan Kroes”. Hij werd door verscheidene dorpsgenoten beticht als een “kaarl (kerel) van een los, roukenloos (roekeloos) ende ongebonden leven” en hij zou zelfs met “verscheijde vrouwspersonen van een kwaat gerugt” omgang hebben, zo werd beweert. Jan Kroes trachtte dan ook de relatie met Anna zoveel mogelijk voor de ouders verborgen te houden. Echter Floris Cornelisse de Vlieger, die samen met een Quirientje in dienst was bij Joris van den Bos in “De Swan”, kreeg al gauw lucht van de relatie van Anna met de losbol Jan Kroes. Laatstgenoemde had daarop Floris en Quirientje bedreigd. Indien zij met het nieuws naar de ouders van Anna gingen, zou “hij Jan Meijnardse hem deposant, ofte de voornoemde quiryntje (…) den Bek open ende de kleederen van’t Lijf (…) snijden”. Vanwege dit laatste achtten Floris en Quirien het beter om maar helemaal niets aan de ouders van Anna te vertellen.

Verzoekschrift van Joris van den Bos d.d. 27 juni 1695 inzake aanstelling tot wijntapper.

“Aan de Edele Agtbare Heeren Schout ende Burgemeesteren van Lisse,
Geeft met behoorlijke Eerbiedigheijt te kennen Joris van den Bos, Wijntapper tot Lisse, dat hij Suppliant van meeninge soude sijn wijn met de kleene maat te verkoopen ende gelagen te setten. Dan overmits hij volgens den xlv (45ste) ende xlvi (46ste) articulen van de particuliere ordonnantie van haar Edele groot Mogende op de wijnen sulks niet en soude mogen doen, sonder daar van verklaringe gedaan, suffisante Cautie (borg) voor de verantwoordinge van den impost van drie oxhoofden (een inhoudsmaat) gestelt, ende ook behoorlijke admissie (toestemming) te hebben. Soo keerde den Suppliant (Joris van den Bos) hem tot uEdele agtbare, ootmoedelijk versoekende dat deselve hem Suppliant voor wijntapper gelieven aan te stellen ende admitteren, alsoo hij bereijd is het regt van den impost volgens den ordonnantie ten minsten tot het voorszegde getal van oxhoofden wel meerder maar niet minder te betalen, ende daar voren tot Cautionaris (borg) te stellen Engel Jacobse van Heemskerk, ofte soodanige andere, als suffisant genoeg sullen worden geoordeeld. T’welk doende &c. Overgegeven den xxvii Juny xvic xcv (27 juni 1695). Joris van den Bosch”.

Klik hier voor het volgende deel

De Witte Zwaan

Copyright © 2006 Vereniging Oud Lisse

Kruiwagen gestolen!

Uit de politierapporten. In 1846 werd een delfgraaf en een spitgraaf gestolen uit een schuur. Ook was er een kruiwagen gestolen. De dader werd aangewezen. De afloop was niet bekend.

door R.J. Pex

Nieuwsblad Jaargang 5 nummer 2 april 2006

Uit het politierapport van Lisse, deel 3

Met regelmaat publiceert uw Nieuwsblad uit de politierapporten van vroeger. Ter leering en ter vermaak! Een diefstal uit 1846.

Op 7 februari 1846 verscheen ter secretarie van Lisse Pieter Berbee, tuinder van beroep, wonende te Lisse. Hij verklaarde dat op Driekoningen (tussen 6 en 7 januari) in zijn schuur “een delfgraaf” en “een spitgraaf” waren gestolen1) . En dat ondanks het feit dat de schuur goed afgesloten was met “een wervel”, een eenvoudig draaihoutje.
Hij wilde niet gelijk de dader aanwijzen, maar gaf wel te kennen dat K. de Winter op het vermoedelijke moment van de diefstal in de buurt was. Dat gaf toch te denken!
Het was overigens niet de enige diefstal, want ook in de nacht van 26 op 27 januari was in zijn schuur een “bijna nieuwe kruiwagen” ontvreemd. Het was gemakkelijk te zien wie de eigenaar was, daar in het hout drie of vier malen de letters PBB stonden gebrandmerkt, welke letters in ons geval staan voor Pieter Berbee. Een tijdlang bleef de wagen spoorloos. Tot hij een zekere De Baars ontmoette die hem vertelde dat hij langs de trekvaart bij het Warmonderhek een persoon had ontmoet die hem een dergelijke kruiwagen te koop aanbood. Hij kwam opvallend goed overeen met de beschrijving van Berbee! Hij had hem niet willen kopen, daar hij toen al vermoedde dat hij gestolen was. Mogelijk was hij door contacten met Berbee reeds van de diefstal in zijn schuur op de hoogte.

Het gedeelte van de Achterweg nabij de Akervoorderlaan is nog altijd een stukje Lisse met weinig bebouwing. Het huis aan de rechterzijde, op de hoek van deze weg met de Akervoorderlaan, is mogelijk locatie geweest waar in 1846 Pieter Berbee woonde. De plek daar tegenover is echter ook een mogelijke optie in dit verband. 

De burgemeester

Boerenwagen
Hij antwoordde de man dan ook: “Wat zou ik met dien wagen doen?”, waarop de verdachte zei: “Wel, ge zijt toch koopman?”. De vraag hoe hij aan die “boerenwagen” kwam, werd slim ontweken door het antwoord: “Hij is voor een boerenwagen te klein”. Daar Berbee nog steeds K. de Winter voor de dader aanzag, stelde hij voor De Baars met De Winter te confronteren. Naar de mening van Berbee zou hij hem “best herkennen”.

De “hoofdrolspelers”
Van de afloop zijn we niet op de hoogte. Was K. de Winter inderdaad de dader? Iets meer weten we over de genoemde personen zelf. Pieter Berbee, geboren in 1789, 57 jaren oud dus, had zich vanuit Overveen in Lisse gevestigd. Hij was gehuwd met Anna Helena Sijsenaar uit Hillegom, die zo’n zestien jaar jonger was dan haar echtgenoot. Pieter was al eerder gehuwd was geweest en wel met Maria van Lierop. In 1830 hadden ze inmiddels zes kinderen en woonden ze op de hoek van de Achterweg en de Akervoorderlaan. In deze tijd was Pieter nog tuinder, doch later is de familie Berbee “in de bollen” gegaan. En dat niet zonder succes!
K. ofwel Krijn was op 7 juli 1823 geboren, pas 23 dus, als zoon van Jurriaan de Winter, schoenmaker, en Trijntje de Hollander. Misschien was zelfs de term “schoenmaker”, als aanduiding van het beroep van de vader in de geboorteakte van zijn zoon, nog te hoog gegrepen, want in 1830 was het inmiddels “schoenlapper” geworden. Erg welgesteld zal het gezin dan ook wel niet zijn geweest en dan was je in die dagen, indien er in de directe omgeving een diefstal was gepleegd, al gauw INHOUD Jaargang 5 nummer 1, januari 2006 nummer één. Immers, de betreffende diefstal vond slechts een paar huizen verderop plaats aan de Achterweg: Jurriaan woonde met zijn gezin op Achterweg nummer 31 en Pieter Berbee, het slachtoffer van de diefstal, op diezelfde Achterweg nummer 33, op de hoek van deze weg met de Akervoorderlaan.

Conclusie
De conclusie van dit alles luidt dat Krijn oftewel de daadwerkelijke dader is geweest, overeenkomstig dus de (wat vage) vermoedens van Berbee, ofwel dat hij gewoon op het verkeerde moment op de verkeerde plaats was geweest. Pech gehad dus! En dit laatste kwam helaas, met name bij het minder welgestelde deel van de bevolking, maar al te vaak voor…

Bronnen: Gemeentearchief Lisse inv.nr. 1115. R.J. Pex, Wassergeest te Lisse (Lisse 2004), pp. 151,152. (Over de familie Berbee).

1) Een graaf is een oudhollands woord voor schop. Delven en spitten betekenen beide graven. Delven kan echter ook uitgraven of opgraven betekenen. Bijvoorbeeld aardappels uitgraven. Spitten is dan meer een kuil of greppel in de grond graven. Zo kunnen de “spitgraaf” en de “delfgraaf” toch nog voor verschillende doeleinden gebruikt zijn. Belangrijk gereedschap voor een tuinder!

Copyright © 2006 Vereniging Oud Lisse

DE ENEVERENDE GESCHIEDENIS VAN CNB IN LISSE: VAN VEILEN TOT BEMIDDELEN

De hele geschiedenis vanaf 1918 van CNB, eerder HBG genaamd, wordt beschreven. Van Bovenkarspel via de Witte Zwaan in Lisse naar de gebouwen aan de Grachtweg.

door Arie in ’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 5 nummer 2 april 2006

 

Dankzij de ‘loze beloftes’ der notarissen

De bloembollenveiling en bemiddelingsbureau CNB met vestigingen in Lisse en Bovenkarspel staat voor een nieuw hoofdstuk in zijn geschiedenis. De Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentrale verlaat de Grachtweg en bouwt een nieuw pand aan de Heereweg. Op grond met een geschiedenis. Dat geldt in feite ook voor de grond die CNB aan de Grachtweg achterlaat.

Het begon allemaal op een koude februari-avond in 1918 toen secretaris Jan Buishand van de afdeling Andijk van de Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur een brief op de post deed waarin aan zusterafdeling Bovenkarspel het voorstel werd gedaan om ”gezaamelijk ene of meerdere veilingen te houden”. Indirecte aanleidingen vormden de ”loze beloften der notarissen”. Die werden zo genoemd nadat in 1914 duidelijk was geworden, dat een prompte betaling van de kooppenningen niet gegarandeerd kon worden. Bovendien werd men in die overtuiging gesterkt door de misstanden die toen heersten in de groentehandel. De brief van Jan Buishand resulteerde op 16 januar 1919 in de officiële oprichting van Bloembollenveilingsvereniging West-Friesland door de KAVB-afdelingen Andijk, Bovenkarspel en Enkhuizen. In de zomer van 1919 werd de daad bij het woord gevoegd en vonden de eerste veilingen plaats. Omdat West-Friesland nog geen eigen gebouw had, werden de veilingen gehouden op de kolfbanen (een soort kegelen) van de diverse café ’s in Bovenkarspel, waarbij een speciale plaats werd ingenomen door restaurant ”Het Roode Hert”.

 

Het kantoorpand van de CNB toen nog HBG geheten, aan de Grachtweg in Lisse in 1932. Ruimte genoeg voor de aan- en afvoer van bollen en een fraai perkje met jonge boomaanplant voor de deur.

 

Eigen stijl
Het stekje, dat op die koude februari-avond door Jan Buishand werd geplant, bleek aan te slaan en de Westfriezen hadden hun veiling veilig. Een veiling met een eigen stijl, hetgeen onder meer tot uiting kwam in het feit, dat de leden het bestuur kozen. Het bestuur koos vervolgens een voorzitter die met de dagelijkse leiding van de coöperatie belast werd en derhalve een directiefunctie bekleedde. De algemene vergadering had dus over veel zaken het laatste woord en hoewel dat niet altijd en onder alle omstandigheden een voordeel zou blijken te zijn, democratisch was het wel. In 1925 kreeg West-Friesland de beschikking over een eigen veilingzaal die direct gelegen was achter restaurant ”Het Roode Hert”, alsmede een eerste aanvoerhal. Na de bouw van een tweede hal volgde in 1951 de oplevering van een nieuw kantoor. In 1963 maakte de nog steeds groeiende veilingaanvoer de bouw van weer een nieuwe hal noodzakelijk. Achter het bestaande complex verrees een enorme hal van 4400 vierkante meter die tevens onderdak zou bieden aan de jaarlijks terugkerende Westfriese Flora. Die is na de affaire met de uitbraak van legionella inmiddels omgedoopt tot Holland Flowers Festival en vindt nu plaats in het complex van The Greenery in Zwaagdijk.

HBG
Voor het HBG (Hollands Bloembollen Genootschap) in Lisse werd op 13 juni 1906 de basis gelegd toen in de bestuursvergadering van de afdeling Lisse van het Hollandsch Bloembollenkweekers Genootschap (een organisatie die in 1895 werd opgericht om de rechten van kwekers te behartigen) besloten werd niet langer gebruik te maken van de diensten van ”veilingdirecteuren van groene veilingen”, maar als kwekersvereniging zelf…. ”eene gelegenheid te scheppen, waarin de voor verkoop in voorraad zijnde bloembollen van de kweekers kunnen worden aangevoerd en door deskundigen in publieke veiling te koop gepresenteerd kunnen worden, zodat de prijswaarde van dat ogenblik wordt verkregen. Ook mogen de risico’s voor de kweekers voor eventuele wanbetaling bij verkoop door hen uit de hand, niet uit het oog verloren worden”… Op 8 augustus van datzelfde jaar werd op het terrein van het etablissement ”De Witte Zwaan” aan het Vierkant in Lisse in de open lucht de eerste droge bloembollenveiling gehouden onder directie van de heren Rotbard en Reydon. Later in dat seizoen volgden nog drie veilingen en dat beviel de initiatiefnemers kennelijk zo goed, dat op 2 augustus 1907 door het afdelingsbestuur een reglement werd behandeld en goedgekeurd ”regelende de door of vanwege de afdeling Lisse van het HBG te houden droge bloembollenveilingen”. In de jaren nadat het HBG de eerste veilingen organiseerde, ontstonden ook in andere dorpen in de Bollenstreek veilingkringen, zoals in Roelofarendsveen, Beverwijk, Hillegom, Sassenheim, Warmonderhek, Piet Gijzenbrug (Noordwijkerhout) en Wassenaar-Voorschoten. Dat gebeurde ook daar naar aanleiding van de ”loze beloften der notarissen”.

Gewoonste Zaak
Het ontbreken van financiële middelen om loodsen en eigen fust aan te schaffen – de methode van afrekenen met de klanten stond niet toe, dat er winst gemaakt werd of reserves gebouwd werden – deed de een na de andere veilingkring de das om. ”Lisse” had die ruimte wel in de vorm van het gebouw van de R.K. Volksbond aan de Schoolstraat (later het Trefpunt en thans De Gewoonste Zaak) en later een tweetal vaste gebouwen op het aanpalende terrein van de Christelijke Schoolvereniging aan de Schoolstraat en nu ‘De Akker’ geheten. Dat stelde de veiling in staat met succes het hoofd te bieden aan het in 1921 opgerichte Hollands Bloembollenhuis (Hobaho). Een particulier initiatief van de heren Homan, Bader en Hogewoning met tot doel het houden van leverbare veilingen van bloembollen in ”De Witte Zwaan”.

Coöperatie
In 1924 hadden omzet en aanvoer bij HBG zo’n aanzienlijke omvang aangenomen, dat men deze helemaal niet meer vond passen in het kader van de kwekerskringen. Besloten werd toen de activiteiten onder te brengen in een aparte coöperatieve vereniging, waarvan de oprichtingsakte op 27 november 1924 voor notaris A. van Pelt te Lisse werd verleden.Het werd de Coöperatieve Veilingvereeniging voor Bloembollenkweekers van het  “Hollands Bloembollenkweekersgenootschap”. Van de firma Gerrit van Parijs & Zn werd een terrein – de zogenaamde Kapellewei – in eigendom verkregen. Daar verrees in het jaar na de oprichting een veilingloods annex kantoorruimte met een frontbreedte van 60 meter. Dat de kwekers van toen -de eerste leden waren met name afkomstig van de Lisserdijk en de Rooversbroekpolder – het nog niet zo slecht gezien hadden, blijkt wel uit de omzetcijfers. Bedroeg de omzet bij de oprichting in 1924 het lieve sommetje van f. 625.000,-; in 1927 was de omzet reeds verdubbeld en werd besloten een tweede houten veilingloods te bouwen. Op 24 september 1929 werd zelfs de drie miljoen gulden gepasseerd. Reden genoeg om de vlag met dit magische getal erop geschreven in top te hijsen. Kort daarna stortte de wereldeconomie in en kwam een einde aan de stormachtige groei van de veiling. Niettemin slaagde HBG erin de recessie te overleven, want in 1937 werd op ingetogen wijze het 12,5 jarig bestaan gevierd. Die opleving bleek overigens van korte duur te zijn .In 1939 brak de Tweede Wereldoorlog uit en dat had onder meer tot gevolg, dat de veilinggebouwen gevorderd werden voor de inkwartiering van de paarden van het Nederlandse leger en later van de Duitse bezetter. In de daaropvolgende vijf jaar stond het veilen op een bijzonder laag pitje en beperkte het zich hoofdzakelijk groenten en allerlei andere artikelen De gezamenlijke omzet van de bij de Bond van Bloembollenveilingen aangesloten veilingen schommelde in die donkere jaren tussen de 1 en 3 miljoen gulden en ook in het eerste bevrijdingsjaar -1946- spreken de cijfers boekdelen: een gezamenlijke omzet van 4,8 miljoen gulden en er werd voor 24 miljoen gulden aan bloembollen doorgedraaid’!

Intrede der In-en verkoopbureaus
Met het herrijzen uit de puinhopen van de Tweede Wereldoorlog kroop ook het bedrijfsleven uit het diepe dal omhoog. Zo ook de HBG. En een nieuw fenomeen kreeg de kans zich te ontwikkelen. De in- en verkoop van bloembollen via bemiddelaars werd namelijk geïntroduceerd. Deze verkoopmethode houdt in, dat de bollen niet voor de veilingklok verschenen, maar los van het oogsttijdstip via tussenkomst van de veiling(vertegenwoordigers) rechtstreeks van de kweker aan de handelaar/exporteur werden verkocht. Daarmee werd ingespeeld op de wensen van kwekerij en handel die hun risico’s wensten te spreiden en niet langer afhankelijk wilden zijn van het veilingseizoen met al z’n prijsschommelingen. De overeenkomst werd in het vervolg vastgelegd op een koopbriefje en voor de verdere (financiële) afwikkeling werd zorggedragen door de veiling. Wat HBG betreft kwam het systeem in 1936 als een eenmanszaakje van de grond. In het Kerstnummer van het door HBG uitgegeven Kweekersblad van 22 december 1938 is een officiële aankondiging te vinden van de oprichting van een ”In- en Verkoopbureau voor de betere soorten”. Dat ging kennelijk niet helemaal van harte want het bestuur liet weten daarmee …”noodgedwongen gevolg te geven aan de aandrang van enigen aanvoerders die meenen dat den handel in nieuwigheden daarmee beter gediend zou zijn dan via den vrijen handel”. …
Het enthousiasme droop er dus niet bepaald vanaf, maar het bureau voorzag kennelijk toch in een behoefte want tien jaar later – in het seizoen 1948/49 -volgde er een grote reorganisatie en werd de basis gelegd voor de In- en Verkoopbureaus zoals die vandaag de dag functioneren. Wat het HBG (nu dus CNB) betreft kan worden gesteld dat op dit moment een aanzienlijk deel van de omzet door dit bureau wordt gegenereerd. En het is vooral aan dit verkoopkanaal te danken geweest, dat de veilingen zo’n belangrijke positie zijn gaan innemen als schakel tussen kwekerij en handel. De Lissese coöperatieve veiling HBG mocht zich althans in een constante groei verheugen, om in het jaar van de fusie een voorlopig hoogtepunt te behalen met een omzet van 140 miljoen gulden.
Een laatste bouwactiviteit die onder HBG-vlag werd uitgevoerd voordat de veiling in 1976 door de fusie met West-Friesland opging in de Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentrale (CNB), was de realisatie in dat jaar van een modern Handelscentrum aan de Grachtweg in Lisse.

Heden
De start van de Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentrale werd gevormd door een periode die duidelijk maakte, dat het coöperatieve karakter van beide fusiepartners wezenlijk verschilde. West-Friesland was een echte kwekersveiling met een sterke ledenbinding, HBG een veiling die meer het bemiddelend optreden tussen koper en verkoper voor ogen stond. Er waren talloze besprekingen nodig om op dezelfde lijn te komen, maar de doelstellingen die de fusiepartners voor ogen hadden, werden gehaald. In de jaren die volgden bereikte de omzet regelmatig nieuwe recordhoogten. Vandaag de dag zijn de cijfers minder rooskleurig, hetgeen mede is toe te schrijven aan de economische ontwikkelingen en het feit dat er op dit moment wereldwijd kennelijk minder aandacht is voor bloembollen en er ook minder voor wordt betaald. Desalniettemin is het omzetcijfer toch nog respectabel en heeft men er alle hoop op dat de markt weer zal aantrekken en de situatie verbetert. Om zelf het nodige aan die situatie te verbeteren hebben de bemiddelaars reorganisaties en kostenbesparingen ingang gezet. Een van de gevolgen daarvan is dat de veiling, de basisactiviteit waarmee het indertijd allemaal is begonnen, inmiddels is afgestoten. Er zullen geen bloembollen meer via de veilingklok worden geveild en daarmee is een uniek fenomeen (op de hele wereld waren er maar twee bloembollenveilingen) naar de geschiedenisboeken verwezen. Daarmee is echter nog geen einde gekomen aan de veranderingen. Nadat vorig jaar Hobaho het domein aan de Haven heeft verlaten en zich aan de overkant daarvan vestigde heeft ook CNB sinds kort voor het laatst bloembollen geveild en maakt zich op om te verkassen. Inmiddels is gestart me de nieuwbouw op het voormalige laboratoriumterrein. Na de ingebruikname daarvan breekt de tijd aan voor geheel nieuwe ontwikkelingen in het centrum van Lisse. De tijd zal leren in hoeverre men in staat is en de wil heeft om voor het nageslacht iets van de geschiedenis te bewaren.

 

Na de dood van de pastoor startte de bouw van de nieuwe R.K. kerk (2)

De oude kerk, de noodkerk en de nieuwe kerk wordt beschreven. Op 24 mei 1902 werd de eerste steen van de nieuwe kerk.

door Arie in’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 5 nummer 2 april 2006

Uit de geschriften van chroniquer Arie Raaphorst (2)

Reeds lang vóór dat er eindelijk eene nieuwe kerk werd gebouwd, was het oude kerkgebouw veel te klein voor de steeds toenemende bevolking van de R.K.Kerkgemeente. De uitgebreide en omvangrijke werkzaamheden van den bouw eener nieuwe kerk waren echter véél te zwaar voor de zwakke schouders van de beminnelijke herder der parochie, de Zeer Eerwaarde Heer H.Th. van Vlasselaar.  Eenieder ondervond het dat de kerk veel te klein was, maar ook eenieder was er ten volle van overtuigd dat de werkzaamheden van den bouw eener nieuwe kerk niet gelegd mochten worden op de steeds in krachten afnemende schouders van Pastoor van Vlasselaar, en daarom wachtte men de tijd af ….
De tijd was eindelijk daar, want op 8 januari 1901 ging de droeve mare door het dorp: “Pastoor van Vlasselaar is dood.” Hij die 32 jaren lang de zachtmoedige en beminnelijke herder was geweest van de Parochie van de H.Agatha, was niet meer. Zelden is er een mensch geweest die oprechter beweend is geworden dan hij; beweend niet alleen door de katholieken zelf, maar evenzeer door de niet-Katholieken van allerlei rang en stand. Met hem daalde ten grave een raadgever voor iedereen en een vriend voor allen, zonder onderscheid en bovendien een weldoener der armen zonder weerga.
Zijne nagedachtenis zal dan ook blijven voortleven in de harten van allen die hem hebben gekend.

Hemelsche glimlach
Geen wonder dan ook dat een ontelbare menigte zijn lijk hebben bezocht; dat lijk wat daar stil en onbeweeglijk neerlag in zijn laatste rustplaats maar met dezelfde Hemelsche glimlach om de lippen als altijd. Hij is begraven in het priestergraf, rustend in de schaduw van het kruis. Eene eenvoudige blauwe zerk siert zijn graf. Dat zijne ziel de hemelsche rust geniet is de hoop van mij, maar ik ben er verzekerd van. Ook van allen die hem ooit hebben gekend. Pastoor van Vlasselaar werd opgevolgd door de Zeer Eerwaarde Heer B.J. Klekamp, pastoor te Oude Tonge. Zoodra de opvolger van de oude pastoor benoemd was, werden er plannen ontworpen voor een nieuwe kerk.

Noodkerk
Doordat de nieuw te bouwen kerk gesticht moest worden op dezelfde plaats waar de oude stond, moest er vooraf een noodkerk worden gebouwd.
In het voorjaar van 1902 werd er ter plaatse waar nu de Bondstraat is, een groot houten gebouw opgetrokken. Zoodra deze noodkerk gereed was werd zij plechtig ingewijd door de Pastoor-Deken van Warmond De Zeer Eerwarde Heer Smeulders. De oude kerk werd spoedig daarna voor afbraak verkocht en gesloopt. Niet lang daarna werd begonnen met de storting van het beton, want paalfundering was niet noodig. Het werk vorderde voorspoedig, want op 24 mei 1902 had de plechtige eerste-steenlegging plaats door de Zeer Eerwaarde Heer Smeulders, Pastoor-Deken van Warmond.
De gedenksteen waarin zich de oorkonde bevindt van de eerste-steenlegging is geplaatst in de hoekpilaar van het Zuidertransept tegen de kant van de H.Jozephkapel. Het opschrift luidt als volgt:
Hunc primarium lapidum
Posuit R.adm Ds.Nicolaus
Johannes Smeulders Dec._s
Novic_s.. a.d.VI kal.Jun.
MCMII
Wij hebben tot op heden steeds gesproken van den bouw eener nieuwe kerk, maar eigenlijk dient gesproken te worden van Kerk en Pastorij.
De Pastorij, een groot gebouw in Oud-Hollandche stijl opgetrokken, was vóór de kerk reeds afgewerkt, omdat de Pastoor was gehuisvest in het pas voltooide St.Agathagesticht, en de beide kapelaans bij de kerkmeester J.Riggel.

Uitdagend opschrift
In verband met den bouw van de pastorij willen wij nog opmerken dat er een kwestie ontstond tusschen de Pastoor en de Burgemeester over het opschrift in den steen boven de portiek en de hoofdingang. De Pastoor had hier later in bijtelen het volgende:
Dije dit niet an mogt staen
Moet maer voorbije gaen.
Deze spreuk was genomen uit de dichtwerken van Paulus Potter. De Burgemeester nu meende dat dit opschrift eene uitdaging was voor de andere kerkelijke gezindten en stond er daarom op dat dit opschrift zou worden verwijderd.
Ik voor mij heb het altijd een zeer kleinzielig idee gevonden van de Burgemeester, hoewel ik van de andere kant moet getuigen dat dit opschrift enigszins onbegrijpelijk was en ook absoluut met geen enkele gebeurtenis hieromtrent in verband was te brengen.
Enfin, de steen werd weer glad gehakt en de volgende dag prijkte deze met een ander opschrift en van de volgende inhoud namelijk
Anno Domino MCMII
Eindelijk was de kerk zelve gereed en op Donderdag 6 augustus 1903 werd zij door Z.D.H. Mgr. van de Wetering, aartsbisschop van Utrecht, plechtig ingewijd.

Klik hier voor het volgende deel

Copyright © 2006 Vereniging Oud Lisse

De schrijnende armoede in de jaren dertig

BEZIT: 17 ARE TULPEN INKOMSTEN 1940: f. 4,02
In de crisis van de jaren dertig hadden de bollenkwekers het erg moeilijk. Door het afgeven van vergunningen werd de productie verminderd. Daardoor werd veel groente geteeld. Kleine tuinders kregen later een financiële tegemoetkoming. En lijst met namen van telers, die een vergoeding kregen, wordt vermeld

Wie kent Aart van der Boon (1833-1890)?

Aad van der Tang is geïnteresseerd in Aart van der Boon en zijn familie. Aart is geboren in Lisse op 4 november 1833

Nieuwsblad Jaargang 5 nummer 1, januari 2006

Post

Ik ben geïnteresseerd in Aart Jacobus van der Boon (wiens voornamen ik draag) en zijn familie. Aart van der Boon werd op 4 november 1833 te Lisse geboren als zoon van Jan van der Boon en Alida van Klaveren. Zijn grootvader van moederszijde was Gerrit van Klaveren, eertijds schepen van Lisse. Via deze kant van de familie was hij verwant aan de families Van der Meij en Tibboel. Hij groeide op in de boerderij – huis 185 – van zijn grootouders op de hoek van de Dorpsstraat en de Broekweg. In 1859 trouwde hij met Gouda van der Tang, een dochter van Dirk van der Tang (zandbaas – opzichter van de zanderij – op het landgoed Veenenburg) en Jacoba Magdalena Visser.

Nadat hun zwager Albert (Jansen) van Mantgem – sedert 1864 eigenaar van “De Witte Zwaan” – in 1869 failliet was gegaan, kochten Aart van der Boon en Cornelis Jongbloed de herberg. In 1877 verkochten ze “De Witte Zwaan” aan Anthonie van Ruiten. Aart van der Boon was kort na het over­lijden van zijn eerste vrouw in 1874 hertrouwd met zijn negentien jaar jongere schoonzusje Teuntje van der Tang. In 1880 verkocht hij zijn laat­ste landerijen in Lisse (onder andere aan de Gebroeders Blokhuis) en ver­trok hij met zijn gezin naar Abcoude-Baambrugge. Hij overleed in 1890 te Amsterdam.

Zijn zwagers van vrouwszijde waren Bastiaan (1828-1882), Gijsbert (1830-1895), Cornelis (1837-1913) en Dirk van der Tang (1845-1925). Cornelis van der Tang was toeziend voogd over de kinderen uit Van der Boons eerste huwelijk. Schoonzuster Anna van der Tang (1832-1908) was gehuwd met Albert Alders, de eerste brugwachter van de rolbrug in Lisserbroek. Hun zoon Aart Jacobus Alders volgde zijn vader als brug-wachter op. Na de dood van Albert Alders hertrouwde Anna van der Tang met bovengenoemde Cornelis Jongbloed, weduwnaar van Gerarda van der Boon en Wytske Slottje. Net als Albert Alders vernoemden ook Albert van Mantgem en Cornelis Jongbloed een van hun kinderen naar Aart Jacobus.

Schiedam, Aad van der Tang

e-mail: aad.vandertang@cbg.nl

Dirk van der Tang was zandbaas – opzichter van de zanderij – op het landgoed Veenenburg

FRAGMENTEN VAN AARDEWERK UIT DE 13E EEUW: Grachtweg 37

Archeologisch onderzoek op de plek van de nieuwbouw van Tibboel aan de Grachtweg 37 in 2004 heeft niet veel resultaten opgeleverd. Via een aantal boorgaten is een waterput uit de 18e eeuw geconstateerd en een slootvulling binnen de rooilijn. Op grond van de vondsten kan deze sloot worden gedateerd tot de 13e eeuw.

Redactie

Jaargang 5 nummer 1, januari 2006

Tijdens en vlak voor de bouw van Tibboels nieuwe pand aan de Grachtweg in Lisse moest er (verplicht en dus duur!) archeologisch onderzoek verricht worden. Dit viel in twee delen uiteen: een inventariserend onderzoek gevolgd door een zogenaamde archeologische begeleiding.

Ondanks hoge verwachtingen vielen de vondsten tegen. Wij publiceren de conclusies van beide onderzoeken in verkorte vorm.

  1. Samenvatting van het inventariserend onderzoek

In opdracht van Architektenburo Ruud van der Kroft heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau op 2 maart 2004 een inventariserend archeo­logisch onderzoek uitgevoerd in verband met~ de realisatie van nieuw­bouw aan de Grachtweg 37 in de gemeente Lisse. Doel van dit onderzoek was eventueel aanwezige archeologische resten op te sporen en, voor zover mogelijk, een eerste indruk te geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging ervan. Door de aanwezigheid van bebouwing, oppervlakteverharding en kabels en leidingen in de ondergrond van het plangebied is het inventariserend veldonderzoek beperkt gebleven tot enkele boringen langs de grens van het plangebied.

Hoewel in deze boringen geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen zijn aangetroffen, is het bodemprofiel in het plangebied mogelijk grotendeels intact. Op grond hiervan geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting. De aanwezigheid van archeologische resten is derhalve niet uit te sluiten.

Als gevolg van de aanwezigheid van bebouwing en oppervlakteverharding bleek het inventariserend veldonderzoek in een groot deel van het plangebied niet mogelijk. Om deze reden wordt (volgens de richtlijnen van de Rijksinspectie voor de Archeologie) archeologische begeleiding van de voorgenomen grondwerkzaamheden aanbevolen.

Uit het rapport:

In landschappelijk opzicht maakt het plangebied deel uit van de kust­strook. In de ondergrond van deze strook komen afzettingen voor die wor­den gerekend tot de Oude Duin- en Strandzanden. Kenmerkend voor de kuststrook zijn de zogenaamde strandwallen: de zee voerde zand aan dat parallel aan de kustlijn werd afgezet, zodat zich geleidelijk een strandwal vormde. Zodra de strandwal ruim boven gemiddeld hoogwater uitkwam, viel deze droog en werden onder invloed van de wind lage duinen gevormd: de Oude Duinen.

De oudste strandwallen in Nederland liggen circa 8 km ten oosten van de huidige kustlijn en zijn rond 3800 voor Chr. ontstaan. Vanaf dat moment verplaatste de kust zich in westelijke richting door de vorming van nieuwe strandwallen. De kustuitbreiding duurde tot omstreeks het begin van de jaartelling en resulteerde in een 6 tot 10 km brede kuststrook, bestaande uit een reeks strandwallen met daartussen lager gelegen strandvlakten. Volgens de geomorfologische kaart maakt het plangebied deel uit van een vlakte die ontstaan is door afgravingen of egalisatie van de Oude Duin- en Strandzanden. Het plangebied ligt op de oostflank van de meest oostelijke strandwal waarop de dorpen Voorhout, Lisse en Hillegom liggen. Omstreeks 2600 voor Chr. vormde deze strandwal de toenmalige kustlijn. Strandwallen zijn in archeologisch opzicht interessant, omdat ze hoger (en derhalve droger) liggen dan de directe omgeving, waardoor ze zeer geschikt waren voor bewoning.

Ten behoeve van de bloembollenteelt zijn de strandwallen sinds de 17e eeuw op grote schaal afgegraven. Het vlakke reliëf van de huidige Bollenstreek hangt samen met deze grootschalige ontginning. Als gevolg van ingrijpende bodemingrepen rest er in de Bollenstreek vrijwel niets meer van de Oude Duinen.

Aanbevelingen

Als gevolg van de aanwezige bebouwing en oppervlakteverharding bleek het uitvoeren van een veldonderzoek in een groot deel van het plangebied niet mogelijk. De aanwezigheid van archeologische resten in het plange­bied valt derhalve niet (geheel) uit te sluiten. Om deze reden wordt, vol­gens de richtlijnen van de Rijksinspectie voor de Archeologie, archeologische begeleiding van de voorgenomen grondwerkzaamheden aan­bevolen. Een archeologische begeleiding houdt in dat tijdens of direct voorafgaand aan grondwerkzaamheden archeologische en geologische waarnemingen worden gedaan. Dit betekent dat eventuele archeologische sporen worden gedocumenteerd en vondstmateriaal wordt verzameld. Daarnaast kunnen eveneens geologische waarnemingen worden gedaan. Uitgangspunt hierbij is dat de grondwerkzaamheden geen vertraging mogen oplopen.

  1. Samenvatting van de archeologische begeleiding

In opdracht van Tibboel Exclusieve Interieurs heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau op 19 en 21 oktober 2004 een archeologische begeleiding uitgevoerd in verband met de realisatie van nieuwbouw aan de Grachtweg 37 in de gemeente Lisse. Doel hiervan was om eventueel bij de graaf-werkzaamheden aan het licht komende archeologische resten te documen­teren.

Tijdens de archeologische begeleiding zijn enkele archeologische resten aangetroffen. Deze bestaan uit een ronde, uit rode baksteen opgetrokken en overkoepelde constructie (een waterput, waarschijnlijk te dateren in de 18e eeuw) en een slootvulling aan de kant van de Grachtweg, binnen de rooilijn van de bestaande bebouwing. Op grond van het hierin aange­troffen vondstmateriaal kan de datering van deze sloot tot de 13e eeuw teruggaan.

Het tijdens de archeologische begeleiding uit de slootvulling verzamelde vondstmateriaal bestaat uit enkele scherven gedraaid aardewerk, te dateren in de Late Middeleeuwen (1050-1500 na Chr.) en Nieuwe tijd (1500 na Chr. – heden):

1 fragment aardewerk (gedraaid), roodbakkend geglazuurd; datering: Nieuwe tijd

2 fragment aardewerk (gedraaid), type Frechen; datering: Nieuwe tijd

l fragment aardewerk (gedraaid), type Siegburg; datering: Late Middeleeuwen

l fragment aardewerk (gedraaid), proto-steengoed;datering: Late Middeleeuwen

grachtweg