Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners

De steenfabriek ‘De Arnoud’ in de oorlog

door Hans Smulders

Nieuwsblad Jaargang 3 nummer 4, oktober 2004

TRAGISCHE SPLIJTZWAM IN DE ADELLIJKE FAMILIE VAN HARDENBROEK VAN AMMERSTOL: VOOR ÉN TEGEN DE DUITSE BEZETTERS

Het is opmerkelijk dat in de boeken over de oorlogsjaren ’40-’45 in de dorpen Lisse en Hillegom geen woord gewijd is aan de kalkzandsteenfabriek ‘Arnoud’. Die fabriek produceerde tussen 1940 en 1944 125 miljoen stenen voor de Luftwaffe, die er op de militaire vliegvelden Schiphol, Ypenburg, De Kooy, Venlo, Eindhoven, Twente, Leeuwarden en Loosdrecht scherfmuren mee bouwde, kantines, onderkomens en schuilplaatsen voor Duitse soldaten.

De directeur van de fabriek, Arnoud Hendrik baron van Hardenbroek van Ammerstol (1875), en de commercieel directeur, dr. Hendrik Arend Marcus (1898), werden respectievelijk op 9 oktober 1945 en op 25 januari 1946 gearresteerd en in oktober 1946 berecht door het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam. Ze werden veroordeeld wegens hulp aan de vijand in oorlogstijd, Van Hardenbroek tot een jaar met aftrek en Marcus tot twee en een half jaar met aftrek. Dat de oorlogsboeken hierover niets melden is des te merkwaardiger omdat in de fabriek zowel Hillegommers als Lissenaren werkten en het – als je oudere bewoners mag geloven – algemeen bekend was dat de fabriek in hoofdzaak voor de Duitsers produceerde en dat de directeur sterk pro-Duits was.

Hillegomse fabriek
Herman van Amsterdam die het boek ‘Een bollendorp bezet’ (over Lisse in ’40-’45) schreef, meldt alleen een actie van de ondergrondse die op een nacht acht vaten met smeerolie, die op het terrein van de kalkzandsteenfabriek onder een hoop zand waren verborgen, heeft weggehaald. Van Amsterdam denkt dat het oorlogsverleden van de fabriek niet in zijn boek wordt genoemd te wijten is aan het feit dat de fabriek in Hillegom stond.
Ook in het boek van de Hillegomse bakkerszoon Frans Out ‘Hillegom ’40-’45’ komt het ‘foute’ aspect van de fabriek niet aan de orde. Frans Out is inmiddels overleden, maar Marca Bultink die hem indertijd hielp met schrijven, weet ook de reden niet. Ze veronderstelt dat er in het archief van de gemeente niets over te vinden was en ze wijst er op dat Van Hardenbroek weliswaar in Hillegom werkte, maar in Haarlem woonde, in ‘Uyt den Bosch’ aan de Spanjaardslaan, een reusachtig woonhuis dat hij in 1914 had laten bouwen. Daar werd hij gearresteerd en hij werd vastgezet in de Ripperda-kazerne in Haarlem. In het boek van Out worden enkele aanvallen van geallieerde vliegtuigen vermeld, een op een tram die op 16 september 1944 over de Leidsestraat in Hillegom reed in de buurt van de steenfabriek, waarbij een man dodelijk werd getroffen. En een op dinsdag 3 april 1945 op een vrachtwagen die ook over de Leidsestraat reed, waarbij drie mensen om het leven kwamen, onder anderen Sikke Willem Naber, de bedrijfsleider van de steenfabriek.

Honderdjarig bestaan
In de afgelopen maanden is het gebrek aan informatie over de oorlogstijd enigszins opgevuld door Jaap Kroon uit Lisse, die van 1933 tot 1945 op het kantoor van de fabriek werkte, en door Arie den Hoed uit Lisse, die in zijn jeugd bij de fabriek heeft gewoond omdat zijn vader er werkte.
Arie den Hoed schreef voor het blad ‘Hangkouserieën’ van de Stichting Vrienden van Oud Hillegom een tweedelig verhaal over de geschiedenis van de fabriek in verband met het honderdjarig bestaan in augustus van dit jaar. Het eerste deel verscheen in het juli-nummer en het tweede deel, waarin het oorlogsverleden van Van Hardenbroek wordt behandeld, wordt gepubliceerd in het nummer van oktober. Daarin meldt Den Hoed afstandelijk de feiten zoals hij ze aantrof in het uitgebreide strafdossier, dat hij samen met Jaap Kroon in het Rijksarchief in Den Haag heeft ingezien en bestudeerd.
Hij tekent wel aan dat Van Hardenbroek nimmer lid is geweest van de NSB en ook: ‘Ir. Gijsbert van Hardenbroek (de oudste zoon) was nu alleen directeur, maar dat werd door het Beheersinstituut niet als een bezwaar geoordeeld, gezien de relatie tussen vader en zoon. Hiermede werd het publieke geheim aan de fabriek, dat het niet boterde tussen vader en zoon, toch bevestigd.’

Pietje en Jonkie
Jaap Kroon schreef eind 2000 een klein boekje, bestemd voor de eigen familiekring, in een oplage van ongeveer vijftig stuks, getiteld ‘Arnoud, de baron en de fabriek’. Dankzij de bekende streek-historicus Fons Hulkenberg kwam een exemplaar terecht in het gemeente-archief van Lisse. Jaap Kroon werkte vanaf 1933 als jongste bediende op de administratie van de fabriek. Hij zat op het kantoor vlakbij juffrouw Corrie Slinger, de typiste. Van Hardenbroek noemde juffrouw Slinger Pietje en Jaap Kroon Jonkie. Het moge duidelijk zijn dat het jonkie in al die jaren wel het een en ander zag en hoorde. Hij doet dan ook een behoorlijk boekje open over de verhouding tussen Arnoud Hendrik en zijn zoon Gijsbert naar aanleiding van de arrestatie van Van Hardenbroek bijna een half jaar na de bevrijding. Ik citeer het daaraan gewijde hoofdstukje:

Het bittere einde

Maar toen gebeurden er vreemde dingen. Er werd een inval gedaan in het kantoor door de P.0.D., de instantie die na de bevrijding de oorlogsmisdadigers oppakte. Tegen het eind van de bezetting had Markus uit voorzorg al wat materiaal opgeruimd, wat belastend zou kunnen zijn voor de directie of waaruit al te veel medewerking met de Duitsers zou blijken. Uit de kopieboeken waren ettelijke brieven gescheurd met uitlatingen van Van Hardenbroek, die verre van vleiend waren voor de Nederlandse regering of voor de Engelsen. Die bladen waren opgeborgen achter een luik, waar nooit een sterveling ze zou zoeken. Maar de heren van de opsporingsdienst liepen er regelrecht naartoe. Bleken niet alleen op de hoogte te zijn van de betreffende boeken, maar zelfs van de nummers van de uitgescheurde bladen. Het kon niet anders of er was verraad in het spel geweest en wel van iemand uit eigen kring, die al die brieven gelezen had. Het lag voor de hand, dat daarbij aan mij werd gedacht, want waarom was ik zo snel vertrokken? Op een dag stopte er dan ook een auto voor onze deur met een van de vertegenwoordigers, die een verzoek van Van Hardenbroek overbracht of ik nog een keer op het kantoor wilde komen. Onbewust van wat mij boven het hoofd hing, ging ik mee. Werd zelfs vriendelijk ontvangen en ik, die ruim 12 jaar bij dat enorme bureau van de grote baas gestaan had als mijn diensten nodig waren, mocht deze keer zitten. Er werd mij verteld wat er gebeurd was. “Jaap, jij kunt het gedaan hebben, want jij kende elke brief, die de deur uitging.” Bij deze woorden werd ik scherp opgenomen, maar er volgde al gauw: “Nee, toch verdenk ik je niet. Mijn vraag is, wil jij me zeggen wie het dan wel gedaan heeft?” Ik stond perplex, moest even nadenken en gaf als antwoord: “Meneer, ik zeg het liever niet en ik hoop dat u mij dat niet kwalijk neemt.” Hij had er begrip voor en na een lange poos van zwijgen barstte hij los: “Ik zal het je zeggen” en wijzend naar de ingenieurskamer, waar zijn intussen vertrokken zoon vroeger zat: “Hij daar!” Hoe bitter moet deze uitspraak voor hem als vader geweest zijn. Toen hij wat bedaard was, informeerde hij naar mijn nieuwe omstandigheden en drukte me vriendelijk de hand ten afscheid. Dat was mijn laatste contact met hem.

Voor uitleg van dit verhaal moet ik terug in de geschiedenis. Uit zijn eerste huwelijk had Van Hardenbroek een zoon die Gijs heette en voor ingenieur gestudeerd had. Hij was nogal doof en door die handicap en mogelijk ook door zijn zwakke karakter had hij er in de praktijk nog niet veel van terechtgebracht. Dat zal er ook wel de oorzaak van zijn geweest, dat vader en zoon elkaar niet lagen. Maar Gijs had een vrouw met meer pit en zij kreeg bij schoonvader gedaan, dat manlief een baan op de fabriek kreeg. Bij de laatste verbouwing van het kantoor was er al een ruime kamer ingericht voor een mogelijk toekomstige kracht met de ingenieurstitel. Zijn bed leek dus gespreid. Maar al gauw kwam uit dat het een fiasco zou worden. Willem Naber, de fabriekschef, toch al een man die niemand naast zich duldde, liet hem links liggen. Ook van zijn vader kreeg hij geen medewerking, zodat er voor hem geen schijn van kans was om zich te bewijzen. Hij sjouwde veel door de fabriek, maar had in feite niets te doen. En als hij al eens een idee had werd het door zijn vader afgekraakt. Het gebeurde, onder de middag, als het overige personeel naar huis was, dat ik gesprekken tussen die twee moest aanhoren, waarbij de zoon zo volledig gekleineerd werd, dat je de tranen in je ogen zou krijgen. En Gijs liet dat alles over zich komen. Wel kwam hij trouw het kopieboek bij me halen, om zich op de hoogte te houden van de gevoerde correspondentie. Op zich een begrijpelijke handeling, die geen enkele argwaan wekte. Toch gebeurde het in de laatste tijd van de oorlog, dat als ik het bewuste boek weer nodig had en het bij hem ging halen, dat hij een lichte schrik niet kon verbergen. Ik zocht er niets achter, weet het aan zijn doofheid, waardoor hij niet hoorde dat je er aankwam. Eerst achteraf werd me alles duidelijk. Hij was door z’n vader zodanig vernederd, dat hij zon op wraak. Alles wat maar enigszins belastend was had hij genoteerd, tot de nummers van de bladen aan toe. Zelfs het feit dat de uitgescheurde pagina’s op een geheime plaats waren weggestopt, had hij doorgegeven. En het werkte!

Neemt zoon wraak?
Het is zonneklaar: zoon Gijsbert wordt er in het boekje van Jaap Kroon van beschuldigd uit wraak zijn vader te hebben aangegeven bij de Politieke Opsporings Dienst P.O.D. Zijn vader wordt gearresteerd en berecht en overlijdt een jaar later, 72 jaren oud. Een dramatisch einde van een lid van een oud adellijk geslacht. Hieraan is natuurlijk wel het een en ander voorafgegaan.
Baron Arnoud, wiens vader burgemeester was van Leusden en Stoutenberg, trouwde in januari 1899 met Cecilia Leembruggen (1877). De schatrijke familie Leembruggen bewoonde het buiten Veenenburg op de grens van Lisse en Hillegom. Nog in hetzelfde jaar werd hij mede-eigenaar van Veenenburg, omdat Cecilia’s vader kwam te overlijden.
Samen met de buren van het buiten Elsbroek werd een ‘Maatschappij tot exploitatie van gronden Veenenburg-Elsbroek’opgericht. Het bedrijf groef op de uitgestrekte eigen landerijen zand af voor de aanleg van dijken, wegen, spoorbanen, ophoging van bouwterreinen en dergelijke. (Daardoor kwam geestgrond vrij die uitstekend geschikt bleek voor de teelt van bollen.)
Van Hardenbroek slaagde er terzelfder tijd in de hand te leggen op een nieuw Duits procédé voor de vervaardiging van kunstzandsteen. Hij richtte dan ook de n.v. Kunstzandsteenfabriek ‘Arnoud’ op en trok uit adellijke kringen investeerders aan. Het moest welhaast een profijtelijk bedrijf worden, omdat immers de grondstof op de eigen landerijen voor het opscheppen lag.
Inmiddels was Van Hardenbroek vader geworden van Maria (1901) en van Gijsbert (1903). Maar in de loop der volgende jaren groeiden de ouders uit elkaar. Van Hardenbroek liet een groot en prachtig woonhuis bouwen in Heemstede, Uyt den Bosch (nu in Haarlem) en ging daar in 1914 met zijn gezin wonen. Het buiten Veenenburg werd afgebroken. Nauwelijks een jaar later, in januari 1915, scheidde hij (bij arrest van de Hoge Raad der Nederlanden) van zijn vrouw Cecilia en in hetzelfde jaar trouwde hij met haar zus Cornelia (1882). Uit dat huwelijk kreeg hij drie kinderen: Alfer (1916), Mechteld (1918) en Aleid Ingeborg(1921), die Inge als roepnaam had.

Tweespalt in de familie
De scheiding van zijn eerste vrouw, waarbij Gijsbert voor zijn moeder koos, én de oorlog met Duitsland, waarbij een deel van de familie sterk pro-Duits was en een ander deel van de familie fanatiek anti-Duits, veroorzaakten een dramatische en tragische breuk in de familie die nooit meer geheeld zou worden.

Hierover laat ik een kleinzoon van Van Hardenbroek aan het woord, Gerrit Arnoud (1940), roepnaam Geert. Zijn vader was Gijsbert, die eind 1935 trouwde met Sophia Stolte en van haar drie zoons en drie dochters kreeg. Geert is de tweede zoon en de enige die nog in Nederland woont; zijn broers en zussen zijn geëmigreerd. Hij zegt: ‘Bij de scheiding koos mijn vader, een jongetje van elf jaar, voor honderd procent de kant van zijn moeder en dat heeft hij geweten, want zijn vader draaide de geldkraan dicht en droeg geen cent bij aan zijn opvoeding en studie. Dat kwam de verhouding tussen vader en zoon natuurlijk niet ten goede. Bovendien overleed zijn moeder al in 1927, vijftig jaar oud. Niettemin beëindigde hij zijn studie voor ingenieur met succes. Hij ging met plezier werken bij een internationaal georiënteerd aannemingsbedrijf in Ierland.’

Twee vergissingen
‘Hierna,’ zegt Geert van Hardenbroek, ‘heeft mijn vader zich – denk ik – een paar keer vergist. Na lang aandringen van zijn vader heeft mijn vader zijn baan opgezegd en is bij zijn vader op de steenfabriek gaan werken. Al spoedig bleek dat hij en zijn vader te ver uit elkaar gegroeid waren. Samenwerken was niet mogelijk. Hij verliet dus de fabriek en vond een goede baan bij Rijkswaterstaat in Zwolle. Helaas maakte hij toen voor de tweede maal een vergissing: hij ging – nadat zijn vader hem opnieuw nadrukkelijk had verzocht weer op de fabriek te komen werken – wederom bij zijn vader aan de slag. Dat was aan het einde van 1940. Waarom weer? Het zou kunnen dat er aan de kant van grootvader een zekere mate van wroeging was ontstaan jegens zijn oudste zoon en dat er van de kant van Gijsbert de wens bestond op betere voet te komen met zijn vader. We weten het niet, maar dit zijn logische gissingen. Feit is dat het samenwerken met zijn vader opnieuw mislukte, maar Gijsbert kon in verband met de oorlog niet meer weg.’ Al in de eerste oorlogsjaren bleek bovendien dat er in de familie Van Hardenbroek grote tweespalt heerste ten aanzien van de Duitsers. Van Hardenbroek stond samen met zijn zoon Alfer (‘zijn oogappel’) fel aan de kant van de Duitsers en was ronduit anti-Brits, maar zijn zoon Gijsbert en zijn dochters Mechteld en Inge waren fel anti-Duits. Mechteld – zo staat te lezen in Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van dr. L. de Jong – ‘was een jeugdige relatie van Wil Sandberg’, die conservator van de Amsterdamse musea was. Samen met Gerrit van der Veen, Willem Arondeus en Johan Brouwer bereidde hij een overval voor op het Amsterdamse bevolkingsregister om de joden te beschermen tegen deportatie. De groep had de beschikking over springstof uit een oude legervoorraad, maar freule Mechteld Cornelia van Hardenbroek van Ammerstol zorgde, aldus De Jong, voor een tweede hoeveelheid, afkomstig uit de buurt van Gorinchem. Beide meisjes studeerden in Utrecht. Ook dochter Inge zat daar in het verzet. Zij had een tekentalent en werd ingezet bij het vervalsen van paspoorten en andere documenten. Bij een inval van de Duitsers op hun verzetsadres in Utrecht werd zij in 1944 gearresteerd en later bij een vluchtpoging zwaar gewond. Zij overleed op 23 februari 1945 in het concentratiekamp Ravensbrück. Haar zus Mechteld slaagde er bij die overval in via een raam te ontkomen. Ook Alfer,de oogapppel van Van Hardenbroek, de eerstgeborene uit zijn tweede huwelijk, stierf in de oorlog. Hij kwam om bij een bombardement in Berlijn op 9 april 1945.
Geert van Hardenbroek zegt: ‘Je hebt er weinig fantasie voor nodig om te begrijpen dat er een splijtzwam in de familie was en hoe tragisch de gebeurtenissen waren. Maar dat mijn vader na de bevrijding zijn vader bij de P.O.D. zou hebben aangegeven is belachelijk.’
‘Ik heb er na uw telefoontje over gesproken met mijn broers en ook die zijn van mening dat het onzin is. Er waren destijds wel derden die belangstelling hadden voor ‘De Arnoud’ en deze graag voor een prikkie hadden willen overnemen. Wellicht heeft de aangever zich in die kringen bevonden. Strikt genomen moet dat nog na te trekken zijn. Mijn vader heeft me ooit verteld dat mijn grootvader, zijn vader dus, in de gevangenis in Haarlem indertijd heel naar behandeld werd. Hij is daar tegen opgetreden en heeft er een stokje voor gestoken.’ (Het voorarrest werd omgezet in huisarrest.)

Tragische einde
Geert van Hardenbroek: ‘Voor de familie eindigde het drama ook nog financieel in een tragedie. Grootvader heeft namelijk een week voor zijn dood zijn aandelen in de steenfabriek verkocht. Bovendien had hij zijn zoon Gijsbert onterfd. Dat had tot gevolg dat mijn vader, die na de arrestatie van mijn grootvader en van commercieel directeur Marcus, de leiding van de Arnoud had en druk doende was de productie weer op gang te brengen, er eigenlijk niets meer te zoeken had. Hij heeft toen gelukkig weer een goede baan gevonden bij een groot ingenieursbureau. Vele jaren later is hij teruggekeerd op zijn oude stek: bij de Rijkswaterstaat te Zwolle.’
Later bleek dat de aandelen via een tussenpersoon in handen waren gekomen van J. van Herwaarden. Die was een tijdje vertegenwoordiger geweest van de steenfabriek De Arnoud , maar was weggegaan en had in 1924 zelf een steenfabriek in Katwijk opgericht.
Dat er tussen Van Herwaarden en Van Hardenbroek animositeit bestond moge blijken uit het feit dat directeur Marcus in de hongerwinter, voorzien van een Duits vorderingsbevel naar de steenfabriek in Katwijk ging, zich daar met behulp van de Katwijkse politie toegang verschafte en er een hoeveelheid kolen in beslag nam. Een feit dat hem tijdens de rechtszitting voor het Bijzonder Gerechtshof in het bijzonder kwalijk werd genomen, zo staat in het vonnis.

Directiekamers een probleem?
De vraag is nu: Wat vindt Geert van Hardenbroek van het feit dat de directiekamers waarin zijn grootvader en zijn vader hebben gewerkt, nu opnieuw zijn opgebouwd in het museum de Zwarte Tulp in Lisse? Vindt hij dat een probleem omdat de oude Van Hardenbroek fout was in de oorlog?
Zijn antwoord is helder: ‘Als de directiekamers van de steenfabriek beschouwd worden als een fraai voorbeeld van binnenhuisarchitectuur in de Mechelse stijl uit het begin van de twintigste eeuw, dan kan ik daar best mee leven. De gedachte dat daar ook het portret van mijn grootvader in de vorm van het schilderij van H. Lugt uit 1929 zou worden opgehangen, leek me aanvankelijk niet erg “fijntjes”. Is dat niet teveel eer voor een man die fout was in de oorlog? Maar na overleg met mijn broers ben ik met hen minder afwijzend en genuanceerder. Grootvader was immers de oprichter van de fabriek en daarom hing zijn geschilderd portret in de directiekamer. Het is dan ook vanuit dat perspectief dat het zeer wel past om het schilderij in het museum in de directiekamer op te hangen. Dit staat los van zijn houding tijdens de oorlog. Als dat een zwaarwegend argument zou zijn, zouden de directiekamers in hun geheel niet in het museum moeten worden opgenomen.’

Bronnen:
* Een Bollendorp bezet door Herman van Amsterdam * Hillegom ’40-’45 door Frans Out
* Hangkouserieën juli en oktober 2004 ‘Van Arnoud tot Silka’ door Arie den Hoed
* Gemeente-archief Lisse: Arnoud, de baron en de fabriek door Jaap Kroon
* Vonnis van 30 oktober 1946 van het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam over Arnoud Hendrik baron van Hardenbroek van Ammerstol en Hendrik Arend Marcus
* Nederlands Adelsboek 1995
* Interviews met Arie den Hoed, Jaap Kroon, Geert van Hardenbroek en anderen.

Steenfabriek Arnoud  vóór de sloop van de woningen aan de voorkant vanuit de lucht

 

DE GESCHIEDENIS VAN HET OUDE KONINGSHUYS

door R.J.Pex

Nieuwsblad Jaargang 3 nummer 4, oktober 2004

 

HUYS TER NIEUWBURG BEWOOND DOOR TWEE PRINSESSEN WERD HET PRINSESSENHUYS

Binnen niet al te lange tijd zal de geschiedenis van het Oude Koningshuys in Sassenheim, dat thans bewoond wordt door de Lissese makelaar Bas Romeyn, in boekvorm gepubliceerd worden. Het laat onder meer de eigenaren de revue passeren tussen 1543 en heden. Onder deze eigenaren waren ook Elisabeth Maria en Emilia Louisa, “beijde gebooren Princessen van Portugael”. Ze waren in 1677 in het bezit gekomen van het Oude Koningshuys, oftewel het Huys ter Nieuwburg, zoals het toen nog heette.

De prinsessen hebben het huis met tuinen en landerijen zo’n drie jaar in bezit gehad. Toch was het aan die relatief korte periode te danken dat de buitenplaats later ook wel de naam het Prinsessenhuys werd toegedicht. In 1680 erfde het geheel over op stadhouder Willem III, sedert 1689 koning van Engeland. Dit laatste verklaart de huidige naam: Het Oude Koningshuys.

Wie waren deze Elisabeth Maria en Emilia Louisa? Hun overgrootvader, Don Antonio van Crato, was een onechte zoon van Lodewijk, hertog van Beja, derde zoon van Emanuel de Grote. Toen de troon van Portugal in 1580 vrijkwam, dong hij naar de troonsopvolging. Daar hij echter niet kon bewijzen een wettige zoon te zijn van genoemde Lodewijk gingen deze plannen dus niet door. Zijn aanhangers riepen hem in 1580 te Santarem evenwel tot koning uit, maar werden door Alva verdreven, waarna Antonio vluchtte naar Calais.

Gheen consideratie
Zijn twee zonen, Emanuel I en Christoffel, vestigden zich in 1597 in de Nederlanden. In ‘s-Gravenhage leerde Emanuel Emilia van Nassau kennen, een zuster van prins Maurits. Ze wensten in het huwelijk te treden maar Maurits wees dat af met de woorden: “Dat hij op sulcken sake gheen consideratie en konde nemen, voor en al eer Don Emanuel sijn Moeder soude hebben genoemt ende bewesen dat sijn Vader de selve hadde getrout, al eer hij daer van was geboren”. Bovendien was, volgens haar grote broer, prins Emanuel een verdreven heer “die gheen middelen ter werelt en hadde, dat hij Roomsch Catholijck was: daer tegen sij professie dede van de Ghereformeerde Religie, sulcks dat hij hier niet en soude konnen tot advancement komen ofte geemploijeert worden. Dat oock gheseijt was dies actie daerom tot het Rijk van Portugael weijnich geestimeert werde. Datse daerom soude willen dencken op (aan) de digniteijt van haar Huys daer uyt sij gecomen was en sulcke imaginatien (verzinsels) uyt haer sinnen stellen ende laten varen”.

Secretelijck getrout
Prins Emanuel en Emilia van Nassau trouwden echter toch (7 november 1597). Maurits kwam juist in Den Haag aan toen hij het nieuws vernam. We lezen: “so heeft hij hem tegen alle haer vrienden danck ende weten secretelijck getrout voor ghetuyghen (…) ende alsoo Prince Mauritz uyt het legher in den Hage quam, heeft men se beijde, sonder dat hij sijn Suster heeft willen sien ofte spreecken, uyt den Lande ghesonden, hen daerna onthoudende te Wesel: alsoo werden Prince Maurits victorien ghetempert met huyselijck verdriet”.
Het pas getrouwde paar vestigde zich in de Duitse grensvesting Wesel. De financiële situatie van het verbannen echtpaar bleef echter verre van rooskleurig. Ze werden in deze gelukkig ondersteund door de aanvankelijk vergramde prins Maurits: een gedeelte van de gebouwen van het voormalige St. Agathaklooster in Delft werd ter bewoning aan de prins en prinses van Portugal afgestaan. Ze konden dus weer terugkeren naar de Nederlanden! Bovendien liet Maurits bij zijn dood in 1625 aan Emilia een jaargeld na van f 7.500, aan elk van haar zonen f 2.000 en aan iedere dochter f 1.000 per jaar. Het huwelijk heeft zo’n 29 jaar stand gehouden; in 1626 scheidden Don Emanuel en prinses Emilia.

Met zes dochters
Emanuel vertrok met zijn twee zonen naar Brussel en liep over naar de Spaanse vijand, terwijl Emilia naar Genève vertrok met haar zes dochters. Ze trok daar in een groot huis, dat later nog Le Château Royal werd genoemd en overleed daar in 1629. Prins Emanuel stierf in Brussel in 1638.

Vervallen in groote miserie
Zijn zoon, Emanuel II, was eerder, in 1619, door Maurits aangesteld tot gouverneur van het prinsdom Oranje, maar moest die functie naast zich neer leggen in 1623. Vijf jaar later trad hij in het klooster in als “broeder Felix”. Hij trad echter weer uit in 1633, waarna hij een jaar later zelfs overging tot de Hervormde leer! In 1646 huwde hij Johanna gravin van Hanau. Uit dit huwelijk werden vier dochters geboren, waaronder Emilia Louise en Elisabeth Maria, die in 1677 het Oude Koningshuys zouden kopen.
Schulden bleven de familie echter achtervolgen, zodanig dat Johanna in 1651 aan de voogden van prins Willem III schreef dat zij “vervallen is in groote miserie ende armoede, ende dienvolgens verscheijden schulden alhier gemaeckt, over sulcx van hier niet en can vertrecken sonder Uwe Hoocheden uyt medogentheijt gelieven goedertieren haer te begenadigen met de somme van een duysent Carolus guldens”. Johanna kreeg het gevraagde bedrag, mits echter “dat naer desen Hare Hoocheden niet meer over soodanige versoecken sullen mogen werden gemolesteert”. Ook in 1663 lezen we van een aanzienlijk geldbedrag dat door Willem III aan Johanna ter beschikking werd gesteld “tot eene assistentie in haren becommerlijcken staet off jegenwoordige ongelegenheijt”. We vernemen hierna niet veel meer over Emanuel II en Johanna van Hanau. Eerstgenoemde stierf in 1666, terwijl Johanna in 1673 kwam te overlijden. Van de vier dochters overleefden alleen de welbekende Emilia Louise en Elisabeth Maria hun ouders. Zij zijn het geweest die in 1677 voor 23.626 gulden het Huys ter Nieuwburg in Sassenheim gekocht hebben.

Geen statusobject
Later, in 1680, is het Huys ter Nieuwburg gelegateerd aan Willem III. Hij heeft zich slechts weinig bemoeid met huis en landerijen. Was hij niet geïnteresseerd in het Sassenheimse bezit? Inderdaad vormde het toenmalige bezit geen groot statusobject voor zo’n belangrijke figuur als Willem III. In ieder geval is hij twintig jaar later tot verkoop overgegaan: het einde van een bijzondere periode in de geschiedenis van het Oude Koningshuys.

Bronnen:
A.M. Hulkenberg, Het Oude Koningshuys 1628/1978 (Leiden 1978)
H.W.M. van Os, “Het Oude Koningshuys”, in: Leids Jaarboek 1945

Het Oude Koninghuys in Sassenheim heeft een rijke historie

 

De boeiende geschiedenis van Nicolaas Dames deel 1

Nicolaas Dames, hyacintenteler in Lisse was erg belangrijk voor de ontwikkeling van de hyacinten in Lisse. Het is eigenlijk de geschiedenis van de bollenteelt in Lisse.

door Arie in ’t Veld

INHOUD Jaargang 3 nummer 4, oktober 2004

LISSE HET KERKHOF VAN DE HYACINTEN

Nicolaas Dames was voor het bloembollenvak een uiterst belangrijk man. Voor hem werd dan ook in 1932 een borstbeeld opgericht. Dat beeld staat thans aan de voorzijde van het nieuwe laboratorium van P.P.O. aan de Heereweg. In een aantal afleveringen vertelt onze verslaggever het levensverhaal van Nicolaas dames en dat blijkt tevens de geschiedenis te wezen van Lisse en de streek. Hieronder volgt deel een.

In het begin van de 19e eeuw werd de bloembollenteelt in Lisse langzaam uitgebreid, maar de grote uitbreidingen kwamen vooral in de tweede helft van die eeuw. De hoofdoorzaak daarvan was in de eerste plaats de afzanding van de binnenduinen die een steeds grotere vlucht nam, waardoor er meer land voor de cultuur beschikbaar kwam.
De tweede oorzaak was dat meerdere landbouwers en veehouders zagen dat het die bloembollenmannen nogal naar den vleze ging. Meerdere boerenzoons gingen zich in het vak bekwamen, en werden bloembollenkwekers. Vandaar ook dat menige kweker wist te vertellen dat zijn voorouders tot de boerenstand behoorden. Het weiland kromp geleidelijk in en voor de boerenzoons was er daarom bijna nooit gelegenheid om het bedrijf van de ouders voort te zetten. Daarbij kwam dat men slechts node te bewegen was om naar andere plaatsen te verhuizen.Vondels dichterswoord: De liefde tot zijn vaderland, Is elck aangeboren,” was dus volkomen juist.

Lissers
Het bleek al vrij spoedig dat de gronden in Lisse uitstekend geschikt waren voor hyacintencultuur, ofschoon de vaklui uit Haarlem en de naaste omgeving lange tijd beweerden dat Lisse het kerkhof van de hyacinten was. Men ging zelfs zover, dat wanneer in sommige partijen bollen voorkwamen, die tengevolge van de sterke groei van het vorige jaar geen wortel maakten, wel bloeiden maar volstrekt niet groeiden, deze de naam te geven van Lissers. Ofschoon de plaatselijke naijver gedurende vele jaren vooral onder de minder ontwikkelde bloembollenmensen bleef bestaan, werd hoe langer hoe meer duidelijk dat de toekomst voor de hyacintencultuur in Lisse lag. Overigens hield met de uitbreiding van de cultuur de uitbreiding van de export geen de gelijke tred. Maar er waren wel in het begin van de 19e eeuw al exporteurs te Lisse gevestigd.

Liever Jood der Koningen
Een van de voornaamste kwekers werd door enkele heren aangespoord om naast zijn uitgebreide kwekerij, ook de export ter hand te nemen en bloemist te worden zoals men zich in die tijd gewoonlijk uitdrukte. De kweker had met ingespannen aandacht het betoog van zijn bezoekers aanhoord en toen men hem tenslotte vroeg hoe hij over dit voorstel dacht, zei hij: ,,Eniger zijner geloofsgenoten hadden zich op een zekere tijd gewend tot de oude bankier Rottschild, met het voorstel dat hij met zijn kapitaal zou trachten het oude Palestina in zijn bezit te krijgen om daarmee tot een stichting te komen van een nieuw Joods rijk, waarvan hij dan als regerend koning zou kunnen optreden. Rotschild gaf op dit voorstel ten antwoord: ‘Zie vrienden, ik ga op uw voorstel niet in, want ik blijf veel liever Jood der Koningen, dan Koning der Joden’. En zo denk ik er precies hetzelfde over. Door mijn uitgebreide kraam door het krediet dat ik gelukkig geven kan, raak ik de door mij gekweekte bollen jaarlijks gemakkelijk kwijt. Dat is voor mij voorlopig voldoende. Wat de toekomst baren zal, indien mijn kinderen ouder zijn geworden, weet ik niet, maar komt tijd komt raad.”

Ongeschikt voor vervroeging
Het spreekt bijna vanzelf dat er onder de toenmalige kwekers te Lisse meerdere gevonden werden die jaarlijks uit liefhebberij en om aan te tonen dat Lissese bollen zeer goed geschikt waren om vervroegd te worden. In die tijd beweerde menige kweker uit Haarlem en naaste omgeving dat de hyacinten, te Lisse gekweekt, weliswaar groot groeiden, maar voor vervroeging ongeschikt waren. Door dat soort opmerkingen ontstond natuurlijk na-ijver. De tijd kwam dus dat door meerdere Lissese kwekers collecties vervroegde bolgewassen, in hoofdzaak hyacinten , werden tentoongesteld.

Copyright © 2004 Vereniging Oud Lisse

Steenfabiek in Hillegom maakte de weg vrij voor de bloembollencultuur

Kunst kalkzandsteen: duinzand en gebluste kalk. De geschiedenis van de kalkzandsteenfabriek en het maken van bollenland wordt besproken.

door Arie in ’t Veld

NIEUWSBLAD Jaargang 3 nummer 3, juli 2004

Ongeveer een eeuw geleden begon Aernoud H.Baron van Hardenbroek van Ammerstol langs de Ringvaart van Haarlemmermeer op de grens van Lisse en Hillegom een – wat hij toen noemde – ,Kunstzandsteenfabriek’. De naam van die fabriek lag voor de hand: ,Aernoud’. De vestiging van een ‘kunstzandsteenfabriek’ in deze streek bleek in 1904 een ‘gouden greep’ te zijn. De bloembollencultuur was sterk in opkomst en de zandgronden achter de duinen leenden zich daar uitstekend voor.

Daartoe moest wel eerst het prachtige golvende, ruige landschap vlak worden gemaakt. “De streek hier is er niet mooier door geworden”, moet ook de heer Van Herwaarden in een interview bij het 75-jarige bestaan van het bedrijf toegeven. Maar in de strijd om het bestaan boden de bloembol­len een aantrekkelijk perspectief. De mensen van ‘Aernoud’ trokken er op uit om grote terreinen te egaliseren. Dat gebeurde grondig waarbij onder anderen de ,omzuigmethode’ werd toegepast. Van soms 5 a 6 meter diepte werd een mengsel van water en prima zand opgepompt. De gronden wer­den afgevoerd naar de fabriek in de Leidsestraat om als grondstof te die­nen bij de fabricage van kalkzandsteen.

Van Herwaarden

De kalkzandsteen was al gauw in een hevige concurrentiestrijd verwikkeld met de baksteen. In 1911 kwam de jonge Rotterdammer Van Herwaarden de baron een handje helpen. Maar in 1920 kwam de directeurspost vrij bij een steenfabriek in Leiden en dat was voor de 30-jarige Van Herwaarden een uitdaging. Vijfjaar later bouwde hij in Katwijk zijn eigen kalkzand-steenfabriek. Na de oorlog nam deze ambitieuze zakenman een pakket aandelen over van de ,Aernoud’-fabriek en sinds 1973 heette de fabriek ‘Van Herwaarden’.

Kunststoframen

Intussen is ‘Van Herwaarden’ uitgegroeid tot een heel concern. De kalk-zandsteenfabriek in Katwijk was in het kader van een herstructurering bin­nen de bedrijfstak overgeschakeld op de productie van kunststoframen. De fabriek in Hillegom heeft evenwel een vrij constante productie en wordt steeds verder gemoderniseerd. Van Herwaarden heeft belang bij en meerderheidsaandelen in verschillende zandwinningsmaatschappijen en in 1980 werd de bouwmaterialenhandel Salamons overgenomen. Voor Van Herwaarden betekent dit een gunstige aanvulling van het pakket van ondernemingsactiviteiten.

Zand en gebluste kalk

De fabricage van kalkzandsteen is vooral sinds de jaren ’60 sterk gemoder­niseerd. Toch draait verbetering van de methoden vrijwel steeds om ,varianten op een oud thema’. Heel eenvoudig gezegd wordt kalkzandsteengemaakt van een mengsel van zand en gebluste kalk. Vroeger werd de uit Duitsland en België afkomstige ‘kluitkalk’ in de fabriek gebrand en ver­volgens geblust. In die tijd vertoonde het aanwezige groen in de buurt van de fabriek een vreemde witte aanslag…

Dat is allang verleden tijd. Er wordt nu gebruik gemaakt van kant en klaar gemalen kalk. Vervolgens wordt de kalk met water en zand vermengd in een zestal reactoren. Na het persen van de stenen volgt een laatste behan­deling in de ‘stoomautoclaven’.

Zandtaartjes

De stenen zijn dan nog zacht als zandtaartjes. Als de vol beladen wagens de stoomautoclaven binnenrijden, begint een interessant procedé. Bij een tem­peratuur van 180 a 200 graden begint het kalkpoeder de zandkorreltjes aan te vreten en gaat de kalk chemische verbindingen aan met het silicium uit het zand. Deze verbindingen vormen een kleefmassa die alle zandkorrel­tjes aan elkaar plakt tot een zeer degelijke kalkzandsteen.

Goeie ouwe tijd

Er is in een eeuw veel veranderd. En gelukkig maar. Van Herwaarden ver­telt in het interview over zijn jonge jaren toen alle stenen met de hand wer­den afgenomen: “De mannen droegen zogenaamde koetjes. Stukjes auto­band in hun hand als bescherming. Dat was nou lopende bandwerk in opti­ma forma! Om gek van te worden’.

Toch krijg je uit oude foto’s de indruk dat ook toen de mensen het niet aan arbeidsvreugde ontbrak… Maar typerend is wel natuurlijk, dat er toen twee mannen nodig waren om in één jaar l miljoen stenen te produceren. Die twee mannen nemen driekwart eeuw later zo’n vier miljoen stuks voor hun rekening!

De kunstkalkzandsteenfabriek in Hillegom vlak na de oorlog. De foto (van KLM Foto) sierde een Kerst- en Nieuwjaarskaart van de fabriek. (Ansicht uit collectie vd Wim van Hage, Lisse)

 

MUSEUM BERETROTS OP DIRECTIEKAMERS VAN STEENFABRIEK! IS DAT TERECHT?

Museum de Zwarte Tulp  heeft een nieuw gebouw ingericht om daarin de oude luxe directiekamers van de steenfabriek Arnout in onder te brengen. De geschiedenis van de steenfabriek wordt besproken. De oprichter werd na de oorlog veroordeeld voor collaboratie met de Duitsers.

door Ine Elzinga Foto: Hans Smulders

NIEUWSBLAD Jaargang 3 nummer 3, juli 2004

Museum de Zwarte Tulp in Lisse heeft een nieuw gebouw moeten laten optrekken om daarin deoude, luxe directiekamers van de steenfabriek in Hillegom onder te brengen. Tussen het ma ssief eiken en prachtig grenen, onder de oude hanglamp en voor de prach­tige klok gaan bezoekers een eeuw terug in de tijd. Museumvoorzitter Joop Zwetsloot kan er bewogen over vertellen.

Museum De Zwarte Tulp had het pand Van der Zaal aan het Vierkant aange­kocht om te kunnen uitbreiden. Op het moment dat de plannen klaar lagen en de subsidies waren aangevraagd, ver­anderde één telefoontje van de Hillegomse wethouder Mare Witteman alles. Zwetsloot: ‘Hij vertelde dat de direc­tiekamers van de steenfabriek zouden worden gesloopt. Hillegom had al alles in het werk gesteld een plek voor deze kamers te vinden, maar zonder resultaat. Ik kende ze niet, maar ben er heen gegaan en was enorm onder de indruk. We konden ze gratis meenemen. Maar ook wij hadden geen plek. De enige mogelijkheid zou zijn in de tuin achter Van der Zaal een pand te bouwen speciaal voor de kamers. En daar hadden we geen geld voor.’

Gildekamer

Zwetsloot roept het Gilde van Museum De Zwarte Tulp bijeen: ‘Ik heb gepleit voor een speciale Gildekamer, te huren voor een speciaal tarief, een ruimte die we ook op ander manieren economisch konnen gebruiken en ik kreeg de handen op elkaar.’

Ondertussen zette de toenmalige directie van de steenfabriek alles op alles om de directiekamers compleet houden. Menig lid van de Raad van Commissarissen had een oogje op een stoel of een kast voor eigen gebruik laten vallen.

Twee wonderen

Financieel heeft Zwetsloot alles rond gekregen hoewel het spannend was: ‘We hadden gespaard voor de uitbreiding Van der Zaal, daarbij kwamen de vaste inkomsten van de Gildeleden. Toen gebeurden er twee wondertjes. De VVV Hillegom werd geliquideerd en verkocht en de accountant moest een deel van de gelden bestemmen voor een toeristisch doel. Hij benaderde ons. Tegelijkertijd doneerde spontaan een anonieme Hillegommer een flink bedrag. Dat betekende dat we zeventig procent van de gelden beschikbaar hadden. Het overige hebben we verkregen uit fondsen. Maar het was allemaal nooit gelukt zonder de vele gespecialiseerde vrijwilligers die hun diensten gemotiveerd beschikbaar stelden.’

Want Hillegomse vrijwilligers hebben de kamers stukje voor stukje afgebroken, de onderdelen genummerd een veilig opgeslagen, zodat ze de kamers uiteindelijk in de nieuwe ruimte van Museum der Zwarte Tulp wederom konden opbouwen.

De baron

Volgens Joop Zwetsloot kan baron Arnoud van Hardenbroek van Ammerstol, die aan het begin van de vorige eeuw d steenfabriek liet bouwen en inrichten, beschouwd worden als de grondlegger van de ontwikkeling van de Duin- en Bollenstreek. Ruim veertig jaar bestuurt hij de zaken vanuit zijn stijlvolle directiekamers. Als blijkt dat hij in de Tweede Wereldoorlog fout is geweest, wordt Arnoud graag en snel vergeten. Hij wordt berecht en veroordeeld en ver­dwijnt in de gevangenis. Zijn fabriek wordt hem ontnomen. Alleen de sloot naast de steenfabriek draagt in de volksmond nog zijn naam: de Arnoudsloot. De heer Van Herwaarden, die vroeger op de fabriek van de baron had gewerkt als vertegenwoordiger, maar later zelf een steenfabriek begon in Katwijk, neemt in 1945 het bedrijf  over. Hij zetelde achter het bureau van de baron in dezelfde directie­kamer.

Om te begrijpen welke betekenis de directiekamers voor de ont­wikkeling van de Duin- en Bollenstreek hebben gehad, is het goed terug te gaan naar de 16e eeuw. De streek oogt in die tijd als een Hollandse wildernis. De hoogtijdagen van zowel ’t Huys Dever als het slot van Teylingen zijn voorbij, er wonen nauwelijks mensen in deze ruigte.

De omliggende steden, Leiden en Haarlem, komen tot ontwikkeling. Maar met name ’s zomers trekken de rijke stedelingen graag weg. De stad stinkt, er wonen en werken teveel mensen en algemene voorzieningen zijn een nog onbekend fenomeen. De rijken laten het oog op de streek vallen, kopen lappen grond en bouwen prachtige buitenhuizen om de zomers door te komen. Dat betekent wel een economische vooruitgang voor de streek. Er zijn bouwers nodig, tuinlieden enzovoort. Joop Zwetsloot: ‘Er kwam weer klus in de streek.’

Rendabel kalkzand

Inmiddels praten we over de negentiende eeuw. De steden hebben voor hun uitbreiding zand nodig voor de aanleg van spoorwegen en stenen voor de bouw van woningen. Baron Van Hardenbroek, reeds woonachtig in de streek, ziet mogelijkheden. Joop Zwetsloot: ‘Hoe een en ander precies is gegaan, weet ik niet. Maar die man wist wat ondernemen was. Hij vroeg zich af op welke manier hij dat kalkzand het beste rendabel kon maken en kende de eigenaren van de gronden. Hij legde de hand op een chemisch procedé om het kalkrijke zand middels een persing tot stenen te maken en besloot een steenfabriek te bouwen op de grens van Lisse en Hillegom. Het bedrijf werd begin negentienhonderd opgeleverd, inclusief de meteen volledig ingerichte directiekamers, zoals die vandaag in het museum staan.’

Schouw met houtkachel

Bijna honderd jaar lang zal de steenfabriekdirecteur vanaf precies hetzelfde bureau, naast de prachtige schouw met houtkachel, het bedrijf bestieren. Zwetsloot: ‘Baron van Hardenbroek was een zeer feodaal man. De directiekamers zijn ingericht naar de in die tijd toonaangevende Mechelse stijl, geïmiteerd door regionale meubel­makers. Massief eiken voor de kamer van de directeur, de aangren­zende ingenieurskamer van degelijk grenen. De luxe inrichting dien­de om indruk te maken op zijn afnemers, die bij binnenkomst meteen moesten begrijpen dat hij, een relatief goedkoop, maar wel uitstekend product leverde. Hij was overigens de enige in de verre omgeving, een monopolist.’

Op de bewaarde kaarten zijn de ontwikkelingsplannen van de streek-gronden nauwkeurig en schematisch zichtbaar. Af te graven stukken grond, met sloten eromheen, die vandaag de dag nog allemaal de naam zandsloot lijken te dragen. Ondertussen is er rond Haarlem al sprake van een voorzichtig begin van bollenteelt. Om uit te breiden zoekt men grond in het zuiden. De afgegraven zandgronden blijken uitermate geschikt. De reeds aangelegde sloten doen prima dienst om de bollen per boot naar groter water, zoals de haventjes van Hillegom, Lisse en Sassenheim te vervoeren en vandaar verder.

Stenen pad

De complete directiekamers zijn door architect Bob van Beek, voor­dat zij werden afgebroken, minutieus opgemeten. De meetresultaten bepaalden de maten en het ontwerp van de benodigde nieuwbouw naast Museum de Zwarte Tulp. Beide kamers zijn compleet overge­bracht, nou ja behalve twee muren. Uiteraard hadden directeur en ingenieurs aparte, naast elkaar gelegen kamers. De tussenmuur is er niet meer. Als afscheiding loopt er nu een stenen pad tussen de kamers. Zelfs de gebrandschilderde ramen zijn naar het museum meegenomen, een zeer precies werkje. Eén raampje overleefde de verhuizing niet. Maar voor dit probleem werd een specialist gevon­den die een nieuw raampje identiek brandschilderde. In een hoekje is heel klein en ondeugend 2004 gegraveerd.

Stukje voor stukje parket

Behalve door de houtkachel werd de ruimte met behulp van gietijze­ren radiatoren verwarmd, verstopt onder de houten betimmering bij de vensterbank. Zwetsloot: ‘Eerlijk gezegd, hebben we de radiatoren maar laten staan.’ Maar dat is wel het enige. De parketvloer is stukje voor stukje losgemaakt, met plamuurmes zijn de oude lijmresten verwijderd waarna alles in het nieuwe pand zijn oude een plekje her­kreeg, evenals het houten plafond, de lambriseringen en de grote kasten. Hoewel die kasten nu minder diep zijn dan in de oorspronke­lijke situatie. Een kniesoor die daarop let.

De bejaarde Friese staartklok met maanstanden gaat de nieuwe tij­den meemaken evenals het geschilderde portret van Arnoud van Hardenbroek en het bijzondere wandkleed met Mercurius, de God van de handel, boven de streek wijzend naar de steenfabriek.

Joop Zwetsloot hoopt dat de directiekamers op hun nieuwe locatie een rol kunnen spelen als vergader- en overlegruimten voor het ont­wikkelen van ideeën.

HOE FOUT WAS BARON ARNOUD IN DE OORLOG?

Kunstschilder H.Lugt vervaar-digde in augustus 1929 – binnen¬kort 75 jaar geleden dus – dit por¬tret van de directeur van de steen-fabriek in Hillegom, baron Arnoud van Hardenbroek van Ammerstol. Na restauratie van de lijst zal het werk – zo is men van plan – op zijn oude plaats worden opgehangen, in de directiekamer naast de klok tegenover de haard.

Museum de Zwarte Tulp heeft met het herbouwen van de directieka­mers van de kalkzandsteenfabriek in Hillegom niet alleen een historisch staaltje interieurinrichting in de Mechelse stijl uit het begin van de vorige eeuw binnengehaald, maar ook een vervelend probleem.

De oprichter van de kalkzandsteenfa­briek, baron Arnoud Hendrik van Hardenbroek van Ammerstol, was namelijk fout in de oorlog. Omdat hij in de oorlogsjaren stenen leverde aan de Duitsers, die daarmee natuurlijk geen vakantiehuisjes bouwden, werd hij na de bevrijding gearresteerd en vervolgd wegens hulp aan de vijand in oorlogstijd. In oktober 1946 diende zijn zaak voor het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam. Hij werd veroordeeld tot één jaar gevangenis­straf met aftrek van voorarrest.

Uit dat vonnis kan men concluderen dat hij niet werd beschouwd als een grote vis. Niettemin is zijn met de Duitsers sympathiserende houding geen reden om trots te zijn op deze Hillegommer. Merkwaardig is wel dat zijn zoon Gijsbert (1903), die ook in de directie van de fabriek zat, ongemoeid werd gelaten.

Geen vriend van de Britten

Baron Arnoud was geen vriend van de Britten, die rond 1900 de door de Boeren bewoonde Zuid Afrikaanse provincies Transvaal en Oranje Vrijstaat met de vele, grote goudvelden probeerden in te lijven. Hij stond aan de kant van de Boeren (landbouwers uit vele Europese landen waaronder Nederland), die voor hun vrijheid vochten. De baron verwierf in 1899 van zijn schoonfamilie het landgoed Veenenburg tussen Lisse en Hillegom. Hij woonde daar ook, maar hij liet in 1915 aan de rand van de Haarlemmerhout in Haarlem het grote woon­huis Uyt den Bosch bouwen.

Nadat hij in Duitsland (!) het patent verworven had voor de fabricage van kalkzandstenen, begon hij in 1904 zijn kalkzandsteenfabriek Arnoud in Hillegom. Zijn hart lag sedertdien duidelijk bij de Duitsers.

Vrouw dood, zoon dood, dochter dood

Baron van Hardenbroek is in Haarlem gestorven op l juli 1947, dus ruim een halfjaar na zijn veroordeling. Verdriet was hem niet bespaard geble­ven. Hij verloor zijn eerste vrouw, Cecilia Leembruggen, bij wie hij twee kinderen had. Hij hertrouwde met haar jongste zus die hem nog drie kinde­ren schonk. De oudste, Alfer Arnoud, kwam in februari 1945 in Duitsland om bij een bombardement. De jongste, Aleid Ingeborg, die in het Nederlandse verzet zat, stierf in april 1945 in een Duits concentratiekamp. (Hans Smulders/met dank aan Arie den Hoed)

De directiekamer van de steenfabriek Arnout

Achterweg-Zuid 35

CORRUPTE RENTMEESTER BOUWDE WASSERGEEST MET GELD VAN RIJNLAND

Het boek “Wassergeest te Lisse” van Rob Pex is uit . Een beschrijving van diverse verhalen uit het boek worden weergeven.

door R. J.Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 3 nummer 3, juli 2004

Wie in oude buitenplaatsen geïnteresseerd is moet wel Wassergeest te Lisse aanschaffen. Dit kortgeleden verschenen boek van Nieuwsbladredacteur Rob Pex telt 239 pagina’s en vertelt de geschiedenis van het landgoed, dat zich in zijn bloeiperiode uitstrekte van de Heereweg tot aan de Leidsevaart. Hieronder een van de spannende verhalen.

Zo luidde de eed van de rentmeester van Rijnland, dus ook die van jhr Adriaen van der Laen. Hij hield zich niet aan zijn belofte sonder deselvepenningen tot eenich ander ofte mijn euygen gebruych in eenigerley wijsete employeren. (Bibliotheek Archief Rijnland).

Jhr. Adriaen van der Laen, stichter van de buitenplaats Wassergeest, werd in de jaren 1667/1670 vervolgd vanwege vermeende corrupte praktijken, die hij er in zijn functie van rentmeester van Rijnland op na zou hebben gehouden. De vierschaar van de stad Leiden zag genoeg redenen om tot over te gaan Die vervolging werd in 1668 overgenomen door de Hoge Raad. Hierbij kwamen interessante zaken  aan het licht. Zo bleek Van der Laen enige jaren eerder bouwmaterialen voor eigen  gebruik besteld te hebben bij de heren Pieter en Hendrik van Benthem in Rasselt (Ned.).

De Van Benthems waren leveranciers van bouwmaterialen voor het Hoogheemraadschap Rijnland, die het gebruikten voor de aanleg of het onderhoud van sluizen, dammen, kadewerken, etc binnen hun beheers­gebied. Ook in 1659 bestelde Van der Laen het een en ander aan bouw­materialen. Alleen werden deze nu niet gebruikt voor bovengenoemde doeleinden, maar – zoals achteraf bleek – voor de bouw van het huis Wassergeest in Lisse!

Natuursteen voor binnenmuren

Hij bestelt voor zichzelf grote stukken natuursteen, dakpannen en 30.000 IJsselstenen “om mijne binne muyren affte maecken”, zo schrijft hij op 22 maart. Ook wordt bij deze gelegenheid de naam van de vermoedelijke architect van Wassergeest genoemd. Uiteraard was het zeer onwenselijk als ambtenaren als jhr. Van der Laen, zomaar bouwmaterialen voor eigen gebruik gingen bestellen en die dan ook nog, zoals achteraf zou blijken, op de rekening van het Hoogheemraadschap Rijnland lieten plaatsen. Diegenen die de praktijken van de rentmeester onder de loep namen, zoch­ten duidelijk de publiciteit op, want zowel de vierschaar van Leiden als de Hoge Raad publiceerden de resultaten van hun strafrechterlijk onderzoek in een tweetal boekwerken, getiteld Klaer Bericht en Kort Vertoogh (Leiden 1668). Op de laatste pagina van het Klaer Bericht lezen we dat “den selven Rentemeester (..) eijndelijck door sijn eijge brieven overtuygt sijnde, bekent heeft (de 30.000 IJsselstenen) voor sijn particulier gebruyck tot het formeren vande binnemuyren van Wassergeest ontboden, ontfangen ende op de reeckeninge van ’t Lant van Rjjnlant gestelt te hebben “.

Aan de spijker gehangen

Men zou denken, wanneer men dit alles leest, dat Van der Laen er nu gloeiend bij was. Toch zou een en ander heel anders aflopen. Eind 1670 werd de zaak tegen de jonkheer plotseling beëindigd. Op 29 november van dat jaar werd hij “in ordinair Proces” ontvangen, wat zoveel inhield als dat de zaak aan de spijker was gehangen! Vermoedelijk werd de vervol­ging stopgezet, omdat men het merendeel van zijn vermeende corrupte praktijken niet daadwerkelijk ken bewijzen. Zo was het weliswaar duide­lijk dat de rentmeester verscheidene rekeningen had vervalst, maar niet duidelijk was welke rekeningen de vervalsingen betroffen en welke de originelen. Daarnaast waren vele misbruiken reeds algemeen geaccepteerd en bestond er weinig controle op het doen en laten van de rentmeester. Hij kon op deze wijze de complete administratie mee naar zijn woonplaats Haarlem nemen, waar niemand hem op de vingers kon tikken… Dat vroeg natuurlijk om problemen. Het bovengenoemde voorval met de bouwmate­rialen van Wassergeest behoort dan ook tot de weinige zaken die men wél bad kunnen bewijzen.

Recht en onrecht

Van der Laen werd niet veroordeeld, maar mocht zijn functie als rentmees­ter niet meer bekleden. Vier jaar later kon hij zijn oude bezigheden echter toch weer oppakken. Het is het aloude spreekwoord dat hierop van toe­passing is: “Summum jus, summa injuria”, “het hoogste recht, het hoogste onrecht”. Het betekende evenwel niet dat jhr. Adriaen zijn corrupte prak­tijken ook voort kon zetten. Het hele voorval leidde tot een hervorming van de administratieve dienst, die onder een scherper toezicht werd gesteld en werd overgebracht naar het gemeenlandshuis van Rijnland in Leiden. Jhr. Adriaen van der Laen nog zo’n zes jaar aangebleven als rentmeester. In 1680 is hij overleden.

Wassergeest te Lisse is verkrijgbaar bij Boekhandel Grimbergen

 

 

 

 

 

Begraafplaats St.Agatha

Nieuwsflitsen

NIEUWSBLAD Jaargang 3 nummer 3, juli 2004

Links van het priestergraf ligt de oudste zerk. Hij dateert uit de 18de eeuw en is afkomstig uit de Nederlands Hervormde kerk aan het Vierkant. Het opschrift luidt: Grafstede van de Heeren en Meesters, waarna vijf namen volgen Toen de oude dorpskerk in 1938 een nieuwe verwarming kreeg en de houten vloer werd opengebroken, kwamen diverse zerken aan het licht, waaronder deze. De veronderstelling dat het om het graf ging van Lissese schoolmeesters, bleek niet juist. Toen bij het openen van het graf vrijwel geen gebeente, maar bonnetten, drie- en vierpuntige hoofddeksels en restanten van liturgische gewaden tevoorschijn kwamen: de Heeren en Meesters waren de Domini et Magistri van een oude katholieke kerk. (…) De kerkvoogdij schonk de grafsteen en de resterende inhoud aan de Agathaparochie. Onbekenden boden tijdens de Tweede Wereldoorlog de ontvreemde bonnetten en muilen in Lisse te koop aan voor een mud tarwe en zestig gulden. (Funeraire cultuur Bollenstreek van de  Vereniging de Terebinth, Rotterdam

De eerste HoBaHohal was een Duitse hangar

De eerste Hobahohal was oorspronkelijk een Duitse hangaar. Deze is in 1922 gebouwd. Hij was 4200 m groot, waarvan 500 m sloot. Het front is ontworpen door Leen Tol. In 1924 was het kantoor, een veilingzaal en een afmijnklok klaar.

door Arie in ’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 3 nummer 3, juli 2004

De hallen van bloembollenbemiddelaar en bloembollenveiling Hobaho aan de Haven zijn weer ter sprake. Dat was zo bij de bouw van de eerste hal in 1922 en dat is thans zo, nu meer en meer het moment nadert dat die hal zal verdwijnen en er ruimte komt voor nieuwe ontwikkelingen. Hal 3 en 4 (de voormalige glazen hallen) hebben al plaatsgemaakt voor de nieuwbouw van Trias en hal 1 en 2 zullen waarschijnlijk binnen enkele jaren volgen.
Toen ongeveer een eeuw geleden in West-Friesland de eerste bloembollenveiling werd opgericht opereerden de heren Homan, Bader en Hogewoning als ‘groene veiling directie’. Zij veilden de te velde staande gewassen. Van het veilen van bloembollen (droge veilingen) was in de bollenstreek nog geen sprake. Het trio bracht daar verandering in, want zijn richtten de N.V. Hollandsch Bloembollenhuis op.

Succes van initiatief onderschat
De eerste veilingen vonden in 1921 plaats in ‘De Witte Zwaan’ aan het Vierkant. In die lange, hete zomer van 1921 hadden ze alle geluk van de wereld, want ze hadden de reactie op hun initiatief onderschat. De drie veilingdirecteuren dachten aan de ruimte van het etablissement voldoende te hebben, maar er werden zoveel bollen aangevoerd dat deze in de open lucht moesten worden opgeslagen.

500 vierkante meter sloot
De zaken werden vervolgens groot aangepakt. Op de Kapellewei aan de Haven lieten ze een hal van 4200 vierkante meter bouwen, waarvan 500 vierkante meter sloot, zodat de bollen per schip binnengevaren kon worden. Het gebouw (een voormalige hangar) werd in Duitsland op de kop getikt en per speciale trein naar Lisse gebracht.
Daar stond ‘ie dan. Een hal van 48 meter breed en 87 meter lang en een front dat werd ontworpen door de Lissese architect Leen Tol. Van heinde en verre kwam men het bouwsel bekijken en velen verbaasden zich in hoge mate. In 1924 was het bestaan van de veiling verzekerd. In de hal werd een kantoor en een veilingzaal met afmijntoestel (veilingklok) gebouwd. De “hangar” had zijn plaats in de bollenwereld en in Lisse ingenomen en heeft jarenlang zijn diensten bewezen. Ook voor de gehele Lissese gemeenschap, die de hal nu al mist.

Copyright © 2005 Vereniging Oud Lisse

Dec bollen konden per boot worden aan- en afgevoerd

Gaat de teelt van bollen straks in kassen?

De provinciale  ‘Nota Ruimte’ laat zien, dat de Bollenstreek geen Bollenstad wordt, maar het is geen reden om achterover gaan zitten.

door Sjaak Smakman

NIEUWSBLAD Jaargang 3 nummer 3, juli 2004

Na maanden van vertraging was hij er dan: de Nota Ruimte die uitsluitsel moest geven over de vraag of de Bollenstad ook op het verlanglijstje van het nieuwe kabinet stond of dat het kabinet toch letterlijk en figuurlijk ruimte laat in de Bollenstreek. Het werd het laatste, maar reden om achterover te gaan leunen is er allerminst.

Inmiddels is het een gevleugelde term: verrommeling. Het staat voor de geleidelijke aantasting van het open landschap in de streek door steeds meer schuren, kassen en alle andere soorten ‘bedrijfsbebouwing’ in dat landschap. Niemand maakte zich er echt druk over, tot­dat beginjaren negentig de ogen van vooral Noord-Holland zich op de streek richtten.

Als we daar nou eens woningen bouwen die we bij ons niet kwijt kunnen, dan slaan we twee vliegen in een klap: we kunnen onze woningzoekenden huisvesten en we duwen de bollenteelt daar onder de kritische grens, zodat het hele complex vanzelf naar noordelijk Noord-Holland verkast. En, zei Noord-Holland, qua landschap is het al een halve stad.

Streek werd wakker

Ruim tien jaar later is dat steeds weer herhaalde opzetje van Noord-Holland nog steeds niet gelukt, al heeft het al een aantal keren wei­nig gescheeld. De streek werd er daarentegen ook door wakker geschud. Het resulteerde in het Pact van Teylingen, een vooral door de in deze regio bepaald niet gebruikelijke samenwerking tussen vele geledingen tamelijk uniek document. Er werd een evenwicht gezocht tussen behoud en herstel van het landschap enerzijds en het geven van voldoende ruimte aan het bollencomplex om hier blijvend te kunnen renderen anderzijds. Dat daar een grote kloof tussen gaapt, bleek bij de herziening van het Pact een paar jaar geleden: het duurde bijna anderhalfjaar langer dan gepland aan onderhandelen voordat de herziene versie werd ondertekend.

Pact werd Offensief

Heeft het Pact gewerkt? Ja en nee. Zonder het Pact zou het ongetwij­feld landschappelijk nog veel harder bergafwaarts zijn gegaan met het landschap in de streek, maar niemand zal durven zeggen dat het er in negen jaar Pact fraaier op is geworden. Sinds een klein jaar is er daarom het Offensief van Teylingen, waarbij de slag naar actief beleid moet worden gemaakt. Er zijn negen proefprojecten, onder meer bij de Keukenhof en het industrieterrein aan de Delfweg, waar­bij door intelligent schuiven met geld en (bouw)ruimte wordt gepro­beerd om het landschap op te knappen. De eerste tekenen stemmen hoopvol, maar het is nog veel te vroeg om de vlag uit te steken. Om echt wat te bereiken zal er per saldo veel geld nodig zijn voor het offensief en de vraag waar dat vandaan moet komen is nog helemaal open.

Een ding is daarbij duidelijk: als het niet lukt om het landschap op te knappen, is de Bollenstad op langere termijn onvermijdelijk. Directeur Ruimte Joost Schrijnen van de provincie Zuid-Holland sloeg de spijker op zijn kop, toen hij begin dit jaar stelde dat het aan de streek is om de Randstad ervan te overtuigen dat de Bollenstreek de moeite waard is om te behouden als open gebied.

Een deel van het nu al fameuze panoramaschilderij van Leo van den Ende. Het is getiteld ‘Hyacinthenvelden’ en elk voorjaar te zien in Voorhout. Dit schilderij bewijst hoe romantrisch de Bollenstreek er vroeger bij lag.

Adempauze

De Nota Ruimte biedt vooral een adempauze. De Bollenstreek is daarin aangewezen als een van de vijf greenports, de agrarische tegenhangers van dienstverlenende mainports als Schiphol en Rotterdam. De Nota geeft jzelfs expliciet aan dat er in de streek gezien de eigen bouwopgave ‘waarschijnlijk geen ruimte is voor verdere verstedelijking’. De Bollenstad is dus voorlopig van de baan.

Maar aan die greenport zit ook een keerzijde. De Nota is doordron­gen van een economische notie: bijna alles moet wijken voor econo­mische groei. Daarom krijgt bijvoorbeeld Schiphol alle ruimte die het tot in de verre toekomst denkt nodig te hebben. Het gaat bij de aanwijzing tot greenport minister Dekker niet om het

landschap, maar om de bijdrage van de bollensector aan het bruto nationaal produkt. In die zin staat de Nota zelfs haaks op het Offensief van Teylingen. Bij het Offensief staat herstel van het land­schap centraal waarbij de rentabiliteit van de sector uiteraard een belangrijke randvoorwaarde is: zonder renderende bollenteelt is er hier helemaal geen bollenlandschap. Maar in de Nota gaat het alleen om de rentabiliteit van de sector.

Meer geld, minder bollen

Als er al een randvoorwaarde te vinden is, dan is het de opmerking dat de bollenteelt minder intensief moet worden, omdat de aanslag op het milieu door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te groot is. Meer geld verdienen en minder bollen telen, dat lijkt erop dat in elk geval de minister niet veel moeite zal hebben met meer overdekte teelt waarbij de milieubelasting per definitie nu eenmaal beter gereguleerd kan worden. Zetje alles op een rijtje, dan kom je niet verder dan de conclusie dat

de Nota Ruimte de Bollenstreek niet echt beschermt, maar alleen voorlopig weer wat tijd geeft. Of de streek die ruimte zal weten te benutten, is voorlopig nog een open vraag. Het daarvoor zo belang­rijke Offensief van Teylingen kan alleen slagen als er geld voor beschikbaar komt.

Extra belasting?

De nieuwe voorzitter van Hou het Bloeiend, de voormalige burge­meester van Rijnsburg Fedde Jonkman, pleitte er in het Leidsch Dagblad voor dat gemeenten desnoods extra belasting moeten heffen om het Offensief te financieren. Het is een reëel en alleszins verde­digbaar standpunt. Uiteindelijk zijn het immers de inwoners zelf die dagelijks van dat opgeknapte landschap zullen profiteren. Maar of het zal gebeuren is een andere vraag. Het economisch tij zit niet mee: veel gemeenten in de streek moeten de belastingen al extra ver­hogen om uit de rode cijfers te blijven. En voorlopig is het nog wachten op de eerste gemeente die daar nog eens een paar procent bovenop doet voor zoiets tamelijk abstracts als het behoud van de Bollenstreek.

 

Er is vrijwel geen schilder of hij probeerde zijn creativiteit uit in de Bollenstreek als de bollen bloeiden. Ook Vincent van Gogh! Flowerbeds in Holland hangt in National Gallery of Art in Washington.

Jan van der Jagt (1705-1762). De zoon van de schoenmaker bracht het tot schout en secretaris van Lisse

De geschiedenis van Jan van der Jagt wordt beschreven. Hij ligt in de Grote Kerk in hetzelfde graf als Jacob van Dorp.

door R.J. Pex

Nieuwsblad Jaargang 3 nummer 3, juli 2004

 

In een voorgaand artikel in dit blad hebben we uitgebreid stilgestaan bij Jacob van Dorp, de sluwe schout-secretaris van Lisse. Een en ander naar aanleiding van de vondst van een fraaie grafzerk in de Grote Kerk. Volgens het opschrift op de zerk lag in het graf niet alleen Jacob van Dorp maar ook Jan van der Jagt, diens opvolger als schout en secretaris. Wat kan de reden daarvan geweest zijn? Waren de twee heren familie van elkaar? Of hadden ze op een andere manier een bijzondere band?
De geschiedenis van de familie Van der Jagt begint in 1695. In januari van dat jaar geven Cornelis van der Jagt uit Rijpwetering en Marytje Leenderts van Leeuwen uit Lisse elkaar het jawoord in de Lissese dorpskerk. Het echtpaar krijgt vier zonen, waaronder Jan, geboren in 1705.
Vader Cornelis verdient de kost voor zijn gezin als schoenmaker en leerlooier. Hij woont in 1742 aan de Heereweg nabij de Broekweg (tegenwoordig Kanaalstraat). Zijn zoon Leendert woont dan bij hem in met zijn vrouw en helpt zijn vader in het bedrijf. Hij was ongetwijfeld belangrijk in vaders’ ogen, omdat hij de oudste in het gezin was en dus zijn vader moest opvolgen in het schoenmakersbedrijf. Maarten, zijn andere zoon, was inmiddels het huis uit. Hij was gehuwd en in Warmond gaan wonen. Heel anders ging het met Jan, de op één na oudste.

Klerk
Aanvankelijk, zo blijkt uit de notariële archieven, was Jan klerk in dienst van schout Jacob van Dorp. Al op 14-jarige leeftijd treffen we hem aan op diens kantoor. Onder Van Dorp wordt hij in een aantal lucratieve baantjes geïntroduceerd. Zo blijkt hij in 1740, op de leeftijd van 35 jaar, schout te zijn van Voorhout. Al gauw woonde Jan bovendien in bij Van Dorp op zijn fraaie buiten Mossenhof, tegenover de dorpskerk. Jan had het ver geschopt en meer winstgevende ambten zouden nog volgen.

Schout en secretaris van Lisse en Hillegom, 1747
Op 3 oktober 1746 is Jacob van Dorp op de leeftijd van 83 jaar overleden. Evenwel, de een zijn dood is de ander zijn brood: Van der Jagt werd nu in de plaats van Van Dorp aangesteld tot schout en secretaris van zowel Lisse als Hillegom! Van deze gelegenheid werd door de schepenen van Lisse gebruik gemaakt om met de nieuwe schout-secretaris van Lisse een soort deal te sluiten. Voortaan zou in de dorpsrekening een aparte post worden vrijgemaakt van f.300,-, waarschijnlijk om de onkosten die de nieuwe schout en secretaris zou maken te dekken. Het was dus geen loon. Een vast loon of salaris genoot de schout of secretaris namelijk niet. Hij moest het ambt kopen van de ambachtsheer en door bepaalde voordeeltjes of gunsten die hij tijdens zijn ambtsverrichtingen genoot, voorzag hij in zijn inkomsten.
Zo viel de secretaris een vast bedrag per geschreven regel ten deel. (Vandaar dat Van Dorp had getracht zich met zoveel mogelijk zaken te bemoeien, want dat leverde hem meer schrijfwerk op!). Tegenover zo’n aanbod hoort natuurlijk ook een tegenprestatie. Voor wat, hoort wat! Met de schout werd overeengekomen dat hij een eventueel negatief saldo van de dorpsrekening uit zijn eigen beurs zou aanvullen! Tot aan zijn dood in 1762 heeft hij dit jaarlijks gedaan en zijn opvolger, Sennepart, zou dit gebruik voortzetten.

Het jaar 1747
Tijdens zijn loopbaan wordt schout Van der Jagt geconfronteerd met een aantal gebeurtenissen op zowel nationaal als internationaal niveau.
Sedert 1740 woedde er namelijk weer oorlog in Europa: de Oostenrijkse Successieoorlog. Het lukte de Republiek niet om in dit Europese conflict neutraal te blijven. En zo viel dan de koning van Frankrijk de Nederlanden binnen. In verband met de oorlog laten de Staten van Holland en West-Friesland een schrijven uitgaan waarin bepaald wordt dat er in elk dorp of stad “wekelijkse bedestonden” gehouden dienden te worden: een soort belasting, waarschijnlijk bedoeld om de oorlog te financieren. Jan van der Jagt heeft de brief “voor den volke” afgelezen en daarbij bepaald dat de eerste “bede” in Lisse op 17 mei 1747 zal zijn.
Wat er nog meer gebeurde in 1747: Willem Karel Hendrik Friso werd aangesteld tot stadhouder van Holland en West-Friesland. Reeds begaf hij zich naar Den Haag teneinde zijn nieuwe taken op zich te nemen. Mogelijk zou hij tijdens de reis ook Lisse aandoen! In zo’n geval, zo ordonneert schout Van der Jagt, zal de dorpsklok moeten worden geluid. “Gelasten verder Onse goede ingesetenen ende Burgerije ten voorszegde tijde een behoorlijke en regt gevoeglijke vreugde te bedrijven en zich te onthouden van buitensporigheden.”
Oktober 1747: wegens de “ongunstige loop van de tijden” (oorlog met Frankrijk) wordt bepaald dat er deze maand geen kermis zal worden gehouden.
Na de Vrede van Breda (in 1748) lag de stad Bergen op Zoom, waar door de Fransen was huisgehouden, er verlaten en geruïneerd bij. Schout Jan van der Jagt en de schepenen van Lisse hebben op 16 juni 1749 een collecte gehouden “door de gansche Jurisdictie van Lisse, van Huys tot Huys, tot opbouw van de kerk binnen de stad Bergen op Zoom (…) en tot het doen van uytreijkinge aan de door den Oorlog geruïneerde Ingesetenen”. Er is in totaal opgehaald 143 guldens en 16 stuivers “en drie gouden ducaten”.

Grondaankopen
Net als Van Dorp heeft Jan van der Jagt zijn geld geïnvesteerd in talloze obligaties en natuurlijk in grond. Dit gold als een goede investering, vooral in tijden van oorlog. Zo bezat Van der Jagt al gauw een tiental huizen in Lisse. Daaronder ook het buiten Mossenhof, waar hij samen met schout Jacob van Dorp had gewoond. Hij nam het er goed van: in een belastingkohier uit 1748 waarin de ingezetenen van Lisse worden aangeslagen op het verbruik van zout, zeep, turf, bier, vlees, etc. en het in bezit hebben van paard en rijtuig, wordt bij Jan van der Jagt ook een (relatief hoge) post genoteerd van 22 gulden voor het hebben van één of meerdere rijtuigen. Natuurlijk gebruikt hij ook “koffy en Thee” en bovendien wijn. Wijn was bij uitstek een luxe artikel, dat slechts in gebruik was bij de welgestelde burgerij. De meeste mensen dronken bier. Ook ter plaatse van de latere Woelige Stal aan de Grachtweg bezat Van der Jagt een huis en zo ook aan de Broekweg. Verder diverse percelen in de Lisserpoelpolder, de Lisserbroek, een huis met erf in De Engel, etc… Van der Jagt pakte het dus net zo aan als menig ander tijdgenoot gedaan zou hebben: veel grond en obligaties kopen en daar respectievelijk huur en rente van trekken.

De dichter in Jan van der Jagt, 1757
Iedere dag was Van der Jagt druk in de weer. Als schout en secretaris van Hillegom verveelde hij zich niet. Zo moest hij in laatstgenoemde hoedanigheid ook de belasting op het trouwen ontvangen. Op 14 januari 1757 is Huyg Tijsz Moraal gehuwd met Kaatje Blankert. Ze worden beiden ingeschreven in het gaarderregister. Jan van der Jagt voegt eraan toe: “Een jong paar, Ider maar 70 jaar!”. Een week later gaan Gideon Buytendijk en Jannetje Mes in ondertrouw. Nu komt de dichter in Jan van der Jagt in actie:
“Dit jaar begint met klugtig paaren,
Een oude voogd van sestig jaaren
Trouwt zijn pupil, is dat geen klugt?
Nog minderjarig en bevrugt
Getrouwd en na den eersten nagt
Heeft zij twee kinders groot gebragt
Geen neegen maanden zijn verloopen
Als deze vrouw nog ’t oog had oopen”.

Het wordt 1759. Een onplezierige tijding bereikt Van der Jagt: zijn vader is overleden. Hij werd begraven in de dorpskerk in grafnummer 71. De klok heeft nog twee uur voor hem geluid. Deze twee zaken geven aan dat Van der Jagt, evenals zoon Jan, waarschijnlijk al een behoorlijke welstand had bereikt. En dat terwijl hij toch als een eenvoudige schoenmaker begonnen was!

Uit het gaarderboek van de begrafenisrechten te Lisse: “Den 7 Januarij 1763 is in de Kerk tot Lisse begraven D.Hr Jan Van der Jagt Schout & Secretaris van Lisse & Hillegom”. En dan volgt een specificatie van de kosten, zoals daar zijn: ‘Voor ’t beste kleed’, ‘Voor ’t inzetten Van de overledene in de graffkelder’, Voor het gebruik van de baar’.tot aan ‘voor ’t schrijven en afleesen van den Afroeptekst’

Overlijden en nalatenschap
Op 31 december 1762 luidde opnieuw de doodsklok in Lisse, deze keer voor Jan van der Jagt zelf. Zo had onze schout zijn vader dus maar zo’n drie jaar overleefd. Hij stierf op de leeftijd van 57 jaar.
Net als Jacob van Dorp liet ook Van der Jagt een indrukwekkende erfenis na. En net als destijds na het overlijden van Van Dorp werd ook de nalatenschap van Van der Jagt geregeld door niemand minder dan Jacob Krighout, professor in de theologie aan het Remonstrantse seminarium te Amsterdam! Zelf was hij een neef geweest van Van Dorp en het lag dus voor de hand dat hij zich vanuit die hoedanigheid bemoeide met de erfenis van zijn oom. Uit geen enkele bron blijkt echter dat schout Van der Jagt familiebanden onderhield met Krighout. Of was Van der Jagt in de loop van de jaren zozeer bevriend geraakt met Jacob van Dorp dat hij langzamerhand als lid van de familie werd beschouwd? Inderdaad werd hij in hetzelfde graf als Van Dorp bijgezet .

Invloedrijk
Jacob van Dorp en Jan van der Jagt: namen die natuurlijk niemand zich meer zal herinneren. In hun tijd echter moeten ze een behoorlijke invloed op het dorpsgebeuren hebben gehad. Dat blijkt wel uit de vele stukken die ze hebben nagelaten. Vanwege dit laatste hebben ze – en dan vooral Jacob van Dorp – een heel eigen en persoonlijk stempel gedrukt op de Lissese archieven.
Bronnen: Nationaal Archief (NA), Rechterlijke Archieven Lisse; NA, Notariële Archieven Lisse en Voorhout; Gemeentearchief Lisse, inv.nr. 4, 225, 233

Dit is het onderste gedeelte van de zerk in de vloer van de Hervormde Kerk aan het Vierkant, waaronder twee schouten van Lisse begraven zijn geweest

 

 

 

Jan van der Jagt en Jacob van Dorp liggen in één graf in de Grote Kerk