Tijdens de restauratie van de grote kerk kwamen van onder de vloer veel grafzerken te voorschijn. Onder ander van Schout Jacob van Dorp (ca 1663-1746). Rob Pex gaat in op de stormachtige loopbaan, die begon in 1683. In 1707 werd hij Scout van Lisse. Vele strubbelingen in Lisse en diverse grondaankopen
door: R.J. Pex
NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 3, juli 2003
Om hoeveel zerken het precies ging in de Nederlands Hervormde Kerk oftewel de Grote Kerk in Lisse bleef lange tijd onduidelijk. Totdat tijdens de jongste restauratie de houten vloer werd verwijderd en bleek dat zich eigenlijk overal in de kerk wel zerken bevonden! Een zerk die de aandacht trok was gelegen naast de verhoging bij de preekstoel. Een dubbel graf voor de schouten Jakob van Dorp en Jan van der Jagt.
Het opschrift op de steen luidt: grafstede/van den heer/ jakob van dorp/ in zijn leven/ schout en secretaris/ van/ lisse en hillegom / overleden den 3 october 1746/ oud 83 jaren/ en/ van den heer/ jan van der jagt/ in zijn leven/ schout en secretaris/ van/ lisse en hillegom/ overleeden den 31 december 1762/ oud 57 jaaren.
In dit artikel willen we ingaan op Jakob van Dorp. In een volgend artikel zal ook zijn opvolger als schout en secretaris van Lisse en Hillegom, Jan van der Jagt, aan bod komen.
Stormachtige loopbaan
De loopbaan van Van Dorp neemt een aanvang in 1683. In dat jaar wordt hij benoemd tot notaris. Schiedam was zijn eerste residentie, doch lang is hij hier niet gebleven: reeds in 1685 treffen we hem aan als notaris van het ambacht Nieuwveen. Dit ambt bekleedde hij tot 1693. Vervolgens was hij van 1694 tot 1707 notaris van het naburige Alphen aan den Rijn. Daar het secretaris- en notarisambt dikwijls door één en dezelfde persoon werd bekleed, is het aannemelijk dat hij in deze jaren tevens als secretaris van genoemde dorpen heeft gefungeerd. Bovendien nam hij ook het schoutambt van Alphen waar voor de jeugdige Adriaan Rosenboom, in welke hoedanigheid hij voor het laatst vermeld wordt in 1711. In de notariëlen van Van Dorp komen vanaf 1688 opvallend veel Lissese inschrijvingen voor. Hieruit mag men concluderen dat hij vanaf dat jaar tevens als secretaris en notaris van Lisse fungeerde.
Schout van Lisse, 1707
In 1704 was schout Pieter van der Codde overleden. Als voorlopig schout werd nu secretaris Jakob van Dorp aangesteld. Uiteraard was het zijn wens dat deze voorlopige benoeming na verloop van tijd in een definitieve zou worden omgezet. Extra inkomsten waren altijd welkom! Maar daar werd Van Dorp al spoedig in teleurgesteld toen de ambachtsheer, Adriaan de Wael van Vronesteyn, een heel andere kandidaat naar voren schoof: Nicolaas de Graaf. In april 1705 werd hij voorgesteld aan de voorlopige schout en schepenen van Lisse. Al spoedig deden zich allerlei moeilijk-heden voor. Zo had de nieuwe schout de grootste moeite zich in de Lisser dorpszaken in te werken, omdat de secretaris weigerde hem daarover helderheid te verschaffen. De Graaf schrijft later aan de ambachtsheer dat hij het als “een van de grootste quellinge des waerelts” ervaarde door zo iemand verraden te worden. Op 10 augustus had de nieuwe schout de secretaris nog in de rechtkamer (in De Witte Zwaan) “in bijwesen van Burgemeesteren (schepenen) uytgescholden voor een schelm, guyt, beest, bloedsuyger van de gemeente, Judas, Pharizeer, ende diergelijke…!” Ook met het vinden van een woning in Lisse had de schout de grootste moeite gehad. Nee, hij had het niet getroffen met zijn secretaris. Al gauw is schout Nicolaas de Graaf dan ook vertrokken. Hij werd opgevolgd door Reynier Brand. Doch ook deze heeft het in Lisse maar eenjaar volgehouden. Toen kreeg Van Dorp eindelijk zijn zin: hij werd aangesteld tot schout en is dat tot 1746 gebleven. Andere functies die Van Dorp bekleedde waren die van secretaris van het baljuwschap van Noordwijkerhout, Hillegom, Lisse en Voorhout en schout en secretaris van Hillegom. Met al die ambten had hij het dus maar druk!
Moeilijkheden met de kerkenraad, 1709
Twee jaar na zijn aanstelling tot schout van Lisse doen zich weer nieuwe strubbelingen voor. Dit keer met de kerkenraad. Ds. Velsen vertrok naar elders en er moest een nieuwe predikant in diens plaats worden beroepen. Van Dorp had kans gezien alle kerkelijke aangelegenheden aangaande deze zaak naar zich toe te trekken. De kerkenraadsleden waren pas later gaan nadenken over de gang van zaken en vonden het wel erg vreemd dat de schout hierin zo’n grote invloed had gehad. Al gauw brak er dan ook een discussie los over deze zaak. Van Dorp eigende zich met name het recht toe om de brief op te stellen waarin de ambachtsheer door de predikant op de hoogte werd gesteld van diens beroeping naar elders. De predikant was dus in dit geval ds. Velsen en hij werd beroepen naar Deventer.
De reden waarom Van Dorp zo dacht was simpelweg gelegen in het feit dat het met de voorganger van ds. Velsen (ds. Vonk) ook zo was gegaan! De ware toedracht van zaken was echter dat ds. Vonk op een goede dag toevallig de schout tegen het lijf was gelopen en hem gevraagd had of hij binnenkort nog aan de ambachtsheer moest schrijven en of hij hem dan tevens op de hoogte kon stellen van diens beroeping. Die opdracht had de sluwe Van Dorp natuurlijk met dank aanvaard en nu beweerde hij dus dat het opstellen van een dergelijke brief tot zijn taken behoorde! Zo beweerde hij ook dat hij aanwezig moest zijn bij het opstellen van de beroepingsbrief, waarbij de opvolger van ds. Velsen naar Lisse werd beroepen. Ook hierin had de kerkenraad bij het vorige beroep verkeerd gehandeld door de schout wél aanwezig te laten zijn bij het opstellen van die brief. En zo waren er meer gelegenheden geweest waarin de kerkenraad door gebrek aan kennis en ervaring verkeerd had gehandeld en waar vervolgens Van Dorp handig op had ingespeeld door zich rechten toe te eigenen die hij niet had. Maar het mooiste moest nog komen. Toen de kerkenraad naar de classis toog om goedkeuring te verkrijgen voor de beroeping van de nieuwe predikant, ging ook de bemoeizuchtige Van Dorp mee. In de notulen van de kerkenraad lezen we: “de schout was bij ’t inleveren van het beroep tegens de sin van de kerkenraad en aller voorgaande gewoontes ook binnengelopen” en werd nu door de classis “nevens de anderen” als kerkenraadslid aangetekend! Hoe het bij latere beroepingen is gegaan, staat helaas niet vermeld. Wellicht hebben de kerkenraadsleden van de gang van zaken bij het vertrek van ds. Velsen en de beroeping van ds. Ruys geleerd. Ja, men kon maar beter voorzichtiger zijn met zo’n sluwe schout-secretaris in de buurt…
Grondaankopen, 1698-1740
Jakob van Dorp verdiende aardig wat aan de vele ambten die hij bekleedde. Zijn neef, Jakob Krighout, vermeldt in 1746 of 1747 aangaande de “revenuen” van de ambten die zijn oom jaarlijks genoot, “dat onderstelt word, dat se jaarlijks wel 1500 guldens zouden beloopen hebben”. Hij belegde deze gelden in vele obligaties en in grond. Overal bezat hij wel huizen en landerijen. In Hillegom had hij “Een Huysmans woning genaamd het Huys in’t Veld (…) in de Oostpolder of Zandlanerpolder”, in Voorhout een huis “aan den Heereweg en de Dingsdaagse Schoubare watering” en “onder Alfen” een huis met steenoven in de Steekterpolder. Voorts verscheidene huizen en landerijen in Waverveen, Alkemade, Roelofarendsveen, Nieuwe Wetering, Moordrecht, etc, etc. Ook in Lisse zien we hem na diens aanstelling tot schout in 1707 overal gronden aankopen. In 1716 koopt hij “Een Huys en Erve aan den Heereweg in de Poelpolder tegen over de Parochiale kerk in Lisse”. Het was een vrij ruime woning, want hij betaalt er in de verponding (belasting) van 1725 het bedrag van 6 gulden en 3 stuivers voor, terwijl het meest gebruikelijke bedrag voor een doorsnee woonhuis ongeveer l of 2 gulden was. Het blijkt te gaan om de buitenplaats Mossenhof. Zo’n huis midden in het dorp gelegen, was voor de schout natuurlijk bijzonder aantrekkelijk. Mogelijk heeft Van Dorp het buiten dan ook zelf bewoond. Ook Willem Jakobus Sennepart (schout van 1763 tot 1777) bewoonde “het lustig Mossenhof”, zoals Jan de Graaff het in zijn Lisser Arkadia noemt. In 1726 koopt Van Dorp een huis in De Engel, in 1732 een huis in de “Oostpolder” van Lisse, dus in het Oosteinde (richting Hillegom). In hetzelfde jaar koopt hij “Een Huysmanswoning, Zomerhuys” etc. aan, tezamen met een groot aantal percelen in de Lisserpoelpolder en Roversbroek. Tenslotte verwerft hij op l maart 1740 het eigendom van de helft van “een woning met hare Boomgaard, Elssingelen, Teelland” etc. gelegen tussen de Heereweg en Achterweg. Het wordt aan de noordzijde begrensd door de “Viersteeg”. In de 16de eeuw was deze woning een dependance geweest van het Sint Elisabethgasthuis te Haarlem, l Een andere aankoop is van heel andere aard, namelijk die van een “grafstede” in de Grote Kerk van Lisse.
Het graf in de Lisser dorpskerk, 1739
Van Dorp wordt oud en op 3 februari 1739 heeft hij dan ook een graf in de kerk van Lisse gekocht. Het graf was afkomstig uit de failliete boedel die Cornelis Adriaanse Molin had nagelaten, waarover Van Dorp sinds 1738 het bewind voerde. Al gauw ging hij ertoe over de nalatenschap te verkopen, teneinde de schulden die erop rustten te kunnen voldoen. De schout nam zijn kans waar en kocht het graf “aan en ten behoeve van hem eijgen selfs in sijn particulier”. Inmiddels was in het graf reeds het het stoffelijk overschot van Cornelis Molin bijgezet. Vanwege dit laatste wordt de voorwaarde gesteld dat de koper de begrafene “daar in sal moeten laten rusten ten minste den tijd van vier jaren”. Daarna mocht het graf dus geruimd worden en moest de overledene maar op een andere plek begraven worden. Het graf wordt omschreven als “een bemesselde dubbelde grafsteede aan de suydmuur van de kerk, bij den Toorn, beneden het glas daar het wapen van Adriaan van Gorcum schout tot Lisse in geschildert is”. Aanvankelijk lijkt dus het bewuste graf op een heel andere plek (meer richting de toren) gelegen te hebben dan zoals dat recentelijk is vastgesteld (min of meer in het centrum van de kerk, nabij de preekstoel). Nu, laatstgenoemde locatie was ook veel meer overeenkomstig de rang en status van een schout als Van Dorp. Het zal dus ongetwijfeld met zijn instemming gebeurd zijn.
Laatste levensjaren, 1742-1746
In zijn laatste levensjaren woonde Van Dorp op het buiten Mossenhof “tegenover de Parochiale Kerke” aan de Heereweg. Volgens een kohier van de personele quotisatie (personele belasting) uit 1742 had hij hier een “meijd” in dienst. Daarnaast woonde bij hem een weduwe in genaamd Catarina van Slingeland en Jan van der Jagt, “Schout, ende Secretaris van Voorhout”, die hem als schout en secretaris van Lisse en Hillegom zou opvolgen. De Lissese schout staat aangeslagen in klasse 10, wat betekent dat hij f60 moet betalen, veel meer dan wie ook. Hierbij zijn echter meegeteld de inkomsten die hij vanuit zijn ambt als schout en secretaris van Lisse en Hillegom genoot. Daarnaast schijnt Van Dorp ook gedurende korte tijd het schout- en secretarisambt van Bennebroek bekleed te hebben. In december 1742 werd hij hierin opgevolgd door Matheus Gruepin. Echter, de ambtelijke molens werkten ook toen al zeer traag. Nog tot in 1744 stond Van Dorp aangeslagen in de tiende klasse, terwijl hij toen al bijna twee jaar geen schout en secretaris van Bennebroek meer was! Hij klimt dan ook in de pen en schrijft in het wat wollige taalgebruik van die tijd: “Den getaxeerde allenieert onder Eerbiedigste reverentie nu nog dat hij in de Quotisatie van den 16. Novemb. 1744 uytdrukkelijk is geconsidereert als schout ende secretaris van Bennebroek, welke twee ampten hij bekleede in den Jare 1742 maar dat hij al in decemb. 1742 ende sulks lange voor het arresteren van dese personele quotisatie van het bekleeden van die ampten, ende genot van de revenu is gediscontineert”, etc. Het komt erop neer dat “dese quotisatie van 60 gis. werden gediminieert (verminderd) ende gebragt onder de agste classe”, wat uiteindelijk in 1746 dan ook is gebeurd (al werd hij getaxeerd in de negende klasse). De nieuwe aanslag bedroeg nu f 50.
Jakob van Dorp is op 3 october 1746 op de hoge leeftijd van 83 jaar overleden.
De nalatenschap, 1746
Maria van Dorp, een zuster van de overleden schout werd benoemd tot algeheel erfgename. Wat dat voor haar betekende wordt onmiddellijk duidelijk als we de uitgebreide lijst of “memorie” bekijken die Jakob Krighout, een zoon van Maria van Dorp, van de erfenis van zijn overleden oom heeft opgesteld. Krighout heeft er een hele kluit werk aan gehad. Allereerst blijken zich in de nalatenschap talrijke obligaties te bevinden. Gezamenlijke waarde zo’n 115.000 gulden. Een enorm bedrag voor die tijd! Volgt een uitgebreide lijst van de onroerende goederen die de overledene had bezeten. Ook deze categorie vult ettelijke pagina’s. We hebben zijn bezittingen reeds in vogelvlucht besproken. De lijst is ondertekend door Jakob Krighout en gedateerd op 5 januari 1747. Op diezelfde datum zijn genoemde goederen getaxeerd voor de successiebelasting. De Lissese goederen leveren hierin f4.290 op.
Van Dorp vond zijn laatste rustplaats in het graf dat hij in 1739 had gekocht. In de Grote Kerk.
Bronnen:
- Notariële archieven Nieuwveen en Alphen aan de Rijn in streekarchief Rijnlands Midden te Alphen aan de Rijn
- A.M. Hulkenberg, Het Huis Dever te Lisse
- ‘Uit het kerkelijk archief van Lisse’. Eenendertigdelige reeks door W. Marinus in Hervormd Lisse van 21-2-1959 tot 04-02-1961
- Gemeentearchief Lisse inv.nr.225
1 Bij de aanleg van de Westelijke Omleidingsweg in 1983/84 zijn hier nog interessante archeologische vondsten gedaan.
2 Krighout was professor in de theologie aan het remonstrantse seminarium te Amsterdam.
De grafsteen van Jakob van Dorp, schout en secretaris van Lisse en Hillegom. De steen lag in de Nederlands Hervormde Kerk nabij de preekstoel. Na de renovatie van het kerkgebouw is de steen neergelegd in het middenschip. Op de steen is te lezen dat Jakob van Dorp overleed in 1762, in de ouderdom van 83 jaar.
Foto: Hans Smulders