Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners

‘DE WEG WORDT OVERSCHADUWD DOOR ZWARE BOMEN’

Een  voettocht beschreven in 1898 door dominee D. Wüstenhoff uit Sassenheim gaat deze keer richting Veenenburg vanaf de Keukenhof. Daarna over de Loosterweg naar Hillegom. Vervolgens terug naar Lisse via de Heereweg. ‘De gehele weg  wordt overschaduwd door zware bomen, welker kruinen zich tot elkander neigen’.

NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 4, oktober 2003

door R. J. Pex

Onze verslaggever ontdekte dat dominee Daniël J.M.Wüstenhoff uit Sassenheim in de jaren 1898 en 1899 in het Leidsch Dagblad niet min­der dan 29 wandelingen heeft beschreven in Leiden en omgeving. Hij kwam natuurlijk ook in Lisse. In de vorige “Kijkjes” zijn we geëindigd bij kasteel Keukenhof. We zetten hier nu met ds. Wüstenhoff onze wan­deling voort in de richting van de buitenplaats Veenenburg.

“Onzen tocht weer voortzettende, gaan wij het in ons vorig kijkje reeds beschreven en bezochte “Keukenhof” met zijn kasteel voorbij, en vervolgen onze wandeling langs den Loosterweg over Veenenburg met zijn groot bosch naar Hillegom.

Het is bekend, hoe Veenenburg wegens de opheffing van zijn voormalig sta­tion van de Hollandsche Uzeren Spoorwegmaatschappij voor Lisse en Hillegom indertijd druk besproken is geworden, hoe een proces van den op de buitenplaats “Veenenburg” wonenden heer Leembruggen tegen genoem­de Maatschappij daarvan het gevolg was en het dientengevolge sluiten van het gelijknamige station.

Immers voor uitbreiding van zielental en handel was Hillegom blijven aan­dringen op een station nader bij het dorp, waarop de Maatschappij het sta­tion Veenenburg deed vervallen en daarvoor een station plaatste te Lisse en te Hillegom aan de Hillegommerbeek.

Gaat men van af het voormalige station Veenenburg naar Hillegom, dan volgt men de weg (hier wordt waarschijnlijk de Loosterweg bedoeld, die men rich­ting het noorden, naar Hillegom volgt) door het bosch van wijlen den heer Wilson , thans aan verschillende eigenaars toebehoorende. Het noordelijk gedeelte toebehoorende aan de firma Hagedoorn en Co, is grootendeels afge-zand en voor de bloembollencultuur geschikt gemaakt. Den weg volgende komt men het dorp aan de zuidzijde binnen.

 

Twee uren gaans

Hillegom is het grootste dorp tusschen Haarlem en Leiden, twee uren gaans van Haarlem en drie uren van Leiden gelegen. Zijn hoofdbestaan is de bloembollenhandel Er zijn vijf scholen en een school voor uitgebreid lager onderwijs. Het getal inwoners bedraagt ongeveer 5200. Het dorp is door een stoomtram verbonden van Leiden naar Haarlem”.

Vervolgens zetten we koers naar de Hervormde Kerk, de Houttuin in het cen­trum van Hillegom, het Hof van Hillegom en het buiten Treslong. De Heereweg volgende richting Lisse komen we bij “De Nachtegaal”. Het huidige restaurant De Nachtegaal bestaat in deze tijd echter nog niet. Deze is pas in 1902 gebouwd. Wel heette deze plaats al zo. Luistert u maar:

Weg vol zware bomen

“De geheele weg wordt overschaduwd door zware hoornen, welker kruinen zich tot elkander neigen en den wandelaar doen denken, dat hij zich in een bosch bevindt. Hier hadden we een aardig kijkje. Door de bomen turend zagen we allerlei schepen door de Ringvaart zeilen, tot onze aandacht werd getrok­ken door het naderen van de stoomtram, en toen ontwaarden we, dat we ons aan den grenspaal bevonden, waar vroeger een herberg stond, “de Nachte­gaal” geheeten, waaraan deze plaats nog heden ten dage haar naam te dan­ken heeft.

Even verder ontwaren we de bloemisterij van de heeren D. Nieuwenhuis en Zonen, wier eveneens aan den weg gelegen tuinen een aangename afwisse­ling geven.

Rechts bevindt zich de weg, welke leidt naar de buitenplaats “Veenenburg” (de zogenaamde Zwarte Laan). Deze fraaie landweg is aan beide zijden door een zwaar ijzeren hek afgesloten, doch op verzoek kan de tuinbaas vergun­ning verleenen om de schoone laan, die ruim twintig minuten gaans is, te bewandelen. Voorbij deze laan zien we de prachtige buitenplaats “Wildlust” en de brug (de Lisserbrug bij Zandvliet en Meerenburg) overgaande, slaan we een oog op de bloemisterij en boomkwekerij van de firma Van Zanten en Niewerf, welker fraaie aanleg van verschillende boom- en plantgewassen aanbevelenswaardig is om bezichtigd te worden.

Hoogst voldaan over alles wat wij gezien en genoten hadden, begeven wij ons tenslotte naar het “Hotel de Witte Zwaan “, om eenige lafenis te gebruiken “.

 

ZO BEGON DE POST IN LISSE: Een houten kastje, 2 meter boven de grond met de brieventasch

door A. van der Meij en Arie in’t Veld

“In die tijd werden de brieven voor Lisse bezorgd vanuit Sassenheim, met een bode s middags en moest voor elke brief vier duiten of 2 cent worden betaald. Buiten de porto. Om een brief van Lisse te ver­zenden moest men ’s middags de bode opwachten of de brief bezorgen bij Jacob van der Veert, schoenmaker ter plaatse en met bijvoeging van 4 duiten of 2,5 cent. Dan nam de bode de brief mee naar Sassenheim ter verdere verzending. Frankering van brieven was toen niet bekend. De ontvanger van een brief moest de port betalen”.

 

De postbezorging van vandaag de dag heeft een hele ontwikkeling moeten doormaken voordat deze is geworden tot wat het nu is. Lisser A. van der Meij nam die ontwikkelingen aan het begin van de vorige eeuw onder de loep en publiceerde daarover in Ons Weekblad van september 1920. In het betreffende artikel legt Van der Meij eerst een band met de lezer(es) door te stellen dat zijn vader een ‘vleeschhouwerij’ had die rond Taschen’ 1837 door hem werd geopend.

Van der Meij spreekt in het artikel het vermoeden uit dat de eerste brieven-gaarder in Lisse in 1840 werd aangesteld: “….. Want het aanleggen van het Hollandsch Spoor en het graven van de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder was in dat jaar gelijktijdig te Lisse en zal daardoor de correspondentie wel aanmerkelijk zijn toegenomen”.

Brievengaarder

Die eerste brievengaarder was vermoedelijk H. Scherpenzeel, de zwager van de toeftmalige burgemeester van Lisse E. J. van den Berg. “Als jongen heb ik die heer Scherpenzeel goed gekend,” zo vervolgt Van der Meij zijn verhaal. “In dien tijd bezorgde hij zelfde brieven in het dorp en had een man, Pieter Mens (wij als kinderen noemden hem Piet Poppejak) die twee­maal daags brieven van het Hollandsch Spoorstation ,Veenenburg’ haalde.Des nachts om 12 uur kwamen de brieven en couranten per postkar van Amsterdam en om 3 uur van Rotterdam. Aan de gevel van het huis van Scherpenzeel was tusschen de deur en het eerste raamkozijn op ongeveer 2 meter boven de grond een houten kastje getimmerd dat van binnen en van buiten gesloten kon worden en waarin hij ’s avonds de brieventasch lag die door de postiljon van de postkar ’s nachts om 12 uur er uit werd gehaald en de post voor Lisse bestemd in een tasch om drie uur ’s nachts er weer in lag. De postiljon had een sleutel van het kastje, zodat de Heer Scherpenzeel ’s nachts niet behoefde op te staan om post af te geven ofte ontvangen,” aldus Van der Meij in zijn verslag waarvan we de diverse eigenaardigheden in het taalgebruik hebben overgenomen. Hij schetste ook dat hij van z’n moeder ooit had gehoord dat haar vader te Sassenheim wel eens brieven uit Berlijn of Leipzig ontving en dan 85 cent porto moest betalen. “Voor kortere afstanden moest in 1852 in ons land 5 cent en voor verdere afstanden 10 cent per gewonen brief betaald worden.Postzegels waren dat jaar reeds inge­voerd doch het was aan het believen van den afzender overgelaten of hij er gebruik van wilde maken. Dit is zo gebleven tot de Postwet van 1875 toen het port werd bepaald op 5 cent per gewonen brief voor het geheele land. Doch geen gedwongen frankeering werd ingevoerd.Het publiek greep even­wel zelf in. ledere handelaar annonceerde namelijk dat hij geen ongefrankeerde brieven wilde ontvangen en leerde alzoo het overige publiek zijn voorbeeld te volgen.Van dien tijd dateert het nog dagelijks (we spreken nog altijd over 1920) voorkomende ,Br.fr.’ in de advertenties in de couranten”.

Briefkaarten

Zijn verhaal vervolgend vertelt Van der Meij dat in 1876 de open briefkaar­ten werden ingevoerd die voor 3 cent aan de postkantoren verkrijgbaar waren en door het gehele land verzonden konden worden. “En nog een paar jaar later werd de postpakketdienst ingevoerd. Dit alles was zoo tot 1919, toen door de verhoogde salarissen en vervoerkosten het tarief is verhoogd voor het binnenland, zoodat een brief 7,5 en een briefkaart 5 cent kost en het pakketposttarief ook aanmerkelijk is verhoogd. Kort na 1875 is door eenige staten de algemeene postvereeniging opgericht, waarbij voor den oorlog bijna alle staten van de wereld waren toegetreden. Die vereeniging hield om de twee jaar op verschillende plaatsen van de wereld een postcongres. Op die congressen werden verschillende nieuwe zaken ingevoerd zoo bijvoorbeeld postwissels, uniform, port voor brieven en briefkaarten over de geheele wereld, postpakketdiensten en verrekenpakketten”. De verteller illu­streert verder dat het tarief ‘voor de gewoone brieven 12,5 cent is en voor briefkaarten 5 cent’. “Gedurende de oorlog (de eerste wereldoorlog, red.) en ook nog niet daarna heeft de vereeniging geen congres gehouden, zoodat door de verhooging van het binnenlandse tarief de malle verhouding is ont­staan dat een brief van bijvoorbeeld hier naar Sassenheim 7 l/2 cent en een briefkaart 5 cent kost en naar landen der vereeniging respectievelijk 12 Vi en 5 cent. Het telegramtarief voor het binnenland was in 1872   30 cent voor 20 woorden, behalve het bestelloon dat de geadresseerde moest betalen. Voor den oorlog en tot 1919 was dit 30 cent voor 10 woorden en geen bestelloon als de geadresseerde binnen de bestelkring van het tele-graafkantoor woont. Thans (1920 dus) is dat 40 cent per 10 woorden en een intercommunaal telefoongesprek van drie minuten kostte tot 1919 25 cents en thans 35 cents. Voor den oorlog konden abonnees van het telefoonnet alhier internationaal van uit hun huis spreken met abonnees van het tele­foonnet te bijvoorbeeld Berlijn, Hamburg, Leipzig, Brussel en vele andere plaatsen”.

Blauw potlood

Na het korte overstapje over de telefonie gaat Van der Meij verder en vertelt dat het betalen van porto voor een brief tot 1875 voor een brief naar Lisse voor een korte afstand, bijvoorbeeld vanuit Haarlem, vijf cent bedroeg. Van verder gelegen plaatsen was dat tien cent. “Hetwelk door de postambtenaren met blauw potlood op het adres werd geschreven. Ook bestond in die tijd nog het dagbladzegel, waardoor het abonnement zeer duur was, zoodat vier of vijf burgers met elkaar de courant lazen en een paar uur per dag ter zijner beschikking kreeg. Mijn vader las (zo vervolgt Van der Meij) het Handelsblad dat ’s avonds 7 uur werd gehaald bij de vorige lezer en de vol­gende dag ’s morgens door de notaris.” Ook vertelt hij dat brievengaarders op den duur ook van buiten de gemeente werden aangesteld. “Waaronder de heer Pieterse. Waarschijnlijk afkomstig uit Sassenheim Na zijn vertrek werd tot brievengaarder aangesteld D. Boeree, horlogemaker alhier die in den beginne dat ambt bij zijn bedrijf waarnam, doch later het horlogemaken moest laten varen.Hij begon zijn ambt met een door hem bezoldigde brievenlooper, daarna werd een officieel aangestelde postbode benoemd in de persoon van N. Reijer, bijgenaamd Klaas Koek en toen hij in 1880 werd gepensioneerd waren er reeds 3 officieel aangestelde postboden.

Postkantoor

Een ansichtkaart van de Heereweg uit 1910. Links het postkantoor. De traimrails gaat richting Hillegom. De aandacht die de fotograaf met zijn geheimzinnige en onbegrijpelijke apparatuur kreeg, is ontroerend. (Foto: Gemeente Archief Lisse)

Het hulppostkantoor Lisse ressorteerde onder het postkantoor Leiden. In het begin der tachtiger jaren kreeg Boeree van den directeur aldaar maandelijksch f 2,50 aan postzegels voor de verkoop, wat na invoering van den pakketpost werd verhoogd tot vijfhonderd gulden. En van postzegels gesproken: aanvankelijk bedroeg de omzet in Lisse 13 duizend gulden per jaar. Toen het postkantoor in 1890 door het Rijk werd overgenomen was dat 18 duizend gulden en in 1920 zat men niet ver van de 30 duizend gulden per jaar”. Na de pensioneering van Boeree kwam de heer Citter als brievengaarder te Lisse. Volgens Van der Meij een zeer formeel man en niet zeer meegaande voor het publiek. Het hulppostkantoor was toen gevestigd op de Gracht in het huis dat later werd bewoond door de dames van Parijs (thans de supermarkt-red). De Citter is gebleven tot 1900 toen het in 1899 gebouwde posten telegraafkantoor werd geopend met de heer Bondam als directeur. Dat postkantoor was gevestigd in een fiks gebouw op de hoek Heereweg/Stationsweg (de Steeg) – thans de hoek van de Berkhoutlaan, ofwel het pand van ‘De Madelief’. Na die tijd is het postkantoor belast geworden met het overzenden van loonlijsten en het bedrag daarvan aan de Rijksverzeekeringsbank, volgens de Ongevallenwet. Vervolgens de postgirodienst, het wekelijks uitbetalen van ouderdomsrente en het verkopen van loonzegels volgens de invaliditeitswet.

Rijk koopt postkantoor

Het postkantoor van Lisse in het begin van de jaren vijftig. De Heereweg is bestraat met kinderkopjes en de traimrails mist de bovenleiding, wat er op duidt dat de tram niet meer reed. Rechts de garage van Camminga, een heuse Ford dealer en dat niet alleen: juffrouw Camminga was de lieflijke kleuteronderwijzeres! (Foto: Arie in ’t Veld)

Dat bewuste postkantoor heeft de gemeente ongeveer f 22.000,- gekost en deze ontving daarvoor van het Rijk een huur van f l .224,- per jaar. Op een avond in 1908 deelde de burgemeester tijdens de vergadering van de Gascomissie mee dat de inspecteur der posterijen bij hem was geweest om hem mede te delen dat het post- en telegraafkantoor te klein was en hem had voorgesteld de politiepost erbij te betrekken. De burgemeester had de gemeente-opzichter opgedragen van die bijtrekking een begroting te maken, wat ongeveer f 2.000,- zou kosten. Van der Meij, lid van de Gascommissie, zei op die mededeling een beter idee te hebben. “Laat het Rijk het post en telegraafkantoor kopen, dan kan het Rijk zoveel veranderen en bijbouwen als het wil, want wordt bovenstaande verandering nu voor rekening van de gemeente gemaakt, over 3 of 4 jaar is het weer te klein”. Dit voorstel vond bij alle raadsleden in die vergadering bijval. Na verschillende taxaties heeft het Rijk het kantoor uiteindelijk in 1909 gekocht voor f 17.500,- inclusief de bijbehorende woning. De gemeente behield een deel van het achtergelegen terrein. Onmiddellijk nadat het Rijk het pand had gekocht volgde er twee verbouwingen. In 1920 was het opnieuw zover. Het personeelsbestand bestond toen uit de directeur en 12 personen, alsmede 8 vaste postbodes. De verzending van de correspondentie vanuit Lisse naar het Zuiden des lands verliep in die tijd voortreffelijk. Het is mij (A. van der Meij) gebeurd dat ik ’s morgens om elf uur een brief naar Roozendaal op de post deed en den anderen dag ’s morgens om acht uur het antwoord daarop in huis had. Naar het Noorden des lands was de correspondentie minder goed omdat de eerste post uit Lisse te Amsterdam aankomt, wanneer de post naar het noor­den reeds verzonden was en dus bleef liggen tot de verzending met de mid­dag- of avondpost”.

IJzel veroorzaakt catastrofe

Nu het volgende over de telegrafische gemeenschap van Lisse met het ove­rige land. “Zoodra de Hollandsche IJzeren Spoorweg zijne telegraaf op alle stations van de lijn Amsterdam-Rotterdam beschikbaar had gesteld voor publiek tot het verzenden of ontvangen van telegrammen, was Lisse en alle Rijkstelegraafkantoren te bereiken. Zeer vlug ging het soms niet, want de Maatschappij had bedongen dat hare diensttelegrammen voorrang zouden hebben en bovendien was bepaald dat alle door publiek aangeboden tele­grammen moesten geseind worden aan het station Den Haag, dat toch al een druk station was en van dat station werden de telegrammen overgeseind naar de Rijkstelegraaf In het jaar 1908 werd het net door het Rijk overgeno­men. Lisse behoorde tot het eerste overgenomen district. Het Rijk had pas de aandeelhouders betaald toen in januari 1909 zo’n hevige ijzel ontstond dat het gehele net tegen de grond sloeg, zoodanig dat de directeur-generaal der posterijen en telegrafie het per auto uit Den Haag kwam opnemen. Het bovengrondsche net was na die catastrophe weder spoedig opgesteld zoodat de abonne’s slechts korten tijd van telefoneren verstoken waren. In Mei 1914 is de bovengrondse geleiding in het dorp langs de Straatweg (nu Heereweg. Red.) door een ondergrondschen kabel vervangen. Op l april 1920 zijn op het net aangesloten 188 abonnee’s te Lisse, 230 te Hillegom, 89 te Sassenheim, 29 te Haarlemmermeer, 21 te Voorhout en 20 te Noordwijkerhout. De technische dienst van de telegraaf en telefoon was in Lisse gevestigd met den heer den Braber als chef en bovendien 9 man. Het geheele personeel van post, telegraaf en telefoon bestond alzoo uit 25 man­nelijke en 8 vrouwelijke personen te zamen dus 33. Dit is een groot verschil met 1860 toen er slechts twee mannelijke personen waren voor de posterij.

De onbillijkheid

Wat geen groot verschil was met zestig jaar eerder, is de brievenbestelling per dag. In 1860 waren er drie en nu (1920) slechts vier. De vierde post bestelling ’s middags is eerst in 1892 gekomen omdat de toenmaligen voor­zitter van de afdeeling Lisse der Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur de heer R Joh. Weijenbergh, de inspecteur der Posterij overtuigde van de onbillijkheid dat de bloembollenhandelaren te Haarlem en Overveen de Engelsche post ’s morgens voor twaalf uur ontvingen en de post te Lisse eerst ’s avonds zeven uur werd bezorgd omdat die post te Leiden of Rotterdam bleef liggen. De inspecteurs der posterij mochten de kaart van Nederland wel eens goed bestuderen, want is het niet bespottelijk dat een buurt van ongeveer duizend zielen zijne brieven en contracten ont­vangt van het hulppostkantoor te Abbenes, ik bedoelde buurt Lisserbroek, terwijl op nog geen 1500 meter afstand het post- en telegraafkantoor Lisse staat en dat de 3e Poellaan vanuit Lisse besteld wordt op een afstand van ruim drie kilometer, terwijl het post-telegraafkantoor van Sassenheim op nog geen duizend meter is gelegen.”

Zo keek je vanuit de Kanaalstraat recht tegen de voorgevel aan van het Postkantoor. Op de plaats van het postkantoor is nu de Berkhoutlaan. (Foto 1966 Gemeente Archief Lisse)

In memoriam A.M. Hulkenberg (1915-2003) EEN GEBOREN VERTELLER

NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 4, oktober 2003

R.J. Pex

De heer Hulkenberg heb ik slechts de laatste 16 jaar van zijn leven dat 88 jaren lang was, meegemaakt. Het was echter een bijzonder aangename kennismaking. Ik zocht hem regelmatig op in zijn bescheiden woning aan de Eikenlaan in Lisse. We converseerden over diverse onderwerpen, maar toch wel het meest over het verleden. Het verleden in heel algemene zin dan wel te verstaan, want zijn laat­ste levensjaren blikte hij steeds vaker terug op zijn eigen leven. En dan vertelde hij met veel enthousiasme over de kostschool in Beverwijk, zijn interesse voor planten en dieren, de Joannesschool in Hillegom, de Rijks Tuinbouwschool, Dever, Keukenhof, etcetera. Pijn en verdriet waren hem in zijn leven duidelijk niet bespaard gebleven. Ook daar wist hij heel wat over te vertellen. Want vertellen kon hij als de beste. Ik moet zeggen dat ik altijd met veel belangstel­ling naar hem heb geluisterd.

Hulkenberg was ook maatschappelijk zeer betrokken. Zo richtte hij samen met anderen de zogenaamde probusclub op: een club bestaan­de uit ouderen van dagen die elkaar hielpen en ondersteunden waar mogelijk was.

Ik herinner me nog goed hoe ontdaan hij was toen hij hoorde dat het bedrijf van één van zijn vroegere leerlingen failliet was gegaan. Hij trok zich het wel en wee van zijn medemens altijd erg aan. Zoals meer mensen weten bezat Hulkenberg een ongeëvenaarde ken­nis over geschiedenis in het algemeen en in het bijzonder over de streek. Ik heb me daar meerdere malen over verbaasd. Het overlijden van de heer Hulkenberg betekent dan ook, voor zowel mij persoonlijk alsook voor Lisse, een groot gemis. Moge hij rusten in vrede.

A.M. Hulkenberg

Streek in vogelvlucht

NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 4, oktober 2003

nieuwflitsen

Tijdens een conferentie over Regionaal Historische Samenwerking in ’t Huys Dever is het eerste exemplaar uitgereikt van

De Duin- en Bollenstreek in vogelvlucht, Landschap, leven en werken omstreeks 1800

Het boek onder redactie van Jan Beenakker en Reinout Rutte schetst een veelzijdig beeld van de streek tussen Haarlem en Leiden. Eindelijk is er nu een handzame, leesbare en rijk geïllustreerde over­zichtstudie van de streek.

Uitgave: Primavera Pers Leiden. Prijs slechts € 13,50.

 

Villa Somalo 1914

Lisse Toen: Sigaar op het werk? Op het matje!

Door afzanding van de binnenduinen zagen steeds meer landbouwers in Lisse brood in de bollenteelt. Met name langs de Heereweg verrees het ene na het andere bloembollenbedrijf met prachtige bollenvilla’s. De werknemers hadden niet veel rechten.

door Arie in ’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 2 nummer 4, oktober 2003

De bloembollenteelt in Lisse stamt van begin 1800.Langzaam werd de teelt uitgebreid, hetgeen mede mogelijk werd door de afzanding van de Binnenduinen. Ook zagen meer en meer landbouwers brood in de bollenteelt, niet in het minst omdat ze constateerden dat het de bollenmensen nogal naar den vleze ging. Meerdere boerenzoons gingen zich in het vak bekwamen en werden bloembollenkwekers. Vandaar ook dat menige kweker wist te vertellen dat zijn voorouders tot de boerenstand behoorden.

Het weiland kromp geleidelijk in en voor de boerenzoons was er daarom bijna nooit gelegenheid om het bedrijf van de ouders voort te zetten. Het bleek al vrij spoedig dat de gronden in Lisse uitstekend voor de hyacintencultuur geschikt waren, ofschoon de beoefenaren van het vak uit Haarlem en de naaste omgeving lange tijd beweerden dat Lisse het kerkhof van de hyacinten was. Men ging zelfs zover dat, wanneer in sommige partijen bollen voorkwamen, die ten gevolge van de sterke groei van het vorige jaar geen wortel maakten, wel bloeiden maar volstrekt niet groeiden, deze de naam te geven van ‘Lissers’.
Het ging de ‘nieuwe kwekers’ ondanks de na-ijver evenwel voor de wind. Met name langs de Heereweg verrees het ene grote bloembollenbedrijf na het andere, veelal samen met prachtige ‘bollenvilla’s’. En natuurlijk een flinke koppel personeel op de kwekerij. Bloemistknechts, die het qua pegulanten heel wat minder royaal hadden dan hun patroons. En mocht het er dan eens op lijken dat er eentje in goeden doen was omdat hij vanwege bijvoorbeeld een bepaalde feestelijkheid met een sigaar in het hoofd op het werk verscheen, dan liep deze de kans op het matje geroepen te worden en opgemerkt te krijgen, dat gezien de sigaar ook de knecht kennelijk in goede doen was en opslag dus wel kon vergeten.

 

 

Villa Somalo 1914

Samalo is één van de gemeentelijke monumenten en van oorsprong een bollenvilla.

Copyright © 2005 Vereniging Oud Lisse

LISSE TOEN: OVERWERKEN VOOR TWAALF CENT PER UUR

De werkomstandigheden van bloemistknechten rond 1914 worden besproken. Er waren zeer lange werkdagen van 6.00 uur tot 17.00 uur.

door Arie  in ’t Veld

NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 2, april 2003

De oprichting van de arbeiders­organisaties deed ook in de bollenstreek de nieuwe tijd de intrede. Weliswaar veranderde er aanvankelijk niet veel en was de invloed van de organisaties zeer gering, doch in 1914 had men de eerste etappe achter de rug. Nu was het in 1914 ondanks de oorlog trouwens al heel wat beter gesteld dan in de laatste jaren van de negentiende eeuw. In Haarlem en omgeving bijvoorbeeld, werd het als iets minderwaardigs beschouwd als men moest bekennen een ‘bloemistknecht’ te zijn. Toen vluchtten vele jonge­mannen uit het bollenbedrijf. Naar de spoorwegen, of ze werden brugwachter of nachtwaker en dan nog verdienden ze nauwelijks meer dan in de bollen. In Haarlem, Overveen en Heemstede was het droevig gesteld.

Werken van 6.00 tot 19.00 uur

Men weigerde daar zelfs om aardappelland aan de arbeiders beschikbaar te stellen, hetgeen in Hillegom en Lisse vrij algemeen geschiedde. De normale arbeidsdag was toen van ’s morgens zes tot ’s avonds zeven uur, voorzover het daglicht dit toeliet. In de praktijk kwam het erop neer dat de arbeider meestal verplicht was vanaf half juni twee uur per dag over te werken. Daarvoor werd dan een dubbeltje of twaalf cent per uur extra uitbetaald. In Lisse, Sassenheim en Hillegom betaalde men gedurende acht/ negen maanden per jaar ƒ 7,= tot ƒ 8,= per week.

Te voet

En voor dat loon konden ze net zoveel arbeiders krijgen als ze wilden, want in Noordwijk, Noorwijkerhout en Voorhout betaalde men zelfs nog minder! Het spreekt overigens vanzelf dat men te voet naar het werk ging. Slechts een enkeling beschikte over de rijkdom van een rijwiel, leder ander moest lopen.

En dat betekende dan dat je vroeg van huis moest, want je had er maar voor te zorgen dat je op tijd bij de baas aanwezig was! En op tijd was in de zomermaanden vijf uur ’s morgens. De ‘knecht’ moest soms zes kilometer of meer tippelen en ging dus ’s morgens ver voor vieren van huis. ’s Avonds om zeven uur maakte hij hetzelfde ‘ritje’ weer terug.

Klik hier voor het volgende deel

Het planten van narcissenbollen in vroeger tijden, toen alles nog met de hand gedaan moest worden. Voor elke cent per uur mee moesten de bloemistknechts knokken, foto: Arie in ’t Veld

Duin- en Bollenstreek in vogelvlucht

Post

NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 3, juli 2003

In de eerste helft van oktober 2003 verschijnt bij uitgeverij Primavera Pers in Leiden ‘De Duin- en Bollenstreek in vogelvlucht. Landschap, leven en werken omstreeks 1800.’ Dit rijk geïllustreerde boekwerk vult een gapende leemte: eindelijk is daar de handzame en leesbare historische overzichtstudie van de streek tussen Haarlem en Leiden die door haar bollen en bloemen zo beroemd is in binnen- en buiten­land. Verschillende auteurs schrijven over landschap, agrarisch bedrijf, architectuur, middelen van bestaan, kerkelijk leven en beroemde bewoners en bezoekers van de streek. Prijs € 13,50. Hillegom, Reinout Rutte, secretaris Cultuur Historisch Genootschap.

Villa Somalo 1914

Eendenbuurt

Post

NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 3, juli 2003

Eendenbuurt

Het gedeelte van de Heereweg dat ligt tussen Uitvaartverzorging Van der Putten en de Nassaustraat/Keukenhofdreef werd vroeger de Eendenbuurt genoemd. In de herenhuizen die daar stonden woonden de zogenoemde bollenreizigers die hun werkgebied in Amerika had­den. Vanuit Amerika namen deze handelsreizigers schoenen mee in de kleur geel. Deze werden dan ook in Lisse gedragen. Spoedig werd het aangeduide stukje van de Heereweg omgedoopt in de ‘Eendenbuurt’.

T. van Wieringen – e-mail

Eendenbuurt 2

De Eendenbuurt in Lisse waren de huizen tegenover de Nieuwstraat vanaf Van der Putten richting dorp tot aan de huizen tegenover de Julianastraat. Deze buurt heette zo, omdat er in de jaren twintig van de vorige eeuw bollenreizigers woonden. Zij gingen op reis naar Amerika en kwamen met zeer moderne schoenen terug. Deze schoe­nen waren licht geel, wat sterk aan eendenpoten deed denken. Deze buurt werd snel de Eendenbuurt gedoopt.

Corrie Grimme – e-mail

GROENE KRUIS IN LISSE HONDERD JAAR JONG

Het Groene Kruis in Lisse bestaat 100 jaar. Naar aanleiding hiervan is er een expositie in de bibliotheek. Pipetten, canules, borstkolven,katheders, ondersteken, enz. Een compleet ziekbed met patiënt en verpleegster is te zien. Dokter Blok stichtte in 1903 het Groene Kruis in Lisse. De kruisvereniging was initiatiefnemer om waterleiding in Lisse aan te leggen. In 1910 zijn berekeningen gedaan om te onderzoeken wat een waterleiding van Haarlem naar Leiden zou kosten. Na de eerste wereldoorlog is de aanleg begonnen.

door Ine Elzinga   

Fotografie: Hans Smulders

NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 3, juli 2003

Piëta Bouwman ligt de wijkverpleging na aan het hart. Zij exposeert bijzondere collectie in Openbare Bibliotheek. Haar eigen loopbaan in deze vindt ze niet belangrijk, maar legt wel de basis voor haar interesse in de geschiedenis van het vak. Ze werkt midden twintigste eeuw in de volkswijken van Rotterdam, later op het platteland in de Achterhoek waarna ze voor lange tijd naar Afrika gaat. Terug belandt ze in Wassenaar en in 1991 in Lisse in de Wilhelminastraat: ‘Daar bemerkte ik dat er veel spullen bewaard waren, maar er werd niets mee gedaan.’

Piëta Bouwman zegt: ‘Ik vind het heel belangrijk de materialen van vroeger te bewaren . Het is een herinnering aan de tijd dat de mensen heel solidair met elkaar waren’ Piëta heeft een ziekenfondsbril uit 1920 op haar neus gezet.

Dat was het begin van haar verzameling: ‘Ik vroeg en kreeg toestem­ming om in een opslagruimte van de Valent/RDB, mijn werkgever, een verzameling aan te leggen. Ik vind het heel belangrijk dit te bewaren als herinnering aan de tijd dat de mensen heel solidair met elkaar waren en hard werkten om een goede gezondheidszorg van de grond te krijgen. Er is in een relatief korte tijd ontzettend veel veranderd.’ Het is op 19 augustus 2003 honderd jaar geleden dat Het Groene Kruis in Lisse door dokter D. Blok werd opgericht. Piëta Bouwman werkt aan een expositie met dit thema die eind augustus gepland is in de Openbare Bibliotheek. Niet alleen zullen er uitleenmaterialen te zien zijn. Zij hoopt ook vitrines in te kunnen richten met de oude documenten die ze in Lisse vond.

Dokter D. Blok neemt in 1903 het initiatief om in Lisse een Groene Kruisvereniging op te richten, samen met onder anderen M.de Graaf en F.G.M. Haase. Een belangrijke doelstelling van de vereniging is het voor­komen van ziekten ‘door het opsporen en ter kennis brengen van gemeentebestuur en publiek van invloeden, die de gezondheid der ingezetenen kunnen benadelen en de bevordering van reinheid en ontsmetting.’

 

1903: Dokter Blok sticht Groene Kruis in Lisse

Rond 1900 heerst er enorm veel armoede, de hygiëne is volstrekt onvoldoende. In 1875 heeft de inspecteur van de volksgezondheid, de heer Penninck, in dienst van de regering in Noord-Holland een Witte Kruis vereniging opgericht. Die heeft aanvankelijk vooral tot taak veel voorkomende ziekten als cholera, tyfus en tbc te bestrijden. Het zal vijfentwintig jaar duren voordat kruisverenigingen in andere provincies worden opgericht. Huisarts W. Poolman, bekend met het Witte Kruis, besluit spoedig na zijn vestiging in het Zuid Hollandse Lange Ruigweide iets dergelijks op te zetten. Poolman wint 97 dorpsbewoners voor zijn plannen en op 3 november 1900 heeft Zuid Holland de eerste Groene Kruisvereniging. In 1903 richt dokter B. Blok in Lisse het Groene Kruis op. De verzuiling slaat toe. De katholieken richtten in 1916 het Wit-Gele kruis (de pau­selijke kleuren) op, de protestanten veel later in 1946 het Oranje Groene kruis. Pas in 1980 wordt het kruis ‘ontkleurd’, het kruiswerk is overgebleven.

Urinalen, linnengoed, krukken        

Een heel klein deel van de Bouwman-collectie. Van links naar rechts: een trechter, een verbindingsstuk, een borstkolf, een borstglas (werd gedragen onder de bh om weglekkende moedermelk op te vangen), een irrigatiecanule en een katheter.

De notabelen worden benaderd om geld in te zamelen en de bevolking kan voor enkele centen per jaar lid worden. Allereerst worden verpleegartikelen aangeschaft om uit te lenen. Te denken valt daarbij aan urinalen, krukken, was-kommen en linnengoed. Het eerste magazijn voor uitleenmaterialen is bij mevrouw Van der Veld thuis. Later stelt P.de Vries een deel van zijn woning ter beschikking. Het aantal artikelen groeit. Mejuffrouw C. Scheepmaker die ver­volgens het magazijn beheert, gebruikt zelfs een hooizolder om ligstoelen en ledikanten te bergen. Dat is lastig, omdat men er in het donker niet goed bij kan. In 1923 gaat men in gesprek met de gemeente. Er moet een eigen gebouw komen, het liefst een stenen gebouw met wijklokaal. En een ijskelder. Piëta Bouwman: ‘Een ijskelder was heel belangrijk. IJs werd gebruikt bij iedere ont­steking, er waren nog geen antibiotica. Het ijs werd ’s winters uitgehakt en zo koel mogelijk bewaard, in dubbelwandige ijskisten. Veel kastelen hadden ijskelders. Later kwamen er ijsmachines, maar die waren erg duur.’ De activiteiten van een speciaal in het leven geroepen commissie leidt in 1927 tot de oprich­ting van de aparte Stichting Wijkgebouw Lisse en er komt een gebouw, waar­schijnlijk in de Wagenstraat. Bouwman hoopt dat iemand weet waar het precies was.

Lighalcommissie

Het Groene Kruis is op veel terreinen actief. In 1920 ontvangt de lighalcommissie een subsidie van het gemeentebestuur van maar liefst f 2000,-: ‘Een lighal werd gebruikt voor tuberculose patiënten. Veel Groene Kruis-gebouwen hadden zo’n ruimte bij het wijkgebouw. Je ziet nog wel eens boerderijen die een soort achtkantige glazen uitbouw hebben, dan weetje, daar heeft vroeger een tbc-patiënt gekuurd.’ Het Rooms Katholiek Armenbestuur heeft aan de Schoolstraat een terrein van 50 roeden (l roede is 14 vierkante meter) beschik­baar voor tenminste vijfjaar. Er is f 1700,- nodig om het op te hogen. In juli 1921 wordt het werk aanbesteed. In het jaarverslag over 1923 staat te lezen dat men inmiddels al 25 patiënten heeft ontvangen waarvan er ‘ 13 verbeterd zijn ontslagen’. Men is erg blij met het goede werk dat de eerwaarde zusters van de Rooms Katholieke wijkverpleging verrichten. Bouwman vertelt dat er rond 1850 al door katholieke groeperingen aan ziekenzorg werd gedaan: ‘Maar daar heb ik niets van op papier, ik beschik alleen over de notulen van kruisverenigingen.’

Welgestelden in Klasse I                                                 
Enthousiast bladert ze in de stapel vergeelde, soms getypte, maar meestal met de hand geschreven documenten: ‘Eigenlijk zou ik handschoenen moeten dra­gen. Kijk hier eens wat leuk, een lijst van namen van mensen die in 1912 lid waren van het Groene Kruis. Er waren drie klassen. In klasse I, de welgestelden en donateurs, betaalde een gezin tussen f 5,- en f 25,- per jaar, in klasse II van f  1- en f 5,- en klasse III waren de minvermogenden. Dat waren er in 1912 respectievelijk 29, 220 en 40, voor het jaar 1911 staan in dezelfde volgorde 47, 217 en 35 leden genoteerd.’ Maar voor een goede zorg is er ook in die tijd onvoldoende geld. Het Groene Kruis organiseert allerlei activiteiten om de pot te spekken, zoals oliebollen bakken, fancy fairs en men krijgt geld van de Emmabloemcollecte. In 1911 brengt deze f 11,84 op, in bet meer succesvolle 1912 f59,08: ‘De Lissese collectanten waren zeer actief en collecteerden zelfs in Nieuw Vennep. Dat werd ruzie toen de Noord Hollandse collectanten voor het Witte Kruis op hun beurt ook in Lisse langs de deuren gingen. Men diende elkaars grondgebied te respecteren!’

Ze geniet van het taalgebruik in de oude documenten: ‘In dit stuk wordt er gemopperd over de manier waarop de mensen met de uitleenmiddelen omgaan.

In een rubberen IJszak mogen geen grote stukken ijs worden fijngeslagen, en bij de windringen, dat waren met lucht gevulde ringen om doorzitten te voorko­men, staat vermeld dat deze niet tegen speldenprikken kunnen! Er is toen besloten dat er voortaan f l,-  staangeld’ moest worden betaald, dat was een soort van borg. Daarna is het beter gegaan.’

Radarbrancard

Overal in het land zijn kruisverenigingen heel actief op een breed terrein om de doelstellingen te bereiken, maar het tempo waarin zaken worden gerealiseerd, is afhankelijk van de gemeentelijke omstandigheden. In 1907 doet in Lisse al een brancard haar intrede, een soort bakfiets waarvan de bak een afneembare brancard is. Vanaf 1908 is er gezinsverpleging, in 1916 wordt kraamzorg gere­aliseerd en kunnen geïnteresseerde vrouwen een bakercursus volgen. Het zal nog tot 1926 duren voordat Lisse een consultatiebureau voor zuigelingen heeft. De gemeente Den Haag opende als eerste in Nederland in 1901 al zo’n bureau. Men is tevreden over het bezoek: ‘De moeders nemen de adviezen ter harte,’ staat in een verslag genoteerd.

Drinkwater

Begin twintigste eeuw is er nog geen sprake van waterleiding en riolering. Bouwman: ‘Het Groene Kruis heeft zich ook wat dat betreft ingezet om verbe­teringen aan te brengen.   Het Groene Kruis concludeerde uit zelfgenomen steekproeven met watermonsters uit de regenwaterputten dat de kwaliteit beslist onvoldoende was. In 1910 zijn er voorstellen gedaan om te berekenen wat de aanleg van waterleiding van Haarlem tot Leiden zou moeten kosten., maar er gebeurde niet veel. Pas na de Eerste Wereldoorlog is men aan de slag gegaan. Men was geschrokken van de vele maag- en darminfecties in Lisserbroek ten gevolge van het slechte drinkwater.’ De inhoud van de beerput werd een eeuw geleden evenals de vuilnis in een open kar met paard vervoerd: ‘De regel was wel dat dit bij windstil weer diende te gebeuren. Pas later vervoerde men de fecaliën in een afgesloten wagen naar een ommuurd terrein. Uit stukken van 1928 blijkt dat dit vervoer toen ’s nachts gebeurde, daags erna kon men aan de sporen die op straat waren achtergebleven, nog wel nagaan wie er met een bezoek van de ophaaldienst was vereerd.’

Solidariteit

De verworvenheden van vandaag zijn in belangrijke mate gebaseerd op de breed gedragen solidariteitsgedachte van de mensen onder elkaar en de bijzon­dere inspanningen van de mensen in de gezondheidszorg. Honderd jaar geleden begonnen, zij hebben wat te weeg gebracht.

SCHELM, GUYT, BEEST BLOEDSUYGER! Jakob van Dorp (ca 1663-1746)

Tijdens de restauratie van de grote kerk kwamen van onder de vloer veel grafzerken te voorschijn. Onder ander van Schout Jacob van Dorp (ca 1663-1746). Rob Pex gaat in op de stormachtige loopbaan, die begon in 1683. In 1707 werd hij Scout van Lisse. Vele strubbelingen in Lisse en diverse grondaankopen

door: R.J. Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 3, juli 2003

Om hoeveel zerken het precies ging in de Nederlands Hervormde Kerk oftewel de Grote Kerk in Lisse bleef lange tijd onduidelijk. Totdat tijdens de jongste restauratie de houten vloer werd verwijderd en bleek dat zich eigenlijk overal in de kerk wel zerken bevonden! Een zerk die de aandacht trok was gelegen naast de verhoging bij de preekstoel. Een dubbel graf voor de schouten Jakob van Dorp en Jan van der Jagt.

Het opschrift op de steen luidt: grafstede/van den heer/ jakob van dorp/ in zijn leven/ schout en secretaris/ van/ lisse en hillegom / overleden den 3 october 1746/ oud 83 jaren/ en/ van den heer/ jan van der jagt/ in zijn leven/ schout en  secretaris/ van/ lisse en hillegom/ overleeden den 31 december 1762/ oud 57 jaaren.

In dit artikel willen we ingaan op Jakob van Dorp. In een volgend artikel zal ook zijn opvolger als schout en secretaris van Lisse en Hillegom, Jan van der Jagt, aan bod komen.

Stormachtige loopbaan

De loopbaan van Van Dorp neemt een aanvang in 1683. In dat jaar wordt hij benoemd tot notaris. Schiedam was zijn eerste residentie, doch lang is hij hier niet gebleven: reeds in 1685 treffen we hem aan als notaris van het ambacht Nieuwveen. Dit ambt bekleedde hij tot 1693. Vervolgens was hij van 1694 tot 1707 notaris van het naburige Alphen aan den Rijn. Daar het secretaris- en notarisambt dikwijls door één en dezelfde persoon werd bekleed, is het aanne­melijk dat hij in deze jaren tevens als secretaris van genoemde dorpen heeft gefungeerd. Bovendien nam hij ook het schoutambt van Alphen waar voor de jeugdige Adriaan Rosenboom, in welke hoedanigheid hij voor het laatst vermeld wordt in 1711. In de notariëlen van Van Dorp komen vanaf 1688 opvallend veel Lissese inschrijvingen voor. Hieruit mag men concluderen dat hij vanaf dat jaar tevens als secretaris en notaris van Lisse fungeerde.

Schout van Lisse, 1707

In 1704 was schout Pieter van der Codde overleden. Als voorlopig schout werd nu secretaris Jakob van Dorp aangesteld. Uiteraard was het zijn wens dat deze voorlopige benoeming na verloop van tijd in een definitieve zou worden omge­zet. Extra inkomsten waren altijd welkom! Maar daar werd Van Dorp al spoedig in teleurgesteld toen de ambachtsheer, Adriaan de Wael van Vronesteyn, een heel andere kandidaat naar voren schoof: Nicolaas de Graaf. In april 1705 werd hij voorgesteld aan de voorlopige schout en schepenen van Lisse. Al spoedig deden zich allerlei moeilijk-heden voor. Zo had de nieuwe schout de grootste moeite zich in de Lisser dorpszaken in te werken, omdat de secretaris weigerde hem daarover helderheid te verschaffen. De Graaf schrijft later aan de ambachtsheer dat hij het als “een van de grootste quellinge des waerelts” ervaarde door zo iemand verraden te worden. Op 10 augustus had de nieuwe schout de secretaris nog in de rechtkamer (in De Witte Zwaan) “in bijwesen van Burgemeesteren (schepenen) uytgescholden voor een schelm, guyt, beest, bloedsuyger van de gemeente, Judas, Pharizeer, ende diergelijke…!” Ook met het vinden van een woning in Lisse had de schout de grootste moeite gehad. Nee, hij had het niet getroffen met zijn secretaris. Al gauw is schout Nicolaas de Graaf dan ook vertrokken. Hij werd opgevolgd door Reynier Brand. Doch ook deze heeft het in Lisse maar eenjaar volgehouden. Toen kreeg Van Dorp eindelijk zijn zin: hij werd aangesteld tot schout en is dat tot 1746 gebleven. Andere functies die Van Dorp bekleedde waren die van secretaris van het bal­juwschap van Noordwijkerhout, Hillegom, Lisse en Voorhout en schout en secretaris van Hillegom. Met al die ambten had hij het dus maar druk!

Moeilijkheden met de kerkenraad, 1709

Twee jaar na zijn aanstelling tot schout van Lisse doen zich weer nieuwe strub­belingen voor. Dit keer met de kerkenraad. Ds. Velsen vertrok naar elders en er moest een nieuwe predikant in diens plaats worden beroepen. Van Dorp had kans gezien alle kerkelijke aangelegenheden aangaande deze zaak naar zich toe te trekken. De kerkenraadsleden waren pas later gaan nadenken over de gang van zaken en vonden het wel erg vreemd dat de schout hierin zo’n grote invloed had gehad. Al gauw brak er dan ook een discussie los over deze zaak. Van Dorp eigende zich met name het recht toe om de brief op te stellen waarin de ambachtsheer door de predikant op de hoogte werd gesteld van diens beroeping naar elders. De predikant was dus in dit geval ds. Velsen en hij werd beroepen naar Deventer.

De reden waarom Van Dorp zo dacht was simpelweg gelegen in het feit dat het met de voorganger van ds. Velsen (ds. Vonk) ook zo was gegaan! De ware toe­dracht van zaken was echter dat ds. Vonk op een goede dag toevallig de schout tegen het lijf was gelopen en hem gevraagd had of hij binnenkort nog aan de ambachtsheer moest schrijven en of hij hem dan tevens op de hoogte kon stel­len van diens beroeping. Die opdracht had de sluwe Van Dorp natuurlijk met dank aanvaard en nu beweerde hij dus dat het opstellen van een dergelijke brief tot zijn taken behoorde! Zo beweerde hij ook dat hij aanwezig moest zijn bij het opstellen van de beroepingsbrief, waarbij de opvolger van ds. Velsen naar Lisse werd beroepen. Ook hierin had de kerkenraad bij het vorige beroep verkeerd gehandeld door de schout wél aanwezig te laten zijn bij het opstellen van die brief. En zo waren er meer gelegenheden geweest waarin de kerkenraad door gebrek aan kennis en ervaring verkeerd had gehandeld en waar vervolgens Van Dorp handig op had ingespeeld door zich rechten toe te eigenen die hij niet had. Maar het mooiste moest nog komen. Toen de kerkenraad naar de classis toog om goedkeuring te verkrijgen voor de beroeping van de nieuwe predikant, ging ook de bemoeizuchtige Van Dorp mee. In de notulen van de kerkenraad lezen we: “de schout was bij ’t inleveren van het beroep tegens de sin van de kerken­raad en aller voorgaande gewoontes ook binnengelopen” en werd nu door de classis “nevens de anderen” als kerkenraadslid aangetekend! Hoe het bij latere beroepingen is gegaan, staat helaas niet vermeld. Wellicht hebben de kerkenraadsleden van de gang van zaken bij het vertrek van ds. Velsen en de beroeping van ds. Ruys geleerd. Ja, men kon maar beter voorzich­tiger zijn met zo’n sluwe schout-secretaris in de buurt…

Grondaankopen, 1698-1740

Jakob van Dorp verdiende aardig wat aan de vele ambten die hij bekleedde. Zijn neef, Jakob Krighout, vermeldt in 1746 of 1747 aangaande de “revenuen” van de ambten die zijn oom jaarlijks genoot, “dat onderstelt word, dat se jaar­lijks wel 1500 guldens zouden beloopen hebben”. Hij belegde deze gelden in vele obligaties en in grond. Overal bezat hij wel huizen en landerijen. In Hillegom had hij “Een Huysmans woning genaamd het Huys in’t Veld (…) in de Oostpolder of Zandlanerpolder”, in Voorhout een huis “aan den Heereweg en de Dingsdaagse Schoubare watering” en “onder Alfen” een huis met steenoven in de Steekterpolder. Voorts verscheidene huizen en landerijen in Waverveen, Alkemade, Roelofarendsveen, Nieuwe Wetering, Moordrecht, etc, etc. Ook in Lisse zien we hem na diens aanstelling tot schout in 1707 overal gronden aan­kopen. In 1716 koopt hij “Een Huys en Erve aan den Heereweg in de Poelpolder tegen over de Parochiale kerk in Lisse”. Het was een vrij ruime woning, want hij betaalt er in de verponding (belasting) van 1725 het bedrag van 6 gulden en 3 stuivers voor, terwijl het meest gebruikelijke bedrag voor een doorsnee woonhuis ongeveer l of 2 gulden was. Het blijkt te gaan om de bui­tenplaats Mossenhof. Zo’n huis midden in het dorp gelegen, was voor de schout natuurlijk bijzonder aantrekkelijk. Mogelijk heeft Van Dorp het buiten dan ook zelf bewoond. Ook Willem Jakobus Sennepart (schout van 1763 tot 1777) bewoonde “het lustig Mossenhof”, zoals Jan de Graaff het in zijn Lisser Arkadia noemt. In 1726 koopt Van Dorp een huis in De Engel, in 1732 een huis in de “Oostpolder” van Lisse, dus in het Oosteinde (richting Hillegom). In het­zelfde jaar koopt hij “Een Huysmanswoning, Zomerhuys” etc. aan, tezamen met een groot aantal percelen in de Lisserpoelpolder en Roversbroek. Tenslotte verwerft hij op l maart 1740 het eigendom van de helft van “een woning met hare Boomgaard, Elssingelen, Teelland” etc. gelegen tussen de Heereweg en Achterweg. Het wordt aan de noordzijde begrensd door de “Viersteeg”. In de 16de eeuw was deze woning een dependance geweest van het Sint Elisabethgasthuis te Haarlem, l Een andere aankoop is van heel andere aard, namelijk die van een “grafstede” in de Grote Kerk van Lisse.

Het graf in de Lisser dorpskerk, 1739

Van Dorp wordt oud en op 3 februari 1739 heeft hij dan ook een graf in de kerk van Lisse gekocht. Het graf was afkomstig uit de failliete boedel die Cornelis Adriaanse Molin had nagelaten, waarover Van Dorp sinds 1738 het bewind voerde. Al gauw ging hij ertoe over de nalatenschap te verkopen, teneinde de schulden die erop rustten te kunnen voldoen. De schout nam zijn kans waar en kocht het graf “aan en ten behoeve van hem eijgen selfs in sijn particulier”. Inmiddels was in het graf reeds het het stoffelijk overschot van Cornelis Molin bijgezet. Vanwege dit laatste wordt de voorwaarde gesteld dat de koper de begrafene “daar in sal moeten laten rusten ten minste den tijd van vier jaren”. Daarna mocht het graf dus geruimd worden en moest de overledene maar op een andere plek begraven worden. Het graf wordt omschreven als “een bemesselde dubbelde grafsteede aan de suydmuur van de kerk, bij den Toorn, beneden het glas daar het wapen van Adriaan van Gorcum schout tot Lisse in geschildert is”. Aanvankelijk lijkt dus het bewuste graf op een heel andere plek (meer rich­ting de toren) gelegen te hebben dan zoals dat recentelijk is vastgesteld (min of meer in het centrum van de kerk, nabij de preekstoel). Nu, laatstgenoemde locatie was ook veel meer overeenkomstig de rang en status van een schout als Van Dorp. Het zal dus ongetwijfeld met zijn instemming gebeurd zijn.

Laatste levensjaren, 1742-1746

In zijn laatste levensjaren woonde Van Dorp op het buiten Mossenhof “tegen­over de Parochiale Kerke” aan de Heereweg. Volgens een kohier van de perso­nele quotisatie (personele belasting) uit 1742 had hij hier een “meijd” in dienst. Daarnaast woonde bij hem een weduwe in genaamd Catarina van Slingeland en Jan van der Jagt, “Schout, ende Secretaris van Voorhout”, die hem als schout en secretaris van Lisse en Hillegom zou opvolgen. De Lissese schout staat aangeslagen in klasse 10, wat betekent dat hij f60 moet betalen, veel meer dan wie ook. Hierbij zijn echter meegeteld de inkomsten die hij vanuit zijn ambt als schout en secretaris van Lisse en Hillegom genoot. Daarnaast schijnt Van Dorp ook gedurende korte tijd het schout- en secretarisambt van Bennebroek bekleed te hebben. In december 1742 werd hij hierin opgevolgd door Matheus Gruepin. Echter, de ambtelijke molens werkten ook toen al zeer traag. Nog tot in 1744 stond Van Dorp aangeslagen in de tiende klasse, terwijl hij toen al bijna twee jaar geen schout en secretaris van Bennebroek meer was! Hij klimt dan ook in de pen en schrijft in het wat wollige taalgebruik van die tijd: “Den getaxeerde allenieert onder Eerbiedigste reverentie nu nog dat hij in de Quotisatie van den 16. Novemb. 1744 uytdrukkelijk is geconsidereert als schout ende secretaris van Bennebroek, welke twee ampten hij bekleede in den Jare 1742 maar dat hij al in decemb. 1742 ende sulks lange voor het arresteren van dese personele quotisatie van het bekleeden van die ampten, ende genot van de revenu is gediscontineert”, etc. Het komt erop neer dat “dese quotisatie van 60 gis. werden gediminieert (verminderd) ende gebragt onder de agste classe”, wat uiteindelijk in 1746 dan ook is gebeurd (al werd hij getaxeerd in de negen­de klasse). De nieuwe aanslag bedroeg nu f 50.

Jakob van Dorp is op 3 october 1746 op de hoge leeftijd van 83 jaar overleden.

De nalatenschap, 1746

Maria van Dorp, een zuster van de overleden schout werd benoemd tot algeheel erfgename. Wat dat voor haar betekende wordt onmiddellijk duidelijk als we de uitgebreide lijst of “memorie” bekijken die Jakob Krighout, een zoon van Maria van Dorp, van de erfenis van zijn overleden oom heeft opgesteld. Krighout heeft er een hele kluit werk aan gehad. Allereerst blijken zich in de nalatenschap talrijke obligaties te bevinden. Gezamenlijke waarde zo’n 115.000 gulden. Een enorm bedrag voor die tijd! Volgt een uitgebreide lijst van de onroerende goederen die de overledene had bezeten. Ook deze categorie vult ettelijke pagina’s. We hebben zijn bezittingen reeds in vogelvlucht besproken. De lijst is ondertekend door Jakob Krighout en gedateerd op 5 januari 1747. Op diezelfde datum zijn genoemde goederen getaxeerd voor de successiebelasting. De Lissese goederen leveren hierin f4.290 op.

Van Dorp vond zijn laatste rustplaats in het graf dat hij in 1739 had gekocht. In de Grote Kerk.

Bronnen:

  • Notariële archieven Nieuwveen en Alphen aan de Rijn in streekarchief Rijnlands Midden te Alphen aan de Rijn
  • A.M. Hulkenberg, Het Huis Dever te Lisse
  • ‘Uit het kerkelijk archief van Lisse’. Eenendertigdelige reeks door W. Marinus in Hervormd Lisse van 21-2-1959 tot 04-02-1961
  • Gemeentearchief Lisse inv.nr.225

1 Bij de aanleg van de Westelijke Omleidingsweg in 1983/84 zijn hier nog interessante archeologische vondsten gedaan.

2 Krighout was professor in de theologie aan het remonstrantse seminarium te Amsterdam.

De grafsteen van Jakob van Dorp, schout en secretaris van Lisse en Hillegom. De steen lag in de Nederlands Hervormde Kerk nabij de preekstoel. Na de renovatie van het kerkgebouw is de steen neergelegd in het middenschip. Op de steen is te lezen dat Jakob van Dorp overleed in 1762, in de ouderdom van 83 jaar.
Foto: Hans Smulders