Artikelen die betrekking hebben op de geschiedenis van Lisse en haar bewoners

WAT IS DE TOEKOMST VAN DE TUINBOUWSCHOOL?

De school van de Middelbare Tuinbouwschool blijft behouden als gemeentelijk monument. Over de invulling wordt nagedacht.

door Arie in ’t Veld

NIEUWSBLAD Jaargang 1 nummer 4, oktober 2002

De voormalige (Rijks) Middelbare Tuinbouwschool aan de Heereweg wacht een nieuwe toekomst. Het ziet er namelijk naar uit dat het schoolgebouw met de klok, ter hoogte van de Jannetjesbrug, door de gemeente wordt overgenomen en als gemeentelijk monument in stand zal worden gehouden. Onderwerp van nadenken en gesprekken is nu nog de invulling van het gebouw, dat thans weliswaar een prima domein vormt voor de Lissese kunstenaars die daar een onderkomen hebben sinds hun atelier in de Ooievaarstraat door brand werd verwoest, maar het is nog maar de vraag of die invulling een definitief karakter krijgt.

Het schoolgebouw blijft in ieder geval bestaan en zal tot in lengte van jaren herinneren aan het feit dat Lisse ook op educatief gebied het centrum van de Bollenstreek vormde. Een gegeven waaraan een einde kwam toen enige jaren
geleden grote Agrarische onderwijsclusters werden gesticht (de AOC’s) en het onderwijs van Lisse werd overgeheveld
naar de agrarische school in Aalsmeer. Het is maar goed dat de initiatiefnemers van weleer dit niet hebben beleefd, want zij hebben hemel en aarde bewogen om deze school te kunnen stichten. Het heeft alles bij elkaar nog geen honderd jaar
mogen duren.

De geschiedenis van de tuinbouwschool begint vóór 1900. Hoewel Nederland in die tijd algemeen bekend stond om haar grote vakkennis op tuinbouwgebied, was het niet ons land, maar België waar men over een behoorlijke vorm van tuinbouwonderwijs beschikte. De Belgen hadden namelijk sinds 1849 een tuinbouwschool in Gentbrugge, die verbonden was aan de kwekerij van de wereldvermaarde Louis van Houtte in de Botanische Tuin van Gent. De school leverde prima vakmensen af en dat zat de Nederlandse tuinbouwwereld toch niet helemaal lekker.

Voor de toenmalige inspecteur van het Middelbaar Agrarisch Onderwijs in ons land, Dr. W.C.H. Staring, was het in elk geval aanleiding om samen met de toonaangevende bollenfirma J.H. Krelage te Haarlem initiatieven te ontplooien die moesten leiden tot de oprichting van een school, waaraan dezelfde formule ten grondslag lag als van die in België. Een school dus die eveneens aan een kwekerij verbonden was en daarbij dacht de inspecteur duidelijk aan het bedrijf van Krelage en niet alleen dat, want zo blijkt uit een zinsnede van een brief uit die tijd ‘Gij moet niet alleen uw etablissement ter dispositie stellen, maar u ook als leraar in de bloemisterij laten benoemen’.

Haarlem kandidaat

Haarlem werd dus kandidaat gesteld, maar naar spoedig bleek dat het initiatief niet alleen aan Haarlem was voorbehouden. Op nagenoeg hetzelfde moment – en we praten dan over 1866 – probeerde een aantal voortvarende lieden via een Amsterdamse combinatie een aandelenkapitaal bijeen te brengen met het doel ook zo’n school te stichten op de voormalige buitenplaats Frankendaal. Die opzet slaagde, hetgeen voor een belangrijk deel te danken was aan het particuliere initiatief, dat aan de Amsterdamse school ten grondslag lag, terwijl Haarlem ondanks de inspanningen van Dr. Staring veel tijd verloor met het bijeenbrengen van de noodzakelijke overheidsgelden. De ambtelijke molens draaiden ook toen al langzaam. Te langzaam in ieder geval om de school in Haarlem spoedig van de grond te krijgen. Amsterdam leek het pleit dus gewonnen te hebben, want in 1868 ging de tuinbouwschool ‘Linnaeus’ van start en daarmee waren de plannen van Haarlem van de baan.

Amsterdam mislukt

Hier staat echter met opzet het woord ‘leek’, want na een aanvankelijk vlotte start kwam er na verloop van tijd toch de klad in de Amsterdamse tuinbouwschool. In 1882 volgde de ontbinding van de maatschappij Linnaeus en hoewel men daarna nog getracht heeft de school nieuw leven in te blazen, viel in 1894 definitief het doek voor het Amsterdamse tuinbouwonderwijs en was men wat dat betreft weer net zover als een kleine halve eeuw eerder.

Haarlem of Lisse

Het Amsterdamse echec betekende geenszins, dat de land­en tuinbouwsector de moed had opgegeven. Steeds vaker en ook luider klonk de roep om een ‘aan den eischen des tijds beantwoordende’ Rykstuinbouwschool en die roep werd door de overheid gehonoreerd met de stichting van de school in Wageningen in 1895. Tevens werd erkend dat de verschillende culturen hun eigen problematiek met zich meebrachten en dat leidde in de daaropvolgende jaren tot de oprichting van de zogenoemde tuinbouw winterscholen. In 1896 verrees in Naaldwijk zo’n school voor de groenten, Aalsmeer volgde een jaar later voor de bloemen, Boskoop kreeg in 1898 zijn bomenschool, maar het bloembollenvak bleef met lege handen staan. Echter, ook uit die sector klonk de roep om vakgericht onderwijs steeds luider en toen duidelijk werd, dat die er ook zou komen, begon tegelijkertijd de stoelendans om de plaats van vestiging.

Beroering

Het gehele bloembollenvak raakte erdoor in beroering, want opnieuw spitste de strijd zich toe tussen twee gemeenten, maar nu Haarlem en … Lisse, terwijl op de achtergrond ook Sassenheim liet blijken er wel wat voor te voelen om de school binnen de dorpsgrenzen te krijgen. Haarlem leek echter de beste papieren te hebben, want zowel het hoofdbestuur van de (toen nog niet Koninklijke) Algemene Vereeniging voor Bloembollencultuur als dat van het Hollands Bloembollen-kwekersgenootschap spraken de voorkeur uit voor Haarlem als vestigingsplaats met als voornaamste argument, dat het een centrale plaats was ten opzichte van Noord en Zuid en dat deze plaats gemakkelijk bereikbaar was met volop gelegenheid tot huisvesting van de leerlingen die niet dagelijks naar huis zouden kunnen terugkeren.

Te vuur en te zwaard

De zaak leek dus zo klaar als een klontje, ware het niet dat Lisse fel in de oppositie bleef en beide partyen niet van zins bleken te zijn om ook maar een druppeltje water bij de wijn te doen. Nicolaas Dames, A. Guldemond en J.W. Lefeber Sr. Alsmede het gemeentebestuur van Lisse bliezen veel en hard in de bus en wisten van geen wijken. Met name Dames verdedigde de argumenten om de school in Lisse te vestigen te vuur en te zwaard.

Tijdens een algemene vergadering moest de uitspraak komen waar het bollenvak de school wenste. Namens de regering was de heer Van Hoek, inspecteur van het Land- en tuinbouwonderwijs, aanwezig, die in opdracht had om de regering verslag te doen van de gevoerde debatten en naar aanleiding daarvan een besluit te nemen. Het hoofdbestuur Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur was in meerderheid voor de vestiging te Haarlem en de woordvoerder daarvan, de heer E.H. Krelage (die ook bepaald geen kinderachtige reputatie had opgebouwd) verdedigde de plaatsing te Haarlem op waardige en welsprekende wijze. Geen argument liet deze ongebruikt om het pleit voor Haarlem te winnen. Het was een mooie gedocumenteerde rede, die niet naliet indruk te maken, hetgeen later ook bleek. Voor de afdeling Lisse was de voornaamste woordvoerder Nicolaas Dames. De eenvoud zelve en helemaal geen redenaar. Op zakelijke gronden trachtte hij de argumenten van Krelage te ontzenuwen. Maar hoe hij ook pleitte, de meerderheid bleef aan de zijde van de Haarlemse ondernemer.

De minister wijst Lisse aan

leder verwachtte dus dat de school te Haarlem gevestigd zou worden. Voor de toenmalige minister A.S. Talsma was  het gekrakeel in de bloembollengelederen aanleiding om tijdens de bloeiperiode eens zelf poolshoogte in de teeltgebieden te gaan nemen en uiteraard ook de betreffende gemeenten te bezoeken. En dat bezoek leidde tot een verrassend besluit. Niet Haarlem maar Lisse werd namelijk als vestigingsplaats aangewezen met als (ministeriële) overweging, dat Het toch
het beste geacht moet worden de school te plaatsen temidden van de practijk der cultuur, opdat en het leerarenpersoneel en de leerlingen zoveel mogelijk daarmede in contact kunnen blijven’. Daar konden de Haarlemmers het mee doen.

Markante gevel

De eerste leraren van de Tuinbouwschool gefotografeerd in 1912 voor de zwaar getraliede deuren van de  hoofdingang.

In 1910 werd het ambtsgebied van de Rijkstuinbouwleraar Ir. K. Volkersz vastgesteld en hem het directoraat van de school in Lisse opgedragen. Toch zou het noch tot 1912 duren eer de school daadwerkelijk van start kon gaan. Met name de fondswerving vergde veel tijd, zodat de reeds opgekomen leerlingen in de eerste instantie moesten worden onder­gebracht in het gebouw van de (thans voormalige) Openbare Lagere School aan de Heereweg in Lisse. Op 14 februari 1912 was het echter zover! Het nieuwe door de Lissese aannemer J. Witsenburg gebouwde schoolgebouw met zijn fraaie, markante gevel in Louis XVIe stijl, ontworpen door de Boskoopse architecten Van Nes en Tol en tot stand gekomen mede dankzij een gemeentelijk krediet van 23 duizend gulden, kon betrokken worden. En op zaterdag 17 februari 1912 vond de officiële opening plaats door de directeur generaal van de Landbouw, dr. R v.d. Hoek.

Vingerwijzing

Dat was dat. Lisse had de strijd definitief gewonnen en wie bij het betreden van de hoofdingang of het voorbijrijden over de Heereweg de moeite neemt omhoog te kijken, ontwaart in het front van het gebouw het in steen uitgehouwen wapen van Lisse. Een vingerwijzing van weleer en aangebracht op verzoek van burgemeester Jhr. Von Bönninghausen tot Herinchhave tot getuigenis van de gewonnen strijd omtrent de plaats van vestiging.

Lesstof

Aan de opleiding van de leerlingen aan de Rijks Middelbare Tuinbouwschool (RMTuS) heeft van meet af aan een uitgebreid programma ten grondslag gelegen, dat veelomvattend van inhoud was. In het cursusjaar 1912/13 kende men bijvoorbeeld al de lessen plantkunde en plant-ziekten, natuur- en weerkunde, scheikunde, kennis van den grond, grondverwerking en -verbetering, bemestingsleer, de talen Nederlandsch, Duits en Engels en de respectievelijke handelscorrespondenties en daarnaast onder andere vakken als groenteteelt, kassenbouw en verwarmingsstelsels. In latere jaren kreeg ook de handelskant de ruimte en werden vakken als handelskennis, handelsrekenen, boekhouden en administratie aan het pakket toegevoegd, alsmede cursussen Zweeds, Frans en zelfs Russisch! De tijd waarin de bollen­reiziger met als enige belangrijk gereedschap een woorden­boekje van het door hem te bezoeken land in de achterzak torste leek voorbij. De school in Lisse bood de gelegenheid om de talenkennis uit te breiden. Voor het opdoen van de noodzakelijke praktijkkennis bestond eveneens volop gelegenheid. Zo valt in het eerste officiële leerprogramma te lezen ‘De lessen zullen in de tweede week van October aanvangen. De leerlingen kunnen aldus een stuk van de planttijd meemaken. Daarna valt er behalve het ‘dekken weinig belangrijks meer mee te maken. Zodra de winter voorbij is en in ’t vroege voorjaar er weer veel valt waar te nemen, wordt het aantal lesuren belangrijk verminderd waardoor de leerlingen tot het einde van de cursus in staat worden gesteld om tenminste drie halve dagen per week practische waarnemingen te velde te doen, teneinde van de groei der talloze verscheideneden van hyacinten, tulpen, narcissen enz met deugen kwalen en eigenaardigheden op te nemen’. Dat laatste kon overigens ook gebeuren op de in de onmiddellijke omgeving van de school in het leven geroepen schoolproeftuin, die door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog echter pas van de grond kwam nadat de vrede gesloten was en de fondswerving weer ter hand genomen kon worden. Door de  nieuwe ontwikkelingen  zich voordeden werden de daaropvolgende jaren achter de school nog meer gronden aangekocht, maar door het ontbreken van voldoende financiële middelen zou het nog tot 1932 duren voordat de gewenste kassen en gebouwen verrezen.

Gouden jubileum

Het gouden jubileum van de school in 1962 maakte duidelijk dat de tuinbouwschool in Lisse was uitgegroeid tot een instelling, die door het vak niet meer gemist kon worden Naast een computergestuurde schoolkas had de school toen een grote vaste planten sortimentstuin, waarmee ingespeeld Werd op de nieuwe ontwikkelingen in de ‘Zuid’, zoals de Bollenstreek in het bloembollenvak wordt genoemd. Verder bood een uitgebreide stageregeling de garantie dat de leerlingen zeer veel ervaringen konden opdoe in het bedrijfsleven en werd door de school veel aandacht besteed aan een nieuwe poot van het agrarisch onderwijs, het cursusonderwijs. ‘Vorming, zo redeneerde men bij de RMTS, mag niet eindigen met het behalen van het einddiploma, maar moet een continue toetsing en vorming zijn gedurende het hele leven’.

Het voormalig schoolgebouw is al wat rest van de periode waarin Lisse op het gebied van tuinbouw-onderwijs (gespitst op de bloembollen) een unieke plaats innam.

De vraag is nu wat de nieuwe toekomst zal zijn van dit beeldbepalende gebouw langs de Heereweg.

Het was minister Talsma zelf die de beslissing nam in de strijd om de Tuinbouwschool tussen Haarlem en Lisse. Tot ieders verrassing wees hij Lisse aan. En zo werd het majestueuze gebouw opgetrokken aan dev Heereweg ’te midden van de practijk der cultuur 

DE KAPELSTRAAT EEN EEUW GELEDEN

Een viertal foto’s van de inhuldiging van Wilhelmina uit 1898 zijn de VOL onder ogen gekomen. 2 Foto’s van de optocht in landelijk paadje, de latere Kapelstraat, zijn te zien.

door Rob Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 1 nummer 4, oktober 2002

Via de heer Dick de Vroomen (van manege De Puntenburg, die kortgeleden helaas plotseling kwam te overlijden) en Erik Vergunst (de ansichtkaartenverzamelaar over wie een artikel in  dit nummer is opgenomen) kwam ons interessant fotomateriaal onder ogen.

Het gaat om een viertal foto’s die zijn genomen tijdens de inhuldiging van koningin Wilhelmina op 20 september 1898. In Lisse was het volop feest op die dag. Een deel van de bevolking had zich zelfs in oude klederdracht gestoken. Op de bijgaande foto’s is dat (enigszins) te zien. Het meest bijzondere is echter dat de straat of (juister) de steeg die we op de foto’s kunnen zien, de latere Kapelstraat blijkt te zijn! Links zien we een woning die deel uitmaakte van een rijtje huizen langs de Broekweg (later Kanaalstraat), gebouwd in 1881 op grond die toebehoorde aan JJ. Guldemond. Hier hebben onder meer Willem Blank, Folkert de Jonge, Jacobus van der Laan en A. Tibboel gewoond. De woning rechts was in 1898 nog maar een jaar oud. Hier woonde de familie Schrama. Vanaf 1904 was hier de winkel van Mynders gevestigd. Van het meest rechtse huis is onbekend waartoe het heeft gediend.

De Kapelstraat in 1889 tijdens de inhuldiging van koningin Wilhelmina

INTERVIEW MET ANSICHTKAARTENVERZAMELAAR ERIK VERGUNST: IK SPAAR ALLEEN HET CENTRUM VAN L/SSE’

Erik Vergunst spaart ansichtkaarten van Lisse. Hij heeft er honderden. Hij gaat een boek maken.

door Rob Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 1 nummer 4, oktober 2002

Iedere gemeente telt wel een aantal ansichtkaarten­verzamelaars binnen zijn grenzen. Zo ook Lisse. Eén van de opmerkelijkste onder hen is Erik Vergunst. Hij slaagde erin binnen korte tijd een verzameling aan te leggen van zo’n 27O ansichtkaarten die alle betrekking hebben op Lisse. Wat heeft hem daartoe bewogen en wat wil hij er verder mee gaan doen?

Erik Vergunst is in Leiden geboren op 5 januari 1968. Hij woonde in Voorhout tot 1980 en is daarna naar Lisse verhuisd. Hier woonde hij tot 1991, waarna hij naar Hillegom verhuisde. Na het behalen van zijn mavo- en havo- diploma volgde hij een opleiding op de laboratoriumschool. Hij was vervolgens als laborant werkzaam bij Sikkens in Sassenheim. Vanwege zijn werk verhuisde hij van Hillegom naar Schoonhoven. Doch, wegens gezondheidsredenen zag hij zich genoodzaakt te stoppen met zijn werk als laborant, zodat hij tegenwoordig in de financiële administratie van een bedrijf in Gouda werkt. En ook daar heeft Vergunst het prima naar zijn zin.

De kruising Heereweg (richting Hillegom) en Kanaalstraat In het winkeltje met de luifel achter het ANWB-verkeersbord (!) was geruime tijd grootgrutter De Gruyter gevestigd.
Het imposante gebouw links is het Lissese postkantoor, dat omstreeks 1965 werd afgebroken.

Het begin

Zijn belangstelling voor ansichten is hij pas gaan ontwikkelen toen hij in Lisse woonde: ‘De gemeentegids viel in de bus. Daar stond een foto in van het Vierkant en dat was niet ver verwijderd van het huis waar ik woonde. Een deel van de panden die er op stond, bestond toen ook nog en een deel was verdwenen’.

Vergunst vroeg zich onder meer af wanneer de betreffende huizen gesloopt waren en wie er in gewoond hadden. Hij ging naar de bibliotheek en raadpleegde ‘Lisse in oude ansichten’ delen 1 en 2 van Hulkenberg. Hij raakte geïnteresseerd in de afgebeelde panden en ging halverwege de jaren tachtig naar het gemeentearchief van Lisse om meer gegevens te verzamelen, maar hij kon er niet vinden wat hij zocht. Uiteindelijk werd hij verwezen naar het Kadaster. Hier kwam hij op het idee niet één enkel pand te onderzoeken, maar meerdere huizen onder de loep te nemen. Bovendien wilde hij de resultaten van het onderzoek uiteindelijk publiceren. Maar voor zo’n publicatie waren natuurlijk illustraties nodig. Daar afdrukken van ansichtkaarten niet altijd even duidelijk waren en hij zelf over de beeldrechten wilde beschikken, besloot hij ansichten te gaan verzamelen. En daar is Vergunst dan in 1997 mee begonnen. ‘Ik heb er inmiddels zo’n 270. Voornamelijk uit de periode van 1895 tot circa 1930,’ zo weet hij te vertellen.

Een prachtige panorama-foto van Lisse met centraal de Hobaho en op de achtergrond in de skyline de Agathakerk en de Hervormde kerk. De toen nog bestaande gracht is net niet te zien.
In het platte gebouw tussen Drukkerij Imperator en Hobaho was de hyacinthenkokerij vanc Gijs van Parijs ondergebracht. In de
hongerwinter van 1944- 1945 was hier de gaarkeuken.

Aan de Heereweg, die op deze ansicht in noordelijke richting loopt, dus naar Hillegom, ongeveer tegenover het pand waarin nu alweer jaren kapper Thijssen is gevestigd, stond de befaamde villa
Roosendaal, met zijn imposante toegangshek.
Menigeen kijkt nu naar dit op foto gestolde buitenhuis met spijt dat het is afgebroken.

Achter de afgebroken villa Rosenheim aan de Heereweg, op de plaats waar nu het zogenaamde Glazen Huis werd gebouwd, stond de bollenschuur van Fred de Meulder. De familie De Meulder woonde in de villa.

Advertenties

Hoe heeft Vergunst zijn weg gevonden in de wereld van de ansichtkaartenverzamelaars? Veel beurzen worden in de kranten aangekondigd. Ook contacten met andere mensen die ansichten verzamelen zijn erg belangrijk. Verder: ‘Zelf advertenties zetten, via internet opzoeken’. Vergunst probeert alle mogelijkheden uit te buiten. Hij vertelt verder: ‘Als er mooie foto’s zijn van Lisse waar geen ansichtkaarten van bestaan ben ik daar ook geïnteresseerd in.’

Verzamelwoede

Vergunst vindt ‘het niet direct spannend om ansichtkaarten te verzamelen, maar gewoon heel leuk. leder plaatje dat je in je verzameling krijgt, is gewoon een aanwinst.’ Hij doet het dus vanwege het verzamelen, hoewel er natuurlijk een flinke portie historische belangstelling aan ten grondslag ligt. Vergunst heeft hierbij wel een bepaalde voorkeur: ‘Ik spaar niet geheel Lisse, maar alleen het centrum: het Vierkant, de Heereweg vanaf de Vuursteeglaan tot aan de Nachtegaal, de Grachtweg vanaf het Vierkant tot aan de vroegere molen van Beelen, de Kanaalstraat tot aan de huidige Tulpstraat en de Stationsweg.’ Verder is hij voornamelijk geïnteresseerd in de periode vanaf circa 1890 tot 1920.

Waarom vindt hij die tijd zo interessant? ‘Omdat in die periode de fraaiste ansichtkaarten zijn gemaakt. Toen zag Lisse er ook het mooiste uit.’ Zo waren er op het Vierkant bomen geplant. ‘Het is op oude plaatjes fantastisch om te zien. Met het kappen van de bomen op het Vierkant en de Kanaalstraat ging een stukje sfeer verloren’.

Wetenschap of hobby?

Op de vraag of Vergunst wetenschap bedrijft met het onderzoek dat hij verricht in diverse archieven, antwoordt hij dat hij het meer als een hobby ziet, al geeft hij toe: ‘Ik denk wel dat het een stuk wetenschap is. Je gaat natuurlijk helemaal na hoe iets in het verleden geweest is. Dat is geschiedenis. En als je geschiedenis ziet als wetenschap dan is het wetenschap.’ Ook de waarheid achterhalen van bepaalde historische feiten vindt Vergunst belangrijk en ook dat is weer wetenschap. ‘Je leest in bepaalde boeken hoe volgens anderen dingen in elkaar zitten. Dan ga je dus kijken of ze het bij het rechte eind hebben. En dan kom je erachter dat er bepaalde dingen op papier zijn gezet die gewoon niet kloppen.’ Het bekendste is het voorbeeld van de boerderij van Hulsbosch, ter plaatse van het latere postkantoor op de hoek van de stationsweg (of Steeg) en de Heereweg. ‘Daar wordt dus van gezegd dat er een pleintje voor de boerderij was. Maar op bepaalde hulpkaarten uit het Kadaster is te zien dat de boerderij pal aan de Heereweg heeft gelegen’.

Terug naar het verleden?

Vergunst vindt niet dat we terug moeten keren naar het verleden. ‘Dan krijg je de situatie dat je met acht of negen kinderen in een arbeidershuisje moet gaan leven. Dat kunnen wij niet meer’. Maar je kunt natuurlijk wel proberen te ontdekken hoe een en ander in het verleden geweest is en daar spant Vergunst zich dan ook tot het uiterste toe in.

Lisse

Vergunst is weinig geïnteresseerd in geschiedenis in het algemeen: ‘Het is echt het stukje geschiedenis waar je zelf bij betrokken bent’. Dat is dan ook de reden dat hij vooral belangstelling heeft voor Lisse. Bovendien stort hij zichzelf graag in zaken die moeilijk te achterhalen zijn en kunnen ook andere mensen iets aan zijn onderzoek hebben.

Boek

Het boek dat Vergunst wil gaan uitbrengen zal niet een gewoon leesboek zijn, maar eerder een soort naslagwerk voor mensen die bijvoorbeeld willen weten wie er zoal in een bepaald pand hebben gewoond gedurende een bepaalde periode. Hij is niet overal uitgekomen. Er zitten nog hiaten in het onderzoek. ‘Ik denk dat ik een hoofdstuk wil gaan wijden aan waar hiaten zitten’, vertelt hij dan ook. Het boek zal worden uitgegeven door Lokaal Boek. We wachten met spanning af!

Bij de voorplaat: schaatsen op de trekvaart

Een mooi schilderij van de Haarlemertrekvaart met schaatsers.

Nieuwsblad Jaargang 19 nummer 4, 2020

Redactie

De winter is amper begonnen en we weten al dat deze winter de elfstedentocht n doorgaat. Normaal gesproken begint men al bij het eerste nachtvorstje te mijmeren over dit grootse evenement.
In 1909 was despor eerste editie van de tocht langs de Friese elf steden. Eigenlijk ging een voorloper van die geweldige tocht aan ons Halfweg voorbij, want al in 1888 hadden wij hier een ware “twee stedentocht”. Een internationale afstandsrit op schaatsen voor amateurs tussen Haarlem en Leiden over de Leidsevaart cq. Haarlemmertrekvaart. Op donderdag 1 maart om 10.00 uur begonnen de eerste rijders bij de Prins Hendrikbrug in Haarlem en wie het snelst zijn schaats overde finishlijn bij de Marepooort in Leiden liet glijden kreeg een gouden medaille om zijn nek gehangen. Ook een zilveren en een bronzen
medaille werden uitgereikt. Wanneer gaan we weer zoiets meemaken? Klunen, koek en zoopie, zijn al tot nostalgische woorden verworden. De schaatsers nemen hier een stukje Spoorsloot tot bij Piet Gijs

Schaatsten op de trekvaart

Wanneer wordt een gebouw gemeentelijk- en/of rijksmonument?

NIEUWSBLAD Jaargang 1 nummer 3, juli 2002

Redactie

Wanneer komt een pand in aanmerking om op de lijst van Rijks- dan wel gemeentelijke monumenten geplaatst te worden met alle daaraan verbonden voor- en nadelen? Een korte schets.

De kwaliteit van panden en gebouwen wordt in vijf klassen gerangschikt en wel als volgt:

  1. De Rijksmonumenten. Deze zijn opgenomen in het register ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988.
  2. De gemeentelijke monumenten. Zij dienen te voldoen aan de volgende criteria: a. hoge architectonische kwaliteit, hetzij vanwege een markant

voorbeeld van een bepaalde stijl, school of periode, hetzij vanwege

de hoogwaardige ambachtelijke kwaliteit, vrijwel uitsluitend

van vóór 1920; b. de geaardheid van het gebouw, waarbij ook de historische

waarde betrokken dient te worden.

  1. De karakteristieke gebouwen. Of een gebouw karakteristiek is wordt bepaald door de goede architectonische kwaliteit met dezelfde aan­tekeningen als gemaakt bij de gemeentelijke monumenten.
  2. De beeldbepalende gebouwen. Een gebouw is beeldbepalend als a. de architectonische kwaliteit redelijk is
  3. de situering markant is, hetzij in het straat of dorpsbeeld, hetzij in het landschap.
  4. De beeldondersteunende gebouwen. Dit zijn gebouwen die door hun hoofdvorm en architectonische structuur het straat- of dorpsbeeld ver­sterken in samenhang met de monumenten, de karakteristieke en beeld­bepalende panden.

Veelal wordt de kwaliteit bekrachtigd door het hoogwaardig bomenbestand, vooral langs de oudste wegen van Lisse, zoals de Heereweg Zuid en de Heereweg Noord, de Achterweg en de Loosterweg Zuid en Noord., en de nog originele hekwerken en bestratingen.

De Kathedraal van Lisse honderd jaar: PANIEK ROND ZWABBERENDE ‘POTLOODTOREN’

De Agathakerk viert in 2003 het honderdjarig bestaan. De geschiedenis van de eerste jaren wordt beschreven.

Door Arie in ’t Veld

NIEUWSBLAD Jaargang 1 nummer 3, juli 2002

De nagenoeg geheel gerestaureerde Agathakerk viert in 2003 het honderdjarige bestaan. Waarschijnlijk zal het eeuwfeest samenvallen met de officiële oplevering van de gigantische restauratieklus, die jaren heeft geduurd en miljoenen euro’s heeft gekost en waarvan het geld gro­tendeels werd opgebracht door de parochianen, mensen die het kerkgebouw een warm hart toedragen, sponsors, overheden en diverse instellingen die subsidies verleenden.

De parochianen van de St. Agathaparochie zijn niet altijd in de ‘kathedraal van de bollenstreek’ ter kerke gegaan. In vroegere jaren (en dan hebben we het over zo ongeveer 1250) vormde men een parochie tezamen met Sassenheim en aldaar werd ook de kerk bezocht. Eerst echter zo’n honderd jaar na de Hoekse en de Kabeljauwse twisten wordt Lisse bij Pauselijke beschikking een zelfstandige kerk; deze verheffing vond plaats op 27 april 1461. De huidige Agatha-parochie bestaat dus meer dan 500 jaar!

Het is overigens niet helemaal duidelijk waarom de kerk aan St. Agatha werd gewijd. Vele vrome legenden zijn van haar bekend. Zij moet op Sicilië uit voorname ouders geboren zijn. Op allerlei manieren trachtte men haar af te brengen van haar geloof in Christus, echter tevergeefs. Scherpe pinnen, gloeiende kolen en andere afgrijselijke martelingen konden haar niet overre­den haar geloof op te geven. Tenslotte bezweek zij aan haar martelingen, zonder toegegeven te hebben.

Kerk

Het moet ongeveer op het tijdstip dat Lisse tot zelfstandige kerk verheven werd geweest zijn, dat op Het Groene Veld midden in het dorp en grenzend aan het Vierkant, een eenvoudige, vierkante kerk werd gebouwd. De Agathakerk, thans het bedehuis van de Nederlands Hervormde Gemeente. De toren (die waarschijnlijk wat later is gebouwd) speelde een dominerende rol in Lisse en wordt inmiddels, evenals het gehele kerkgebouw, gekoesterd door monumentenzorg. Nu dus de Nederlands Hervormde kerk, maar ooit de kerk van de St. Agathaparochie.

Bouwplannen

Na het overlijden van de in Lisse zeer geliefde pastoor van Vlasselaar, kwam pastoor Klekamp naar het dorp en die begon vrijwel onmiddellijk met de ontwikkeling en realisering van grootse bouwplannen. Eerst het Agathaklooster en de meisjesschool en op 8 april 1902 werd onderhands de bouw aanbesteed van de nieuwe Rooms Katholieke Agathakerk. Een opdracht die naar de bouwer ging voor het bedrag van f.136.051,-. Op 6 juni 1902 werd de eerste steen gelegd en op 7 augustus 1903 werd de kerk door Mgr. Van de Wetering uit Utrecht plechtig ingewijd en had Lisse de onder architectuur van Jean H. Groenendael gebouwde “Kathedraal van de Bollenstreek” binnen de dorpsgrenzen, met haar enorme toren van 75 meter. De kerk werd rijkelijk van allerhande versierselen voorzien en tijdens een rondgang door het gebouw kan eenieder zeer veel van dat fraais aantreffen.

Er werd echter nog een verandering aangebracht. De scherp spits toelopende “Potloodtoren” veroorzaakte diverse moeilijkheden. De haan kwam het laag bij de grond zoeken, want die denderde naar beneden, recht in het kippenhok van meneer pastoor, aldus de geschiedschrijvers. Ook bleek de toren niet zo degelijk en betrouwbaar als men mocht veronder­stellen. Tijdens stormen zwiepte het ding vervaarlijk en gevreesd werd dat het gevaarte ooit eens met een geweldige klap in z’n geheel omlaag zou komen. De toren werd vervangen door degene die we thans nog dagelijks kunnen aanschouwen. In hoeverre deze toren past bij de algehele uitstraling van het gebouw laten we ter beoordeling van de geleerden en architecten, maar duidelijk is wel dat deze toren in de loop der jaren zonder meer het sil­houet van de Bollenstreek heeft bepaald.

Kerk te klein

Laten we eens horen wat de plaatselijke perscorrespondent Arie Raaphorst tijdens zijn rondwandelingen door het dorp rond ongeveer 1910 over deze kerk in zijn inmiddels befaamde en gevraagde schriftjes neerpende. Raaphorst: “Reeds lang voordat er eindelijk een nieuwe R.K. kerk werd gebouwd, was het oude kerkgebouw te klein voor de steeds toenemende Roomsch Katholieke kerkgemeente. De uitgebreide en omvangrijke werkza­amheden van den bouw eener nieuwe kerk waren echter veel te zwaar voor de krachten van de oude, zwakke en beminnelijke herder dezer parochie, de Zeer Eerwaarde Heer H. Th. van Vlasselaar. Elkeen wist het dat de kerk veel te klein was maar ook elkeen was er ten volle van overtuigd dat zulk een omvangrijk werk niet op de steeds in kracht afnemende schouders van Pastoor Vlasselaar gelegd mocht worden en daarom ook wachtte men de tijd af……!

Eindelijk was die tijd daar, want op den eesten januari van het jaar 1901 ging de droeve mare door het dorp: Pastoor Vlasselaar is dood. Hij, die jarenlang de beminnelijke, zachtmoedige en goede herder was geweest voor de parochie van de H. Agatha, was niet meer. Zelden is er een mensch geweest die oprechter beweend is geworden dan hij. Beweend, niet alleen door den katholieken, maar evenzeer door den niet-katholieken en van aller­lei rang en stand. Met hem daalde ten grave een stille weldoener der armen, een raadgever voor iedereen en een vriend voor allen. Zonder onderscheid.

Zijn nagedachtenis zal blijven voortleven in de harten van allen die hem hebben gekend. Ja zelfs in de harten van hen die geen geloof beleden. Geen wonder dan ook dat een ontelbare massa zijn lijk hebben bezocht, dat lijk wat daar stil en onbeweeglijk neerlag in zijn laatste rustplaats, maar met dezelfden hemelsche glimlach om de lippen van altijd! Hij werd begraven in het priestergraf, rustend in de schaduw van het kruis. Een eenvoudige blauwe steen siert het graf van deze eenvoudige herder. Dat zijne ziel de hemelsche rust geniet was de innige wens van allen die hem hebben gekend.”

Noodkerk

Zodra pastoor van Vlasselaar was overleden, werden er direct plannen gemaakt voor de bouw van een nieuwe kerk. De overleden pastoor werd opgevolgd door de Zeer Eerwaarde Heer BJ. Klekamp, pastoor te Oude Tonge. Raaphorst: “Doordat de nieuw te bouwen kerk moest gebouwd wor­den op de plaats waar de oude stond, moest er vooraf eene noodkerk worden gebouwd. Daarom dan ook werd er in het voorjaar van 1902 een groot houten gebouw gesticht op de plaats waar het Piusgesticht is verrezen. Zoodra deze noodkerk gereed was, werd zij plechtig ingewijd door de Zeer Eerwaarde Heer Smeulders, pastoor te Warmond. De oude kerk werd voor afbraak verkocht en spoedig gesloopt. Kort daarop werd begonnen met de betonstorting, want paalfundering was op die grondslag onnoodig. Met de bouw ging het voorspoedig, want reeds spoedig had de eerste steenlegging plaats door de Zeer Eerwaarde Heer Smeulders. De gedenksteen waarin zich de oorkonde bevindt, is geplaatst in de hoekpilaar van het Zuidertransept tegen de zijde van de St. Josephschool. Het opschrift luidt als volgt: Hiene primarium lapidium posuit R.dam Ds Nicolaas Johannes Smeulders Dec. Novice a.d. VI. Kla. Jeen MCMII”

Pastorij

Raaphorst vervolgt: “Wij hebben tot op heden steeds gesproken over den bouw van een nieuwe kerk, maar eigenlijk diendt gesproken te worden van kerk en pastorij. Het pastorij, een groot gebouw in de Oud Hollandsche stijl was voor de kerk reeds afgewerkt, omdat de pastoor was gehuisvest in het pas voltooide St. Agatha-gesticht en de beide kapelaans bij de kerkmeester J. Riggel. In verband met de bouw van de Pastorij willen wij nog opmerken dat er een kwestie is ontstaan tusschen de pastoor en de Burgemeester, over het opschrift op de gedenksteen boven de portiek en de hoofdingang. Dit opschrift luide als volgt: ‘Dije dit niet an mogt staen, moet maar voorbije gaen!’ Deze spreuk was genomen uit de gedichten van Paulus Potter. De Burgemeester nu meende in deze spreuk eene uitdaging te zien voor de niet-katholieken en daarom stond hij er op dat deze spreuk zou worden wegge­maakt. Ik voor mij vondt het een kleinzielig idee van de Burgemeester, hoewel ik ook moet zeggen dat de inhoud van dit opschrift enigszins onbe­grijpelijk was en volgens mijne bescheiden meening, ook met totaal geen enkele gebeurtenis of zaak in verband was te brengen. Genoeg, de steen werd weer glad gekapt en de andere dag prijkte deze weer met een ander opschrift en van de volgende inhoud: Anno Domino MCMII. Het jaartal der stichting zooals u ziet, anders niet, en daarmee was de kwestie uit.” (Overigens wordt het weghalen van de spreuk ook toegeschreven aan Mgr. Galliër uit Haarlem, die het allemaal te bont zou hebben gevonden. En ook is er het verhaal dat protestanten hadden gedreigd de ruiten in te zullen gooien…)

Orgel

De Agathakerk beschikt over een heel fijn orgel, dat wijd en zijd wordt geroemd en bewonderd. Het instrument werd ingewijd op 15 augustus 1914, de dag van het veertigjarige priesterjubileum van pastoor Klekamp. Het orgel werd gebouwd door de firma Adema uit Amsterdam en kostte rond de twaalfduizend gulden.

Daarnaast zijn er nog talloze ander zaken in de kerk aanwezig die het bek­ijken zeer waard zijn. De Agathakerk is een zogenaamde kruisbasiliek in vroeg gotische trant. Buiten ziet men de zeshoekige toren en de steunberen met pinakels en schoorbogen. Typisch zijn aan de binnenzijde de kapitelen (op de pilaren bij de aanzet van het gewelf) en de gewelfbeschilderingen in aan de neo gothiek ontgroeide, eigentijdse vormen. Wat deze kapitelen betreft: het lijkt er wel op of in de Middeleeuwen iedere beeldhouwer op de kapitelen zijn eigen gedachten en ideeën, vroomheid of spot helemaal mocht uitleven. Daardoor zijn de voorstellingen op de kapitelen vaak onverklaarbaar. De zoetelijke schilderingen van Kees Dunselman had men tien of twintig jaar geleden wel graag kwijt gewild. Thans echter, nu alles uit grootmoeders tijd weer in trek is, zou men ze toch niet meer willen missen.

Architect (en tevens uitvoerder) van de kerk en pastorie was J.H.H.Groenendael (1868-1942), een leerling van de vermaarde bouwmeester Pierre Cuypers. Hij had door de fraaie Sint Nicolaaskerk te Helvoirt grote bekendheid verkregen en ook het Sint Agathaklooster aan de overzijde van de Heereweg gebouwd.

Opgaan naar God

Het marmermozaiek op de vloer is van de kunstenaar A. J. Hooggreef te Amsterdam. ‘Ite ad Joseph’, “Gaat naar Jozef”, met opnieuw een lelietak en de timmermanswerktuigen. Het neo-gotische altaar staat vrijwel tegen de wand van de absis (het gebogen deel van het priesterkoor). Men gevoelde nog zeer sterk het “opgaan naar het altaar Gods” en zag in het priesterkoor met het verre altaar nog iets van het “Heilige der Heilige” van het Oude Verbond. In 1968 is het priesterkoor vergroot en verhoogd en te midden der gelovigen een eenvoudiger altaartafel geplaatst, omdat in de huidige liturgie het “gezeten zijn rond de tafel des Heren” meer ervaren wordt. Architect was ir. A.H. J. Paardekooper. Op de deur van het tabernakel staan de sym­bolen der vier evangelisten. De mens (Mattheus begint zijn evangelie met de menselijke afstamming van Christus), de adelaar (het evangelie van Johannes neemt al dadelijk een hoge vlucht), de leeuw (het evangelie van Marcus begint met “de stem van een roepende in de woestijn”) en de stier (Lucas begint met het offer in de tempel). Om tabernakel en expositietroon korenaren met korenbloemen en druivenranken. Aan weerszijden van het kruis engelen met de lijdenswerktuigen.

Preekstoel

Hoog in het priesterkoor ziet men nog een viertal schilderingen van Kees Dunselman, betrekking hebbende op het Heilig Sacrament.De preekstoel is in 1924 geschonken door Piet Verdegaal, de eigenaar van de boerderij “Poele-way”. Verder het doopvont, dat als neo gotisch kunstwerk zeker niet onverdi­enstelijk is en waarvan wordt verteld dat dit een geschenk is van Baron Heereman van Zuydtwijck, Heer van Dever en Lisse. Deze woonde in de omgeving van Munster in Westfalen, waar de gotiek een grote bloei beleefde.

En het is inmiddels wijd en zijd bekend: in de voorlaatste pilaar zou een fles jenever ingemetseld zijn. Dat zit zo: Pastoor Klekamp, de bouwpastoor, was een fel drankbestrijder en daarbij vrij ongemakkelijk. Hij had vanuit de pastorie gezien, hoe een der metselaars iets onder zijn jasje de kerk bin­nensmokkelde. De pastoor er achter aan. En de ladder op! De mannen zetten de fles gauw zo diep mogelijk weg. En metselden er vervolgens flink op los. En ze moesten blijven doorgaan, want die pastoor bleef er met z’n neus bovenop staan. Al met al zou die fles er nog altijd moeten zitten. . . !

De eerste toren van de Agathakerk noemde men de ‘potloodtoren.’
Hij zwabberde zo hevig in weer en wind dat hij moest worden vervangen.

1ste Poellaan 65 - Poldermolen van de Zemelpolder

VERLEDEN EN HEDEN VAN DE ZEMELPOLDERMOLEN

De geschiedenis van de molen wordt beschreven. Het oudste jaartal in de molen is 1743. Het is een wind schepradmolen met ijzeren bovenas en houten wieken. De Zemelpolder was 71 ha. In 1943 is de molen gekocht door de gemeente Lisse.

door Ignus Maes

NIEUWSBLAD Jaargang 1 nummer 3, juli 2002

In het begin van de zeventiende eeuw bestond de bedijkte Zemelpolder uit twee kleine poldertjes met een totale oppervlakte van 50 Rhijnlandsche morgen (circa 42,60 hectare). Deze beide poldertjes werden door twee kleine poldermolens bemalen. De vier aangestelde molenmeesters zorgden, dat de waterstand in die poldertjes en omringende polders op kunstmatige wijze met behulp van wind kon worden beheerst.

Op een oude tekening uit 1624, vervaardigd door Jan Pietersz.Dou, met daarop de bedijkte Poelpolder, staat in het cartouche geschreven: “Caerte van de Lisser Polder mette bijgelegen plaetsen, sulcx Inden Jare sesthienhondert drientwintich ende vierentwintich bedijckt is”. Twee poldermolens zorgden voor het op peil houden van deze Lisser Polder.

In het jaar 1662 mochten door een besluit van grondeigenaren, schout en schepenen van Lisse en met goedkeuring van het Hoogheemraadschap van Rijnland de beide kleine molens van de Zemelpolder worden vervangen door één poldermolen.

Het polderwater van de Zemelpolder kon door een molen met scheprad worden opgepompt naar de Ringsloot om de bedijkte Lisser Poel. Wellicht konden de twee kleinere molentjes dat oppompen naar de Ringsloot niet meer aan, en werd gekozen voor een krachtiger molen.

Het kan ook zijn, dat het droogmalen en droog houden van de polder, inklinken van het veen tot gevolg had en de molens moesten worden vervangen.

Het oudste jaartal, hetgeen in het bovenwiel van de molen terug gevonden is 1743.

Op een in september 1767 ingekleurde getekende kaart van de Lisser Broeker Polder en de bedijkte Lisser Poel van 1767 van de gezworen landmeter M. Bolstra staat net over de Ringsloot, een pol-dermolen achter de kade van de Zemelpolder ingetekend.

In de achttiende en negentiende eeuw vonden er landmetingen plaats van de te bemalen polderoppervlakte, waarbij kleine verschil­len optraden, meestal het gevolg van afkalving of onzorgvuldige eerdere metingen.

Doorsnee van een achtkantige poldermolen

Windschepradmolen

In 1904 werd de molen beschreven en sprak men over een wind-schepradmolen met ijzeren bovenas en houten wieken. De polder werd bemeten op 71 hectare; je kunt je voorstellen dat dit een zodanige vermeerdering is geweest dat hiervoor op z’n minst aan­passingen aan de molen nodig moeten zijn geweest. In 1928 is het scheprad vervangen door een elektrisch aangedreven vijzel; daarbij is ook de gemetselde watergang verbreed. De functie van de molen, het bemalen van de Zemelpolder, is toen verloren gegaan. De wieken stonden vanaf die tijd stil.

In 1943 is de molen voor het symbolische bedrag van één gulden door de gemeente Lisse van het Hoogheemraadschap aangekocht. Door het wegvallen van elektriciteit in het jaar 1945, heeft een auto­motor de energie geleverd voor het op peil houden van de Zemelpolder.

Woningbouw

Vanaf de zestiger jaren in de twintigste eeuw is het rijksmonument helaas, door ontwikkelingen op stedebouwkundig gebied, niet die vrijheid (biotoop) geschonken die het voor de juiste windvang nodig heeft, zodat de woningbouw met bijbehorend groen de benodigde wind voor een groot gedeelte uit de zeilen heeft genomen.

Vrijwillige molenaars hebben vanaf 1973 de molen laten draaien en veel energie in onderhoud gestoken om dat ook technisch mogelijk te houden.

In de nacht van 3 op 4 november 1999 is de molen verbrand. Op initiatief van de Vereniging Oud-Lisse werd de “Stiching Herbouw Molen Lisse” opgericht. Op 19 juli 2001 besloot de gemeenteraad van Lisse tot herbouw van de molen.

De molen vóór de brand

Uit archieven is bekend, dat dit type molens in onze streek op een zeer groot aantal palen met balkenvloer werd opgebouwd. De buitenkant van de poldermolen heeft een lage achtkantige gemet­selde opbouw, waarin een toegangsdeur en een inspectie luik voor de motor van de vijzel waren opgenomen. Het lage metselwerk zorgde voor een laag zwaartepunt, droge voetjes en een gering gewicht op de meestal slappe, van oorsprong moerassige, ondergrond. Op dit lage metselwerk lag een eikenhouten balk, het z.g. ondertafelment, met daarop de enigszins gebogen achtkantige eikenhouten opbouw, die kenmerkend is voor de Zuid-Hollandse poldermolen. Dit alles werd gedekt met riet.

De draaibare kap met gietijzeren as met wieken en buitenkruier gaven de molen het gezicht zoals we dat allen kennen. De molen was voorzien van een z.g. buitenkruier, de juiste stand van de wieken werd vanaf het maaiveld ingesteld en geborgd.

De poldermolen is een z.g. grondzeiler, hetgeen betekent dat de wieken vlak over de grond draaien. Het vereenvoudigt het aanbrengen en afnemen van de zeilen op de wieken.

Het polderwater werd middels een elektrische vijzel, binnen de molen op de vloer opgesteld, naar het boezemwater opgepompt. De molen draaide “voor de prins”, hetgeen betekent dat hij geen echte bedrij fstechnische funktie meer bezat.

Herbouw molen

De molen wordt op dit moment gerestaureerd. De metalen vijzel, geplaatst in het jaar 1928 en opgesteld binnen de molen, zal door een historisch verantwoord houten scheprad van circa 4 meter doorsnede worden vervangen. Het metselwerk van de watergang wordt tot de breedte van het scheprad teruggebracht. De watergang tussen polder en ringsloot was voor de metalen schroefvormige vijzel verbreed. Om het onderwiel van circa 2.50 meter te laten draaien is de vloer in de molen uitgegraven en de daarbij (terug) gevonden gietijzeren kast kan worden hergebruikt om het onderwiel in te laten draaien. Deze kast was volgestort met puin en netjes dichtgestraat.

De molen zal een aanvullende bedrij f stechnische funktie gaan vervullen bij het op peil houden van de Zemelpolder en krijgt daar­voor een jaarlijkse vergoeding van het Hoogheemraadschap. Het water van de polder wordt, indien de molen niet draait, met behulp van een elektrische pomp die in de nabijheid van de molen staat opgesteld, op peil gehouden. Wanneer het water in de polder op peil is en er toch wordt gemalen, zal een wateromleiding voor voldoende wrijving van het mechaniek van de molen zorgen.

Een molen moet draaien om het houtwerk (o.a. het houtworm gevoelige iepenhout) in goede conditie te houden. Houtaantastende insecten zijn niet gecharmeerd van beweging (misselijkheid??).

Doorsnede van een poldermolen

Werking van een poldermolen

In de gietijzeren bovenas (1), die nieuw gegoten moest worden, zijn de roeden (wieken) met een lengte van 19.60 meter vastgespied. Om dezelfde as zit het bovenwiel (2), met eromheen een krans van wilgenhouten blokken: de vangrem, waarmee via de vangbalk en, aan

de buitenkant van de molen, de vangstok en het vangtouw, het wiekenkruis wordt geblokkeerd en tijdens het draaien tot stilstand kan worden gebracht.

De hardhouten kammen van het bovenwiel grijpen in de ronsel-staven van de bovenschijf (3) (ronsel) met daartussen de hardhouten ronselstaven en zo wordt de houten spil met een afmeting van 250 x 250 mm in beweging gebracht, waarop om het ondereinde de onder­schijf zit vastgewigd.

In de ronselstaven van de onderschijf (4) grijpen de kammen van het onderwiel (5) die voor de helft is ingelaten in de gietijzeren onderwielkast onder de vloer van de molen. Het onderwiel en het scheprad (6) zijn bevestigd op de houten (!!!) wateras met een doorsnede van 400 x 400 mm.

Het onderwiel (5) brengt de wateras en die op zijn beurt weer het scheprad (6) met circa 20 schoepen aan het draaien. De linksom-draaiende wieken zetten windenergie om in mechanische energie en zo kan het water omhoog naar het boezemwater ofwel de Ringsloot worden geschept.

Educatieve functie

In deze 21ste eeuw gaan moderne windmolens ons Nederlanders helpen het hoofd boven water te houden.

Het is te wensen dat de Zemelpoldermolen na de herbouw zijn edu­catieve funktie weer kan opnemen en ons historisch bewustzijn ver­sterken over hetgeen onze voorouders presteerden en voor de inricht­ing van ons dorp hebben betekend.

De “Stichting Herbouw Molen Lisse” met zijn voorzitter Hans Kok is er met dit initiatief in geslaagd binnen 2 jaar voldoende (poli­tiek) draagvlak te vinden in de gemeente Lisse om de nieuwe (oude) Zemelpoldermolen in 3 jaar te laten herrijzen. Een felicitatie waard!

 

De geschiedenis van Wassergeest: Deel 3:1900-heden


De periode van 1900 tot heden wordt beschreven. De bewoners van het Reigerbos passeren de revue. In 1965 werd een groot deel van het Reigerbos afgegraven.

Door Rob Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 1 nummer 3, juli 2002

HET DEFINITIEVE EINDE

Zo kwam het laatste stukje Grotenhof na veel omzwervingen dus toch bij Wassergeest. Maar het buiten was ten dode opgeschreven. Tegen het einde van de vorige eeuw verwierf makelaar Harry Mens het jachtopzienershuis. Hij verkocht dat en nu staat er een nieuw en prachtig Buitenhuis.

Vanaf 1875 woonde hier Arie van der Zaal met vrouw en kinderen. Arie van der Zaal heeft op 24 december 1923 het tijdige met het eeu­wige verwisseld. Naast het grote huis woonde in een zijvleugel vanaf circa 1910 nog een broer van Van der Zaal: Cor of Cornelis van der Zaal, gehuwd met Marytje Brussée.

Nu gaan we over de Achterweg zuidwaarts en slaan rechtsaf de Groene- of Sparrelaan in. Als we deze rijk beplante laan aflopen, komen we uiteindelijk in het Reigersbos uit. Aan de westrand van het bos, dichtbij de Loosterweg, bevond zich de jachtopzienerswoning (Loosterweg 14) die nu vervangen is door een groot buitenhuis.

Wij nemen u nu echter mee naar de periode omstreeks 1900. Tot 1908 woonde hier Adrianus Weyers met zijn vrouw Theodora Brama en 9 kinderen. Over hem is niet veel bekend. Dat is anders met Klaas Tanis, die we hier vanaf 1903 aantreffen als jager met zijn zus Hendrika. In een van de boeken van A. Raaphorst lezen we dat ds. van Linden-Tol, die de jacht op het landgoed Wassergeest in deze jaren in huur had, als jachtopziener op het landgoed had aangesteld een zekere Klaas Tanis.

We lezen verder: “Deze Tanis was terecht of ten onrechte, wij weten het niet, door toedoen van de familie Van Lynden uit zijne betrekking ontslagen. Hierover was hij allesbehalve in zijn schik, dat is begrijpe­lijk. Nu gebeurde het op zekere dag dat Tanis zich bevond op het gedeelte van de Loosterweg langs het kasteel (Keukenhof), dat voor het publiek was afgesloten en, zoals later bleek, met het doel een pro­ces-verbaal uit te lokken. Hetgeen dan ook geschiedde.”

De zaak liep voor Tanis goed af: hij werd in het gelijk gesteld, daar de Loosterweg op officiële kaarten als een publieke weg stond aange­geven. Tanis hoopte nu de familie Van Lynden een voet dwars te heb­ben gezet. Uiteindelijk is daar echter niets van terecht gekomen en was dus de wraakactie van de voormalige jachtopziener mislukt. Zo kwam dus de jachtopzienerswoning leeg te staan.

Stil en eenzaam

Er kwam echter al spoedig een nieuwe bewoner: Dirk Schipper met zijn vrouw Grietje Molenaar en twee kinderen.   Meestal gebeurde er in en rond de dienstwoning niet zo heel veel. Het was er stil en een­zaam. Wel werd er regelmatig gejaagd. Samen met boer De Wit (De Phoenix) en de boer van de nabijgelegen boerderij Achterduin aan de Loosterweg werd er dan een en ander aan wild afgeschoten in het Reigersbos. Na afloop werd er erwtensoep gegeten in het jagershuis dat tegen de eigenlijke dienstwoning was aangebouwd.

Het Reigersbos diende dus voornamelijk voor de jacht, al werden er ook wel eens zogenaamde “cross-countries” georganiseerd. Verder was het voor het publiek toch echt verboden toegang. Schipper wilde nog wel eens een uitzondering maken als er bijvoorbeeld studenten langs­kwamen om biologische inventarisaties op te stellen. Het was geen uit­zondering als er wel zo’n dertig soorten vogels geteld werden. Verder kwamen er uiteraard ook veel fazanten voor. Vooral dichtbij het huis waren er een aantal uitgezet, namelijk op een duintje waaromheen een afrastering was geplaatst. Als de jacht verhuurd werd aan een bepaald persoon, waren deze fazanten daar ook bij inbegrepen.

Hoewel het dus strikt verboden is zich zomaar in het Reigersbos te begeven, gaan we daar nu toch eens een kijkje nemen. We doen dat door de ogen van een zekere Kikkert, die eind 19de en begin 20ste eeuw in de buurt veel schetste. Nog steeds bevinden we ons dus in de periode rond 1900. Op een van zijn tekeningen, gedateerd 18 augustus 1895, zien we een brede laan lopen met aan weerszijden stukjes duin met veel bomen. Het huisje aan de linkerkant is mogelijk een dichter­lijke vrijheid of anders een van de schuren die midden in het bos stonden, waar onder meer gereedschap en andere spullen met betrekking tot het onderhoud van het bos in opgeslagen waren. Vaag zien we op het bospad nog een gestalte van een persoon die door het bos loopt. Mogelijk heeft de tekenaar hem daar geplaatst om de grootsheid van het gewas en vooral de bomen nog beter te doen uitkomen. Het is alles bij elkaar een fraaie tekening geworden.

Het doek viel

Nog jarenlang is het stil gebleven in het Reigersbos, totdat in 1965 tenslotte het doek viel: een groot deel van het bos werd afgegraven en veranderd in bollengrond. De bedoeling van de Gravin van Rechteren was het landgoed meer rendabel te maken, daar het tot dan toe te wei­nig had opgeleverd, terwijl grote bedragen jaarlijks moesten worden uitgegeven ten behoeve van onderhoud. Het bracht echter maar weinig verandering aan de financiële situatie waarin het landgoed zich bevond. Om die reden is de Gravin er na 1971 toe overgegaan delen van het landgoed te verkopen. De percelen tussen de Heere – en Achterweg werden in laatstgenoemd jaar aan de pachters aldaar over­gedragen. Hetzelfde was het geval met de gronden tussen de Achterweg en Loosterweg: in de jaren 1993-1996 werden ook deze overgedragen aan de pachters.

Het gedeelte van het landgoed dat lag in de Lageveense Polder werd in 1992 en 1993 verkocht aan de stichting Het Zuidhollands Landschap. Een verstandige keus want deze had natuurlijk meer mid­delen ter beschikking voor het onderhoud van een landgoed. Tenslotte werd ook de dienstwoning aan de Loosterweg met bijbehorend over­schot van het Reigersbos op l april 1997 overgedragen aan de bekende makelaar Harry Mens. Het landgoed Wassergeest zoals dat in de vori­ge eeuw door D.P.J. van der Staal was gesticht, was met deze laatste verkoop in verscheidene delen uiteengevallen.

Het huidige landgoed

We mogen het gedeelte van het vroegere landgoed Wassergeest dat lag in de Lageveense polder en dat op 15 december 1992 aan het Zuidhollands Landschap is overgedragen, beschouwen als de huidige opvolger van het 19de eeuwse landgoed. Zoals we reeds gezien hebben, is de Lageveense Polder eigenlijk niets anders dan een voormalige strandvlakte. Door deze relatief lage ligging is het vanouds een dras­sig terrein, waar dus oorspronkelijk weiland en daaraan gekoppeld veeteelt overheerste. Later, vanaf omstreeks 1750, is men bepaalde gedeelten gaan bebossen (de zogenaamde Loosterbossen) waardoor een coulissenlandschap ontstond: een landschap waarin stukjes bos en weiland elkaar afwisselen. De functie van deze hakhoutbossen was duidelijk: het hout kon gebruikt worden als boerengeriefhout voor in de kachel, voor het vervaardigen van bezemstelen of het maken van omheiningen. Doordat er maar weinig wegen door de hakhoutbossen lopen en ze voor het publiek niet toegankelijk zijn, zijn deze bossen tegenwoordig belangrijke natuurgebieden. Regelmatig vinden er dan ook excursies plaats en biologische inventarisaties. Ook worden er zo nu en dan onderhoudsdagen georganiseerd. Bij het onderhoud wordt er onder meer naar gestreefd zo hier en daar open plekken te creëren en het omgehakte hout te laten liggen om als schuilplaats te dienen voor allerlei dieren. De resultaten zijn al zeer bevredigend te noemen!

Conclusie

Het zal duidelijk zijn dat Wassergeest gedurende zijn meer dan drie eeuwen durende historie gunstige en minder gunstige periodes heeft gekend. In de gunstige perioden ontwikkelde Wassergeest zich tot een buitenplaats van naam: of doordat er lieden van stand op het buiten­goed woonden of doordat er belangrijke gebeurtenissen plaatsvonden (zoals het planten van de Vrijheidsboom in 1795) of anders door een plotselinge grootschalige expansie zoals in het begin van de 19de eeuw onder D.P. J.van der Staal het geval is geweest.

In de minder voorspoedige perioden zien we dat Wassergeest wat betreft importantie moet inboeten. In de 18de eeuw komt dat doordat de eigenaren – de Van Wassenaer Obdams – waarschijnlijk nauwelijks interesse hadden voor het buitengoed en zich er dus maar zelden ophielden. In de tweede helft van de 19de (na 1852) en in de 20ste eeuw was de oorzaak vooral het ontbreken van een groot buitenverblijf of kasteel. Het huis Wassergeest was namelijk in 1856 gesloopt. Daardoor bestond er ook geen mogelijkheid meer voor een eventuele adellijke familie zich metterwoon op het landgoed te vestigen. (Slot).

 

Het huis van de rentmeester van het buitengoed Wassergeest, op de plaats waarvan nu het landhuis is gebouwd. (Foto: Ton Rouwhorst)

Lisse toen: De bloemistknechts op de barricaden

Rond 1900 werden de arbeiders in de Duin- en Bollenstreek steeds mondiger. De nieuwe arbeidsorganisatie Flora in Hillegom werd in 1900 opgericht. Zij hadden diverse eisen, maar men kwam niet overeen met de werkgevers.


Tekst en foto: Arie in ’t Veld

NIEUWSBLAD Jaargang 1 nummer 3, juli 2002

Aan het begin van de twintigste eeuw, rond 1900 dus, werden de arbeiders in de Duin- en Bollenstreek steeds mondiger. Meer en meer durfde men voor de eigen belangen op te komen. Niet altijd met succes overigens en soms zelfs met een desastreuze afloop, omdat de werkgever zo’n opspelende arbeider nogal eens gewoon op de keien zette. De neutrale arbeidsorganisatie Flora, die in 1900 in Hillegom werd opgericht, mocht al gauw enkele successen boeken. Zo kreeg men het voor elkaar dat men zaterdag niet meer tot ’s avonds zeven uur moest werken, maar tot ’s middags vier uur. Een hele verbetering. Na dit succes vloeide onmiddellijk meer leden toe en al gauw werd ook in Lisse een afdeling opgericht.
Een en ander had tot gevolg dat ook de werkgevers zich gingen aansluiten. De Patroonsvereniging werd opgericht. Dit had tot gevolg dat er meer kansen tot overleg tussen werkgevers en werknemers kwamen. Tot ernstige moeilijkheden kwam het aanvankelijk niet. Maar toen de werknemersorganisatie in 1913 enkele wensen kenbaar maakte, barstte de bom. De arbeiders wilden dat de nor­male arbeidsdag zou zijn van ’s ochtends zes tot ’s avonds zeven uur en in de donkere maanden, waarin men natuurlijk niet om zes uur kon beginnen en men eerder naar huis moest, omdat men niets meer kon zien, wilde men van ‘licht tot donker’ werken. Voor de periode van l november tot l maart vroeg men twee uur en voor de overige maanden twee en een halfuur schafttijd per dag. Bij ziekte zou dertien weken lang min­stens het halve loon doorbetaald moeten worden. Voor overwerk vroeg men een kwartje per uur. Dat was voor de werkgevers alle­maal te veel van het goede. Men bedankte voor de eer. Er zou nog heel wat water door de Rijn stromen voordat men tot elkaar kwam.

Les hier de volgende “Lisse toen”

Het sorteren van de bollen na de oogst

PROBLEMEN MET BRUGGEN IN DE 16E EN 17E EEUW

In Lisse zijn vanaf de 16de eeuw veel bruggen over zandsloten gemaakt in de Heereweg en de Achterweg. Besproken worden De Engelenbrug, De Staalbrug, de Jannetjesbrug, De brug over de Vennesloot in de Achterweg, De Zemelbrug, en de Lisserbrug.

 

door R. J. Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 1 nummer 3, juli 2002

Onderhoud bijzaak door desinteresse in wegtransporten

In Lisse zijn vanaf de 16de eeuw heel wat bruggen gelegd. Dat kwam omdat veel duingronden die Lisse toen rijk was, in die tijd zijn afgegra­ven. Daarvoor werden vaarten gegraven die bijna alle in oost-west rich­ting liepen naar de Haarlemmermeer, via welke het zand naar de ste­den werd getransporteerd voor ophoging van wegen en bouwplaatsen. Daarbij werden de noord-zuid lopende wegen zoals de Heereweg en de Achterweg doorsneden, waardoor er vanaf ongeveer 1550 een belangrijk aantal bruggen in deze wegen moest worden gelegd.

Aanvankelijk waren de bruggen van hout, maar vanaf de 17de eeuw werden ze bijna allemaal vervangen door gemetselde stenen bruggen. Dit vergde minder onderhoud. Dit laatste bleef echter wel noodzakelijk en maar al te dikwijls werd dit vergeten of veronachtzaamd. Daardoor vormden zij obsta­kels voor het verkeer. Dit temeer, omdat vele bruggen hoog lagen met tame­lijk steile op- en afritten. Zij moesten immers doorvaart mogelijk maken voor de zandschuiten en ander watertransport. Dergelijke constructies gaven problemen voor het zware wegtransport, zoals in de 19de eeuw de diligence­diensten van Van Gend en Loos. Vooral met betrekking tot een zestal brug­gen in Lisse zijn over deze problemen in de archieven gegevens bewaard gebleven, namelijk de Engelenbrug, de Wassergeester- of Staalbrug, de Jannetjesbrug , een brug over de Vennesloot (“Santvaert”) in de Achterweg, de Zemelbrug en de Lisserbrug (in 1810 Zandvlieterbrug genoemd).

De Engelenbrug, 1842

Zoals gezegd zijn bijna alle vaarten gegraven voor de afvoer van het afgegra­ven zand van de binnenduinen. Dat is echter niet het geval met het Mallegat, een watergang die in 1589 werd gegraven voor de afvoer van overtollig water uit de Lage Venen. De brug die in de Heereweg over deze “water­lozing” lag, heette de Engelenbrug, vernoemd naar de nabijgelegen buurt­schap De Engel. Wanneer deze brug tot een stenen brug is verbouwd, is niet bekend.

In een rapport van de Ingenieur van Waterstaat uit 1842 lezen we, dat twee rijtuigen elkaar niet konden opmerken “wanneer zij elkander bij de brug tegemoet komen” (omdat hij zo hoog was). Vooral na een reparatie in 1823 was een gevaarlijke situatie ontstaan. Er was toen ter versteviging een houten wegdek aangebracht, waardoor “de beide keermuurtjes (muurtjes langs de op- en afritten) evenredig verlaagd waren, zoodat kort geleden de paarden van eene diligence (…) over deze te lage muurtjes zijn gesprongen, en ware de boom (verbinding tussen wagen en paarden) als toen niet gebrooken, waardoor het rijtuig op de brug bleef staan, dan zouden de gevolgen zeer treurig zijn geweest”.

Zwaertens!

Van Gend en Loos, die deze lijndienst uitvoerde, is natuurlijk gaan klagen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De brug moest “onverwijld” door de gemeente Lisse, die de eigenaar was, worden verlaagd of diende aan het Rijk te worden afgestaan. Burgemeester Van der Berg van Lisse reageer­de verontwaardigd in een brief van 11 maart 1842 : “Die diligences zijn gewoonlijk zoo overdreven zwaar geladen, dat de afgematte paarden de kart onmoogelijk ten eenige hoogte optrekken kunnen”. Hij voegt er aan toe: “Zwaertens! waarvan bij de doorrijding het gehele dorp schud en venstergla­zen rinkelen”. Verder vraagt hij zich af, of het feit dat de paarden over het keermuurtje sprongen, niet aan “een slegte besturing van de rijder te danken is” en of het niet “aan de Directie van den Straatweg zouden bekomen” om de weg op zowel de op- als afrit wat hoger te maken. Op één punt geeft de burgemeester wel toe: hij wil de brug wel aan het Rijk afstaan. Na toestem­ming van het Hoogheemraadschap van Rijnland (die vlot wordt verkregen), vindt de overdracht aan de Rijksoverheid plaats. Nadien zijn geen meldingen van problemen meer bekend.

De Wassergeester- of Staalbrug 1810

Deel van een prent van de tuin van Wassergeest. Op de achtergrond de gemetselde Wassergeesterbrug (later Staalbrug) door B.H.Thier (GA Leiden prentverzameling)

De huidige Staalbrug werd in de 19de eeuw de Wassergeesterbrug genoemd, omdat hij bij de buitenplaats Wassergeest hoorde. In 1594 had Dignum Jansz. de Roo, pachter en later eigenaar van een boerenbedrijf ten zuiden van de landerijen van Dever, een vaart laten graven voor de afzanding van een duingebied tussen de Heereweg en de Achterweg. In de 17de eeuw liet Adriaen van der Laen, eigenaar van Wassergeest, de houten brug vervan­gen door een gemetselde.

In de periode dat D.R J. van der Staal van Piershil eigenaar van Wasser­geest was (begin 19de eeuw), ontstonden er problemen. In oktober 1810, de Franse Tijd, liet namelijk de prefect van Maasland in verband met een even­tueel bezoek van “de Keijzer der Franschen” een onderzoek instellen naar de gesteldheid van bruggen en wegen in zijn gebied. In dit rapport lezen we dat de Wassergeesterbrug een “reparatie behoeft in de kruin” en dat “aan een der hoeken het metzelwerk van het land-Hooft onder de kruin zeer ver­vallen is”. De landmeter van Rijnland voerde een tweede inspectie uit en vond dat het nog wel meeviel: “Alleen heb ik aan de brug van den Wei-Edelen Heer Van der Staal een klein defect gevonden aan de vleugel waarvan het repareren wel tot een volgend jaar uitgesteld zoude kunnen worden”. Rijnland bericht dan ook aan de prefect zich gaan zorgen te maken, maar voegt daaraan toe: “Echter de Eigenaar van deezen brug aangeschreeven te zorgen dat dezelve in een voortdurende bequame staat gehouden wordt”. In 1842 blijkt van een reparatie nog niets, want dan klaagt Van Gend en Loos niet alleen over de Engelenbrug, maar ook over de vervallen staat van de Wassergeesterbrug, die was gebleken “door uitzetting zich in eenen gebrekki-gen staat te bevinden”   Ook voor deze brug gold: “de gebreken ten spoedigsten naar behoeven te herstellen” of anders “zich bereid te verklaren of hij (de eigenaar) genegen mogt zijn (die brug) op billijke voorwaarden aan het Rijk af te staan”. Uiteindelijk koos Van der Staal voor de gemakkelijkste weg: hij stond de brug af en was daarmee verlost van het vervelende onderhoud.

De Jannetjesbrug 1666-1836 (‘Van der Laens Brugge’ of Zandertjesbrug)

Vanaf de 16de eeuw lag deze brug in de Heereweg over de Verlaner Zand-sloot (Vennesloot), die werd gegraven in opdracht van Cornelis van der Laen in 1554 voor het transport van zand afkomstig uit het gebied tussen de Heere­en Achterweg tegenover zijn huis Ter Specke. In 1604 werd deze sloot door­getrokken tot aan het Keukenduin, tegenover de huidige begraafplaats Duin­hof. In 1662 kwam het gebied in handen van Pieter Six en daarmee ook de latere Vennesloot, lopende van de afzanderij in het Keukenduin tot aan de Ringsloot van de Lisserpoelpolder. Six bezat de buitenplaats Grotenhof aan de Achterweg, juist op de plaats waar de Vennesloot deze weg kruist. Ook Six deed slechts weinig of niets aan het onderhoud van de brug “soodanigh dat door het continueel overrijden van de waegens te bedueghen staat dat daer een groot ongeluck soude kunnen gebeuren”. Van der Laen, eigenaar van het naburige Wassergeest, gold als een niet bijster gemakkelijk mens. Hij spande een proces aan over deze zaak, die zelfs reikte tot aan de Hoge Raad, maar “ongedecideerd” bleef hangen. Later is toch nog een akkoord bereikt, want: “onverminderd ende sonder prejudicie vant voorsz. proces is verdrae-gen dat bij den Suppliant seeckere Brugge, genaemt Van der Laens Brugge (…) soude werden gerepareert ende wederom bequam gemaekt”. Kennelijk is de reparatie goed uitgevoerd, want wij lezen niet meer over klachten.

In de 18de eeuw wordt voor het eerst de naam “Jannetjesbrug” gebruikt. Waar deze naam vandaan komt is onbekend: er is geen enkele eigenaar geweest met de naam Jan. Misschien betreft het een verbastering van “zandertjesbrug”.

In de 19de eeuw is ook deze brug eigendom van Van der Staal van Piershil. Deze had de brug eigenlijk alleen gekocht vanwege de daarmee verband houdende afzanding. Overigens had hij er kennelijk geen belangstelling voor, met het bekende gevolg: verwaarlozing en verval. In 1836 krijgt Van der Staal dan ook een brief van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, waarin hij werd verplicht de belangrijke brug direct te herstellen. Het bestek daarvoor diende snel opgestuurd te worden, wat zowaar gebeurde, waarna het binnen een week werd goedgekeurd. “Wordende de requestrant als nu uitgenodigd om aen den opziener des wegs de vereischte kennis te geven, zoo dra met het werk eenen aanvang wordt gemaakt”. Uit het bestek blijkt dat werd gekozen voor een vlakke brug: “In plaetse van een wulf (gemetsel­de boog) zal op dezen brug eenen houten dek worden gelegd”. Aan beide einden van de brug zal men ’s avonds een lantaarn laten branden. Een wel heel wat romantischer beeld dan tegenwoordig!

De brug over de Vennesloot in de Achterweg, 1853

Toen de Vennesloot (Verlaener Zandsloot) werd verlengd tot achter het huis Ter Specke, werd een brug in de Achterweg over deze vaart noodzakelijk. Een en ander moet in de 16de eeuw hebben plaatsgevonden.

In de 19de eeuw hoort deze brug bij het uitgebreide landgoed Wassergeest. In 1853 is het landgoed in handen van Johan Frederik Steengracht, die het echter in huur afstaat aan Carel Anne Adriaan baron van Pallandt. Tegen die tijd was echter de bovenvermelde brug allang in verwaarloosde toestand. Baron Van Pallandt schrijft dan ook in 1853 aan het Hoogheemraadschap van Rijnland dat hij “het hoogst noodig acht den brug aan de Achterweg over de zandsloot van Wassergeest, zoo dra mogelijk te doen repareren”  De zoveelste brug die door nalatigheid van Van der Staal in slechte toestand ver­keerde. En dat voor iemand die in de Franse Tijd als maire (burgemeester) had gefungeerd.

 De Zemelbrug, 1804

De Zemelbrug in 1953. (Coll GA Lisse

Deze brug ontleent zijn naam aan de Zemelpolder, dat zich bevond tussen de Vennesloot en de Eerste Poellaan. De eerste brug op deze plaats werd gelegd in 1623 toen de Ringsloot werd gegraven ten behoeve van de droog­legging van de Lisserpoel.

Na de verwoesting door de overstroming van de Lisserpoel werd hij te laag over het water herbouwd, waardoor de zandschuiten niet meer konden passeren. De hiertegen protesterende Van der Staal werd in het gelijk gesteld, maar moest uiteindelijk zelf voor de kosten voor een verbetering opdraaien.

De Lisserbrug, 1810

Deze brug ligt in het zogenaamde Oosteinde, aan de noordzijde van Lisse en wordt in 1810 ook wel de Zandvlieterbrug genoemd. De vaart die onder deze brug doorliep werd in het begin van de 17de eeuw gegraven door Aert van der Hoogh. Deze kruiste met een bocht naar rechts de Heereweg, waar aldus de latere Lisserbrug werd gelegd. Later kwam deze brug onder het beheer van de buitenplaats Zandvliet en daarna onder dat van het ambachts-bestuur van Lisse. Bij de eerder genoemde inspectie van wegen en bruggen in 1810 werd ook de Zandvlieterbrug in slechte staat bevonden: “aan de brug (…) genaamd De Zandvlieterbrug (…) de metzelwerken zoo aan de Wulf (de overwelving) als aan de Landhoofden op onderscheidene plaatsen zijn uitgevallen en generaal de kalk der voegen uitgeteert, de houte leuningen zeer vervallen en een der vleugels van dezelve geheel is verrot”. Bij een tweede inspectie bleek dat “de zuidelijke hoek van de regtsstandse muur van het zoomerwater (het waterpeil in de zomer) af tot onder tegen de boog zeer ontramponeerd (vervallen) was, zoodat de brug op die plaats geen steun had, maar alleen gehouden werd door het bovenwerk”. Een voor het verkeer zeer gevaarlijke situatie dus. Rijnland meldt hierop aan de prefect van Maasland, dat het ambachtsbestuur van Lisse is aangeschreven met de opdracht de brug zo snel mogelijk te repareren. Het is onbekend wat het effect daarvan was.

De oorzaken

De uit de archieven blijkende klachten en problemen betreffende de bruggen binnen het gebied van Lisse zijn terug te voeren naar twee oorzaken. In de eerste plaats de geringe belangstelling van de igenareivl3eheerders van deze voor het transport te land  Anderzijds nam het wegverkeer vooral in de 19de eeuw sterk toe, zowel in intensiteit als gewicht van vervoerde vrachten en de gewenste snelheid waarmee dit diende te gebeuren (postkoetsen!), wat mede werd gestimuleerd door verbetering van de wegen en de verharding daarvan. Pas toen het beheer en onderhoud van de essentiële bruggen in handen kwam van hogere overheden, verbeterde de situatie afdoende.