Uitgegeven artikelen in pers etc.

DE TREKVAART WAS VROEGER ZEER BELANGRIJK ALS REISVERBINDING

Sporen van vroeger (Lisser Nieuws)                                           10 september 2014

door Nico Groen

Geen fietsen, geen scooters, geen auto’s, geen bussen en geen treinen. Ook geen doorgaande wegen. Eeuwenlang ging het reizen voornamelijk over water, maar het was bijzonder moeilijk om tussen twee steden te reizen. De komst van de trekvaarten en trekschuiten in de gouden eeuw, zo omstreeks 1650, verbeterde de verbindingen tussen steden enorm. Zo ook de trekvaart tussen Haarlem en Leiden. Door de aanleg van deze trekvaart in 1657 ontstond een aaneengesloten verbinding tussen Amsterdam en Rotterdam. Zonder vertragingen konden de passagiers in één dag heen en weer tussen beide steden. Rond 1700 was er zo’n 600 kilometer aan trekvaarten. De trekschuit was weliswaar niet snel maar wel zeer degelijk. Dankzij een zeer strakke dienstregeling was de nieuwe manier van reizen direct een groot succes. In het topjaar 1671 maakten maar liefst gemiddeld ruim 400 passagiers per dag gebruik van de trekvaart tussen Haarlem en Leiden.
De opening van de spoorlijn tussen Haarlem en Leiden in 1842, vrijwel parallel aan de trekvaart, was de doodsteek voor het trekschuitenvoer. Daardoor werd de trekschuit dienstregeling in 1860 opgeheven.
De staten van Holland en West-Friesland gaven op 6 april 1656 toestemming onder voorwaarden voor het graven van een trekvaart tussen Leiden en Haarlem. De vaart werd 28,4 km lang, 15 tot 20 m breed met een minimale diepte van 2 m. het bijbehorend jaagpad werd 6,5 m breed. De noordelijke helft van Haarlem tot Halfweg bij Lisse ging ‘Leidse trekvaart’ heten, de andere helft van Lisse tot Leiden ‘Haarlemmer trekvaart’. Er moesten 425 grondeigenaren afstand doen van hun grond. Op 27 februari 1657 vond in de Doelen in Haarlem de aanbesteding plaats. Op 25 april 1657 werd met het graven begonnen en al een half jaar later, op 1 november 1657 werd de trekvaart opengesteld voor het verkeer. “Een onmoogelyk wonder!” Het graafwerk werd verricht door naar schatting 770 arbeiders die voor het merendeel waren gerecruteerd uit West- Brabant en het oosten van Zeeuws-Vlaanderen..
In Halfweg bij Lisse werd de ‘scheydtpaal’ geplaatst en Huis Halfweg gebouwd voor overleg tussen de commissarissen van Leiden en Haarlem. Ook werd daar een herberg gebouwd, evenals een stal voor het verwisselen van de paarden.
In 200709 was het 350 jaar geleden, dat de trekvaart tussen Leiden en Haarlem in gebruik werd genomen. Ter gelegenheid hiervan werd een indrukwekkend herdenkingsboek , een DVD en een expositie gemaakt, die dat jaar in Lisse in het museum de Zwarte Tulp te bezichtigen was. Het herdenkingsboek en de tentoonstelling heet ’Blauwe ader van de Bollenstreek’. De prachtige expositie bestaat uit maar liefst 18 panelen vol foto’s, kaarten en andere informatie.
Omdat het thema van de Open Monumentendag ‘reizen’ is, laat de Historische Vereniging Oud Lisse de toen gemaakte informatiepanelen zien tijdens de Open Monumentendag op 13 september aanstaande in de Vergulde Zwaan, Havendwarsstraat 4.

Huize Halfweg tussen Haarlem en Leiden.

EEN SCHOOL SLOPEN UIT 1885 MET EEN RIJK VERLEDEN?

Sporen van vroeger (Lisser Nieuws)                                            26 augustus 2014

door Deen Boogerd

Zelfs als Erfgoedvereniging Heemschut deze school kwalificeert als een zeldzame monumentale openbare lagere school uit die tijd. Het gebouw is zeker het behouden waard, maar er is meer! Om te voorkomen dat men na de sloop van het zoveelste pareltje onder de Lissese monumenten gaat beweren daar niets van te hebben geweten gaan we even
terug in de geschiedenis.
Het is 1879, een jonge man uit Kruisdorp (Hoofddorp) heeft zojuist te horen gekregen dat hij
unaniem verkozen is uit vier kandidaten als hulponderwijzer aan de openbare school van Lisse. Die jonge man was Cornelis Johannes Kieviet en heeft hier de fijne kneepjes van het schoolmeestersambt geleerd. Later is hij één van de meest gelezen schrijvers van Nederland geworden. Wie kent niet de boeken over Dik Trom en zijn dorpsgenoten.
Wat heel veel mensen niet weten is dat deze Johannes Kieviet hier zijn vrouw Gezina
Veldhuijzen van Zanten heeft leren kennen. Johannes en Gezina zijn in 1883 te Lisse getrouwd. Hij heeft de nieuwe Openbare school gebouwd zien worden en ongetwijfeld er met meester Visser over gepraat. Hij was vast één van de genodigden om de feestelijke verhuizing bij te wonen, naar de school die nu met sloop bedreigd wordt. Zijn band met Lisse is altijd gebleven. Hier woonde immers zijn schoonfamilie. Twee van zijn boeken “De hut in het Bosch” en “Nog niet te Laat” spelen zich af rond Lisse. Niet alleen de omgeving, maar ook de diverse personen zoals Marinus Veldhuijzen van Zanten zijn schoonvader is herkenbaar
in de figuur van opa Bolland van de Heuvel. De villa “Woudzicht” is ontegenzeggelijk Klein
Veenenburg aan het einde van de Zwartelaan wat uitkeek op het oor hem beschreven “Zandvliet”, toen nog bos. Het is allemaal een groot halfuur gaans van uit het dorp “Bloemenhoven”. U mag één keer raden welk dorp hij hier bedoelt. De titel van één van
zijn boeken zou nu een slogan kunnen zijn, “Nog niet te laat”,
Burgers van Lisse alsook politici,zolang de school er staat is het NOG NIET TE LAAT en
kunnen we nog hopen op een bestuur dat tot inzicht komt. Deze oude stenen hoeven niet
in de grote muil van de vergruizer te verdwijnen. De prachtige oude bomen zijn nog niet toe
aan de groenversnipperaar! Er zijn mensen bezig met alternatieve plannen die zo als het er nu
naar uitziet voor alle partijen een win-win-winst-situatie op zouden kunnen leveren. ‘Burgerparticipatie’ gebruik het en geef uw burgers de tijd. Bewaar toch wat tastbare geschiedenis voor de toekomst. Het is heel goed om deze zeldzame monumentale Openbare
school te behouden, juist hier op deze plek waar de Roomse en de Protestantse kerk elkaar begroeten zo dicht bij het Gemeentehuis. Er is geen plek in Lisse die zo duidelijk alle gezindten herbergt als juist deze plek! Wij van Vereniging Oud Lisse vragen met klem de Lisser bestuurders: kijk nog eens goed naar de weg die u bent ingeslagen voor u onherstelbare schade rijdt, stukje achteruit, misschien? Het is NOG NIET TE LAAT!


09

Johannes Cornelis Kieviet

De hut in het bosch.

Nog niet te laat

MOETEN DE MONUMENTALE LINDEN WIJKEN VOOR DE FACTORIJ?

Sporen van vroeger (Lisser Nieuws)            15 juli 2014

Uit de plannen voor de nieuwbouw , met de quasihistorische naam ‘De Factorij’, blijkt, dat ook de 6 oude monumentale linden zouden moeten verdwijnen. gepleit wordt voor behoud

door Nico Groen

De gemeenteraad van Lisse heeft de nieuwbouwplannen op de plaats van de Openbare Lagere School en de Voorhof goedgekeurd. Niet alleen de monumentale karakteristieke Openbare Lagere School uit 1885 moet verdwijnen, maar ook de eeuwenoude beeldbepalende eik tussen de school en de Voorhof moet het lootje leggen. Verplaatsen schijnt veel te duur te zijn. Bovendien moeten hiervoor al een paar jaar tevoren de wortels rondom de kluit worden los gestoken. De boom heeft dan de tijd om binnen de te verplaatsen kluit, nieuwe wortels te maken, die na het verplanten verder uit moeten lopen om voedingsstoffen en water op te kunnen nemen . Helaas, maar waar geen wil is, is ook geen weg.
Uit de plannen voor de nieuwbouw , met de quasihistorische naam ‘De Factorij’, blijkt, dat ook de 6 oude monumentale linden zouden moeten verdwijnen. In het boek ‘ Wandel- en fietsroutes langs bomen in Lisse’ van de Vereniging Oud Lisse worden deze linden als volgt omschreven ”Tegenover de grote Kerk staat een imposante rij oude linden. Deze zijn heel bepalend voor de sfeer in dit gedeelte van de Heereweg”.
De gemeente Lisse heeft al jarenlang een lijst met monumentale bomen. Hierop staan deze linden prominent vermeld. Wat is de waarde van deze monumentale bomenlijst als zomaar gekapt mag worden? Als particuliere eigenaren een boom van de lijst willen kappen voor nieuwbouw, vindt de gemeente terecht dat er maar om de boom heen gebouwd moet worden. Denk maar aan de huizen aan de Heereweg bij het Velthuyzen van Zantenpark. Een en ander is toch met 2 maten meten? Hopelijk komt de Gemeenteraad of aannemer Horsman en Co nog tot inkeer, wat de bomen en de naam Factorij betreft.
Tenslotte missen wij in dit project ook voorbereidend archeologisch onderzoek.
Dit gedeelte in de historische dorpskern is namelijk een archeologisch waardevol gebied. Bij zo’n gebied is bij bodemingrepen van meer dan 30 cm vroegtijdig archeologisch onderzoek verplicht.

De oude linden bij de groet kerk moeten niet weg! Foto: Nico Groen

VAANDEL VAN RK MIDDENSTANDSVERENIGING SINT JOZEF

In 2011 kwam de Vereniging Oud Lisse in het bezit van het vaandel van de RK. Middenstandsvereniging St. Jozef. Na een intensieve restauratie hangt het vaandel nu bij de vereniging in de Vergulde Zwaan. 1ste Havendwarsstraat 4 Lisse.

Sporen van vroeger (Lisser Nieuws)                                            1 juni 2014

door Koos van der Zwet

In de doelstelling van de Vereniging Oud Lisse wordt onder andere het behoud van het culturele erfgoed in de gemeente genoemd.
Het begrip cultureel erfgoed is breed, het laat zien waar we vandaan komen en scherpt aldus de blik op de toekomst.
Naast onroerende zaken, zoals gebouwen en landschappen, zijn er de onroerende culturele zaken. Daaronder vallen klederdrachten, kunstwerken zoals schilderijen en beeldhouwwerken en nog veel meer.
In deze column gaat het om onroerend cultureel erfgoed.
Tot de jaren zestig paste het in de rooms-Katholieke traditie dat men zich aansloot bij een katholieke organisatie. Nederland was verzuild, ook andere gezindten hadden hun eigen organisaties.
Een RK arbeider werd lid van een RK Vakbond, met de Katholieke Arbeiders Beweging (KAB) als de grote bond, zoals nu de Federatie Nederlandse Vakbeweging. Middenstanders sloten zich aan bij een RK Middendstandsvereniging.
Iedere RK vereniging, corporatie of bond had een eigen beschermheilige.
De landarbeiders bij Sint Deusdedit en voor de metaalbewerkers was Sint Eloy de beschermheilige
In Lisse werd in maart 1912 de RK Middenstandsvereniging Sint Jozef opgericht. De ondertitel van de vereniging was De Hanze.
Sint Jozef werd gezien als een kleine zelfstandige, een middenstander ergo de beschermheilige voor de middenstanders.
Veel verenigingen werden vanuit de parochie opgericht. In Lisse was dat lange tijd alleen de Agathaparochie. Vanuit de parochie werd voor iedere vereniging een geestelijk adviseur aangewezen, die had nogal wat invloed op het beleid van de vereniging had.
Het gaf ook de sterke binding met de kerk aan.
Deze binding kwam tot uiting in de vaandels die door vele verenigingen werden gebruikt. De meeste vaandels stonden in de kerk. In de Agathakerk stonden ze tegen pilaren aan. Bij processies werden de vaandels meegedragen. In Zuid-Nederland zichtbaar buiten de kerk. In Noord-Nederland vooral binnen de kerk.Na de jaren zestig zijn vele vaandels uit de kerk verdwenen. De vraag is: Waar zijn ze gebleven?
In 2011 kwam de Vereniging Oud Lisse in het bezit van het vaandel van de RK. Middenstandsvereniging St. Jozef. Na een intensieve restauratie hangt het vaandel nu bij de vereniging in de Vergulde Zwaan. 1ste Havendwarsstraat 4 Lisse.
De restauratie is uitgevoerd door mevrouw Corrie Swinkels, een groot deskundige op het gebied van borduren en andere textiele vormgevingen.
Over het vaandel is niet veel meer bekend dan wat we uit het opschrift kunnen halen.
Er zijn meer vaandels geweest, niet alleen van RK verenigingen maar ook van anderen, zoals muziekverenigingen.
Deze vaandels behoren tot het culturele erfgoed, ze geven aan hoe men in het verleden was georganiseerd in verenigingen. In het leven van de mens waren verenigingen zeer belangrijk.
Bedenk er was geen televisie, alleen radio, films waren meestal zwart-wit, er was geen computer met internet.
De Vereniging Oud Lisse is benieuwd of er nog vaandels zijn. Het is bekend dat bij een aantal verenigingen de vaandels nog in goede staat zijn en goed bewaard worden, waarvoor alle lof.

Het vaandel

De oprichting van Vereniging Oud Lisse en activiteiten in de eerste jaren

De high liths van de afgelopen 25 jaar worden weergegeven.

door Frits Treffers en Wim Bosch

Dit artikel staat gedeeltelijk op de Nieuwsbrief Jaargang 16 nummer 1 winter 2017

1. Inleiding

Hieronder schrijven we een aantal punten neer die wij nooit vergeten zullen uit de eerste jaren van onze Ver. Oud Lisse. De indeling is als volgt:

  1. Het ontstaan van de Vereniging Oud Lisse
  2. Projecten
    1. Oude bollenvilla’s trachten te beschermen tegen sloop.
    2. Voorgenomen sloop van het monumentale NS station voorkomen.
    3. Behoud van het Driehuizen bollenschuurcomplex door herbestemming
    4. Strijd om behoud van het oudste pand van Lisse, Heereweg 191
    5. De sloop van villa Rozenheim
    6. Sloop villa “Wildlust” Heereweg 14 bij hotel- restaurant “De Nachtegaal”.
    7. Herbouw afgebrande Zemelpoldermolen.
    8. De ondergang van het Bollenlaboratorium in 2004
    9. Hofje van Six blijft bestaan.

a. Het ontstaan van de Vereniging Oud Lisse

Het is alweer meer dan 25 jaar geleden dat de vereniging eigenlijk door toeval is opgericht. Het gebeurde dat de overbuurman van Frits Treffers , Matthieu den Boer op een avond een praatje met hem begon en zijn zorg uitsprak over de geruchten die de ronde deden over de sloop van de mooie villa’s tegenover het huis “Somalo” van Frits Treffers Heereweg 28 (Heereweg Noord) .
Hij stelde toen voor om samen met Frits een vereniging op te zetten om waardevolle panden tegen sloop te beschermen.
Onze gedachte was om nieuwbouw op het achterliggende gebied van de villa’s toe te staan met behoud van de villa’s en oude bomen.

De vereniging werd opgericht en bestond uit 6 bestuursleden:
1. Matthieu den Boer (voorzitter)
2. Els Weening (secretaris)
3. Chris Paardekooper (penningmeester)
4. Ir. Frits Treffers (bouwzaken)
5. Loe Buijze (publiciteit)
6. Ir.Wim Bosch (ruimtelijke ordening)
De openingsvergadering werd op 15 december 1990 gehouden in de Gewoonste Zaak.

b. Projecten1. Oude bollenvilla’s trachten te beschermen tegen sloop.

24-02-1991 Bewuste vernieling om toewijzing als monument en eventuele bezetting van het pand te voorkomen. Zo stond Merenburgh er nog een paar maanden bij.

Het eerste project was het redden tegen sloop van de villa’s: Merenburgh (nr 25), Magnolia (nr 27) , en Buitendorp (29) gelegen aan de Heereweg Noord. Na diverse pogingen via juridische procedures en ondanks de grote aandacht in de pers, is het uiteindelijk helaas toch niet gelukt en is de villa Merenburgh in 1991 toch onverwacht gesloopt en is er na de sloop van ook de andere villa’s uiteindelijk nieuwbouw neergezet. De beeldbepalende bomen werden wel gespaard.

Merenburgh met protestborden tegen het beleid van Harry Smith, alias “Harry de Sloper” toen Weth. ruimtelijke-ordening. Mede door deze sloop is VOL juist in de steigers gezet.

2. Voorgenomen sloop van het monumentale NS station voorkomen.

Het tweede project was het oude NS station te beschermen tegen de voorgenomen sloop van NS. Ook daarvoor werden diverse gesprekken gevoerd, in dit geval met de Nederlandse Spoorwegen.

Uiteindelijk is daar  overeenstemming bereikt. Maar dat vroeg wel om zeer creatieve oplossingen. Door de Vereniging Oud Lisse werd speciaal voor dit doel in 1994 een beheersstichting opgericht, de Stichting Oud Lisse, die zorg kon dragen voor de restauratie en het onderhoud van het station. Stichting Oud Lisse kwam met de NS overeen om het stationscomplex voor een gering bedrag van NS te huren, met de verplichting het pand op eigen kosten te renoveren en te onderhouden.

Station Lisse monument

Als resultaat van het grote renovatie project van het station, waar in het bijzonder Frits Treffers heel veel aan bijgedragen heeft, werd met medewerking van de Gemeente Lisse het pand aangewezen tot Rijksmonument.

Het restauratieproces

Door Stichting Oud Lisse werd een totale renovatie van het oude NS station toegepast, hoofdzakelijk op de begane grond. De bovenbouw werd bij de restauratie voorzien van nieuwe verwarming, maar werd verder zo gelaten. De firma Necon, het oude bureau van Frits Treffers, heeft de noodzakelijke reparatie adviezen gegeven.

Station in ±1905. Detail ingekleurde ansicht . Dit monument is door de inzet van de oprichters van VOL behouden gebleven.

Om inkomsten te verwerven voor de renovatie en onderhoud van het station werd met de gemeente Lisse in 1995 overeenstemming bereikt om het geheel een horecabestemming te geven. De beneden verdieping van het station werd verhuurd aan het restaurant De Verloren Koffer. met behoud van de karakteristieke elementen aan het exterieur en in het interieur. John Nederstigt, de eigenaar van de Verloren Koffer, werd de eerste restauranthouder. De firma Necon, het oude bureau van Frits Treffers, heeft de noodzakelijke reparatie adviezen gegeven

Er was een probleem om een gastoevoer aan te leggen voor het restaurant. Die zou volgens de leverancier onder het spoor moeten worden aangelegd, hetgeen extra kosten met zich mee zou brengen. Via het plaatsen van een gastank naast het parkeerterrein werd dit opgelost.

Geschiedenis station

Het oude stations complex was in opdracht van de toenmalige Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij gebouwd aan het traject Leiden-Haarlem. Het bij de spoorwegovergang staande stationsgebouw is gebouwd naar een ontwerp van de architect D.A.N. Margadant, die elders in het land vergelijkbare stationsgebouwen in een aan de Art Nouveau verwante stijl heeft gebouwd en van ca.1870 tot 1909 bij de H.IJ.S.M. als architect en opzichter werkzaam was. Kenmerkend voor het station in Lisse is de ver doorgevoerde asymmetrie en het afwisselende materiaalgebruik (baksteen, natuursteen en houtwerk).

De lijn Haarlem-Leiden werd in 1842 aangelegd. Landgoedeigenaren kregen het voor elkaar om de lijn op een (voor hun) zo gunstig mogelijke plek aan te leggen. De toenmalige eigenaar van het landgoed Venenburg, ten noorden van Lisse, had bij de HIJSM zelfs een eigen stopplaats bedongen. Het zou vervolgens nog tot 1896 duren voordat de HIJSM eindelijk van deze stopplaats verlost was. Er was dus geen halteplaats vlak bij het dorp. Maar in 1891 werd een halte Delfweg aangelegd bij het Halfweg. De naam werd in 1896 gewijzigd in Lisse (code LIS). Pas in 1904-1905 verrees het stationsgebouw iets ten zuiden van de halte Delfweg.

In het jaar 1904 vindt een rigoureuze aanpassing van de situatie op dit gedeelte van het terrein rond de spoorbaan plaats. Van douarière Van Pallandt-Steengracht van Oostcapelle worden door de Spoorwegen gronden verkregen voor de bouw van een station. Er volgt een omlegging van wegen en sloten. Dit verklaart ook het wat merkwaardige traject van de Stationsweg met de bochten vlak voor de spoorwegovergang.

Het gebouw is voorzien van wachtruimtes der eerste, tweede en derde klasse, een plaatskaartenkantoor met loketten en een bovenwoning voor de stationschef. Het aardige is dat er ook nog heel specifieke details te zien zijn die verwijzen naar de bloembollencultuur. Op de bogen in de hal zijn afbeeldingen te zien van narcissen en tulpen. In een bijgebouwtje was vroeger het toilet. In 1905 werd het station in gebruik genomen. Het oude station Delfweg kreeg weer haar oorspronkelijke bestemming van baanwachterswoning.

Einde spoorwegfunctie

In september 1944 ( de grote spoorwegstaking in de 2e wereldoorlog) werd de halteplaats gesloten. De wachtkamer 3e klasse deed in die tijd nog dienst als noodwoning. Na de oorlog werd de halteplaats uit de dienstregeling geschrapt. Door de grote afstand tussen Lisse en het station werd er te weinig gebruik van gemaakt door reizigers. In 1970 was het ook gedaan met de stopplaats voor het goederenvervoer. Vanaf de jaren 50 van de vorige eeuw stopten er in het voorjaar nog treinen voor bezoekers van de Keukenhof. De stopplaats ‘Lisse-Keukenhof’ was gedurende het bollenseizoen druk bezocht. Het noodperron van station Lisse is voor het laatst (90-er jaren) gebruikt door Lovers Rail om reizigers voor de Keukenhof af te zetten.

Einde bemoeienis met station

Omdat de NS het stationsgebouw wilde verkopen en John Nederstigt en de Stichting Oud Lisse niet ingingen op de aangeboden verkoopprijs van €400.000, heeft op 23 mei 2008 de Stichting Kasteel Keukenhof het station Lisse voor €350.000 gekocht van NS.
Na deze aankoop van het station van NS bleek dat de Stichting Kasteel Keukenhof eigen plannen had met het station. Mede gezien ook het feit dat de Stichting Oud Lisse haar doelstelling (renovatie en onderhoud van het station) had bereikt, heeft de Stichting Oud Lisse besloten de onderhuur aan het restaurant en haar verplichting tot onderhoud van het pand per 1 januari 2011 over te dragen aan de nieuwe eigenaar Stichting Kasteel Keukenhof. In het pand is nu restaurant “het Tussenstation” gevestigd. Gelukkig zijn in het interieur de specifieke details, zoals de tulpen en narcissen in de stenen bogen, nog steeds te bewonderen.

3. Behoud van het Driehuizen bollenschuurcomplex door herbestemming

Het bollenbedrijf was nog volop in bedrijf

Het bollenschuur complex van Driehuizen dat aan de Heereweg Noord staat tussen de villa’s Rutsbo en Somalo is door toedoen van de Ver. Oud Lisse een Rijksmonument geworden. Oorspronkelijk was het de bollenkwekerij het ‘Hollandse Bloembollen Huis’, bestaande uit een BOLLENSCHUUR met aangebouwd KANTOOR. Het ensemble is gebouwd in 1922, in opdracht van de firma Gebr. Driehuizen, naar een ontwerp van de in de bollenstreek bekende architect Leen Tol uit Lisse. Het complex is gebouwd in een stijl die verwant is aan de architectuur van de Nieuwe Haagse School, een strakke variant van de Amsterdamse School. De grote schuur is van het type bollenschuur met vide. Van dit type komen nog enkele in de Bollenstreek voor, maar deze hebben niet meer hun oorspronkelijke functie. Dit kwekerijcomplex is sinds 1981 niet meer als zodanig in gebruik.

Het heeft sindsdien gefungeerd als onderkomen voor antiekhandel van Damme. Projectontwikkelaar Hillgate Properties en Bouwbedrijf Huib Bakker maakten in 2008/2009 in de schuur 27 twee-, drie- en vierkamerwoningen, waarbij de karakteristieke kenmerken van het gebouw behouden bleven. De gigantische bollenschuur is een Rijksmonument. Het was dus van belang dat de oorspronkelijke uitstraling zoveel mogelijk intact zou blijven, terwijl de bollenschuur toch moest worden aangepast aan de moderne wooneisen. Daarom vond nauw overleg plaats met de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). Het schitterend atrium, waar de woningen omheen liggen, is natuurlijk bewaard gebleven. De appartementen konden via een starters subsidie worden gekocht. Het voorste gedeelte van het complex is het voormalige kantoorgedeelte. Ook dit werd omgevormd tot woning. Hier is nog  een glas-in-lood ingevulde lichtkoepel, een vloer met decoratieve betegeling en er zijn nog deels met originele tegels beklede wanden. In april 2013 kreeg het kantoorgedeelte van het complex de erepenning van Vereniging Oud Lisse toegekend. Rondom het complex is nieuwbouw gerealiseerd.

(hierbij illustratie glas-in-lood, tegel, oude ontwerptekening van tol)

4. Strijd om behoud van het oudste pand van Lisse, Heereweg 191

Archeologisch onderzoek 2014. Bij het archeologisch onderzoek na de sloop vond men sporen van prehistorische akkers op dit perceel.

Een andere zaak was het z.g. witte pand op de Heereweg. Onze vereniging heeft in 1999 het vorige college van B&W (in casu wethouder F.W.H.P. Prins destijds verantwoordelijk voor het Monumentenbeleid) er van overtuigd het pand toen beschermwaardigheid te bieden door het op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen. Het college heeft de beschermwaardigheid van het pand echter weer opgeheven t.b.v. nieuwbouw, door het pand in december 2003 weer van de gemeentelijke monumentenlijst af te voeren, gebruik makend van een zeer summier uitgevoerde verkenning door een ingehuurde bouwhistoricus. Een aanbod voor een gratis en grondig bouwhistorisch onderzoek door onze vereniging werd botweg geweigerd. Dit pand, de oudste woning van Lisse uit de 17e eeuw, is indertijd opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MiP). Het was geen Rijksmonument, maar het was wel een zeer bijzonder pand met oude tongewelven uit de 17e eeuw en inwendig voorzien van diverse oude 18e -eeuwse tegels . Zie schilderij van Carl Daudeij hieronder. De Vereniging Oud Lisse en de Bond Heemschut hebben helaas zonder resultaat diverse juridische procedures ondernomen om te trachten dit object te beschermen tegen een geplande sloop. Nu staan daar nieuwe gebouwen gebouwd in een enigszins “oude klassieke stijl”.

5. De sloop van villa Rozenheim

Rond 1995 stonden er twintig panden in Lisse op de nominatie voor de selectie voor aanwijzing als jong rijksmonument. Door de gemeente werden zij geplaatst op de “concept-Indicatieve Lijst”. Deze lijst was de neerslag van een eerste (landelijke) inventarisatie van panden uit de periode 1850 – 1940 die mogelijk in aanmerking zouden komen voor bescherming als jong monument. Van dit initiatief is niet veel terecht gekomen. De definitieve selectie bleef uit en wie de (mogelijke) monumentenstatus hinderlijk vond voor zijn bezit, had zo alle kans om tot sloop over te gaan. Ook villa Rozenheim stond op de lijst en trof dit lot. Het pand werd na enkele jaren leegstand en verloedering plotseling en onverwacht rond de jaarwisseling van 1996/1997gesloopt.
Villa Rozenheim (Heereweg 276) werd in 1881 gebouwd. In 1887 wordt een nieuwe bollenschuur van 3 verdiepingen gebouwd. In 1906 wordt het geheel gekocht door Frederik Franciscus Bernardus de Meulder van het sinds 1898 bestaande bollenexportbedrijf Fred. De Meulder. Oude catalogi van de firma vermelden als adressering Fred. de Meulder Rozenheim nurseries Lisse. Na zijn overlijden blijft het pand tot 1976 in eigendom van zijn weduwe A.W.A. de Meulder-Takkenberg. Na de sloop van de villa verrees op deze plek het ”glazen huis” van architect Wiel Arets.

6. Sloop villa “Wildlust” Heereweg 14 bij hotel- restaurant “De Nachtegaal”

 

T.b.v. de aanleg van een rotonde op de hoek Zwarte Laan/Heereweg/Meer en Duin, wilde de provincie ZH de villa “Wildlust” slopen. Het was een karakteristiek pand en de plek had een heel oude historie (zie hieronder). Hoewel dit pand, zowel door de Monumentencommissie en ook door de VOL bouwkundige werkgroep als Gemeentelijk monument werd gewaardeerd, wilde het College zich om politieke redenen helaas bij de provincie niet inzetten voor het behoud van deze historische villa en werd de villa in 2008 niet in de lijst Gemeentelijke monumenten opgenomen.
De eigenares mevr. De Regt (toen 86 jaar) wilde in 2007 niet weg en daarom is de provincie een onteigeningsprocedure gestart. In eerste instantie werd geprobeerd dit pand op de lijst van beschermde gemeentelijke monumenten te zetten, maar Provincie en ook Gemeente Lisse wilden niet meewerken en ook is uiteindelijk de eigenares met de aanwijzingsprocedure tot Gemeentelijk monument gestopt.

In maart 2009 werd de villa met instemming van de Gemeente Lisse door de Provincie ZH gesloopt i.v.m. de aanleg van de rotonde, ondanks de herhaalde inzet van de Ver. Oud Lisse voor het behoud van dit monumentale pand. Ook het Cuypers genootschap werd door de Gemeente niet ontvankelijk verklaard in haar bezwaar (geen belanghebbende).Deze riet­gedekte Bollenvilla “Wildlust”, gebouwd omstreeks 1923, was gaaf en representatief voor de regio­nale geschiedenis van de bloembollenteelt en karakteristiek vanwege de situ­ering (gelegen aan doorgangsweg en omgeven door tuin met bomen en achter­land).

De provincie had in het kader van het Monumenten Selectie Project ten behoeve van aanwijzing als rijksmonu­ment, de villa bij gebrek aan voldoende waarden niet geselecteerd.
De Provinciale Adviescommissie Monumenten had eerder in 2004 in het kader van de aanleg van de onderhavige rotonde, het cultuurhistorisch belang van de villa met tuin getoetst aan de hand van de toetsings- en selectiecriteria voor aanwijzing als provinciaal monument. Geconcludeerd werd dat het niet aan deze criteria voldeed.

Oorspronkelijk waren er achtereenvolgend 3 verschillende huizen die de naam Wildlust droegen. De gesloopte villa was het derde huis met die naam.

In de 18e eeuw bestond Wildlust nog niet. Toen stond daar een boerderijachtig pand

De buitenplaats “Wildlust” was rond 1800 gebouwd en is op 2 augustus 1814 gekocht door “de Heer Casparus Henricus Wolff , chirurgijn en apothecar” te Lisse. (zie ‘t Roemwaard Lisse door A.M. Hulkenberg , blz. 61). Op 30 jan. 1819 koopt de heer Jacob Coenraad Temminck, een verdienstelijk dierkundige en later directeur van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden, van de eigenaar Casparus Henricus Wolff, de buitenplaats Wildlust voor 1000 Gulden.

De heer Temminck trouwt met de dochter van Marinus Smissaert, die in die tijd eigenaar was van Veenenburg. De heer Temminck overlijdt op 30 januari 1859 op 79 jarige leeftijd, en zijn weduwe blijft op Wildlust wonen tot haar dood in 1865. Haar tweede zoon Marinus Temminck, naar wie de boerderij Oud-Zandvliet later “Marinus” werd genoemd, verhuurt Wildlust aan Baron Snouckaert van Schauburg.

Marinus Temminck heeft het oude Wildlust gesloopt en vervangen door het landhuis Wildlust. Omstreeks 1890 verkoopt Marinus Temminck, het landhuis Wildlust aan de Graaf van Lynden (Meneer Jan), gehuwd met Gravin van Palland die later Keukenhof erft . Zij wonen er tot 1923, dan gaan ze naar Keukenhof. Cornelis Marinus Grullemans woont sinds 1900 tegenover Wildlust op de Heereweg 19, met bollenland erachter. In 1905 huurt Grullemans grote stukken land van de Graaf en in 1923 koopt de heer Grullemans het landhuis Wildlust en breekt het verwaarloosde huis tot de grond toe af. Hij maakt bollenland van het vroegere landgoed Wildlust.

Zijn zoon Karel (Cees) trouwde met Annie Speelman op 12 Mei 1925. Vader Grul laat op de hoek van het land van Grullemans een huis bouwen voor het stel: “Villa Wildlust”.

7. Herbouw afgebrande Zemelpoldermolen
1ste Poellaan 65 - Poldermolen van de Zemelpolder

De zemelpoldermolen na de herbouw

Op 4 november 1999 werd door jongeren de Zemelpoldermolen in brand gestoken. Zie foto’s hieronder.

Met de melding van de vermoedelijke namen van deze vandalen heeft de Gemeente Lisse helaas niets gedaan.
Deze molen was oorspronkelijk een Rijksmonument. Een werkgroep o.l.v. buurtbewoner Hans Kok en Piet Balkenende heeft er samen met de Ver.Oud Lisse voor gezorgd dat de molen weer helemaal werd hersteld. De gemeente Lisse heeft een groot deel van deze kosten op zich genomen. Via allerlei inzamelacties heeft de werkgroep een substantieel deel aan de kosten kunnen bijdragen. Toch kreeg de molen door de vele vernieuwingen die in de molen zijn uitgevoerd niet meer de Rijksmonumenten status. De molen is wel een gemeentelijk monument.

8 Uitreiking van de penning

Naast het pogen om waardevolle panden van de sloop te redden werd ook ingezet op het waarderen
van initiatieven om waardevolle panden te behouden en verantwoord de restaureren. Het is een goed gebruik jaarlijks een pand te waarderen met een penning. Eerst hadden we penningen van de vereniging Hendrick de Keyser, de bekende Amsterdamse stadsarchitect , o.a. van de Westerkerk. Sinds 1992 reikt “Oud Lisse” penningen uit en zijn diverse panden door de vereniging geëerd.

De VOL erepenningen worden inmiddels al jaren gemaakt door Frans en Truus van der Veld.

Hoe kwam nu zo’n uitreiking tot stand. In de krant van april 1994 staat een artikel met in de kop Kanaalstraat 117, een sieraad in Lisse. De vereniging heeft dan net afspraken gemaakt voor de restauratie van het station. Dat is niet het enige aandachtspunt. Om de krant de citeren: “Uiteraard kijken de leden regelmatig rond in het dorp. Hun aandacht werd getroffen door een fraai gerestaureerd pand aan de Kanaalstraat 117”. Dat het pand opviel was niet verwonderlijk. Renate de Zwart, haar toenmalige partner en familie hebben maar liefst anderhalf jaar geklust. Een initiatief om met de penning van de vereniging te waarderen. Het pand dateert uit 1902. Bij de verkoop werd gesteld “verkeert nog in de oorspronkelijke staat”. Of dat als aanbeveling bedoeld was blijft de vraag, maar de kopers zagen een uitdagende klus voor zich. Helemaal oorspronkelijk was het huis ook niet, het oorspronkelijke aanzicht was niet helemaal terug te halen. De voorgevel bleef de oude indeling behouden.

Renate de Zwart, hoeveel stenen nog te gaan?

Wanneer je nu naar de woning kijkt heb je geen idee wat een gigantisch project het indertijd was om die voorgevel dat oorspronkelijke uiterlijk te laten behouden. De hele gevel werd eerst afgebroken. De oorspronkelijke stenen werden afgebikt waarna de voorgevel weer opgemetseld kon worden. In de afbraakperiode werd een briefje bezorgd met de vraag: “In de gevel van dit huis is een tegel geplaatst met de tekst ‘de eerste steen is gelegd door Marijtje van Houten….als u geen prijs stelt op de steen zou ik hem graag hebben omdat Marijtje van Houten mijn moeder was ”.

Renate de Zwart op de steiger tegen Kanaalstraat 117

Spijtig voor de dochter, maar de steen zit nog in de gevel. De dochter van Marijtje heeft een briefje gehad dat de steen netjes opgeknapt zou worden. In de hoop dat ze er nog vaak langs zou lopen en de steen dan zou kunnen zien. Dat kunnen we nu nog steeds. De steen zit naast de voordeur. Die gevel was maar een deel van de enorme restauratieklus die heel veel vrije uren en vakantiedagen heeft gekost. Het huis ziet ver perfect uit en is een voorbeeld van een pand dat gelukkig door enthousiaste mensen behouden is gebleven en op die manier onze plaatselijke geschiedenis levend houdt. En heerlijk wonen midden in het dorp. Op onze jaarvergadering zal opnieuw een initiatief voor een stijlvolle restauratie beloond worden met een penning!

8. De ondergang van het Bollenlaboratorium in 2004

Zie artikel van Guus Maas Geesteranus in die periode secretaris van de Vereniging Oud Lisse.

9. Hofje van Six blijft bestaan

Het hofje in oude tijden

Er is vanaf 2001 al heel wat te doen geweest over het Hofje van Six, genoemd naar de in 1741 door Jonkheer Pieter Six aan de diaconie geschonken fundatie voor de armen.

De panden van het “Hofje van Six”, inclusief het oorspronkelijk bij het hofje behorende sigarenmagazijn “Juliaantje” (Kanaalstraat 44), waren in 2001 aangewezen als gemeentelijk monument. Tegen dit besluit heeft de diaconie zich toen niet verweerd en ook geen beroep ingediend.
Wel heeft de eigenaar van Kanaalstraat 44 zich toen verweerd waarop de rechtbank in 2003 uitsprak dat de monumenten aanwijzingsprocedure door de gemeente niet correct was uitgevoerd , waardoor het pand op verzoek van de projectontwikkelaar in 2006 gesloopt werd en door een hoog pand (winkel met een appartement erboven) werd vervangen. De sloop van de resterende woningen van het hofje om de nieuwbouwplannen van de diaconie te realiseren dreigde toen ook.

 

De Vereniging Oud Lisse protesteerde en Mien Dol, die nog de enige bewoonster is van een van de 5 resterende hofjeswoningen van het Hofje van Six, (Kanaalstraat 34), verzamelde 500 protest handtekeningen! Maar de rechter bepaalde in 2010 dat het hofje door de bouw van het hoge pand er naast, niet meer monumentwaardig was en gesloopt mocht worden. De gemeente Lisse moest toen alsnog een sloopvergunning voor de hofjeswoningen afgeven aan de diaconie. De onderhandelingen van de diaconie met de gegadigden voor het hofje met de sloopvergunning verliepen echter moeizaam doordat door de economische crisis de een na de andere projectontwikkelaar afhaakte. Omdat de biedingen steeds lager werden hakte de diaconie de knoop in 2016 door om de bestaande hofjes woningen met het verkoopbedrag van Mien Dols pand grondig op te knappen omdat er genoeg belangstelling is voor de 4 hofjeswoningen. Mien Dol kon haar geluk niet op: “Ik ben de gelukkigste vrouw van Lisse” . Ook al zou ze na haar aanhoudende strijd tegen de sloop van het hofje niet meer in haar pand mogen wonen, dan nog is ze voor Lisse heel blij dat het karakteristieke Hofje van Six nu blijft behouden. Daar heeft Mien samen met de Ver. Oud Lisse jaren voor geknokt!

Terug naar info Over de VOL

De geschiedenis van de boerderij De Phoenix te Lisse.

De relatie met de buitenplaatsen Wassergeest en de Grotenhof (Knappenhof) in Lisse en de bewoners van de boerderij.

Door G. Schrama

Een samenvatting staat in het Nieuwsblad Jaargang 14 nummer 1, januari 2015

Inleiding

Tijdens mijn stamboomonderzoek kwam ik een roman tegen genaamd ”In de schaduw der molenwieken, een Lisser familieroman uit de Patriottentijd (1774-1796)” door Joh. Dekker. Ter afwisseling van het jarenlang zoeken in archieven, Internet, literatuur e.d. heb ik dit boek gelezen. Maar zelfs in dit boek kwam ik een Schrama tegen en wel Karel Schrama. De auteur omschrijft in zijn boek Karel als volgt : “Hij was de kromme, maar olijke pachter van de grote boerderij genaamd ”de Phoenix” welke beschut gelegen was tussen de uitlopers van het Reigersbos aan de (oude) Es(ch)laan.” In eerste instantie kon ik nergens iets vinden over een Karel die boer was op De Phoenix in de Patriottentijd (1774-1796). Ik had wel een Karel in mijn stamboom, maar die was geboren in 1799, na de Patriottentijd. Ik ga ervan uit dat het over dezelfde Karel ging en het “een dichterlijke vrijheid” was van Joh. Dekker in zijn boek. Ook kwam er iets totaal onverwachts “boven water”. Verderop in deze publicatie is dat te lezen in de paragraaf “De opvolgers van Karel als pachter van De Phoenix (1876-1892)”

Algemeen

schilderij uit 1942 van de boerderij van familie de Wit, boerderij ‘de Phoenix’

In deze publicatie wordt de geschiedenis van de boerderij De Phoenix gevolgd middels de eigenaren van de boerderij, die meestal niet zelf op de boerderij woonden, en middels hun pachters met als belangrijkste pachter uiteraard Karel Schrama. De eigenaren van de buitenplaats Grotenhof (tot circa 1765 Knappenhof genaamd) en van de buitenplaats Wassergeest waren in de loop der eeuwen tot 1959 vaak ook eigenaar van de boerderij De Phoenix.
Op de eerste regel van de hierna volgende hoofdstukken staat tussen haakjes de periode waarop het hoofdstuk betrekking heeft.
Jonkheer Adriaen van der Laen / Adriaen Maertensz. Block (1630-1662)
Het begon met Jonkheer Adriaen van der Laen, hij kwam uit een Haarlems geslacht, was stadhouder 1) der lenen van Dever en rentmeester van Rijnland. De Jonkheer koopt in 1630 van Jacob van Bouxtel een duinmeierswoning 2) gelegen aan de rand van het Keukenduin tussen de huidige Es(sen)laan 3) en de Spekkelaan 4). Deze duinmeierswoning werd later De Phoenix genoemd.

Wassergeest

Ligging van vaarten, wegen, huizen en sloten die deel hebben uitgemaakt van het Wassergeest-bezit, getekend door Th.J.M. Pex. Bron : boek Wassergeest te Lisse, R.J. Pex

Wassergeest 1850

Deze woning werd toen (in 1630) bewoond door Dirk Gerritsz de Monninck. Voor die tijd woonde er in 1603 de duinmeier Jan Gerritsz de Monninck, zij waren waarschijnlijk broers. Van der Laen geraakte echter in financiële moeilijkheden en in 1644 werd zijn zwager Adriaen Maertensz. Block eigenaar van de duinmeierswoning. Block was niet van adel, maar had geluk gehad “op zee”. Hij had zich zo een belangrijke positie verworven, was eigenaar van het Huis Ter Specke en stichter van de buitenplaats Keukenhof. Adriaen van der Laen was in 1660 de stichter van de buitenplaats Wassergeest. De nieuw gebouwde woning op de buitenplaats zag er uit als een herenboerderij. Blijkbaar verwisselen beide heren weer qua eigenaarschap van de duinmeierswoning want van der Laen was in 1662 weer verkoper van de duinmeierswoning. De verwisseling van eigenaar is (nog) niet onderbouwd door gegevens uit bronnen, maar is gebaseerd op de hierna volgende verkoop aan Pieter Six.
Pieter Six / Pieter Six Pietersz. / Pieter Six Pietersz. Jr. (1662-1763)
Pieter Six erfde in 1654 de Lissese goederen (waaronder Knappenhof) van zijn moeder Anna Wijmer en heeft het bezit aanzienlijk uitgebreid. Hij slaat in 1662 een grote slag en koopt onder andere van Adriaen van der Laen de duinmeierswoning aan de rand van het Keukenduin. Dit was het begin van drie generaties Six als eigenaar van de buitenplaats Knappenhof en de duinmeierswoning. Achtereenvolgens waren dat :
Pieter Six van 1662 tot zijn overlijden in 1680 en daarna zijn weduwe tot haar dood in 1689
hun zoon Pieter Six Pietersz. van 1689 tot zijn dood in 1703
Pieter Six Pietersz. Jr. was in 1703 nog minderjarig, maar in 1712 nam hij de erfenis dankbaar in ontvangst. Hij trouwde in 1716 met Geertruid van der Lijn, hij overleed in 1755 en zijn weduwe in 1763.

 

De buitenplaats Knappenhof.
Bron : het boek “Rhynlands fraaiste gezichten” door Abraham Rademaker, uitgegeven in 1732, maar gebaseerd op oudere prenten o.a. van 1630.

Pieter Six Pietersz. Jr. heeft diverse hoge posten bekleed zoals schepen en burgemeester van Amsterdam, kapitein der Burgerij, Commissaris van de Artillerie en Fortificatie, ambachtsheer van Amsterdam, Sloten en Sloterdijk, bewindhebber van de VOC, heemraad, schepen en hoofdingeland 5) van de Watersgraafmeer.
Achtereenvolgens waren de volgende personen van 1693 tot 1730 bewoners van de duinmeierswoning : Floris Cornelisz. de Vlieger, Engel Jansz. Koster en Crijs Arisz. van Breedloosbergen (of Brelofsbergen).
Floris Cornelisz. de Vlieger was vanaf 1693 de pachter en van beroep was hij duinmeier. In die functie moest hij het Keukenduin, voor zover dat in handen was van de heer Six, beheren. En daar hoorde uiteraard bij dat hij regelmatig de nodige konijnen op de Knappenhof moest bezorgen. Maar Floris zal zelf ook wel van dat kostelijke wild genoten hebben. Floris huurde ook loosters 6) ter grootte van circa vijf morgen. Hij verbouwde dus ook een en ander of had misschien koeien. Na onenigheid met de Heer Six over het betalen van de huur is Floris in 1697 vertrokken.
Floris werd opgevolgd door Engel Jansz. Koster, die in 1698 alweer was vertrokken, naar Haarlem.
Van 1698 tot circa 1730 was Crijs Arisz. Van Breedloosbergen de pachter. Hij moest vanaf 1699 tien jaar lang 330 gulden per jaar betalen voor de huur van een stuk Keukenduin en de duinmeierswoning.
Vrouwe Geertruid van der Lijn / Cornelis Jacob van der Lijn en zijn zuster Anna Maria (1763-1784)
Vrouwe Geertruid van der Lijn , de weduwe van Pieter Six Pietersz. Jr, was een tante van Cornelis Jacob van der Lijn en zijn zuster Anna Maria. Na het overlijden van tante Geertruid erfde in 1765 Cornelis Jacob onder andere het huis Knappenhof en Anna Maria onder andere de duinmeierswoning. In 1764 werd de buitenplaats nog “Knappenhoeff” genoemd maar in 1765 wordt het buiten van Cornelis Jacob de naam “Grootenhoff” toegedicht. In 1776 is Anna Maria van der Lijn overleden en komt haar bezit, conform het testament van Vrouwe Geertruid Six – van der Lijn, in handen van haar broer Cornelis Jacob. Door schulden moest Cornelis Jacob van der Lijn in 1782 Grotenhof verkopen en in 1784 de duinmeierswoning.
Cornelis Jacob was een zoon van een belangrijk ambtenaar in Alkmaar en als kind vallen hem al ereambten ten deel. Hij was kerkmeester van de Nieuwe kerk, later regent van het Burgerweeshuis, koopman, assuradeur en Kapitein van de Amsterdamse Burgerij. Meer informatie over het geslacht van der Lijn is te vinden op de site van de gemeente Alkmaar.

Appolonius Jan Cornelis Lampsins (1784-1796)
In 1784 kocht Appolonius Jan Cornelis Lampsins de duinmeierswoning met de bijbehorende 26 morgen grond. Hij was zowel eigenaar van de buitenplaats Grotenhof (1782) als van de buitenplaats Wassergeest (1783). Gerrit Pietersz. Langeveld was in 1784 en ook nog in 1786 de pachter van de duinmeierswoning. De naam De Phoenix komen we voor het eerst tegen in 1789 als de boerderij door Appolonius Jan Cornelis Lampsins te koop wordt aangeboden. In een advertentie in de Amsterdamsche Courant van 2 mei 1789 staat “Een capitale BOERENGEBRUIKER, genaamd DE PHOENIX (…)”. In de jaren daarna leest men ook wel eens “De Phenix” of “De Phaenix”. “Phoenix” betekent zoveel als “uit de as herrezen”. Blijkbaar is de boerderij, ergens tussen 1786 en 1789, afgebrand en daarna weer opgebouwd. De boerderij is later nog een keer afgebrand toen Karel Schrama de pachter was.
Appolonius Jan Cornelis Lampsins moest, wegens schulden, in 1790 zowel Grotenhof als Wassergeest verkopen. In de verkoop van Grotenhof is begrepen ‘Een kapitale BOERENBRUIKER (pachthoeve), genaamd DE PHOENIX, met deszelfs Huismans Wooninge, Stallinge, Schuur, Bergen, etc’.! De Grotenhof wordt echter zonder De Phoenix verkocht. De Phoenix blijft in het bezit van Lampsins tot hij het in 1796 verkoopt aan het tweetal Willem Walman en Cornelis Heemskerk, beide afkomstig uit de Vogelenzang. 7)
Appolonius Jan Cornelis Lampsins was kerkmeester van de Oosterkerk, Kapitein van de Burgerij, Bewindhebber van de West-Indische Compagnie, directeur van de kolonie Suriname en lid van de Raad van de Vroedschap van Amsterdam. Daarna was hij Baljuw van Vlissingen.
Willem Walman en Cornelis Heemskerk / zijn zoon Cornelis (1796-1805)
In 1800 en 1801 staat het tweetal hun aandeel in De Phoenix af aan Cornelis Heemskerk junior, de zoon van Cornelis Heemskerk. 8) In het begin gaat het heel goed met het boerenbedrijf van Cornelis Jr., maar op 18 juli 1805 is hij genoodzaakt zijn gehele bezit af te staan aan Daniel Pompejus Johannes van der Staal van Piershil.

Daniel Pompejus Johannes (D.P.J.) van der Staal van Piershil en zijn zoon Guillaume Charles (1805-1852)
D.P.J. van der Staal van Piershil was sinds 1804 eigenaar van Wassergeest en toen hij in 1805 het boerenbedrijf kocht, wordt dat omschreven als “De Huismanswooninge genaemt de Phoenix met desselvs bargen, Schuuren, Zomerhuis, Stalling voor dertig à veertig Koebeesten, Kaarnhuys, Item Erven, Boomgaard met en benevens de nombre van vijff en Twintig Morgen zoo weij, hooy, als teelland”. 9)
Daar Heemskerk junior van D.P.J. van der Staal van Piershil de garantie wilde hebben dat hij op De Phoenix kon blijven wonen is er tegelijk met de verkoop op 18 juli 1805 een uurcontract afgesloten met een huurprijs van 1100 gulden per jaar. 10) In de lijst van de personele quotisatie uit 1808 11) 12) komen we de naam van boer Heemskerk nog tegen evenals in het volkstellingsregister uit 1809. 13) In 1812 blijkt hij echter vertrokken te zijn en in 1814 treffen we hier een zekere Pieter Dirkse Langeveld als pachter aan. 14)
Op 20 april 1839 heeft D.P.J. van der Staal van Piershil de boerderij De Phoenix en omliggende landerijen (in totaal zo’n 25 morgen) overgedragen aan zijn zoon Guillaume Charles. Het geheel wordt in de acte, opgesteld door de Lissese notaris Jan Gerard Cramers, omschreven als “Den Bouwmanswooning genaamd De Phoenix met verdere getimmertens, Erven, Tuyn, Boomgaard en eenig boschhakhout (…) met alle na te melden partijen lands”. 15)

 

In augustus 1852 heeft Guillaume de latere Vennesloot er nog bijgekregen. Deze strekte zich uit vanaf boerderij De Phoenix , onder de Jannetjesbrug door, tot in de Ringsloot van de Lisserpoelpolder. Hij kreeg deze sloot erbij daar de bewoners van De Phoenix hiervan altijd gebruik hadden gemaakt “volgens vroegere Titels en bescheiden”. 16) Hier heeft Karel ook vast wel gebruik van gemaakt voor transport van zijn produkten en / of voor het ophalen van hooi als hij grond had in de Lisserpoelpolder.
D.P.J. van der Staal van Piershil moest wegens schulden zijn deel van het landgoed Wassergeest op 16 september 1852 verkopen. 17) Ook het aandeel in het landgoed van Guillaume Charles, zijn zoon, werd verkocht. Het omvatte onder andere de “Bouwmanswoning genaamd De Phoenix”. Karel Schrama kocht toen een perceel land dat niet nabij het huis Wassergeest lag. Dit zou heel goed land in de Lisserpoelpolder geweest kunnen zijn.
Van der Staal sr. was ambachtsheer, hoogheemraad 18) van het Hoogheemraadschap van Rijnland en burgemeester van Lisse. Daniel Pompejus Johannes van der Staal erfde de heerlijkheid van Piershil en noemde zich hierna Van der Staal van Piershil. Meer informatie over de famiie van der Staal van Piershil is te vinden op de site gahetna.nl (van het Nationaal Archief) onder toegang 3.20.54.

Karel Schrama (1824-1876)

Boerderij De Phoenix vanuit het zuidoosten gezien (Achterweg-zijde), schilderij door W. Schouten 1942, collectie P. de Wit, fotograaf F. v.d. Veen

In de eerste decennia van de 19e eeuw blijkt het met de boerenstand op De Phoenix niet zo voorspoedig te gaan. Er was een hele reeks van pachters geweest die steeds gedurende korte tijd het hoofd boven water hadden weten te houden. Karel Schrama 19) was vanaf 1824 pachtboer op De Phoenix en het zou hem beter vergaan. 20) Gedurende enige tijd liep het boerenbedrijf van Karel en zijn vrouw Marytje Riggel zeer voorspoedig totdat de gehele boerderij in 1830 in de as werd gelegd. In de memoires die Johannes Rotteveel, boer bij Dever, tussen 1830 en 1878 heeft opgetekend, lezen we dat op “den 6 september” van eerstgenoemd jaar ” (1830) de wooning van de Heer van der Staal, bewoond door Karel Schrama, (is) verbrand door het broeien van het hooi “. 21) In een kroniek opgesteld door Cornelis van der Zaal, de zeer bekende Lisser timmerman en molenmaker, schrijft hij dat in de nacht van 11 op 12 september 1830 het woonhuis en de stal van de boerderij De Venne, waar Carel Schrama woonde, in volle vlam stond. Opvallend is dat de boerderij niet De Phoenix maar De Venne genoemd werd. Een verklaring hiervoor kan zijn dat er een sloot genaamd de “Vennesloot” vanaf de Phoenix in de richting van de Haarlemmermeer liep. Ook is opvallend dat in de memoires van Rotteveel een andere datum van de brand genoemd wordt dan in de kroniek van Van der Zaal. Na opdracht van de heer Van der Staal senior is door de heer van der Zaal binnen 10 weken de schade aan de boerderij hersteld en kon boer Schrama zijn boerenbedrijf hervatten. 22) In de jaren 1844 tot 1867 kwamen er uitbraken van veepest voor en boer Karel deed dan ook diverse malen aangifte van gestorven vee. 23) Onder andere kwam Karel in 1849 op een dag melding maken van liefst vijftien koeien die bij hem aan longziekte waren overleden. De schade was echter niet van dien aard dat hij zijn boerenbedrijf moest beëindigen en Karel heeft zichzelf redelijk door deze moeilijke periode heen kunnen slepen. In ieder geval heeft hij tot zijn dood (in 1876) op De Phoenix het boerenbedrijf uitgeoefend. 24) 25)

Jonkheer Nicolaas Johan Steengracht (1852-1899)
Nieuwe eigenaar van Wassergeest en De Phoenix werd op 16 september 1852 de Jonkheer Nicolaas Johan Steengracht als curator van zijn (geestelijk gestoorde) broer Johan Frederik. Bij de verkoop werd bepaald dat bij de gronden van de tuinmanswoning “ten behoeve van de bouwmanswooningen de Hoogewerf en De Phoenix (….) voor den duur van den tegenwoordigen verhuring (wordt) voorbehouden een overpad ten dienste van melkers”. 26) Nicolaas Johan en zijn broer Johan Frederik kwamen uit een heel rijke Zeeuwse “regenten-familie”.

Hun vader had in 1809 Keukenhof gekocht. Nicolaas Johan kocht Wassergeest kennelijk niet voor zijn broer. Het werd namelijk in 1853 verhuurd aan Carel Anne Adriaan baron van Pallandt gehuwd met Jonkvrouw Cecilia Maria Steengracht (zuster van beide broers en eigenaresse van Keukenhof). Toen echter Jonkheer Johan Frederik Steengracht in 1862 overleed, kreeg de jonkvrouw in 1863 ook Wassergeest in eigendom toebedeeld. De Jonkvrouw was de laatste van de vier eigenaren van de Phoenix waar Karel als pachter mee te maken had. Eerst had hij te maken met vader en zoon van der Staal van Piershil en daarna met broer en zus Steengracht.

De opvolgers van Karel als pachter van De Phoenix (1876-1892)
Karel Schrama is overleden op 7 mei 1876. 27) Zijn vrouw was al eerder overleden in1871.
Op 23 mei 1876 heeft notaris van Stockum uit Lisse zich naar “het huis gemerkt met nr. 71” (De Phoenix) begeven om een inventaris op te maken van de door Karel nagelaten roerende goederen. 28) “In den Paardenstal” bevindt zich wat stro, paardentuigen en gereedschap niet veel. “In de Wagenloods” twee wagens, en een tilbury, naast nog “een partij aardappelen”, tonnen, een ladder etc. In een andere wagenloods is nog een “kapwagen” aanwezig. Verder is er nog een schuur met zolder, waarin zich een wagen bevindt, kruiwagens, turf en een rattenval. Zelfs in de “Barg” (hooiberg) bevindt zich nog een en ander. Er is ook een afzonderlijk karnhuis, alsmede een zomerhuis, waarin de boer ’s zomers met zijn gezin trok. In de boerenwoning zelf bevond zich ook de kelder, waarin zich nog voorraden melk, boter en room bevonden. Troffen we op Grotenhof in de 18e eeuw nog ledikanten aan voor de welgestelde heren en dames, Karel en zijn gezin moesten het doen met bedsteden “met stroozakken”. Op de zolder bevinden zich onder meer turfmanden, “een partij rogge en gerst”, een muizenval, een partijtje “stamboonen”, een “gemakje” (verplaatsbaar toilet), kazen en nog veel meer. In de keuken vinden we een elftal schoorsteenborden en “ornamenten” (kleine beeldjes en andere siervoorwerpen) en natuurlijk is er veel aardewerk. Tegen een wand hangen een spiegeltje en diverse schilderijtjes en in de open haard vinden we een haardijzer en een tang. Ook in de opkamer hangen enige schilderijen. Verder bevinden zich er een tafel, een bureau en een kastje met glas en aardewerk, porselein en een crucifix. Ook hier is er een bedstede aanwezig. Kennelijk had Karel schulden nagelaten want reeds op 24 augustus 1876 worden diverse partijen wei- en hooiland, die Karel in de loop der jaren verworven had, verkocht. 29) En op 18 april van het volgende jaar heeft notaris van Stockum zich nogmaals naar de “Bouwmanswooning De Phoenix te Lisse” begeven om daar een aantal roerende goederen van Karel te veilen. 30) Tenslotte werd op 19 september 1877 de boedel van wijlen Karel gescheiden. 31) De schulden van Karel hadden misschien te maken met het goedkoop lenen van gelden aan de Aagtenkerk en ook deed hij een gift / verleende hij een legaat aan de kerk. Misschien stond hij daarom bij zijn dood “in het rood”, maar hij is vast naar de hemel gegaan.32)
Toen ik Karel zocht in het bevolkingsregister over de periode 1870-1880 ontdekte ik totaal onverwacht iets verrassends. Bij huis 71 (De Phoenix ) staat allereerst Karel met twee dochters vermeld en vervolgens staan (ingaande 1876) Antonius Schrama en Cornelia van der Reep vermeld. Karel was een oom van Antonius. Antonius is mijn overgrootvader. Mijn overgrootouders verhuisden van de Haarlemmermeer naar de Phoenix. En op 14 mei (één week na het overlijden van Karel) gaan zij in ondertrouw en zij trouwen op 1 juni in Lisse. Waarom hadden zij ineens zo’n haast ? Op 26-1-1877 wordt hun eerste kind geboren op de Phoenix. Negen maanden terug geeft april ! Cornelis, hun tweede kind, was mijn grootvader. Totaal werden er drie kinderen geboren op de Phoenix (in 1877, 1878 en eind 1879). Antonius heeft tijdens zijn leven op diverse plaatsen gewerkt als boerenknecht, arbeider en ten slotte was hij vrachtrijder. Ook zijn oudste zoon (Cornelis, mijn Opa) werd vrachtrijder en later grossier in levensmiddelen. Aan het einde van 1879 verhuisde het gezin van Antonius naar het Oosteinde in Lisse en kort daarna naar een huis dichtbij Het Vierkant. 33) Mijn overgrootouders kregen totaal vijftien kinderen waarvan er twee levenloos waren en negen kinderen binnen 150 dagen na de geboorte zijn overleden. Dat kwam in vroegere tijden wel vaker voor.

Mijn overgrootvader Antonius Schrama, mijn overgrootmoeder Cornelia v.d. Reep en mijn Opa Cornelis Schrama. Bron : eigen archief.

Jacobus Schrama was een zoon van Karel. 34) 35) Hij huwde met Grietje Meyer. Laatstgenoemde was een dochter van Hendrik Meyer, veehouder op de boerderij Bloemhof aan het Mallegat. In 1862 kwam boer Meyer te overlijden waarna zijn dochter Margaretha (Grietje) het boerenbedrijf (Bloemhof) overnam. 36) Het was een “klein wereldje” waarin men vaak trouwde met “de buurjongen om de hoek” of met “de dochter van die rijke boer”. Op slechts 41-jarige leeftijd overleed Jacobus op 7 maart 1870.37) 38) Niet lang daarna, op 27 augustus 1872, hertrouwde de weduwe (Grietje) met Hendrik van Schie. 39) Grietje Meyer overleed in 1877. Aan het einde van 1879 kwam veehouder Hendrik van Schie als weduwnaar naar De Phoenix. 40) In april 1880 hertrouwde hij met Adriana Langeveld.

Van Pallandt / van Lynden / van Rechteren Limpurg (1899-1925)

Naam in muur Foto G. Schrama 2014

Na het overlijden van de baronesse Cecilia Maria Van Pallandt-Steengracht erfde in 1899 haar dochter Cornelia Johanna barones van Pallandt (gehuwd met Jan Carel Elias graaf van Lynden) de Keukenhof en Wassergeest. De barones verkocht in de jaren 1900 tot 1902 De Phoenix met bijbehorende gronden aan haar twee zoons (Jan Maurits Dideric van Lynden en Carel Anne Adriaan Willem van Lynden). 41) In 1914 hebben de broers dit bezit onder elkaar verdeeld. “De Boerderij genaamd De Phoenix met bijbehorende schuren, hooibargen en verdere getimmerten benevens partijen weiland” ging naar Carel Anne Adriaan Willem. 42) Hij was in 1898 getrouwd met Adolphine Wilhelmina Anne gravin van Limburg Stirum. Na het overlijden van Carel Anne in 1923 kwam De Phoenix in 1925 in het bezit van zijn dochter Carola Elisabeth Aurelia Anna barones van Lynden. Zij trouwde in 1937 met Adolph Reinhard Zeyger graaf van Rechteren Limpurg en kregen in 1938 een dochter genaamd Elisabeth Marguérite Carole. Het oud-adellijke geslacht Van Pallandt stamt uit het Gulikse, oostelijk van de provincie Limburg.

Vervolg van de opvolgers van Karel als pachter / eigenaar van De Phoenix (1892-1991)
Hendrik van Schie is in 1892 overleden en zijn tweede vrouw in 1907. Bij zijn tweede vrouw had hij een zoon genaamd Adrianus. Adrianus volgde zijn moeder op in het boerenbedrijf. Hij had nog lang op De Phoenix kunnen blijven wonen en boeren, ware het niet, dat het op een kwade dag uitkwam dat hij zand uit het Reigersbos had gehaald ! Dit kwam barones Carola Elisabeth Aurelia Anna ter ore en kort daarna (in 1926) kon van Schie vertrekken.43) In hetzelfde jaar volgde Willem de Wit Adrianus op als pachtboer op De Phoenix.

 

Phoenix, bron Chris Balkenende

In 1959 werd De Phoenix door de baronesse Elisabeth Marguérite Carole van Rechteren Limpurg van de hand gedaan. De koper was Willem de Wit of zijn zoon Pieter. Pieter de Wit woonde samen met zijn vader Willem de Wit op De Phoenix tot vader Willem overleed.
Bron : Chris Balkenende / Facebook

In 1991 droeg Pieter De Phoenix over aan de apotheker R.E. van der Vliet.44) Hij heeft erg veel verbouwd aan de hoeve wat ten koste ging van de authenticiteit. Momenteel (2014) is de heer A. Peterse eigenaar van de Phoenix. 45)

Nawoord
Allereerst wil ik Rob Pex hartelijk danken voor al zijn hulp bij het tot standkomen van deze publicatie. Veel van de informatie in deze publicatie heb ik mogen putten uit twee boeken van R.J. (Rob) Pex over twee buitenplaatsen in Lisse namelijk :
“Knappenhof of Grotenhof te Lisse”, in 1999 uitgegeven door Grimbergen Boeken Lisse.
“Wassergeest te Lisse”, in 2004 uitgegeven door Grimbergen Boeken Lisse en de Stichting Historische reeks Duin – en Bollenstreek.
Meer informatie over de buitenplaatsen Wassergeest en Knappenhof (of Grotenhof) is te vinden op de site home.tiscali.nl/~kastelenzuidholland.
Tevens wil ik (in willekeurige volgorde) Maarten van Bourgondiën, Laura Bemelman, Janny de Wit en niet met name genoemde medewerkenden danken voor hun bijdrage.
Ik heb niet alles in deze publicatie kunnen verifiëren. Graag verneem ik Uw commentaar en / of aanvulling(en) op deze publicatie.

Opvallend is het aantal faillissementen bij de “hoge heren”, wegens schulden moesten zij hun bezittingen verkopen. Hadden zij het te “hoog in de bol” of was het toen ook “crisis” en moesten zij verkopen wegens de economische omstandigheden.
G. Schrama

1. Oorspronkelijk was de stadhouder een edelman die namens de landsheer bij diens afwezigheid in één of meerdere gewesten tijdelijk het gezag uitoefende. Bron : Wikipedia

2. Vroeger liet de adel de jacht op konijen in de duinen over aan een “duinmeier” (of duinmeijer, duinmeyer en duinmaaijer) die er zijn broodwinning van maakte. De duinmeiers waren pachters van de duinen van de toen rechtmatige eigenaren. Het gebied dat aan een duinmeier werd verpacht heette een “warande”. Elk dood konijn leverde vlees , maar ook een konijnenvel voor de bontjas. Bron : het boek Perikelen in de duinen, H.J. Min.
Claes Maertensz van ’s Gravenmade (een van de voorvaders van de Schrama’s), geboren in 1533, was een duinmeier in de Zilker duinen

3. De vroegere Es(sen)laan is niet de tegenwoordige Es(sen)laan, maar lag meer noordelijk. Het was een zeer landelijke weg die liep van De Phoenix naar de Loosterweg. In 1755 schijnt het gedeelte Trijnelaan (Catharijnelaan) dat liep van de Achterweg tot aan het Keukenduin een ander naam te hebben gekregen : de “Neslaen”. In de latere jaren is de naam verbasterd tot Eslaan of Essenlaan.

4. Bron : NA, RA Lisse, inv.nr. 74, fol. 333.

5. Hoofdingeland = lid van het algemeen bestuur van een waterschap.

6. De stroken zandgrond langs de duinen waarover het water afvloeide werden “loosters” genoemd.

7. Bron : NA, RA Lisse, inv.nr. 26, fol. 273 d.d. 31 augustus 1796, zie ook het huisarchief Keukenhof, inv.nr. 56

8. Bron : Huisarchief Keukenhof , inv.nr. 56 d.d. 16 juli 1800 en 24 juni 1801

9. Bron : Huisarchief Keukenhof , inv.nr. 56 d.d.18 juli 1805

10. Bron : Huisarchief Keukenhof , inv.nr. 56 d.d.18 juli 1805

11. Bron : GA Lisse inv.nr. 225

12. Bij een wet van 30 maart 1808 is een belasting op het inkomen , de zogenaamde Quotisatie, ingesteld.

13. Bron : GA Lisse inv.nr. 10

14. Bron : .GA Lisse, inv.nr. 998 (personele omslag 1814).

15. Bron : Huisarchief Keukenhof, inv.nr.56.

16. Bron : NA, notarieel Noordwijk 1843-1895, inv.nr. 10 d.d. 19 augustus 1852

17. Bron : NA, Notarieel Noordwijk 1843-1895, inv.nr. 10, akte 120

18. Lid van het dagelijks bestuur van een waterschap

19. Carolus (Karel) Schrama is op 17 juni 1799 gedoopt in Hillegom en op 7 mei 1876 overleden in Lisse. Hij trouwde in Lisse op 29 februari 1824 met Maria Riggel. Maria was gedoopt in Lisse op 12 november 1797 en is overleden in Lisse op 21 december 1871. Een van hun zoons was Jacobus, geboren op 6 september 1829 op de Phoenix en op 7 maart 1870 in Lisse overleden. Bron : www.genealogie-stamboom-schrama-gravenmade-bollenstreek.nl

20. Bron : GA Lisse, inv.nr. 998 (personele omslag 1824).

21. Bron : Boek met perkamenten omslag uit de 18e eeuw , in het bezit van de heer J.Rotteveel (1981), veehouder bij Dever, waarin diens betovergrootvader J.Rotteveel (1804-1880) enige memoires heeft genoteerd.

22. Bron : “Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal 1762-1839”, dr. A.J. Kölker

23. Bron : GA Lisse inv.nr. 1126

24. Bron : idem

25. Bron : GA Lisse, bevolkingsregister 1870-1880

26. Bron : Veilingakte d.d. 2 september 1852 in : NA, notarieel Noordwijk 1843-1895, inv.nr. 10, akte 124.

27. Bron : GA Lisse, bevolkingsregister 1870-1880

28. Bron : NA, notarieel Lisse 1843-1895, inv.nr. 44, d.d. 23 mei 1876

29. Bron : NA, notarieel Lisse 1843-1895, inv.nr. 44, d.d. 24 augustus 1876

30. Bron : NA, notarieel Lisse 1843-1895, inv.nr. 45, d.d. 18 april 1877

31. Bron : NA, notarieel Lisse 1843-1895, inv.nr. 45, d.d. 19 september 1877

32. Bron : boek van Hulkenberg over de Aagtenkerk (blz. 133 en blz. 145)

33. Bron : Laura Bemelman

34. Zie noot 19

35. Bron : GA Lisse, geboorteregister, geboren 6 september 1829 in huisnummer 45 (De Phoenix) als zoon van Karel Schrama en Maria Riggel.       terug

36. Bron : GA Lisse, bevolkingsregister, 1860-1870

37. Zie noot 19

38. Bron : NA, notarieel Lisse 1843-1895, inv.nr. 38, d.d. 1 juni 1870, hierin de inventaris van de gemeenschappelijke boedel van wijlen Jacobus Schrama en zijn weduwe Grietje Meyer.

39. Bron : GA Lisse, huwelijksregisters

40. Bron : Laura Bemelman

41. Bron : Kadaster, directie Zuidwest, vestiging Zoetermeer.

42. Bron : NA,notarieel Lisse 1909-1915, inv.nr.7

43. Bron : de heren A. en W. de Wit (1995) te Lisse

44. Bron : Kadaster, directie Zuidwest, vestiging Zoetermeer.

45. Bron : Janny de Wit

 

Geschiedenis Poelpolder

Arie in ’t Veld beschrijft een artikel van A. Hulkenberg over de ontstaansgeschiedenis van de Poelpolder. Volgens Hulkenberg wordt de Poelpolder al in 948 vermeld. In dat jaar verleent keizer Otto I het recht tot visserij in ‘Getrewat’. Later Geestwater genoemd.

door Arie in’t Veld

Nieuwsblad VOL juli 2010

In een aangeboden oude De Lisse uit 1975 , vonden we dit stukje over Arie in ’t Veld. Inmiddels 35 jaar correspondent van de Lisser. Bij zijn adres werd De Poelpolder vermeld. De bebouwing van de Poelpolder dateert uit de jaren 60, nu zo’n 50 jaar geleden. Dit was aanleiding voor Arie in ’t Veld om nog eens terug te grijpen op de geschriften van de heer A. Hulkenberg.

 

In de Poelpolder zijn huizen gebouwd en er zijn plantsoenen aangelegd. Dat is een vaststaand feit, zoals het ook vaststaat dat heel veel mensen zich in de Poelpolder thuis voelen en dat is iets waaraan nog wel eens werd getwijfeld toen in de zestiger jaren de ontwikkeling van de polder in gang werd gezet. Lissers hoorden in Lisse en niet op de plek van de vuilnisbelt ergens in de middle of nowhere…. Onder die Poelpolderbewoners bevinden zich veel Leidenaars. Of eigenlijk moeten we natuurlijk zeggen ex-Leidenaars. En als die mochten denken dat ze een stuk van hun roots verwijderd zijn, dan mag uit het volgende verhaal dat door de onvolprezen heer wijlen A. Hulkenberg werd geschreven blijken dat dit helemaal niet het geval is. De geschiedenis van de Poelpolder is namelijk altijd een Leidse aangelegenheid geweest.

Grafelijk viswater
De Lisser Poel was namelijk een deel van de Leidse Meer. Tussen de Meer en de Poel lag een eiland, de Roversbroek. Er zat zeer veel vis in de Poel, met name baars en bot, maar het brakke water was natuurlijk niet goed voor de omliggende weilanden en de overstromingen brachten veel schade. De eerste vermelding van de Lisser Poel vindt plaats in 948.
In dit jaar staat keizer Otto I.leenheer van Holland, aan het bisdom Utrecht het recht toe tot de visserij in “Getrewat”. Dit woord is niet duidelijk. Men spreekt later van “Geestwater”, misschien omdat ’t dicht bij de geestgronden lag, misschien omdat het er bij storm zo gevaarlijk kon spoken. Geleidelijk aan hebben de graven van Holland, met name ook Floris V, zich vrijgemaakt van het keizerlijk gezag en ook van het wereldlijk gezag van de bisschop van Utrecht. Zo kwam de Lisser Poel aan de grafelijkheid van Holland. Tot de Franse revolutie toe is de Poel in het bezit van de grafelijkheid gebleven. Het wordt dan “‘s-Gravenwater”. of ook wel “Vroonwater” genoemd. De oud-saksische mannelijke vorm van frouwa (vrouw) is fro (man of heer). Vergelijk het Duitse Fronleichnamfest = Sacramentsdag, het feest van het lichaam van de Heer. De Poel behoort dus toe aan de “heer”, in casu aan de graaf van Holland.

De stad Leiden pacht het viswater
In 1433 verpacht graaf Philips van Bourgondië het viswater van De Poel aan de stad Leiden. Deze kon dit dan weer onderverpachten aan de Leidse vissers en zo kon dat dan voor de stad een goede bron van inkomsten zijn.
Maar ook onbevoegden wisten dat er in de Poel zeer veel vis zat en in 1451 verbiedt graaf Philips nog eens met nadruk het vissen in de Lissese Poel zonder toestemming van de stad Leiden. Tot 1622 toe heeft de stad Leiden van de opbrengst van de visserij genoten. Soms verneemt men, hoe verschillende “legers”, viswaters, zijn verpacht. Bij een leger achter de boerderij van Pieter Claesz, dat twee Leidenaars voor 16 stuivers per jaar gehuurd hebben. Men leest over de “Gerrit Evertspoel”, die gaat aan “’t zuidwest-einde aan de horn van des kloosterkamp” (achter het land van Gebroeders Meskers) “strekkende noordoostwaarts tot de halve Greveling”.
Ook over de “Stienpoel” en de “Luttekepoel” (Kleine Poel), dicht bij de Greveling. Daar staat veel “elst” in de rietbossen, en de noordwesthoek van de Poel, waar veel ruis (riet met planten ertussen) groeit, wordt de Ruishorn genoemd. Een horn is een bocht of uitspringende plek. (Nu weet u dus ook waar de naam Ruishornlaan vandaan komt). Achter Dever is de ‘Heer Reiniershorn’, genoemd naar de Heer Reinier Dever, zoon van Heer Gerard D’Ever, naar wie de ‘Gerrit Everspoel wasz genoemd’. Nog steekt daar een deel van het Deverland in de Poelpolder naar voren. Ten zuiden ervan was de Colijns Horn, genoemd naar Colijn, die daar met zijn moeder, Haasken, woonde. Maar laten wij nu eerst eens naar de Rooversbroek gaan, die ook in het bebouwingsplan van de Poelpolder betrokken is.

De Rooversbroek
Een eigenaardige naam. Rooversbroek. Men leest ook wel eens “Rozenbroek”. Maar waarschijnlijk is het toch wel een moerasland geweest, dat oorspronkelijk aan een zekere “Rover” of “Robert” heeft toebehoord. Toen in 1461 de parochie van Lisse werd afgescheiden van Sassenheim, bleef de Rooversbroek bij Sassenheim. Waarom? Veel mensen zullen er niet hebben gewoond. Misschien wel niemand. Nee, het ging weer om het geld. De Heren van Dever hadden in de kerk van Sassenheim een “vicarie” gesticht. Een “vicaris” moest daar missen lezen tot intentie van de heren van Dever. Tot onderhoud van de vicaris hadden ze landerijen aan de kerk geschonken en een aantal daarvan lag in Rooversbroek.
Omstreeks 1550 had Jonker Nicolaas van Matenesse, heer van Dever, die het goed met Lisse meende, de pastoor van Lisse, Laurens Willemszoon van Wees, tot vicaris aangesteld. Dat bracht 14 gulden per jaar op en dat geld kon de pastoor bijzonder goed gebruiken. Maar dat viel tegen. Tegen het opstuwende water van de meer waren de verwaarloosde dijken van de Rooversbroek niet bestand en telkens waren er overstromingen. Het onderhoud van de dijken kostte de pastoor meer dan de f. 14,- die hij kon ontvangen. Nu wilde hij dat land wel verkopen, maar dat ging niet, want het was kerkenland en dus in “de dode hand” gekomen. Daar moest een kardinaal aan te pas komen en dan de keizer zelf. Karel V, keizer van het Duitse Rijk, koning van Spanje en dan volgen nog lijsten van titels en landen waarover Karel V het bewind voert. Tenslotte nog “koning van de eilanden Indië en de vaste aarde der zeeoceanen” en “Dominateur in Azië en Afrika”, graaf van Holland en als zodanig ook nog heer van de Rooversbroek. Dit alles is voldoende om iedere bewoner van de Rooversbroek voor goed over alle minderwaardigheidscomplexen heen te helpen. Het is allemaal in orde gekomen. Tenslotte maakt jonker Nicolaas zijn zoontje Johan van Matenesse tot erfpachter van de landerijen en garandeert de pastoor een jaarlijkse som van f. 17,- uit te betalen “in de twaalf nachten”, dit is tussen Kerstmis en Driekoningen (6 januari) of op 1 mei f. 17,- Een heel bedrag. Wat zal die pastoor opgelucht zijn geweest.

Plan tot drooglegging
Leiden had drie grote parochiekerken: de Pieterskerk, de Pancras- of Hooglandse kerk en de Lievevrouwekerk. Deze kerken waren in handen gekomen van de protestanten en door verscheidene redenen financieel in goede doen gekomen. Ze zochten nu een goed beleggingsproject. Zulk een project was het droogleggen van de Lisser Poel. De Burgemeesteren en Regeerders der Stad Leiden richtten nu namens de drie kerken tot de Staten van Holland het verzoek aan deze kerken het octrooi te verlenen tot droogmaking van “het Geestwater”. Men moet bedenken dat dit plaatsvond in de tijd van een staatskerk en de samenwerking tussen kerk en burgerlijk gezag niet al te moeilijk hoefde te zijn. Op 23 juli 1622 valt in Den Haag een gunstige beslissing en de zaak kan beginnen.

Drooglegging
Men liet er waarachtig geen gras over groeien. Jan Pietersz Dou, gezworen landmeter van Rijnland, maakt een ontwerp, tekent een kaart. De Ringsloot wordt gegraven, die later om onbekende reden ook Rijnsloot wordt genoemd. In de lengterichting van de polder komt de “Molenwatering”, die uitkomt bij de molen aan de Meer. (Die molen staat er nog, al is hij intussen vernieuwd). Maar sommige schippers blijven maar varen en storen de werkzaamheden. Er komt een ‘Verbodt van Seylagie’, een verbod om te zeilen, dat ook voor de nieuwe Ringsloot geldt. Er wordt hard gewerkt. Het is met de rust van de bejaarde heer van Dever en Lisse, jonker Johan van Matenesse, gedaan. Hij trekt weg naar Utrecht, voorgoed. Er woonde in Leiden een rechtskundige, die ook met de droogmaking zijn bemoeienissen heeft gehad. Het is Mr. Simon van Leeuwen, zeker niet de minste onder zijn ambtsgenoten. Tussen de grootste vaderlandse rechtsgeleerden, wier beeltenis is opgesteld bij de trappen van het gebouw van de Hoge Raad te ‘s-Gravenhage, vinden wij ook het bronzen conterfeitsel van onze Mr. Simon van Leeuwen. Hij was ook familie van Bouwe van Leeuwen, die woonde op de plaats van de Witte Zwaan. (Deze had een “stukke grond aangeplempt” in de Lisser Poel aan de H. Geestarmen gegeven, het “Bouwe’s Bosje”). Mr. Simon van Leeuwen stond toe te zien bij het graven van de Ringsloot en zag hoe daar een achtkantige toren werd uitgegraven. Misschien wel een ouder kasteel Dever, overspoeld door het water. Daar is nooit iets naders over bekend geworden. In 1624 was de drooglegging een feit, het uitgeven van percelen kon een aanvang nemen.

Huizen in de Poel
Veel huizen zijn er in de Poel nooit gebouwd. Tot voor “enige” jaren tenminste! Het bekendste huis is ongetwijfeld Uitermeer. Het stond juist tegenover het uiteinde van de Verlaner Zandsloot ofwel Vennesloot.
Wanneer men via de Eerste Poellaan de polder binnenkomt, onmiddellijk aan de rechterzijde. Het behoorde toe aan Simon van der Stel, eerste gouverneur van Kaap de Goede Hoop. Later is het eigendom van Willem Adriaan van der Stel, gouverneur van de Kaap, overl. 1725. Zijn fraaie grafmonument is te vinden in het koor van de Nederlands Hervormde kerk. Ook verrezen enige boerderijen. Een der oudste, misschien wel de alleroudste, stond recht tegenover de Vliet (Staalsloot) maar deze is reeds lang weer verdwenen. De “boerderij van Langeveld”, (t Lange Rack) dateert van 1642. Dan is er nog de boerderij Poeleway van 1643.
Een aardige boerderij. Aanvankelijk zei men, dat deze gespaard zou worden, doch daarvan kwam niets terecht. Poeleway moest wijken voor de nieuwbouwplannen van Lisse.

Linksonder de boerderij De Poeleway aan de Greveling/Ruishornlaan. Iets verderop rechts zie je nog net een stukje Hohabo en rechts midden de ELKA… en rechtsonder de eerste huizen aan de Broekweg. En veel, heel veel bollenvelden in hartje Lisse. De foto is van begin vijftiger jaren toen de onleidingsweg (Oranjelaan en dergelijke) in aanleg werd genomen. Vanaf linksboven kun je het traject al zien richting Greveling, waar dus de brug (nu viaduct) moest komen.1111111111111111111

Overstromingen
In de Poelpolder is in vroeger jaren veel narigheid geweest. Bij hevige regens en windstil weer stonden vaak delen van de polder onder water, omdat de molen niet kon malen. In 1677 liep de hele Poelpolder onder.
Nu was dat natuurlijk niet zo’n ramp als dat tegenwoordig zou zijn. De boerderijen lagen hoger, bovendien was de inrichting zeer sober. Voor het grasland kon een overstroming zelfs wel eens goed zijn, vooral in een tijd dat er nog geen kunstmest bestond. Maar het brakke water zal het gras geen goed hebben gedaan. En dan het herstel van de dijken! In 1766 is er weer een gehele overstroming. De ingelanden, met name de kerken van Leiden, vragen 25 jaar vrijdom van belastingen. Dat vindt men in Den Haag nu wel erg veel. Tenslotte krijgen zij 15 jaar, maar ze zullen intussen de dijk behoorlijk moeten versterken. Dat zal wel gebeurd zijn, want het duurt enige tijd voordat men weer over dijkdoorbraken hoort. Kerstmis 1838, grote dijkdoorbraak en overstroming. Op 24 en 25 december stroomde de zaak weer onder. Piet Verdegaal slooft zich uit aan de dijk, maar het helpt niet. Er wonen niet veel mensen in de Poel en de brave Lissers vinden dat die het maar alleen moeten opknappen. De dijk gaat weer dicht, maar telkens moet Verdegaal bij nacht en ontij zijn bed uit en aan de dijk staaan. “Ik zit hier best naar mijn zin”, zegt Verdegaal, die van geboorte uit Vogelenzang komt, “maar als ze de Haarlemermeer niet droogmaken, dan ga ik weg”. Nu, Verdegaal kon blijven; in de vijftiger jaren van de 19e eeuw ging de Haarlemermeer droog. Het door de wind opgezweepte water van de Meer kon nu de Roversbroek en de Poelpolder niet meer bedreigen.
Er kwam rust voor de Poelpolder. Rust voor de mensen, voor het vee, rust voor de vogels, voor de hazen. Behalve natuurlijk als Verdegaal, Langeveld of de onvergetelijke Jaap Riggel met hun jachtgeweer over de weilanden stapten. Dan knalde het! Maar verder rust. Een paradijs.

Van Poelpolder tot Poelpolderplan
Nu ja, een paradijs. De wegen en dijken waren wel schilderachtig maar slecht begaanbaar. De percelen waren soms moeilijk te bereiken en elektriciteit en dergelijke modernismen trof men nog nauwelijks aan…. Het was heerlijk naar de kieviten te kijken, de grutto’s en tureluurs te zien op de houten landhekken, de karakieten te horen in het riet of om de kemphanen gade te slaan. Maar om er te wonen…. En toch wilden de meeste bewoners hun polder voor geen ander land ruilen. De ontsluiting, tevens ontluistering, begon toen de Rooversbroekdijk werd geslecht en door nieuwe wegen de polder beter begaanbaar werd gemaakt. Natuurlijk, het moest, maar jammer was het toch ook wel. Toen kwam de naar uitbreiding hakende gemeente op de gedachte, de Poelpolder te bebouwen. Een nieuwe toekomst voor vele Lissers. En natuurlijk kwamen ook Leidenaars weer vissen. Zij waren welkom, al is de vrijdom van belasting natuurlijk reeds lang verstreken.

Kaart van debedijkte Poelpolder door J. Dou in 1624

De foto de Grote Poelpoldermolen is genomen van de overkant van de Ringvaart van

Copyright © Vereniging Oud Lisse

HALFWEG DE TREKVAART VAN LEIDEN NAAR HAARLEM

Aad van Kampen heeft een artikel geschreven over de historie en plaats van de Halfscheidpaal, de grenspaal van Halfweg.  Tot op de dag van vandaag markeert een eeuwenoude, in de berm van de Leidsevaart, de trekvaart, stenen paal het punt halfweg tussen Leiden en Haarlem

door Aad van Kampen

Geo-Info, meinummer 2010

Stenen paal uit 1820 markeert ‘halfscheid’

. Toen de trekschuit nog voer, stond hier een herberg waar ook de paarden werden gewisseld. De pleisterplaats was eigendom van de gemeente Haarlem. Eerst kortgeleden is dit stukje grond teruggegeven aan Lisse

De 29 kilometer lange trekvaart tussen Leiden en Haarlem werd in 1657 in een recordtijd gegraven. Al in 1640 had een aantal Leidse textielhandelaren een verzoek ingediend voor een directe verbinding over water met Haarlem. Tot 1656 kon de aanvraag worden tegengehouden, bang als de concurrentie was voor andere vormen van vervoer. Maar de trekvaart was vooral bedoeld voor passagiersvervoer.
Waarom was de trekschuit zo’n populair vervoermiddel? Dat had te maken met het comfort van deze vorm van vervoer. De schuit – een lange, smalle boot met kajuit waarin zo’n vijfendertig passagiers konden worden vervoerd – had een constante snelheid van 7 kilometer per uur. De zitplaatsen waren voorzien van kussens en een ijzeren pot met brandende turf zorgde voor wat warmte. Vrouwen konden hun stoofjes gebruiken en de mannen konden een pijpje opsteken. Gespuugd werd er in een gezamenlijk potje of kwispedoor, dat op een gemeenschappelijke tafel stond.

 

Dampige reizen

Er werd overigens stevig gerookt tijdens de reis, dus het moet een dampige atmosfeer zijn geweest in het ruim. Ter ventilatie zaten er vier raampjes in de roef, bij regen en wind afgedekt met zeildoek. De reis nam overdag zeven en ’s nachts negen uur in beslag en kostte, omstreeks 1750, zeventien stuivers. Doordat bij iedere boerderij, bij elk dorp en iedere buitenplaats werd gestopt om passagiers in en uit te laten stappen of om goederen uit of in te laden, was deze vorm van vervoer niet altijd even efficiënt. Diligences en postkoetsen waren echter duurder en gingen minder frequent. En er waren ook nog weinig verharde wegen. Dat werd pas beter na 1806 tijdens de Franse bezetting, toen Lodewijk, de broer van Napoleon, tot koning van Holland werd benoemd. Iedereen lachte om zijn gevleugede woorden: ‘Iek ben Konijn van Olland.’
Halverwege lange trajecten werd even halt gehouden. De passagiers konden dan de stramme ledematen strekken, het gemak (toilet) bezoeken of een hapje eten. Dat deden ze op de route Haarlem-Leiden in Halfweg, een huisje dat vlak aan de vaart lag. Het is helaas is afgebroken.
Iedere trekschuit had drie man personeel: een schipper, een knecht en een jagertje. Dit jagertje, een jong ventje, mende het trekpaard dat over het smalle jaagpad liep en de boot voort trok. Alleen wanneer de boot een brug naderde werd het paard losgekoppeld. De schipper boomde dan de schuit door de openstaande brug, waarna het paard aan de andere kant weer werd ingespannen.

Weilanden en duinen

Omstreeks 1750 ging de trekschuit om de twee uur. Om half zeven ’s avonds vertrok de laatste boot. De reis was niet zo boeiend. Volgens de Engelse toerist avant la lettre Robert Cooper stonden er bijna geen buitenhuizen langs het traject, hooguit wat kalkovens. Daarna hoofdzakelijk lage weilanden met op de achtergrond de duinen. In de buurt van Haarlem werd het terrein weer wat hoger, maar door de rijen knotwilgen, elzen en beuken had je vanaf de trekvaart nauwelijks uitzicht.
Door verharding van de doorgaande wegen, de betere diligences, maar vooral door de komst van de spoorlijn in 1842 werd de trekschuitdienst steeds minder rendabel. Dat leidde in 1860 tot het opheffen ervan. In het topjaar 1677 werden 148.397 personen vervoerd. In 1811 waren het er 32.520 en in 1844 maakten slechts 5.128 personen gebruik van de trekschuit.

Jubileum in 2007

Volgend jaar bestaat de Trekvaart 350 jaar. Het Cultuur Historisch Genootschap Duin- en Bollenstreek werkt aan een boek en een expositie. Ook Uw vereniging wil samen met Museum de Zwarte Tulp een tentoonstelling inrichten. Er bestaan ook plannen om een oude trekschuit opnieuw te laten varen tussen Haarlem en Leiden.

 

Grenspalen te Lisse

Uitgave boekje over Grenspalen in Lisse

Er komt een boekje over grenspalen in Lisse, gemaakt door B. Kölker. Alle 15 nog aanwezige grenspalen, hekpalen, wapenstenen en stoeppalen worden beschreven. Helaas heeft de gemeente Lisse de grenspalen niet op de monumentenlijst geplaatst.

Nieuwsflits

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 4, oktober 2009

De Vereniging Oud Lisse geeft binnenkort een zeer interessant boekje uit, waarin de 15 nog aanwezige grenspalen, hekpalen, wapenstenen en stoeppalen in Lisse worden geïnventariseerd en beschreven door ons zeer geachte lid Dr.Bert Kölker, voormalig provinciaal archiefi nspecteur van Noord Holland.
Omdat veel historische grenspalen in Lisse zijn verdwenen (en nog steeds verdwijnen!) en gezien ook de aandacht die in omliggende gemeenten als Bennebroek, Hillegom, Vogelenzang geschonken wordt aan de bescherming van grenspalen, kwam de Vereniging Oud Lisse in 2006 tot de conclusie dat een beschrijving en indien mogelijk bescherming van de nog overgebleven grenspalen in Lisse hoog nodig was, teneinde deze voor het nageslacht te bewaren.
Bij de presentatie van zijn initiële inventarisatie van de grenspalen in Lisse aan de monumentencommissie in juli 2007, adviseerde Bert, gezien het verdwijnen en de slechte staat van de nog overgebleven Lisser grenspalen, om deze te beschermen als gemeentelijk monument.
Hoewel de monumentencommissie daarmee instemde, heeft het college van Lisse in augustus 2008 helaas besloten om daarvan af te zien. Wel verzocht het college de Vereniging Oud Lisse om de inventarisatie en beschrijving van de Lisser grenspalen in een brochure of boekvorm vast te leggen.
De Vereniging Oud Lisse wilde graag aan dit verzoek voldoen, om hierdoor de grenspalen meer onder de aandacht te brengen van alle inwoners van Lisse. Toch hopen wij dat deze omschrijving van de Lisser grenspalen het college en de raad alsnog doen besluiten om deze palen te beschermen door ze tot gemeentelijk monument aan te wijzen. We hopen hiermee de 15 grenspalen, hekpalen en wapenstenen in Lisse voor u op een aantrekkelijke manier in kaart te hebben gebracht.

Dhr. Nic.Dames met de grenspaal. Foto C.P. Balkenende

Op 13 september tijdens onze inloopavond meldde Dhr. Nic.Dames ons het bestaan van nog een Lisser grenspaal: N.a.v. de publiciteit over de grenspalen in Lisse, vertelde hij ons, dat hij een oude, deels gebroken Lisser grenspaal (Loosterweg- Zuid op grens Voorhout/ Lisse) veilig heeft opgeborgen in zijn bollenschuur om het gevaar van verdere beschadiging te voorkomen.
Ons bestuurslid Chris Balkenende heeft zich over deze paal ontfermd en deze geheel schoongemaakt en tijdelijk opgeborgen. Wij hebben de gemeente Lisse gevraagd of deze interessante paal t.b.v. te organiseren wandeltochten niet weer op of nabij de oorspronkelijke vindplaats kan worden herplaatst. We wachten nog op antwoord.
De Vereniging Oud Lisse is van plan om d.m.v. het organiseren van wandel- of fi etstochten de grenspalen meer onder de aandacht van het publiek te brengen.

 

 

 

Grenspalen te Lisse

Grenspalen te Lisse

Kortebaandraverij al fenomeen sinds 1872

door Arie in ’t Veld

Uit De Lisser van 24 september 2008 Toen en nu

LISSE 

De Harddraverijvereniging Lisse en omstreken heeft in haar turbulente leven heel wat veranderingen meegemaakt. En dat zal nog wel zo blijven. Al was het alleen al het gegeven dat over enige tijd men voor het probleem staat dat de kermis niet meer op de Haven kan worden gehouden. In ieder geval tijdelijk tijdens de grote bouwwerkzaamheden die daar gaan plaatsvinden, maar vermoedelijk ook definitief, omdat er na die bouw nog maar weinig ruimte voor een grootschalig evenement als een kermis op die plek zal zijn. Maar de kortebaandraverij blijft (wellicht lang) op de Heereweg. 

De plek waar het ooit allemaal is begonnen. 

Het is 9 oktober 1872: het is gezellig druk in het logement De Witte Zwaan op het Vierkant. Nu was dat op zichzelf niet zo bijzonder, want in De Witte Zwaan was altijd wel wat te beleven, maar op die bewuste negende oktober was het allemaal toch een beetje anders dan anders. Op die dag werd namelijk voor de eerste keer in Lisse een kortebaandraverij gehouden. Een nieuw fenomeen dat door enkele enthousiaste lieden in Lisse was geïntroduceerd. In het roemruchte etablissement kwamen de deelnemers en notabelen bij elkaar om zich vervolgens gezamenlijk naar het parcours te begeven en uiteindelijk te ervaren waarom dit evenement van meet af aan de harten van de dorpelingen veroverde.
De belangstellenden kwamen echter niet alleen vanuit De Witte Zwaan. Ze kwamen uit alle hoeken van Lisse en de regio. Jong en oud, arm en rijk begaven zich op die eerste draverijdag naar het zuidelijke einde van de Rijksweg der le Klasse nummer 4 (nu Heereweg) om persoonlijk te aanschouwen hoe paarden en pikeurs de strijd met elkaar aanspanden. Een evenement dat steevast begon met de startzin: ‘Klaarmaken, op uw plaatsen, één, twee, drie, af (…)’.

Feest
Feest in Lisse. Feest op het Vierkant en in De Witte Zwaan én feest langs de Rijksweg nummer 4, waar die dag het initiatief van het Comité dat de draverij organiseerde, officieel een feit werd. Onder het toeziend oog van de initiatiefnemers voorzitter M. van Ewijk, J.W. Lefeber, G. Vreeburg, P.C. van Vrijberghe de Coningh, J. van der Mey Azn., T. van Ruiten, P. Scholten, P. van der Zon, W. Verdegaal en A. van der Mey Wzn., werd de Rijksweg zowel ’s morgens als ’s middags door het publiek in bezit genomen en vonden er draverijen plaats, die klonken als de legendarische klokken uit het welbekende gezegde. Met overigens als ruggensteun een toelage van 30 guldens uit de gemeentekas van Lisse. Die gemeentelijke bijdrage was een teken dat het gemeentebestuur het nieuwe initiatief een warm hart toedroeg, doch gold tevens als handreiking om de kosten enigszins in de hand te houden. En dat was nodig ook, want de gehele draverij vergde een bedrag van welgeteld 541 guldens en 25 cent. Een klein vermogen, dat echter kon worden opgebracht dankzij onder andere de entreegelden en er resteerde zelfs een saldo.
Binnenkort staat dit gigantisch grote feest weer voor de deur. De vele activiteiten, de kermis in het centrum en als afsluiting de kortebaandraverij. Het ‘Klaarmaken, op uw plaatsen (…)’ zal dan weer over de Heereweg schallen.

Copyright © 2008 Vereniging Oud Lisse