’t Roemwaard Lisse: Veerhuis Halfweg (27)
Door Alfons Hulkenberg
Overgenomen uit het boek ” ’t Roemwaard Lisse” uit 1998, 2e druk, Grimbergen boeken – Lisse
In de 17de eeuw lieten de rij- en vaarwegen ook in onze streek veel te wensen over. Er was dringend gebrek aan een kortere vaarweg tussen Leiden en Haarlem. Als men van Leiden naar Haarlem wilde moest men gebruik maken van de, als het stormde, levensgevaarlijke Haarlemmermeer. Reeds in 1640 stuurde een honderdtal Leidse zakenlieden een verzoek in, maar dat werd afgewezen.1 In 1655 wilde Gouda een trekvaart graven naar Amsterdam. Hierdoor zouden de handelsbelangen van Haarlem geschaad worden. Nu nam Haarlem contact op met Leiden om een vaart te maken. Op een vergadering te Lisse werd men het eens. De vaart werd gegraven volgens een ontwerp van landmeter Van de Walle te Haarlem en Gerstecoren te Leiden. Van Leiden tot Halfweg te Lisse waren de kosten voor Leiden, van Halfweg tot Haarlem voor Haarlem. In 1656 begon men met het onteigenen van de benodigde gronden.2 Hoewel de belanghebbenden hierdoor veel gemakkelijker hun land konden bereiken stuitte men toch op veel tegenstand. Ten slotte ging men tot aanbesteding over. De originele affiche in het Leidse Gemeentearchief vermeldt: “Besteding van het graven en maken van een trekweg en een trekvaart tussen de steden Haarlem en Leiden op de 27e februari anno 1657 dinsdag voor de middag klokke 9 uur precies.” Het graven werd in gedeelten (“in parken”) aanbesteed. Er moet ontzettend hard gewerkt zijn, want op l november 1657 werd de trekvaart geopend. Nu kon men van vele oude wateringen gebruik maken. Bij Lisse was dit de Veenwatering. Die maakte hier echter juist een eigenaardige, scherpe bocht, die moest worden afgesneden. Dit afgesneden stukje aan de westzijde van de Leidse Vaart maakt nog steeds deel uit van de gemeente Lisse. Van l november 1657 af legde er ieder uur van de dag een Haarlemse en Leidse trekschuit aan bij Halfweg. Ook kon men reizen met de nachtschuit. Die vertrok ’s avonds om 10 uur uit Haarlem en 11 uur uit Leiden. Deze had ten doel de reizigers gelegenheid te geven om met de eerste reisgelegenheid ’s morgens vroeg van Haarlem of Leiden uit verder te reizen. Het was prettig reizen in de trekschuit. In de postkoets hotste en botste men door elkaar. De wegen waren zeer slecht. Het zou nog zeventig jaar duren voordat de Heereweg werd bestraat.
Een rijmpje luidde: “Wie kan de vinding van de trekschuit ooit waarderen? Men reist als zat men thuis: geen schokken, draaien, keren Ontrust het lichaam, ’t Zij men vaart bij dag of nacht, Men vindt al slapende zich op zijn plaats gebracht.”
Er waren allerlei maatregelen tegen ordeverstoring en verder was het verboden te spuwen en “tabak te drinken”. Dit laatste verbod werd later gedeeltelijk opgeheven. Hier, op Halfweg, werden de paarden verwisseld. Dat duurde nogal enige tijd. Maar er was een herberg! Als het weer tijd werd riep de schipper tegen de man die het paard begeleidde: “Jagertje, vooruit! ” Dan trok het paard weer aan en sjokte het weer verder langs het jaagpad.
Het huis Halfweg was het eigendom van beide steden. Hier kwamen twee maal per jaar de gecommitteerden bijeen om de rekening te liquideren. Tevens was het een dienstwoning van de commissaris, die toezicht had op schippers en paarden en erop moest toezien dat de dienstregeling stiptelijk werd uitgevoerd. Volgens de lijst van het Haardsteegeld (1666) had “’t Huys van de Heren van Haerlem en Leyden” vijf haardsteden; te betalen ƒ 10. Een zelfde bedrag betaalden Berkhout en Grotenhof. (Ter Specke 13 en Keukenhof 14 gulden).3 Het ontwerp voor het huis werd gemaakt door de Leidse architect Willem van der Helm in 1657. Dit hier, gedateerd 1696, betreft waarschijnlijk een vergroting. In ieder geval moet het huis ongeveer zo zijn gebouwd, want de wapenstenen zijn bewaard gebleven. De grote steen met het wapen van Leiden, rechts, is thans ingemetseld in de muur van de moestuin van Keukenhof. Die van Haarlem bevindt zich sinds 1882 in de toegangspoort van het voormalige Magdalenaklooster, Kinderhuisvest 17 te Haarlem.4 Met de komst der spoortrein was de tijd der trekschuiten voorbij. Het “huis der Leidse schippers”, thans Stationsweg 180, werd in 1843 aan Keukenhof verkocht.5 En in 1860 werd het huis Halfweg van de hand gedaan. In 1867 is het verdwenen.
Hildebrand had het niet op trekschuiten, “’t Is waar, men kan er in lezen, domino spelen, dammen en, zo de schipper inkt aan boord heeft en gij ene pen hebt medegebracht (want de zijne is tot boven toe zwart), zelfs schrijven; ofschoon op te merken valt dat het tafeltje in de roef daartoe wat te ver van de zitplaats verwijderd is… Dan is er iets weeheidsaanbrengends in de beweging der schuit, dat uw belangrijkst boek vervelend maakt, en uw esprit de jeu verflauwen doet, – maar vooral is er in de trekschuiten een praatgenius van een ellendig soort. De schuitpraatjes bestaan geregeld uit dezelfde ingrediënten en vallen eenstemmig in denzelfden toon. Schuitanecdoten zijn volkomen onverdragelijk; en dan dat afgrijselijk dikwijls herhaald gevraag: “Hoe ver zijn we al, schippertje?” en het eeuwige “Dat betalen moest je afschaffen”, als de man om zijn geld komt! – Veroordeel de passagiers niet te lichtvaardig, zo zij tot zulk ene laagte van geest afdalen. Neem zelf een “plaats in ’t roefje”, en gij zult zien dat gij onwillekeurig even diep kunt zinken.”…
1 S.C. Lemmers in Ons Weekblad 6 jan. 1967. Mr. A.J. Versprille in Leids Jaarb. 1958 blz. 114.
2 ARA, Recht.arch. Lisse nr. 9, vele stukken.
3 Gemeente arch. nr. 221.
4 Dr. O.H. Dijkstra, De Poort Kinderhuisvest 17, Jaarb. Haerlem 1971, blz. 64 e.v.
5 Arch. Van Lynden/Keukenhof, ongenummerd.