t Roemwaard Lisse: Wassergeest (15)

Door Alfons Hulkenberg

Overgenomen uit het boek ” ’t Roemwaard Lisse” uit 1998, 2e druk, Grimbergen boeken – Lisse

Over de “Westgeest”, “een stuk hout en konijnenland”, de “laan van het wilde bos” en het boerderijtje van Huyg Dignums de Roo leze men in “Het Huis Dever”. Ook over Jhr. Adriaan van der Laen die hier bezittingen had. De erfgename van Jhr. Adriaan was in 1681 zijn nichtje Magdalena van der Laen en deze had bij haar dood in 1691 als universeel erfgenaam haar neef van moederszijde Ysbrand de Bije.1 In 1707 heet het hier echter Wassergeest en blijken deze gronden het eigendom van de machtige Jacob baron en rijksgraaf van en tot Wasse­naar, heer van Obdam etc. (1635-1714).2 Hij behoorde tot dezelfde “tak Obdam”, die omstreeks 1600 de hofstede Middelburg in bezit had gehad,3 vervulde vele zeer hoge posten en was doctor in de rechten aan de universiteit te Oxford. Als hoofd van een regiment cavallerie had hij met Prins Willem III gestreden bij Senef (1674) en Neerwinden (1693). Hij bezat een paleisje te ‘s-Gravenhage en was gouverneur geweest in ‘s-Hertogenbosch en gezant in Frankrijk, Pruisen, Polen, Engeland, etc. Een der grote mannen uit de omgeving van de koning-stadhouder. In 1714 werd hij in zijn bezit opgevolgd door zijn ongehuwde zoon Jan Hendrik, lid van de Raad van State, en deze weer door diens broer Unico Wilhelm (1692-1766), ambassadeur in Frankrijk, gehuwd met Dodonea Lucia van Goslinga. Deze graaf van Wassenaar heeft wijzigin­gen doen aanbrengen in de tuin en in deze jaren heeft Jan de Graaff de buitenplaats bezongen:

Ik ga tot aan het groot gebied

Alwaar men ’t houtrijk Wassergeest beziet,

Verrukend dal, doorwrocht met galerijen

van lindeloof; gij doet mij henenleiden

In uwe schoot, alwaar de tuinderij,

Mijn voedsteres 4 , zo aangenaam en blij

Mij welkom heet en toont haar vruchtbaarheden:

De zoete aalbes, de peul en doperwt mede,

De kruisbes met de aardbei en kroos,

De moerbei met de peer en abrikoos

Vertoont ons hier en staan moedig hier te prijken

En behoeven niet voor ander fruit te wijken.

Beminnelijk dal, in wie ik ben verward,

En ‘k bleef bij u, want ’t scheiden valt mij hard

En zwaar. Indien ik niet wierd aangedreven

Door wandelzucht, ik ging u niet begeven.

Maar ik moet nu een weinig verder zien

En uwe aangenamigheden vliên.

Ik verlaat u dan en ga dus verder treden

In 1795 is de hofstede in handen van Mr. Isaac van Buren (blz. 16), die haar in 1804 verkoopt aan Mr. D.P.H, van der Staal van Piershil.5 Deze heeft de “plaats” mede door de aankoop van Grootenhof aanzienlijk vergroot, zodat deze zich uitstrekte van de Heereweg tot de Leidse Vaart en Keukenhof. Ten slotte kwam voor dit machtige Wassergeest vrij plotseling het einde. Het werd in september 1852 met al zijn “lustgronden” in het Logement de Witte Zwaan publiek verkocht.6 De “kapitale, solide gebouwde, goed geordonneerde herenhuizinge, bevat­tende aan het front ter weerszijde van de vestibule twee in elkander lopende, en alzo vier zeer ruime vertrekken . . ., wijnkelder, stalling voor acht paarden” gesloopt en vervangen door een ietwat archaisch aandoende boerderij waar thans de firma G.C. Tromp gevestigd is. Dan was er de tuinmanswoning aan de Straatweg (sinds een aantal jaren verbouwd tot “Lutetia”) met perziken- en druivenkassen en “een laan van opgaande eiken”. “De Phoenix ‘ aan de Eschlaan, verpacht aan Karel Schrama, Duinhof aan de Spekkelaan, (in 1821 door de dochter van Huygh van Bourgondië aan Mr. Van der Staal verkocht), pachter D. Prins, de boerderij van Grotenhof (Th. Langeveld) en de Hogewerf (J. Ruygrok). Verder het prachtige sterrebos aan de Loosterweg, etc. etc. Het geheel werd gekocht door Erven Steengracht (van Keukenhof) en toebedeeld aan Jh. J.F. Steengracht, die echter onder curatele stond. Na zijn dood op het slot Moyland in het land van Cleef in 1862 kwam Wassergeest aan Keukenhof.9 Later vererfde het op Mevrouw C. gravin van Rechteren geb. baronesse van Lynden, die het tot op heden goeddeels nog bezit. Er is veel afgegraven10 maar de bossen in de Lageveensepolder met hun sneeuwklokjes, verwilderde narcissen en hun vogels zijn een dorado!

Ds Craandijk beschrijft omstreeks 1875 Wassergeest met zijn “nieuwe, smaakvolle hoeve” als volgt: “Wilgen en elzen groeien er in menigte; enkele eiken met hun kloeker bouw en krachtiger takken zien als de aristokraten onder het geboomte met rustige majesteit op hun nederige broeders neer. Een fraai exemplaar dier boomsoort, in gezelschap van zijn evenknie, een even kloeke maar vriendelijker beuk, prijkt op het weiland bij de nieuwe, smaakvolle hoeve, die onder het landgoed Wassergeest behoort. Daar verheffen ook slanke dennen hun brede kronen hoog in de lucht en in de verte golven de mastbossen langs den duinzoom”… Het was er prachtig op Wassergeest!

1    M.  Thierry  de Bye Dólleman en Mr. O. Schutte,  Het Haarlems geslacht Van der Laen, De Ned.Leeuw 1969.

2    ARA, Recht.arch. Lisse nr. 63 fol. 140, nr. 70 o.a. fol. 67, nr. 74 fol. 251/56 en 333/35 vs.

3    A.M. Hulkenberg, De hofstede Middelburg, Leids Jaarb. 1971.

4    Jan de G. verdient met de tuinbouw zijn brood!

5    ARA, Recht.arch. Lisse nr. 27 fol. 164 vs.

6    Veilingb.   (3  ex)  in  Arch.  Van L./Keuk.  Bijbeh. kaart in Rijks-univ.bibl. Leiden, verz. Bodel-N. port. 13 nr. 44.

7    Huis Dever blz. 244 noot 26a.

8    De huidige Essenlaan was deel van de Catrijnelaan.

9    Bibl. Gemeentearch. Leiden nr. 85547a.

10 Ansichten blz. 75.

15. Wassergeest omstreeks1850., tekening in Oost-Indische inkt en sepia van P.J. Lutgers (Amsterdam 1808 -Loenen (U) 1874), 19,5×24,5vcm. Gemeentearchief Leiden LPV 77975

’t Roemwaard Lisse: De schuilkerk (13)

Door Alfons Hulkenberg

Overgenomen uit het boek ” ’t Roemwaard Lisse” uit 1998, 2e druk, Grimbergen boeken – Lisse

Ik ga mij zacht door lommerende dreven _,
Langs Wassergeest haar grondgebied begeven . . .

Jan de Graaff gaat de Catrijnelaan in, die zijn naam dankt aan Catryn, weduwe van Gerrvt Amelrycx Graef. In 1506 verkocht zij hier zes morgen land aan de Abdij Leeuwenhorst. Vroeger lag de laan tegen­over de Tweede Poellaan. Toen echter in 1808 de tuinen van Wasser-geest werden vergroot, is de Catrijnelaan iets verlegd. Een deel ervan werd later Essenlaan genoemd, niet te verwarren met de oude Eslaan langs de Phoenix. Nu komt onze dichter bij de schuurkerk bij Bloemhof aan de Achterweg.3 De kerkdeuren staan open. Hij aarzelt even, maar omdat hij nu eenmaal besloten heeft heel Lisse te beschrijven gaat hij binnen, waarbij wij hem zachtjes volgen.

‘k Zie de Roomse kerk haar deuren opgedaan,

Nu vlijt mijn plicht om binnen in te gaan. 

Mijn ziel verrukt, mijn oor gestreeld mits dezen

Vermits Gods naam zo hooglijk wordt geprezen.

Hier tempelwaarts door zang en orgeltoon

Ter eer van Codes majesteit en kroon!

Leeft, juicht tesaam, gij herder met uw schapen,

Nog lange tijd als rechte Jezus-knapen!

Vaart wel!

De onbekende tekenaar heeft het complex geschetst van de achterzijde, omdat het aan de kant van de Achterweg door schuren, bosschages, fruitbomen en een schutting aan het gezicht was onttrokken. Hij zit nu midden in het weiland, met het gezicht naar het oosten, terwijl hij de Loosterweg achter zich heeft. Links staat de pastoorwoning. Een royaal huis voor die dagen. Het lijkt wel van hout gebouwd. Waarschijnlijk is echter de westzijde, de regenzijde, met planken beschoten, om het inwateren van de muren tegen te gaan. (Spouwmuren waren nog onbe­kend). De linker voorbouw zal wel de keuken of bijkeuken zijn, met een aparte schoorsteen voor het fornuis. Daarvoor is een bouwsel, dat waarschijnlijk als turfhok zal hebben gediend. Om het binnenplaatsje van de pastorie is een muur gebouwd met een poortje en een klein tuinhuisje, dat uitzicht geeft op het boerenland. In genoemd poortje is juist de huishoudster van de pastoor verschenen, misschien een “geeste­lijke dochter”, die nu op het vlondertje staat bij het slootje dat achter langs de pastoriemuur loopt. Naast het pastoorshuis staat de kerk, ongeveer 9,75 m breed en bijna tweemaal zo lang. Hij heeft kleine raampjes met luikjes, die echter alle gesloten zijn. Aan de andere zijde waren waarschijnlijk geen raampjes aangebracht. Dit alles hoeft ons niet te verbazen. Algemeen mochten zich slechts daar ramen bevinden, waar het van buiten niet zichtbaar was. (Wie gaat nu tussen de koeien zitten! ) Bovendien moesten ramen en luiken tijdens de dienst veelal gesloten worden, opdat gezang, gebed of wierookgeur geen reden tot aanstoot zou zijn. In Lisse zal dit wel zijn meegevallen; de omwonenden waren zover bekend altijd “roomsgezind.” De kerk heeft een rieten dak, waarschijnlijk bestaande uit twee smalle kappen. Een verholen goot voert het water naar de regenbak of naar de sloot. De houten schuur rechts is kort voor de sloping in 1843 vervangen door de twee vervallen huisjes, die nog aanwezig zijn.

Van 1672 was de roomse kerk in deze uithoek gevestigd, sinds 1687 als afzonderlijke “Statie Lisse”. Pastoor Schaap; “ovem lana abundarum” zoals hij zich met de nodige zelfspot noemt, heeft omstreeks 1700 de “meer dan gewoon fraaie” pastorie gebouwd. Dit alles is in 1843 gesloopt, toen de kerk bij ’t Mossenhof gereed was. Het complex werd gekocht door de heren Engel en Leendert Kruijff, bloemisten te Sassen-heim. De genoemde twee huisjes bleven alleen staan. Van het afko­mende materiaal werd in Santpoort een hervormd kerkje gebouwd, dat in 1916 is afgebrand. In het dorp Lisse werd in 1843 de nieuwe kerk ingewijd. Gotisch, dat was pas de echte kerkstijl! Zestig jaar later verrees de huidige kerk, de “kathedraal van de bollenstreek” met een hoge toren en echte gemetselde gewelven.6 Toen was dat weer het ware! En nu weten we het alweer veel beter. Natuurlijk, we weten het nu beter . . ., we weten alles weer beter . . . Maar misschien hebben we soms toch nog wel eens een klein beetje heimwee naar zo’n besloten kerkje vol stille vroomheid, ergens ver weg op het boerenland.

Verder hebben we het gezang niet kunnen vernemen; de raampjes werden gesloten . . .

  1. De Aagtenkerk blz. 191 noot 54.
  2. Zie kaart achterin
  3. De Aagtenkerk blz. 94-96.
  4. Archief Van Lynden/Keukenhof, pak Bloemhof.
  5. Santpoort’s Weekblad, omstreeks 1969. De kerk is l juli 1844 ingebruik genomen.
  6. Ansichten blz. 55 en 62.
  7. 13. “Oude RoomscheKerk te Lisse”. Anonieme pentekening in kleuren. Tweede helft der 18e eeuw. 14×21 cm. Gemeentearchief Leiden LPV 77700

’t Roemwaard Lisse: Dever omstreeks 1850 (11)

Door Alfons Hulkenberg

Overgenomen uit het boek ” ’t Roemwaard Lisse” uit 1998, 2e druk, Grimbergen boeken – Lisse

Dit zeer kleine tekeningetje komt uit het “souverniralbum” van Profes­sor Schlegel. Dit album is een fraai doosje, waarin zich een aantal beschilderde kaartjes bevindt, 8 bij 3,5 cm, met het opschrift: ‘Prof. H. Schlegel, Math. et Phys. Album von Leiden seiner lieben Grossmutter zum Geburtstag, 23 September”. Op het eerste kaartje staat het aardige trapgevelhuis dat de professor in Leiden bewoonde. Verder diverse stadsgezichten en ook een aantal beelden uit de omgeving. Achter op dit afbeeldinkje staat: “Ruine Deventer bei Lisse, Umgegend Leidens”. Schlegel was niet de eerste die Dever met Deventer verwarde.1 En dit terwijl Dever, “’t Spookhuis”, bij de Leidse studenten genoeg bekend­heid genoot! 2

Professor Schlegel was in l 804 in Duitsland geboren, maar reeds sinds mei 1825 verbonden aan het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden, sinds 1858 als directeur (zie blz. 60). Hij hield zich vooral bezig met de gewervelde dieren. Het is bekend, dat hij een afkeer had van het gebruik van vergrootglas of microscoop, omdat hij meende, dat dit de zuivere, natuurlijke waarneming in de weg zou staan. Dat doet vlak naast het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek thans wel vreemd aan, maar toch moet ook Schlegel in de bollenwereld een zekere bekendheid hebben genoten, want er zijn een tweetal tulpen naar hem genoemd. De eerste is een enkele vroege tulp, een gele La Reine-sport uit 1882. In 1908 verkreeg ze in Haarlem het Getuigschrift van Verdien­ste. Thans staat zij officieel ingeschreven als Primrose Queen. “Herman Schlegel maxima” heet officieel Madame Gevers. Het is een sport van White Hawk (Witte Valk) en verkreeg in 1912 het Getuigschrift Eerste Klasse.

Een jaartal wordt niet vermeld, maar het plaatje moet omstreeks 1850 gemaakt zijn. In augustus 1848 was de noorderzijgevel van het “nieuwe huis”, dat tussen 1631 en 1634 tegen de donjon was aangebouwd, ingestort. Daarna ging iedereen die stenen of hout nodig had aan het slepen. Vooral voor de versteviging van de kaden kon men veel puin gebruiken. (Het Haarlemmer Meer was nog niet drooggelegd! ). Ten slotte zijn in 1857 de laatste restanten gesloopt.

Bezien we nu het aquarelletje iets nader. De professor heeft het geschil­derd van uit het zuid-oosten, ongeveer van de plaats waar nu de brug is voor de boerderij van Rotteveel. We zien Dever hier dus evenals op de vorige afbeelding schuin van achteren. De voorgevel is al geheel verdwe­nen. Men ontwaart duidelijk de bijna 150 jaar oude beukebomen op het voorplein. Ook een deel van de zuiderzijgevel is al weg. Wat vlak tegen de oude burcht is aangebouwd, staat nog overeind. Van de brug uit 1767 zijn nog de bogen over. De gracht is al ten dele dichtgegroeid en er staan een paar bomen. Links ziet men nog vaag de contouren van het tuinmanshuisje van Govert van den Aardweg, dat nog steeds aan de Deverlaan staat. Dit huisje is de portierswoning, die naast de binnen-poort stond gebouwd en van het Dever-complex een integrerend deel uitmaakt. Deze afbeelding is daarom zo interessant, omdat ze tot nu toe de enige is die van deze toestand, waarin het “nieuwe huis” half is gesloopt, bezitten.

Wie thans vanaf de zuidzijde Lisse binnenrijdt, vindt aan zijn rechter­hand niet ver van de Heereweg de oude Devertoren.3 Het is een van de vele die stonden aan de voet der binnenduinen aan de rand van visrijke poelen en ontoegankelijke veenmoerassen. Van al de kleine toren­burchten is alleen Dever overgebleven. Volgens deskundigen een zeld­zaam en waardevol monument met uitzonderlijke vorm. De bodem rond de Devertoren herbergt nog de resten van de oude voorburcht met de bijgebouwen. Dever slaapt. Maar de Deverslaap nadert zijn einde; Dever zal herrijzen!

Intussen geeft het genoemde portiershuisje de “Stichting Dever”, die zich het lot van de oude ridderhofstede heeft aangetrokken, veel reden tot zorg. Dit huisje uit de vijftiende en zestiende eeuw stond gebouwd tegen de binnenpoort, die reeds lang is verdwenen. Van dit oude en interessante huisje, door Leembruggen in 1848 geschilderd, zijn nu een aantal pannen af en het dreigt eerdaags in te storten. Weliswaar staat het op de “Monumentenlijst”, maar bij de behandeling van de Monumen­tenwet in 1961 is de onderhoudsplicht bij amendement uit het ontwerp geschrapt. Hoe zeer men ook zijn best doet, het interessante monu­mentje dreigt aldus verloren te gaan. Dan zal men het opnieuw moeten opbouwen; het hoort erbij en bovendien is het als woning voor degene die in de toekomst toezicht houdt op de Dever landerijen onmisbaar. De strijd om het behoud van Dever gaat voort. “Want uwe knechten hebben een welgevallen aan hare stenen en hebben medelijden met haar gruis” (Psalm 102 : 15).

1      Het Huis Dever te Lisse, blz. 233 en 257 e.v.

2      De hertekop van Dever, Leids Jaarb. 1969, blz. 167-173.

3      A.M. Hulkenberg, Lisse in oude ansichten, 1970, blz. 77.

11. Dever omstreeks 1850.Tekeningete in kleur (8×3,5 cm) uit hte “souveniralbum”van Professor Hermann Schlegel te Leiden (1808-1884), in de collectie van de heer J. de Koning, Lorenzkade 71 in Leiden.

11. Dever omstreeks 1850.Tekeningete in kleur (8×3,5 cm) uit hte “souveniralbum”van Professor Hermann Schlegel te Leiden (1808-1884), in de collectie van de heer J. de Koning, Lorenzkade 71 in Leiden.

’t Roemwaard Lisse: Kaart van de Bedijkte Lisser Poel

Door Alfons Hulkenberg

Overgenomen uit het boek ” ’t Roemwaard Lisse” uit 1998, 2e druk, Grimbergen boeken – Lisse

Een kaart van de Poelpolder kort na de drooglegging in 1623/24. Links onder ligt het dorp Lisse met de “Binnenwegh” (Achterweg), Vuur-steeg, “Brouckwegh” (Kanaalstraat), de “Quawegh” (Broekweg en Grevelingstraat) en de “Graft”. Over de gedempte Gracht rijdt men thans de Poelpolder binnen. Aan de Gracht staat de korenmolen en daar dichtbij is de “Hotpoel”, die in de vorige eeuw is dichtgeplempt. Over de vaart die de Gracht via het Hotpoeltje met de Beek verbindt ligt in de Broekweg de Keizersbrugge, sinds 1764 een heul (blz. 42). Aan de onderzijde van de kaart is de “Verlaner Santsloot”, waardoor Van der Laan van Ter Specke zand afvoer (blz. 50). In het midden de “Trijnenlaen” en de “Nieuwe weg” (Tweede Poellaan) en nog iets naar rechts de “Nieuwe Waterlosinge” (het Mallegat) bij de Engel. De nieuwe polder is omgeven door de Ringsloot (Rijnsloot) en in het midden is de “Molenwateringe”. De laatste molenstomp is juist in 1970 gesloopt. Boven zien we het “Grote Meer”, “’t Langerack” en het “Kagermeer”, delen van het Haarlemmer of Leidse Meer, waarin “Abenes” en de “Rovers-brouck”1 eilanden waren. Bij de inpoldering van het Meer in 1854 zijn stukken van de Roversbroek en van de Lisserbroek (met zijn slingerend Turfspoor) afgesneden en bij de Haar lemmer meer polder getrokken. Sinds 1433 was het visrecht van de Poel door Philips van Bourgondië verpacht aan de stad Leiden.2 Het droogleggen is dan ook geschied door de drie Leidse “parochiekerken”, de St. Pieterskerk, de St. Pancras-of Hooglandse kerk en de Lieve-Vrouwekerk. Namens hen richtten “de Burgemeesteren en Regeerders der Stad Leiden” tot de Staten van Holland het verzoek aan deze kerken het octrooi tot droogmaking van het “Geestwater” te verlenen. Op l januari 1615 was men met de voorbereidingen reeds begonnen, zoals blijkt uit de stukken die zich in het Lissese Gemeentearchief bevinden. Nummer 472 is een “Declaratie ende specificatie van zodanige kosten als sedert den Ie januari anno 1615, her meten van de oever landen, gelegen aan de Meer en de Poel in Lisse, gedaan en gevallen zijn, ter cause van salaris, loon, vacatie, teerkosten (vertering), wagen- en schuit vracht en, zulks ende zo hierna gearticuleerd en verklaard staat, geteld in guldens, etc.”. Deze kosten zijn voornamelijk gemaakt door de secretaris van Rijnland, door Schout Van Immerzeel van Lisse en door Jan Pietersz Dou, gezworen landmeter van Rijnland.3 Toen de gevraagde vergunning afkwam is er met grote voortvarendheid gewerkt. In 1624 was de droogmaking een feit en kon het uitgeven van percelen een aanvang nemen. Verscheidene aangelan­den voelden zich echter te kort gedaan. Om een nette, rechte ringsloot te graven waren grote stukken land afgestoken en bij de nieuwe polder getrokken. In een uitvoerig “Verbaal” worden alle percelen genoemd, die door het bedijken kleiner zijn geworden.4 “Eerst de geestkant”, de westzijde, “beginnende aan ’t Scheid (de grens) van Sassenheim, gaande noord aan tot de Graft toe.” Jan Claaszoon van Zand vliet is hier 389,5 roeden kwijt, de Abdij van Leeuwenhorst te Noor dwijkwijkerhout, de eigenaresse was van het huidige land van Gebr. Meskers, 400,5 roeden, en achter Dever is zelfs 939 roeden, dus veel meer dan een hectare grond verloren gegaan. Aan de andere zijde van de Poel, in de Roversbroek, is hetzelfde gebeurd, evenals tussen de Graft en de “Grevelyn”. Pas na ampele besprekingen en langdurig financieel touwtrekken zal deze zaak in het reine kunnen komen. De financiën blijven trouwens een moeilijke zaak. De schout en gezworenen van Lisse, de kerkmeesters der drie kerken, mitsgaders de directeuren en ingelanden van de Poel zenden een fraai request naar de Staten van Holland en Westfriesland, waarin zij “met behoorlijke reverentie” te kennen geven, dat zij “naar het voorbeeld van diverse andere polders minder oppressie en kosten” van hun belastingen verlangen.5 Iets dergelijks komt regelmatig voor. Daar komt nog bij, dat ook de dorpen Lisse en Sassenheim enerzijds en de heemraden te Leiden en de gecommitteerden van de bedijking ander­zijds het over financiële zaken het maar niet eens kunnen worden. Zij beroepen zich op het Hof van Holland te ‘s-Gravenhage, maar dit verklaart in 1627 op een fraai perkament niet ontvankelijk te zijn.6 En zo duren de moeilijkheden maar voort. Tenslotte schrijft de schout een fraaie “Acte van insinuatie (aanzegging) en protestatie” tegen de dijk­graaf en de gecommitteerden van de Lisser Poel.7 Het gaat zo door, jaren lang …

Veel huizen zijn er in de Poel aanvankelijk niet gebouwd. Uytermeer, in 1642 een soort Noordhollandse stolphoeve (“de boerderij van Lange-veld”) en een jaar later de boerderij Poele-way. Dijkdoorbraak en overstroming: 1677, 17668, en Kerstmis 1838. De hele nacht was Piet Verdegaal (van Poele-way) in de weer! Verdegaal is er niet meer en Poele-way is gesloopt. Nu moet Lisse zelf op de dijken acht geven.

  1.   A.M. Hulkenberg, Het Huis Dever te Lisse (1966), blz. 75/76.
  2. A.J. van der Aa, Aardrijksk. Woordenb. (1845).
  3. Gemeentearch. m. 412.
  4. ld. 473.
  5. ld. 474.
  6. ld.475.
  7.  ld. 476.
  8.  Zie ook 477.

 

  1. 7. Kaart van de zo juist bedijkte Lisser Poelpolder getekend door Jan Pietersz Dou(w) gezworen landmeter van Rijnland in 1624. Kopergravure 19,5 x 32,5 cm. Archief Hoogheemraadschap Rijnland te Leiden en elders

De wilde flora de Bollenstreek: Klaproos ofwel papaver

De klaproos of zo u wilt papaver heeft nog heel wat aardige eigenschappen. Ook heeft ze symbolische waarde.

Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Klaproos
De papaverfamilie bestaat uit verschillende soorten waarvan er in onze Bollenstreek meerdere voorkomen. De grote klaproos (Papaver rhoeas) en de bleke klaproos (Papaver dubium) vind je regelmatig in wegbermen en slootkanten. De slaapbol (Papaver somniferum) is zeldzaam.
Eén klaproos kan tot wel 100 zaadjes maken, die door de wind over een grote afstand worden verspreid. De zaadjes van de klaproos blijven heel lang hun kiemkracht houden, waardoor ze zelfs na meer dan 10 jaar onverwacht op kunnen komen. Dat gebeurt voornamelijk op plekken, die vlak daarvoor omgewerkt zijn, zoals bij werkzaamheden aan wegbermen en slootkanten. Klaprozen houden namelijk van pas bewerkte grond. De slaapbol is een bloem die niet meer uit de borderbegroeiing van onze tuinen is weg te denken. Dat zijn dan veelal variëteiten die specifiek op tuingebruik zijn geselecteerd. Maar door de grote kiemkracht en de makkelijke verspreiding zie je ze soms spontaan opduiken buiten onze gecultiveerde tuintjes. Niet alle papaversoorten zijn echte klaprozen, hier beperken we ons tot bovenstaande soorten. De naam papaver komt uit het Grieks en betekent iets als ‘vadertje’. De klaproos voelt zich thuis op schrale grond. Nectar vormt de papaver niet, maar het stuifmeel is gewild. Bijen en hommels zijn gek op deze frêle bloemen.
Na de bestuiving laten ze dezelfde dag hun blaadjes al vallen. De klaproos is ook een beetje een weersvoorspeller. Komt er regen, dan klappen de bloemblaadjes dicht. Ze doen hun naam eer aan. In België hebben ze het ook wel over donder(of onweers)bloemen. Een boeket klaprozen werd wel gezegend in de kerk en wanneer onweer naderde dan bood het in brand steken van de gezegende bloemen bescherming. Een gezegde luidde “Beginnen donderwolken op te doemen, stook dan vlug uw donderbloemen”.

11-11-11 (11-11- 1918, 11 uur)
In ons land speelt het misschien wat minder, maar 11 november is in de landen die betrokken waren bij de Eerste Wereldoorlog een datum om te herdenken. Op 11 november 1918 werd om 11 uur de wapenstilstand getekend. Met de ondertekening van het vredesverdrag van Versailles op 28 juni 1919 kwam er officieel een einde aan de oorlog. De wapenstilstand betekende het einde van een periode van heel veel gruwelijkheden die zich afspeelden in en om de loopgraven. Door de aanleg van al die loopgraven en inslagen van bommen was de grond helemaal omgewoeld en daardoor kwamen veel zaden van de klaproos bloot te liggen. Ideaal voor het zaad want juist dan kan het ontkiemen. De velden in Vlaanderen kleurden massaal rood van de klaprozen. Nu vertelden diverse legendes al lang dat de klaproos was ontstaan op slagvelden. Bloed voor bloed. De bloem zou de mooie kleur te danken hebben aan het bloed van omgekomen helden. De velden van Vlaanderen bewezen het!

Symbool
Die tere, mooie klaproos kan er natuurlijk niets aan doen dat mensen elkaar gruwelijkheden aandoen, maar ze werd wel het symbool voor de gevallenen. Een Canadese militaire arts, John McCrae, zag in 1915 die enorme hoeveelheden klaprozen op het slagveld en dat inspireerde hem tot een gedicht dat symbool werd voor de gevallenen. Het gedicht is in vele talen vertaald en inspireerde om de klaproos als symbool te gaan gebruiken. Klaprozen en speldjes van klaprozen werden verkocht om met de opbrengst oud-soldaten te ondersteunen. Eerst werden echte papavers gebruikt, maar al gauw werden papieren klaprozen gevouwen voor dat doel. In 1920 koos de Amerikaanse stichting voor oorlogsveteranen de klaproos officieel als symbool. In 1921 hield de liefdadigheidsorganisatie ‘The Royal British Legion’ de eerste officiële wapenstilstandsdag om de gesneuvelden te herdenken. Deze organisaties zetten zich met behulp van vele donaties nog steeds in voor oorlogsveteranen en hun familie, want ook de betrokkenen bij recente oorlogsmissies worden gesteund. In België, Frankrijk, Groot-Brittannië, Canada en de Verenigde Staten worden herdenkingen rond 11 november georganiseerd en zie je kransen van papavers en mensen met klaproosspeldjes die daarmee hun betrokkenheid tonen.

Slaapbol (Papaver somniferum)
De slaapbol is al duizenden jaren geleden in cultuur gebracht. Doel was o.a. het gebruik als voedsel en als medicijn. De soortnaam somniferum betekent slaap brengend en dat duidt al op het gebruik. In de 16de eeuw beschreef de arts en kruidengeneeskundige Dodonaeus de slaapverwekkende werking van dit zaad en het sap. Het planten- of melksap bevat een aantal alkaloïden die verband houden met dat slaap verwekkende. Het plantensap zou ook hier gebruikt zijn om lastige, huilende kinderen rustig te krijgen. Sliepen ze als een (klap)roos! De fraaie doosvrucht zit vol oliehoudende zaden. Die zaden konden geperst worden tot olie. De olie gebruikte men voor zeep, zalven en verven. Papaverolie werd gebruikt in de schilderkunst om craquelures te laten vormen. De olie absorbeerde de bovenste laag verf zeer snel en dat gaf een speciaal effect. De werking van het ingedroogde melksap, opium, was al veel eerder bekend. Uit 4000 voor Christus is er al een beschrijving van medicinale opium van Soemeriërs uit het huidige Irak. In die contreien bevatten de zaaddozen van de slaapbol ook een veel hoger percentage opium dan op onze breedtegraad, waar het percentage bijna nul is. Rond 1700 begon men opium als genotmiddel te gebruiken. En dat ging verder: morfine, codeïne, heroïne enz. Voor de medische wereld waren de toepassingen vaak een zegen, maar voor anderen, zoals slachtoffers van de oorlogen waar de klaproos symbool voor stond, bleek een verslaving de trieste afloop. Maar ook daar heeft die mooie papaver geen schuld aan. Het zijn heel decoratieve planten en in gedroogde vorm sieren ze menig boeket. Eten doen we de zaden nog steeds. Maanzaad (de doosvrucht wordt ook wel maanbol genoemd) wordt gebruikt op broden, cakes enz. enz. Kortom, een heel veelzijdige, soms gevaarlijke, plant.

Bovenstaande is naar aanleiding van het boek ‘Van Aardaker tot Zwanenbloem’

In Vlaamse velden
In de Vlaamse velden klappen rozen open
Tussen witte kruisjes, rij op rij,
Die onze plaats hier merken, wijl in ‘t zwerk
De leeuweriken fluitend werken, onverhoord
Verstomd door het gebulder op de grond.
Wij zijn de Doden. Zo-even leefden wij.
Wij dronken dauw. De zon zagen wij zakken.
Wij kusten en werden gekust. Nu rusten wij
In Vlaamse velden voor de Vlaamse kust.
Toe: trekt gij u ons krakeel aan met de vijand
Aan u passeren wij, met zwakke hand, de fakkel.
Houdt hem hoog. Weest gij de helden.
Laten de Doden
Die wij zijn niet stikken of wij vinden slaap noch
Vrede – ook al klappen zoveel rozen open
In zovele Vlaamse velden.

vertaling Tom Lanoye

 

De wilde flora van de Bollenstreek:  Kornoelje

De Kornoelje is een veelzijdige struik of zo u wilt boom met bijzondere eigenschappen. Op medicinaal gebied, maar ook de hardheid van het hout heeft zo zijn voordelen voor werktuigen. Huize Kornoelje komt ook nog ter sprake.

door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Inheems

Van het geslacht kornoelje zijn drie soorten hier inheems. De rode kornoelje (Cornus sanguinea) en de gele kornoelje (Cornus mas) zijn struiken die je in de Bollenstreek wel verwilderd kunt tegenkomen. De Zweedse kornoelje is een zeldzame kruidachtige plant die in ons land alleen in Drenthe gevonden wordt. De kornoeljefamilie is zeer groot en inmiddels zijn er door veredeling heel wat fraaie cultivars gekweekt.

Vondsten
De oudste vondsten van rode kornoelje dateren uit 7.500 v.Chr. In de steentijd werden twijgen verwerkt tot manden en visfuiken. In 1991 vonden bergwandelaars in het Italiaanse Ötzerdal een ijsmummie uit de kopertijd. Meer dan 5000 jaar geleden had deze mummie, die Ötzi de ijsman werd genoemd, geleefd. Doordat de mummie zo goed bewaard is gebleven kon er veel onderzoek gedaan worden naar hoe de man geleefd had. Zelfs wat hij vlak voor zijn dood gegeten had kon worden vastgesteld. Voor ons verhaal is het aardig dat Ötzi pijlen had, gemaakt van kornoeljehout.

Rode kornoelje

Rode kornoelje Cornus sanguinea

De rode kornoelje dankt zijn naam aan de in de herfst en winter roodgekleurde twijgen. De struik groeit in heggen en loofbossen, met graag wat vochtigheid en een wat voedselrijke bodem. De struik kan wel drie meter hoog worden. De witte bloemen van de rode kornoelje staan in een soort schermpje of tuil. De bloeitijd is mei-juni. Rode kornoelje geeft zwarte besachtige steenvruchten. Gekookt zijn die bittere bessen te eten, maar lekker is anders. Het taaie witte hout is goed bruikbaar, bijvoorbeeld voor het maken van stelen. In vroeger eeuwen werden de afgevallen herfstbladeren van deze kornoelje wel door landbouwers gebruikt om als bemesting over de akkers te strooien. Nog een aardig weetje: in de buurt van molens stonden vaak meerdere rode kornoeljes. Van het hout werden vroeger molenonderdelen vervaardigd.

Gele kornoelje

Gele kornoelje Cornus mas

De gele kornoelje is de vroegst bloeiende van de inheemse struiken. Hij wordt hoger dan de rode kornoelje. In plantsoenen komen ze veel voor, maar in de natuur is hij wat zeldzamer. Daarom staat hij in Nederland ook op de rode lijst. Wanneer je in februari een geelbloeiende struik ziet, dan is de kans groot dat het de gele kornoelje is. Hij komt in bloei in een zachte periode van de winter en bloeit door, ook al vriest het en valt er sneeuw. Hij werd vroeger ook wel ‘bloeiend hout’ genoemd. De gele kornoelje is erg geliefd bij bijen, maar niet alleen bij bijen.

Zweedse kornoelje Cornus suecica

Vele andere insecten gebruiken in het vroege voorjaar de nectar. De plant geeft namelijk een rijke nectardracht. De hoofdbloei is meestal in maart en april. De bessen van de gele kornoelje zijn eetbaar en worden wel gebruikt om jam, siroop of een alcoholisch drankje van te maken. Van oudsher werden er ook medicinale eigenschappen aan toegekend. De bekende middeleeuwse abdis Hildegard Von Bingen
(1098 – 1179) beschreef in haar boeken ‘Causae et curae’ en ‘Fysica’ meerdere geneeskrachtige recepten. Zo schrijft zij: ‘De gele kornoelje reinigt en versterkt de zwakke en ook de gezonde maag en bevordert de gezondheid.’ In de middeleeuwen werd de gele kornoelje in kloostertuinen gecultiveerd.

Huis Kornoelje

Huize Maria, Heereweg 107

Deze villa (Heereweg 107) is in 1907 ontworpen door de Haarlemse architect J. London (1872-1953), voor J. M. van Til, lid van de firma H. de Graaff en Zonen. In 1978 kwam er een einde aan dit gerenommeerde bedrijf dat in 1793 zelfs al een internationale prijscourant uitgaf. H. de Graaff en Zonen was een bollenbedrijf, maar de kwekerij had een veel breder assortiment, ook bomen en struiken werden er gekweekt en veredeld. De iepenbomen die later geplant werden rond het kerkhof bij de Grote Kerk kwamen van deze kwekerij. Zou de kornoelje, die naar men zei aan de achterzijde van het huis stond, veredeld zijn bij deze firma? We weten het niet, net zo min als we weten welk type kornoelje er gestaan heeft. ■

 

De wilde flora van de Bollenstreek: hop

Hop wordt besproken vanwege het artikel over de brouwers van Haarlem. Voor het maken van bier is hop nodig.

Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 1 2023

Het verhaal van Oud Nieuws van Dirk Floorijp gaat dit keer over Haarlemse bierbrouwers. Dat vraagt om aandacht voor hop, want hop
en bier zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Hop is inheems

Bij het laarzenpad is deze hoogklimmer veel te vinden.

Limburgse hopkweker aan het werk op zijn plantage

Hop (Humulus lupulus) is een plant uit de hennepfamilie (Cannabaceae) en is een inheemse plant. Je komt hem ook in Lisse veel tegen. Doe ’s zomers maar eens het laarzenpad bij Keukenhof en je ziet de slingerende planten met de fraaie hopbellen hoog opgaan. Niet in de winter, want dan zijn de bovengrondse delen afgestorven. Ieder voorjaar is er een nieuwe start en groeit de plant tot wel 10 cm. per dag. Overigens zitten die fraaie bellen aan de vrouwelijke plant, de bloei van de mannelijke planten is minder opvallend. Hop werd al heel vroeg in cultuur gebracht. Een van de oudste vermeldingen over de hopteelt is te vinden in een testament van Pepijn III (714 – 768), de vader van Karel de Grote, die een hoptuin naliet.

Bier
Je zou bijna denken dat hop altijd een bestanddeel was van bier, maar dat is niet zo. In de middeleeuwen was het normaal om ongehopt bier te drinken. Het bier werd op smaak gebracht door kruiden (gruit). Maar ongehopt bier blijft minder lang goed en zo werd het gruitbier langzamerhand verdrongen door gehopt bier. Overigens is er tegenwoordig ook weer gruitbier op de markt. In de late middeleeuwen werd het gebruikelijk om hop aan het bier toe te voegen. De hop gaf een droge, bittere smaak en de hop in dat bier droeg ook bij aan de houdbaarheid, waardoor de volksdrank nog gezonder werd. Een volksdrank, dat was het. 1 liter bier per dag was vrij normaal en ook kinderen dronken licht bier. Dat was betrekkelijk gezond want in veel gebieden was het water veel ongezonder.

De hopcultuur

Lupulinekorreltjes uit de hopbellen bestaan uit bitterstoffen, hopoliën en looistoffen. De lupuline wordt aan het bier toegevoegd. Lupuline van verschillende hopcultivars (inmiddels honderden soorten) geven aan het bier steeds andere smaken. De hopbellen bestaan bij de oogst wel uit 80% water. Brouwen met natte hop kan alleen maar vlak na de oogst van de hopbellen want die natte hop is niet houdbaar. Dus moeten de hopbellen direct gedroogd worden om het gehalte aan water terug te brengen. Tegenwoordig vastgesteld op maximaal 10%. Het drogen wordt gedaan in eesthuizen. Alleen de vrouwelijke planten zijn dus van belang. Mannelijke planten worden Hoptuinen Hop werd oorspronkelijk verbouwd in de buurt van brouwerijen. De teelt was kleinschalig. Er werd geteeld in hopkuilen. Dat waren bemeste kuilen waar een paar hopplanten rond een metershoge paal (hopstaak) stonden. Wanneer de hop rijp was werd de hopstaak omhooggehaald en werden de hopbellen met de hand geoogst in lange zakken. Een hopveld had wel tientallen hopkuilen. Bepaalde dorpen ontwikkelden zich tot centra van de hopteelt. Er zijn nog wel een aantal plaatsen waar iets van die oorspronkelijke teelt is terug te vinden. Peize in Drenthe bijvoorbeeld. Daar vind je een hopbel terug in wapen en vlag, dus dat hop daar belangrijk was mag duidelijk zijn. Er is zelfs nog een hoptuin.

Hop moet klimmen

Net als in Peize vind je in het Brabantse Schijndel nog veel terug van de eens welvarende hopcultuur. Straatnamen bijvoorbeeld. In Schijndel is zelfs weer een nieuw hopveld aangelegd, beheerd door hobbybrouwers van de vereniging ’t Hopbelleke. De teelt in hopkuilen is verleden tijd. Later ontwikkelde men in Duitsland andere teeltmethoden waarbij de hop groeit langs leidraden. Je herkent die tuinen aan de hoge constructies (zo’n 4 m.) waarlangs de planten omhoog groeien. In Engeland was er oorspronkelijk veel weerstand tegen het gebruik van hop in het bier. Het werd zelfs een tijdje verboden. Maar vanaf de 16e eeuw keerde het tij. Het waren Nederlandse (Vlaamse) hopboeren die begin 1500 de eerste hoptuinen aanplantten in Kent. Er wordt zelfs een verband gezien met de reformatie: “Hops, reformation, bays and beer
Came to England all in one year” (uitdrukking uit de 16e eeuw.) In het Limburgse Reijmerstok wordt medio september hop geoogst voor de Gulpener bierbrouwer. Compleet met feestelijkheden en het kiezen van een hopkoningin. Na corona zou Limburg en waaiden de planten om. Met man en macht werd gewerkt om te oogst te redden en kon het evenement doorgaan. Hopelijk verloopt 2023 minder onstuimig.

Haarlemse brouwers
Dirk Floorijp vertelde over de vele brouwerijen die Haarlem bezat. Zouden er in deze omgeving ook hoptuinen geweest zijn? Rond de tijd dat de Vlamingen de hoptuinen introduceerden in Engeland hadden de Haarlemse bierbrouwers moeilijkheden met een ander Engels fenomeen. Oorspronkelijk stookten de brouwers hun ketels met turf. Maar rond die tijd werden de ketels gestookt met Engelse en Schotse kolen. Dat veroorzaakte ernstige vervuiling. Zo zelfs dat er in 1608 een verbod kwam om te stoken met kolen. Zou bierbrouwer Cornelis Claesz daarom zo op de penning zijn geweest?

*Titel ontleend aan het in 2018 verschenen gelijknamige boek van de auteurs Jelle van Dijk en Hans van Stijn.

 

De wilde flora van de Bollenstreek: de kale jonker

De kale jonker wordt besproken. De soort komt voor in Lageveense polder van Keukenhof en Wassergeest.

Door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 21 nummer 4, 2022

Mogelijk is de eerste gedachte die opkomt bij kale jonker die van een adellijk persoon. Maar in deze rubriek gaat het over flora, over een plant dus.

De Kale jonker, Cirsium palustre of Carduus Palustris

Distel
Een kale jonker is een distelsoort die in deze streek en praktisch in ons hele land algemeen voorkomt. Dit is echt een inheemse soort. Het is een beetje een stakerige plant, niet zo veel blad, keurig rechtopstaand. Misschien kreeg hij daarom wel de naam van kale jonker. Zijn menselijke naamgenoot is immers van adel, maar de toevoeging kale duidt dan wel weer op verarmde adel. Die wilde wel graag zijn stand ophouden; fier rechtop dus en ondertussen geen duit te besteden. Er is een gezegde: hoe kaler jonker, hoe groter pronker. Ook van deze menselijke soort hebben we er in deze streek wel meerdere gehad. Maar terug naar de plantaardige kale jonker. Deze distel groeit graag op wat vochtig grasland of aan de rand van vochtige bosgebieden. Landbouwers zien in hun weiden en akkers liever geen distels. Een distel wordt niet voor niks een boerenplaag genoemd. In 1887 was er al een distelverspreidingswet waarin iedere eigenaar, huurder of pachter van gronden en bossen verplicht werd de bloei, zaadvorming en uitzaaiing van schadelijke distels te beletten en de planten te bestrijden en te vernietigen. Ook onze kale jonker viel onder die schadelijke distels. In 2011 werd de distelverordening in onze provincie afgeschaft. Er zijn echter ook stemmen die vinden dat er weer opnieuw een soort verordening moet komen. Soms is er een verordening op plaatselijk niveau. Of het weer tot een algemene verordening zal komen valt zeer te betwijfelen. Distels, ook onze kale jonker, zijn een belangrijke voedselbron voor insecten. Juist nu we weten dat het aantal insecten terugloopt moeten we zuinig zijn op onze distels. Onze kale jonker mag best fier zijn op de rol die hij speelt in het leven van diverse vlinders, bijen, hommels en andere insecten.

Streek
Kenmerkend voor onze streek zijn de strandwallen met daartussen de nattere duinvalleien, de strandvlaktes. Die nattere stukken waren ideaal voor de kale jonker. Van de kale jonker hebben we een heel oud bewijs dat hij in onze streek voorkwam. Hij werd al in de vijftiende eeuw op een paneel vereeuwigd. Waarschijnlijk getekend naar de duingebieden van Haarlem die net als het gebied bij Lisse deel uitmaakten
van De Wildernisse van Hollandt. De ruigte van dit strandwallenlandschap strekte zich maar liefs uit van Leiden tot Alkmaar.

Geertgen tot Sint Jans
Erg veel weten we niet over deze schilder. Waarschijnlijk is hij rond 1460 geboren in Leiden, werd schilder en woonde en werkte hij in de Commanderie van Sint Jan in de Jansstraat in Haarlem. Hij was waarschijnlijk lekenbroeder. De toevoeging ‘tot Sint Jans’ aan zijn voornaam is gebaseerd op zijn verblijf in het klooster. Oud werd hij niet. Waarschijnlijk overleed hij voor 1495. Hij heeft een groot altaarstuk voor de Janskerk, de kloosterkerk, geschilderd. Twee delen daarvan zijn in een Weens museum te bewonderen. Het paneeltje wat in dit artikel past is een stuk dat hij voor een van de Jansheren geschilderd zal hebben. Het zal gehangen hebben in een kloostercel voor privé-devotie. Het paneel staat bekend als ‘Johannes de Doper in de wildernis’ en hangt nu in de Gemäldegalerie in Berlijn. Johannes de Doper was de beschermheilige van het St. Jansklooster en van de Jansheren. Het paneel is niet gesigneerd maar is vanwege de overeenkomsten met de altaarstukken toegeschreven aan Geertgen tot Sint Jans.

Het paneel

Johannes de Doper door Geertges tot Sint Jans. 15e eeuws schilderij

Op het paneel staat Johannes de Doper afgebeeld met zijn kenmerkende attribuut: het lam Gods. Naar het evangelie van Mattheüs is Johannes de Doper hier in de wildernis. Ook het bruine kleed van kamelenhaar wordt genoemd in het evangelie. Mogelijk heeft Geertgen tot Sint Jans het Jordaandal trachten uit te beelden waar Johannes bekeerlingen doopte. Nu was een schilder als Geertgen nooit ver van huis geweest dus zijn enige waarheid van een wildernis was de wildernis die hij kende van het duingebied dat vlak bij de Commanderie van St. Jan begon. Je mag aannemen dat hij dat voorbeeld voor ogen had toen hij de peinzende Johannes de Doper uitbeeldde. Daarmee komen we op de plantengroei uit de natte duinvallei. We zien slangenkruid afgebeeld en wilde akelei. En rechts op de voorgrond van het paneel staat fier rechtop de kale jonker.

*Titel ontleend aan het in 2018 verschenen boek Van Aardaker tot Zwanenbloem

Kale Jonker

De wilde flora van de Bollenstreek: Vlas

Vlas is een van de eerste cultuurgewassen. De oudste textielvondst van wilde vlas is gedaan in een grot in Georgië. Het gevonden stuk textiel, gesponnen, geverfd en geknoopt, dateert uit het paleolithicum (de oude steentijd). Het werd zo’n 30.000 jaar oud geschat.

door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

Toen koningin Wilhelmina in 1923 een bezoek bracht aan de landbouwtentoonstelling in Ridderkerk mocht een ’s-Gravendeelse vlasser zijn versie op een Vlaams raadsel voordragen.

Raadsel
Toen ik was jong en schoon
Droeg ik een blauwen kroon.
Toen ik werd oud en stijf
Kreeg ik een band om ’t lijf.
Ze hebben me laten zinken
Beladen, tot ik ging stinken.
Toen werd ik met vereende kracht
Van den last ontdaan, door elkeen veracht.
Ik werd op ’t land gezet, verfrischt door de natuur
Geborgen in de schuur.
Hier werd ik gestooten, geknepen, geslagen
En eindlijk door Keizers en Koningen gedragen.

Vlas van bloem tot kapel

Moeilijk om te raden is het niet: vlas. In die tijd was de vlasserij in ’s Gravendeel nog een bloeiende bedrijfstak. In Lisse was die bloeitijd al weer eeuwen achter de rug. Maar in de 17e eeuw speelde vlas er een hoofdrol zoals we zagen in het verhaal over de vlasserij Seevenhoff. Arie de Koning schetste met het verhaal “Vlas en Lisse: een mooi koppel”, (op de site van Oud Lisse in te zien), een mooi beeld van het verwerken van vlas, wat in bovenstaand raadsel heel plastisch wordt weergegeven.

Vlas (Linum usitatissimum)
Vlas is een van de eerste cultuurgewassen. De oudste textielvondst van wilde vlas is gedaan in een grot in Georgië. Het gevonden stuk textiel, gesponnen, geverfd en geknoopt, dateert uit het paleolithicum (de oude steentijd).

Vlas van bloem tot kapel

Het werd zo’n 30.000 jaar oud geschat. De mensen leefden toen als jager/verzamelaar. In de latere periodes van de steentijd (het mesolithicum en het neolithicum) werd de manier van leven
anders. De jager/verzamelaar werd meer landbouwer. Vlas teelde men voor gebruik. We zien dat het eerst in het MiddenOosten. Denk maar aan de stroken linnen – van vlasvezels gemaakt – waarmee Egyptenaren hun mummies inpakten. Bekend is dat in Syrië zo’n 9.000 jaar geleden olievlas werd verbouwd. 4.000 jaar later kwam het gewas ook naar MiddenEuropa (Zwitserland en Duitsland).

Rassen

Vlas van bloem tot kapel

In de prehistorie is er geen verschil tussen vlasplanten die linnen leveren en planten die gekweekt worden voor de zaden waar olie uit geperst wordt. Sinds die tijd heeft er heel wat veredeling plaatsgevonden. Tegenwoordig kennen we olievlasplanten en vezel(linnen)vlasplanten. De vezelvlasplanten zijn tussen de 80 en 120 cm lang. De olievlasplanten zijn korter en meer vertakt. Ook de klimatologische omstandigheden waarbij ze het best gedijen zijn verschillend. Het olievlas vraagt meer warmte en licht, terwijl de vochtigheid niet zo’n grote rol speelt. Olievlas is vooral te vinden in de (semi-)droge klimaten, zoals in Noord-Afrika. Vezelvlas doet het goed in vochtige en koele klimaten en is bijna uitsluitend op het noordelijk halfrond te vinden. De diverse rassen verschillen ook uiterlijk van elkaar: ze kunnen blauwe of witte bloemen hebben en gele of bruine zaden. Voor de siertuin zijn diverse cultivars ontstaan, zelfs met rode bloemen.

Textiel

Vlas van bloem tot kapel

Bij de beschreven vlasserij Seevenhoff ging het om vlas bestemd voor de linnenindustrie. Die tak van nijverheid was er vooral in Leiden en Haarlem. Nederland was oorspronkelijk meer gericht op het produceren van wollen stoffen. Leiden was eeuwenlang marktleider. Het Leids laken, gemaakt van wol, is wereldberoemd. Eind 16e eeuw leek het fout te gaan in deze industrie, men kon de concurrentie niet aan. Maar de 80-jarige oorlog met de strijd tussen de godsdiensten had indirect een positief gevolg voor de textielnijverheid. Na de inname van Antwerpen in 1585 door de Spanjaarden vluchtten duizenden rijke ondernemers en geschoolde arbeiders om economische en geloofsredenen vanuit Vlaanderen naar het noorden. De Vlamingen namen hun kennis van textielbewerking mee naar het noorden en zorgden daar voor de nodige innovatie. In Leiden vonden veel vluchtelingen werk in de lakenindustrie, maar ook in de vlasnijverheid.

Van vlas tot vezel

Leiden was in de 17e eeuw zelfs het belangrijkste textielcentrum van de wereld. Veel vluchtelingen vestigden zich ook in Haarlem en brachten daar de linnen-, zijde- en damastindustrie tot ongekende bloei. Het verval kwam in de 18e eeuw. De opkomst van katoen was een van de oorzaken.

Veelzijdig
De vlasplant is een veelzijdige plant. Bij de oogst wordt eerst de zaadbol verwijderd. De beste kwaliteit zaad wordt als zaaigoed gebruikt. Het overige zaad wordt verwerkt tot lijnolie of dient als grondstof voor bijvoorbeeld verf, drukinkt, zeep, voedings- en geneesmiddelen. Van de zaadoverblijfselen worden lijnzaadkoeken geperst voor veevoer. De vezels in de stengel zijn de grondstof voor linnen. De houtige delen van de stengels worden gebruikt voor bouwplaten, papier of biomassa.

In paardenstallen wordt het als bodembedekking gebruikt. Het neemt relatief veel vocht op en is vezel- en stofvrij. Daardoor geeft het geen irritaties aan de luchtwegen of ogen van het paard. Tegenwoordig is de auto-industrie een grote afnemer van vlasproducten.

Toekomst
In deze tijd hebben we het vaak over biodiversiteit. Nu, dan ben je bij vlas aan het goede adres. In de Heemtuin heeft men een stukje gereserveerd om akkerflora te laten zien. Hier worden jaarlijks nutsgewassen zoals vlas of rogge ingezaaid om bijbehorende akkerflora als klaproos, korenbloem en bijvoorbeeld bolderik te laten zien. Een klein voorbeeld van biodiversiteit. Maar er is meer. Al decennia wordt vlaszaad gebruikt in nieuwe wegbermen en langs de randen van akkers. Ook hier in de buurt kom je het tegen. Vrolijk die blauwe, frêle bloemetjes en een lekkernij voor vogels, vlinders en bijen. We moeten duurzamer gaan leven. Ook hier biedt vlas mooie kansen. Vlas heeft een beperkte ecologische voetafdruk en kan op meerdere terreinen producten vervangen die veel vervuilender zijn. Vroeger hadden we een stinkende, stoffige vlasindustrie, waar kinderarbeid normaal was. Het raadseltje waar dit stukje mee begint heeft het over “stinken” en “door elkeen veracht”. Dat krijgt wel een mooi vervolg. Een oud spreekwoord luidt: Van vlas gaat niks verloren!
Zo is het maar net! Vlas is met recht een voorbeeld voor de circulaire economie waar we tegenwoordig op vlassen.

De wilde flora van de Bollenstreek: de Wouw

In de Heemtuin, is dit jaar een wouw gevonden op een afgegraven stuk grond. Dat komt overeen met de bschrijving van de voorkeur van de groeiplaats van deze plant.

Door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad Jaargang 21 nummer 3, 2022

Spontaan opgekomen
Dit jaar liet de wouw zich voor het eerst zien. De plant past helemaal in de opzet van de heemtuin: een wilde plantentuin vol met planten die van nature in een omgeving voorkomen. Het plekje waar de wouw zich nu laat zien is vorig jaar afgegraven omdat het overwoekerd was met grassen en riet. Ideaal voor de wouw om daar gebruik van te maken en zich er een plekje te veroveren. De wouw voelt zich erg thuis op omgewerkte, liefst kalkrijke plaatsen.

Naam Wouw is de Nederlandse naam, de Latijnse naam luidt Reseda
luteola, vaak gevolgd door een l. De naamgeving leert je al iets over
een plant. Die l waarmee de wetenschappelijke naam wordt afgesloten duidt er op dat Linnaeus deze plant voor het eerst uitvoerig heeft beschreven. De Zweedse botanicus legde de basis voor de universele naamgeving van planten. In 1753 publiceerde hij zijn Species Plantarum. Linnaeus is in onze streek geen onbekende. Van 1735 tot in 1737 verbleef hij op de Hartekamp in Bennebroek waarvan hij de planten beschreef in zijn Hortus Cliffortianus. De Latijnse naam leert ons nog wel wat meer over deze plant. Reseda komt van Resedare (Latijn) en betekent “doen bedaren”. Zou op een genezende werking duiden voor huidproblemen. En dan Luteola. Dat komt van het Latijnse Luteus wat “goudgeel/safraangeel” betekent. De plant bloeit geel en vanwege het geel is de wouw al heel lang bekend als verfplant. Waar de Nederlandse naam van herleid is heb ik niet kunnen achterhalen. In andere talen zie je wel de relatie met de kleur en verf terug. Zoals in het Fries: Giele reseda, het Frans: Réséda jaunâtre, het Duits: Färber-Resede.

Oorsprong
We weten wel redelijk veel over de herkomst van de wouw.

Zo is bekend dat ze sinds de laatste ijstijd rond de Middellandse Zee groeit. Er zijn vondsten van zaden van de wouw gevonden rond paalwoningen van zo’n 4000 jaar geleden. De Romeinen schreven al dat ze de plant gebruikten om textiel mee te kleuren.

Verfplant
We zo natuurlijke kleurstoffen. De drie belangrijkste planten die daarvoor gebruikt werden waren de wede (voor blauw), de meekrap (voor rood) en de wouw voor het geel. In middeleeuwse stukken staan soms bepalingen dat alleen deze drie planten door het stedelijke gilde van de ververs mochten worden gebruikt om textiel te kleuren. De wouw was dus een echte cultuurplant. Rond steden waar textielnijverheid was, of bijvoorbeeld wandkleden werden geweven, werd veel wouw verbouwd. Zoals in de Vlaamse regio’s rond de steden Aalst, Doornik en Brussel. De wouw bevat de kleurstof luteoline. Vooral de toppen van de spruiten en de zaden bevatten kleurstoffen. Maar er moest nog wel een extra handeling verricht worden om verfstoffen te verkrijgen. Urine (de zeik) werd gebruikt en aluin werd als fixeermiddel gebruikt. Over dit vakmanschap werd uitgebreid geschreven. Een citaat uit ‘T bouck van wondre’ van 1513 om ‘schijtgeel’ te maken:

‘Neemt wauwe (reseda luteola) die men in lattijn noemt Flostinctorius, dat zijn de geluwe Blommen die de verwers gebruycken. Neemt die met de stelen en blommen onder een soo veel als u belieft. Maect een calcwater. Giet dat op de blommen in eenen grooten ketel. Latet so lange sieden tot dat de gheluwicheyt der blommen uit mach sieden. Nemet daerna van de vyer, en latet een weinich verstaen. Gietet daer naer door eenen doec ofte sac, datter noch blommen noch cruyt by sy. Neemt daer naer wel gewreven crydt en noch eens so veel wel gewreven aluyn. Roeret wel onder een met een stocxken en neemt wel acht dattet niet te seer op en styghe, want den crijt en den aluyn dryvent seer op. Latet also staen, so wort het water claer. Als haer nu de substantie wederom heeft geset, soo giedt het water wederom af tot dat gy de verwe bloot siet, dewelcke gy nemen en droogen sult. Als gy die wilt gebruycken so wryft met aluyn water ofte met dunne lymwater.

In de Gouden Eeuw maakten schilders als Rembrandt natuurlijk ook gebruik van de uit de wouw verkregen gele kleurstof.

Drachtplant

Bloeiende wouw met resedamaskerbij

Het gebruik van de wouw voor verfstof is nu bijna uitgestorven. Bijna, want hedendaagse textielkunstenaars, als Claudy Jongstra met haar wandtapijten, experimenteren nog volop met natuurlijke kleurstoffen als van de wouw. Maar de plant biedt meer. De wouw is nu van grote betekenis als drachtplant. Ze geeft door nectar en pollen voer aan insecten. Voor bijen is het een heerlijke plant. Dat insecten bedreigd worden in hun bestaan lezen we regelmatig. Velen willen daar wat aan doen. Insectenhotels zijn in vele tuinen te vinden. Er was zelfs recent het bericht dat er in Amsterdam zoveel enthousiastelingen een bijenkast hadden staan dat nu de wilde bijensoorten moeite hadden om zich te handhaven. In de Bollenstreek is ook een aardig initiatief ontstaan dat (wilde) bijen moet helpen: het bijenlint Bollenstreek. Door de gemeentes Hillegom, Lisse en Teylingen ligt, rondom de provinciale weg N208, een strook met terreinen die samen het “bijenlint” vormen. Allerlei gebieden worden zo ingericht dat ze meer voedsel en nestgelegenheid gaan bieden aan bijen, door meer en geschiktere bloemen, bijenhotels enz. enz. De heemtuin past goed in dit initiatief. De wilde bijensoort resedamaskerbij, niet voor niks vernoemd naar onze wouw, kan nu al profiteren van deze plant die er nu in bloei staat. De vrijwilligers van de heemtuin hopen natuurlijk dat de wouw zich uitzaait (en anders helpen ze wel een handje). Zo kunnen ze ook volgende jaren dit mooie verhaal over de verfplant vertellen.