Waardevolle bomen

De wilde flora de Bollenstreek: Klaproos ofwel papaver

De klaproos of zo u wilt papaver heeft nog heel wat aardige eigenschappen. Ook heeft ze symbolische waarde.

Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Klaproos
De papaverfamilie bestaat uit verschillende soorten waarvan er in onze Bollenstreek meerdere voorkomen. De grote klaproos (Papaver rhoeas) en de bleke klaproos (Papaver dubium) vind je regelmatig in wegbermen en slootkanten. De slaapbol (Papaver somniferum) is zeldzaam.
Eén klaproos kan tot wel 100 zaadjes maken, die door de wind over een grote afstand worden verspreid. De zaadjes van de klaproos blijven heel lang hun kiemkracht houden, waardoor ze zelfs na meer dan 10 jaar onverwacht op kunnen komen. Dat gebeurt voornamelijk op plekken, die vlak daarvoor omgewerkt zijn, zoals bij werkzaamheden aan wegbermen en slootkanten. Klaprozen houden namelijk van pas bewerkte grond. De slaapbol is een bloem die niet meer uit de borderbegroeiing van onze tuinen is weg te denken. Dat zijn dan veelal variëteiten die specifiek op tuingebruik zijn geselecteerd. Maar door de grote kiemkracht en de makkelijke verspreiding zie je ze soms spontaan opduiken buiten onze gecultiveerde tuintjes. Niet alle papaversoorten zijn echte klaprozen, hier beperken we ons tot bovenstaande soorten. De naam papaver komt uit het Grieks en betekent iets als ‘vadertje’. De klaproos voelt zich thuis op schrale grond. Nectar vormt de papaver niet, maar het stuifmeel is gewild. Bijen en hommels zijn gek op deze frêle bloemen.
Na de bestuiving laten ze dezelfde dag hun blaadjes al vallen. De klaproos is ook een beetje een weersvoorspeller. Komt er regen, dan klappen de bloemblaadjes dicht. Ze doen hun naam eer aan. In België hebben ze het ook wel over donder(of onweers)bloemen. Een boeket klaprozen werd wel gezegend in de kerk en wanneer onweer naderde dan bood het in brand steken van de gezegende bloemen bescherming. Een gezegde luidde “Beginnen donderwolken op te doemen, stook dan vlug uw donderbloemen”.

11-11-11 (11-11- 1918, 11 uur)
In ons land speelt het misschien wat minder, maar 11 november is in de landen die betrokken waren bij de Eerste Wereldoorlog een datum om te herdenken. Op 11 november 1918 werd om 11 uur de wapenstilstand getekend. Met de ondertekening van het vredesverdrag van Versailles op 28 juni 1919 kwam er officieel een einde aan de oorlog. De wapenstilstand betekende het einde van een periode van heel veel gruwelijkheden die zich afspeelden in en om de loopgraven. Door de aanleg van al die loopgraven en inslagen van bommen was de grond helemaal omgewoeld en daardoor kwamen veel zaden van de klaproos bloot te liggen. Ideaal voor het zaad want juist dan kan het ontkiemen. De velden in Vlaanderen kleurden massaal rood van de klaprozen. Nu vertelden diverse legendes al lang dat de klaproos was ontstaan op slagvelden. Bloed voor bloed. De bloem zou de mooie kleur te danken hebben aan het bloed van omgekomen helden. De velden van Vlaanderen bewezen het!

Symbool
Die tere, mooie klaproos kan er natuurlijk niets aan doen dat mensen elkaar gruwelijkheden aandoen, maar ze werd wel het symbool voor de gevallenen. Een Canadese militaire arts, John McCrae, zag in 1915 die enorme hoeveelheden klaprozen op het slagveld en dat inspireerde hem tot een gedicht dat symbool werd voor de gevallenen. Het gedicht is in vele talen vertaald en inspireerde om de klaproos als symbool te gaan gebruiken. Klaprozen en speldjes van klaprozen werden verkocht om met de opbrengst oud-soldaten te ondersteunen. Eerst werden echte papavers gebruikt, maar al gauw werden papieren klaprozen gevouwen voor dat doel. In 1920 koos de Amerikaanse stichting voor oorlogsveteranen de klaproos officieel als symbool. In 1921 hield de liefdadigheidsorganisatie ‘The Royal British Legion’ de eerste officiële wapenstilstandsdag om de gesneuvelden te herdenken. Deze organisaties zetten zich met behulp van vele donaties nog steeds in voor oorlogsveteranen en hun familie, want ook de betrokkenen bij recente oorlogsmissies worden gesteund. In België, Frankrijk, Groot-Brittannië, Canada en de Verenigde Staten worden herdenkingen rond 11 november georganiseerd en zie je kransen van papavers en mensen met klaproosspeldjes die daarmee hun betrokkenheid tonen.

Slaapbol (Papaver somniferum)
De slaapbol is al duizenden jaren geleden in cultuur gebracht. Doel was o.a. het gebruik als voedsel en als medicijn. De soortnaam somniferum betekent slaap brengend en dat duidt al op het gebruik. In de 16de eeuw beschreef de arts en kruidengeneeskundige Dodonaeus de slaapverwekkende werking van dit zaad en het sap. Het planten- of melksap bevat een aantal alkaloïden die verband houden met dat slaap verwekkende. Het plantensap zou ook hier gebruikt zijn om lastige, huilende kinderen rustig te krijgen. Sliepen ze als een (klap)roos! De fraaie doosvrucht zit vol oliehoudende zaden. Die zaden konden geperst worden tot olie. De olie gebruikte men voor zeep, zalven en verven. Papaverolie werd gebruikt in de schilderkunst om craquelures te laten vormen. De olie absorbeerde de bovenste laag verf zeer snel en dat gaf een speciaal effect. De werking van het ingedroogde melksap, opium, was al veel eerder bekend. Uit 4000 voor Christus is er al een beschrijving van medicinale opium van Soemeriërs uit het huidige Irak. In die contreien bevatten de zaaddozen van de slaapbol ook een veel hoger percentage opium dan op onze breedtegraad, waar het percentage bijna nul is. Rond 1700 begon men opium als genotmiddel te gebruiken. En dat ging verder: morfine, codeïne, heroïne enz. Voor de medische wereld waren de toepassingen vaak een zegen, maar voor anderen, zoals slachtoffers van de oorlogen waar de klaproos symbool voor stond, bleek een verslaving de trieste afloop. Maar ook daar heeft die mooie papaver geen schuld aan. Het zijn heel decoratieve planten en in gedroogde vorm sieren ze menig boeket. Eten doen we de zaden nog steeds. Maanzaad (de doosvrucht wordt ook wel maanbol genoemd) wordt gebruikt op broden, cakes enz. enz. Kortom, een heel veelzijdige, soms gevaarlijke, plant.

Bovenstaande is naar aanleiding van het boek ‘Van Aardaker tot Zwanenbloem’

In Vlaamse velden
In de Vlaamse velden klappen rozen open
Tussen witte kruisjes, rij op rij,
Die onze plaats hier merken, wijl in ‘t zwerk
De leeuweriken fluitend werken, onverhoord
Verstomd door het gebulder op de grond.
Wij zijn de Doden. Zo-even leefden wij.
Wij dronken dauw. De zon zagen wij zakken.
Wij kusten en werden gekust. Nu rusten wij
In Vlaamse velden voor de Vlaamse kust.
Toe: trekt gij u ons krakeel aan met de vijand
Aan u passeren wij, met zwakke hand, de fakkel.
Houdt hem hoog. Weest gij de helden.
Laten de Doden
Die wij zijn niet stikken of wij vinden slaap noch
Vrede – ook al klappen zoveel rozen open
In zovele Vlaamse velden.

vertaling Tom Lanoye

 

De wilde flora van de Bollenstreek: de kale jonker

De kale jonker wordt besproken. De soort komt voor in Lageveense polder van Keukenhof en Wassergeest.

Door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 21 nummer 4, 2022

Mogelijk is de eerste gedachte die opkomt bij kale jonker die van een adellijk persoon. Maar in deze rubriek gaat het over flora, over een plant dus.

De Kale jonker, Cirsium palustre of Carduus Palustris

Distel
Een kale jonker is een distelsoort die in deze streek en praktisch in ons hele land algemeen voorkomt. Dit is echt een inheemse soort. Het is een beetje een stakerige plant, niet zo veel blad, keurig rechtopstaand. Misschien kreeg hij daarom wel de naam van kale jonker. Zijn menselijke naamgenoot is immers van adel, maar de toevoeging kale duidt dan wel weer op verarmde adel. Die wilde wel graag zijn stand ophouden; fier rechtop dus en ondertussen geen duit te besteden. Er is een gezegde: hoe kaler jonker, hoe groter pronker. Ook van deze menselijke soort hebben we er in deze streek wel meerdere gehad. Maar terug naar de plantaardige kale jonker. Deze distel groeit graag op wat vochtig grasland of aan de rand van vochtige bosgebieden. Landbouwers zien in hun weiden en akkers liever geen distels. Een distel wordt niet voor niks een boerenplaag genoemd. In 1887 was er al een distelverspreidingswet waarin iedere eigenaar, huurder of pachter van gronden en bossen verplicht werd de bloei, zaadvorming en uitzaaiing van schadelijke distels te beletten en de planten te bestrijden en te vernietigen. Ook onze kale jonker viel onder die schadelijke distels. In 2011 werd de distelverordening in onze provincie afgeschaft. Er zijn echter ook stemmen die vinden dat er weer opnieuw een soort verordening moet komen. Soms is er een verordening op plaatselijk niveau. Of het weer tot een algemene verordening zal komen valt zeer te betwijfelen. Distels, ook onze kale jonker, zijn een belangrijke voedselbron voor insecten. Juist nu we weten dat het aantal insecten terugloopt moeten we zuinig zijn op onze distels. Onze kale jonker mag best fier zijn op de rol die hij speelt in het leven van diverse vlinders, bijen, hommels en andere insecten.

Streek
Kenmerkend voor onze streek zijn de strandwallen met daartussen de nattere duinvalleien, de strandvlaktes. Die nattere stukken waren ideaal voor de kale jonker. Van de kale jonker hebben we een heel oud bewijs dat hij in onze streek voorkwam. Hij werd al in de vijftiende eeuw op een paneel vereeuwigd. Waarschijnlijk getekend naar de duingebieden van Haarlem die net als het gebied bij Lisse deel uitmaakten
van De Wildernisse van Hollandt. De ruigte van dit strandwallenlandschap strekte zich maar liefs uit van Leiden tot Alkmaar.

Geertgen tot Sint Jans
Erg veel weten we niet over deze schilder. Waarschijnlijk is hij rond 1460 geboren in Leiden, werd schilder en woonde en werkte hij in de Commanderie van Sint Jan in de Jansstraat in Haarlem. Hij was waarschijnlijk lekenbroeder. De toevoeging ‘tot Sint Jans’ aan zijn voornaam is gebaseerd op zijn verblijf in het klooster. Oud werd hij niet. Waarschijnlijk overleed hij voor 1495. Hij heeft een groot altaarstuk voor de Janskerk, de kloosterkerk, geschilderd. Twee delen daarvan zijn in een Weens museum te bewonderen. Het paneeltje wat in dit artikel past is een stuk dat hij voor een van de Jansheren geschilderd zal hebben. Het zal gehangen hebben in een kloostercel voor privé-devotie. Het paneel staat bekend als ‘Johannes de Doper in de wildernis’ en hangt nu in de Gemäldegalerie in Berlijn. Johannes de Doper was de beschermheilige van het St. Jansklooster en van de Jansheren. Het paneel is niet gesigneerd maar is vanwege de overeenkomsten met de altaarstukken toegeschreven aan Geertgen tot Sint Jans.

Het paneel

Johannes de Doper door Geertges tot Sint Jans. 15e eeuws schilderij

Op het paneel staat Johannes de Doper afgebeeld met zijn kenmerkende attribuut: het lam Gods. Naar het evangelie van Mattheüs is Johannes de Doper hier in de wildernis. Ook het bruine kleed van kamelenhaar wordt genoemd in het evangelie. Mogelijk heeft Geertgen tot Sint Jans het Jordaandal trachten uit te beelden waar Johannes bekeerlingen doopte. Nu was een schilder als Geertgen nooit ver van huis geweest dus zijn enige waarheid van een wildernis was de wildernis die hij kende van het duingebied dat vlak bij de Commanderie van St. Jan begon. Je mag aannemen dat hij dat voorbeeld voor ogen had toen hij de peinzende Johannes de Doper uitbeeldde. Daarmee komen we op de plantengroei uit de natte duinvallei. We zien slangenkruid afgebeeld en wilde akelei. En rechts op de voorgrond van het paneel staat fier rechtop de kale jonker.

*Titel ontleend aan het in 2018 verschenen boek Van Aardaker tot Zwanenbloem

Kale Jonker

De wilde flora van de Bollenstreek: Vlas

Vlas is een van de eerste cultuurgewassen. De oudste textielvondst van wilde vlas is gedaan in een grot in Georgië. Het gevonden stuk textiel, gesponnen, geverfd en geknoopt, dateert uit het paleolithicum (de oude steentijd). Het werd zo’n 30.000 jaar oud geschat.

door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

Toen koningin Wilhelmina in 1923 een bezoek bracht aan de landbouwtentoonstelling in Ridderkerk mocht een ’s-Gravendeelse vlasser zijn versie op een Vlaams raadsel voordragen.

Raadsel
Toen ik was jong en schoon
Droeg ik een blauwen kroon.
Toen ik werd oud en stijf
Kreeg ik een band om ’t lijf.
Ze hebben me laten zinken
Beladen, tot ik ging stinken.
Toen werd ik met vereende kracht
Van den last ontdaan, door elkeen veracht.
Ik werd op ’t land gezet, verfrischt door de natuur
Geborgen in de schuur.
Hier werd ik gestooten, geknepen, geslagen
En eindlijk door Keizers en Koningen gedragen.

Vlas van bloem tot kapel

Moeilijk om te raden is het niet: vlas. In die tijd was de vlasserij in ’s Gravendeel nog een bloeiende bedrijfstak. In Lisse was die bloeitijd al weer eeuwen achter de rug. Maar in de 17e eeuw speelde vlas er een hoofdrol zoals we zagen in het verhaal over de vlasserij Seevenhoff. Arie de Koning schetste met het verhaal “Vlas en Lisse: een mooi koppel”, (op de site van Oud Lisse in te zien), een mooi beeld van het verwerken van vlas, wat in bovenstaand raadsel heel plastisch wordt weergegeven.

Vlas (Linum usitatissimum)
Vlas is een van de eerste cultuurgewassen. De oudste textielvondst van wilde vlas is gedaan in een grot in Georgië. Het gevonden stuk textiel, gesponnen, geverfd en geknoopt, dateert uit het paleolithicum (de oude steentijd).

Vlas van bloem tot kapel

Het werd zo’n 30.000 jaar oud geschat. De mensen leefden toen als jager/verzamelaar. In de latere periodes van de steentijd (het mesolithicum en het neolithicum) werd de manier van leven
anders. De jager/verzamelaar werd meer landbouwer. Vlas teelde men voor gebruik. We zien dat het eerst in het MiddenOosten. Denk maar aan de stroken linnen – van vlasvezels gemaakt – waarmee Egyptenaren hun mummies inpakten. Bekend is dat in Syrië zo’n 9.000 jaar geleden olievlas werd verbouwd. 4.000 jaar later kwam het gewas ook naar MiddenEuropa (Zwitserland en Duitsland).

Rassen

Vlas van bloem tot kapel

In de prehistorie is er geen verschil tussen vlasplanten die linnen leveren en planten die gekweekt worden voor de zaden waar olie uit geperst wordt. Sinds die tijd heeft er heel wat veredeling plaatsgevonden. Tegenwoordig kennen we olievlasplanten en vezel(linnen)vlasplanten. De vezelvlasplanten zijn tussen de 80 en 120 cm lang. De olievlasplanten zijn korter en meer vertakt. Ook de klimatologische omstandigheden waarbij ze het best gedijen zijn verschillend. Het olievlas vraagt meer warmte en licht, terwijl de vochtigheid niet zo’n grote rol speelt. Olievlas is vooral te vinden in de (semi-)droge klimaten, zoals in Noord-Afrika. Vezelvlas doet het goed in vochtige en koele klimaten en is bijna uitsluitend op het noordelijk halfrond te vinden. De diverse rassen verschillen ook uiterlijk van elkaar: ze kunnen blauwe of witte bloemen hebben en gele of bruine zaden. Voor de siertuin zijn diverse cultivars ontstaan, zelfs met rode bloemen.

Textiel

Vlas van bloem tot kapel

Bij de beschreven vlasserij Seevenhoff ging het om vlas bestemd voor de linnenindustrie. Die tak van nijverheid was er vooral in Leiden en Haarlem. Nederland was oorspronkelijk meer gericht op het produceren van wollen stoffen. Leiden was eeuwenlang marktleider. Het Leids laken, gemaakt van wol, is wereldberoemd. Eind 16e eeuw leek het fout te gaan in deze industrie, men kon de concurrentie niet aan. Maar de 80-jarige oorlog met de strijd tussen de godsdiensten had indirect een positief gevolg voor de textielnijverheid. Na de inname van Antwerpen in 1585 door de Spanjaarden vluchtten duizenden rijke ondernemers en geschoolde arbeiders om economische en geloofsredenen vanuit Vlaanderen naar het noorden. De Vlamingen namen hun kennis van textielbewerking mee naar het noorden en zorgden daar voor de nodige innovatie. In Leiden vonden veel vluchtelingen werk in de lakenindustrie, maar ook in de vlasnijverheid.

Van vlas tot vezel

Leiden was in de 17e eeuw zelfs het belangrijkste textielcentrum van de wereld. Veel vluchtelingen vestigden zich ook in Haarlem en brachten daar de linnen-, zijde- en damastindustrie tot ongekende bloei. Het verval kwam in de 18e eeuw. De opkomst van katoen was een van de oorzaken.

Veelzijdig
De vlasplant is een veelzijdige plant. Bij de oogst wordt eerst de zaadbol verwijderd. De beste kwaliteit zaad wordt als zaaigoed gebruikt. Het overige zaad wordt verwerkt tot lijnolie of dient als grondstof voor bijvoorbeeld verf, drukinkt, zeep, voedings- en geneesmiddelen. Van de zaadoverblijfselen worden lijnzaadkoeken geperst voor veevoer. De vezels in de stengel zijn de grondstof voor linnen. De houtige delen van de stengels worden gebruikt voor bouwplaten, papier of biomassa.

In paardenstallen wordt het als bodembedekking gebruikt. Het neemt relatief veel vocht op en is vezel- en stofvrij. Daardoor geeft het geen irritaties aan de luchtwegen of ogen van het paard. Tegenwoordig is de auto-industrie een grote afnemer van vlasproducten.

Toekomst
In deze tijd hebben we het vaak over biodiversiteit. Nu, dan ben je bij vlas aan het goede adres. In de Heemtuin heeft men een stukje gereserveerd om akkerflora te laten zien. Hier worden jaarlijks nutsgewassen zoals vlas of rogge ingezaaid om bijbehorende akkerflora als klaproos, korenbloem en bijvoorbeeld bolderik te laten zien. Een klein voorbeeld van biodiversiteit. Maar er is meer. Al decennia wordt vlaszaad gebruikt in nieuwe wegbermen en langs de randen van akkers. Ook hier in de buurt kom je het tegen. Vrolijk die blauwe, frêle bloemetjes en een lekkernij voor vogels, vlinders en bijen. We moeten duurzamer gaan leven. Ook hier biedt vlas mooie kansen. Vlas heeft een beperkte ecologische voetafdruk en kan op meerdere terreinen producten vervangen die veel vervuilender zijn. Vroeger hadden we een stinkende, stoffige vlasindustrie, waar kinderarbeid normaal was. Het raadseltje waar dit stukje mee begint heeft het over “stinken” en “door elkeen veracht”. Dat krijgt wel een mooi vervolg. Een oud spreekwoord luidt: Van vlas gaat niks verloren!
Zo is het maar net! Vlas is met recht een voorbeeld voor de circulaire economie waar we tegenwoordig op vlassen.

De wilde flora van de Bollenstreek: de Wouw

In de Heemtuin, is dit jaar een wouw gevonden op een afgegraven stuk grond. Dat komt overeen met de bschrijving van de voorkeur van de groeiplaats van deze plant.

Door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad Jaargang 21 nummer 3, 2022

Spontaan opgekomen
Dit jaar liet de wouw zich voor het eerst zien. De plant past helemaal in de opzet van de heemtuin: een wilde plantentuin vol met planten die van nature in een omgeving voorkomen. Het plekje waar de wouw zich nu laat zien is vorig jaar afgegraven omdat het overwoekerd was met grassen en riet. Ideaal voor de wouw om daar gebruik van te maken en zich er een plekje te veroveren. De wouw voelt zich erg thuis op omgewerkte, liefst kalkrijke plaatsen.

Naam Wouw is de Nederlandse naam, de Latijnse naam luidt Reseda
luteola, vaak gevolgd door een l. De naamgeving leert je al iets over
een plant. Die l waarmee de wetenschappelijke naam wordt afgesloten duidt er op dat Linnaeus deze plant voor het eerst uitvoerig heeft beschreven. De Zweedse botanicus legde de basis voor de universele naamgeving van planten. In 1753 publiceerde hij zijn Species Plantarum. Linnaeus is in onze streek geen onbekende. Van 1735 tot in 1737 verbleef hij op de Hartekamp in Bennebroek waarvan hij de planten beschreef in zijn Hortus Cliffortianus. De Latijnse naam leert ons nog wel wat meer over deze plant. Reseda komt van Resedare (Latijn) en betekent “doen bedaren”. Zou op een genezende werking duiden voor huidproblemen. En dan Luteola. Dat komt van het Latijnse Luteus wat “goudgeel/safraangeel” betekent. De plant bloeit geel en vanwege het geel is de wouw al heel lang bekend als verfplant. Waar de Nederlandse naam van herleid is heb ik niet kunnen achterhalen. In andere talen zie je wel de relatie met de kleur en verf terug. Zoals in het Fries: Giele reseda, het Frans: Réséda jaunâtre, het Duits: Färber-Resede.

Oorsprong
We weten wel redelijk veel over de herkomst van de wouw.

Zo is bekend dat ze sinds de laatste ijstijd rond de Middellandse Zee groeit. Er zijn vondsten van zaden van de wouw gevonden rond paalwoningen van zo’n 4000 jaar geleden. De Romeinen schreven al dat ze de plant gebruikten om textiel mee te kleuren.

Verfplant
We zo natuurlijke kleurstoffen. De drie belangrijkste planten die daarvoor gebruikt werden waren de wede (voor blauw), de meekrap (voor rood) en de wouw voor het geel. In middeleeuwse stukken staan soms bepalingen dat alleen deze drie planten door het stedelijke gilde van de ververs mochten worden gebruikt om textiel te kleuren. De wouw was dus een echte cultuurplant. Rond steden waar textielnijverheid was, of bijvoorbeeld wandkleden werden geweven, werd veel wouw verbouwd. Zoals in de Vlaamse regio’s rond de steden Aalst, Doornik en Brussel. De wouw bevat de kleurstof luteoline. Vooral de toppen van de spruiten en de zaden bevatten kleurstoffen. Maar er moest nog wel een extra handeling verricht worden om verfstoffen te verkrijgen. Urine (de zeik) werd gebruikt en aluin werd als fixeermiddel gebruikt. Over dit vakmanschap werd uitgebreid geschreven. Een citaat uit ‘T bouck van wondre’ van 1513 om ‘schijtgeel’ te maken:

‘Neemt wauwe (reseda luteola) die men in lattijn noemt Flostinctorius, dat zijn de geluwe Blommen die de verwers gebruycken. Neemt die met de stelen en blommen onder een soo veel als u belieft. Maect een calcwater. Giet dat op de blommen in eenen grooten ketel. Latet so lange sieden tot dat de gheluwicheyt der blommen uit mach sieden. Nemet daerna van de vyer, en latet een weinich verstaen. Gietet daer naer door eenen doec ofte sac, datter noch blommen noch cruyt by sy. Neemt daer naer wel gewreven crydt en noch eens so veel wel gewreven aluyn. Roeret wel onder een met een stocxken en neemt wel acht dattet niet te seer op en styghe, want den crijt en den aluyn dryvent seer op. Latet also staen, so wort het water claer. Als haer nu de substantie wederom heeft geset, soo giedt het water wederom af tot dat gy de verwe bloot siet, dewelcke gy nemen en droogen sult. Als gy die wilt gebruycken so wryft met aluyn water ofte met dunne lymwater.

In de Gouden Eeuw maakten schilders als Rembrandt natuurlijk ook gebruik van de uit de wouw verkregen gele kleurstof.

Drachtplant

Bloeiende wouw met resedamaskerbij

Het gebruik van de wouw voor verfstof is nu bijna uitgestorven. Bijna, want hedendaagse textielkunstenaars, als Claudy Jongstra met haar wandtapijten, experimenteren nog volop met natuurlijke kleurstoffen als van de wouw. Maar de plant biedt meer. De wouw is nu van grote betekenis als drachtplant. Ze geeft door nectar en pollen voer aan insecten. Voor bijen is het een heerlijke plant. Dat insecten bedreigd worden in hun bestaan lezen we regelmatig. Velen willen daar wat aan doen. Insectenhotels zijn in vele tuinen te vinden. Er was zelfs recent het bericht dat er in Amsterdam zoveel enthousiastelingen een bijenkast hadden staan dat nu de wilde bijensoorten moeite hadden om zich te handhaven. In de Bollenstreek is ook een aardig initiatief ontstaan dat (wilde) bijen moet helpen: het bijenlint Bollenstreek. Door de gemeentes Hillegom, Lisse en Teylingen ligt, rondom de provinciale weg N208, een strook met terreinen die samen het “bijenlint” vormen. Allerlei gebieden worden zo ingericht dat ze meer voedsel en nestgelegenheid gaan bieden aan bijen, door meer en geschiktere bloemen, bijenhotels enz. enz. De heemtuin past goed in dit initiatief. De wilde bijensoort resedamaskerbij, niet voor niks vernoemd naar onze wouw, kan nu al profiteren van deze plant die er nu in bloei staat. De vrijwilligers van de heemtuin hopen natuurlijk dat de wouw zich uitzaait (en anders helpen ze wel een handje). Zo kunnen ze ook volgende jaren dit mooie verhaal over de verfplant vertellen.

 

Van Aardaker tot Zwanenbloem: De wilde flora van de Bollenstreek: het gewone sneeuwklokje

Onder anderen op buitenplaats Keukenhof komen veel sneeuwklokjes voor. Deze stinzeplant wordt uitgebreid beschreven.

Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 1, 2022

Sneeuwklokjes luiden den winter uit!
Sneeuwklokjes prijzen de lentebruid!
Sneeuwklokjes luiden de lente in!
Sneeuwklokjes groeten de Meikoninging

dichter Felix Rutten
(omstreeks 1900)

Keukenhof
Het voorjaar op landgoed Keukenhof wordt ingeluid door talloze sneeuwklokjes. De bomen zijn nog kaal, het kan zijn dat er nog sneeuw ligt, het kan vriezen, maar dit bolgewasje kondigt echt het einde van de winter aan.

Stinzenplanten
Sneeuwklokjes worden gerekend tot de stinzenplanten. Daartoe rekent men die groep planten die van oorsprong hier niet voorkomen, maar in het verleden bij landgoederen, voorname woningen, kloosters en kerken aangeplant werden en zich daar konden handhaven. Stins is het Friese woord voor steenhuis. Het woord stinzenplant is in 1932 voor de eerste maal voor deze groep planten beschreven door heemkundige Jacob Botke. Hij kwam op die naam doordat de bevolking van Veenwouden de bloemen van het vrij zeldzame Haarlems klokkenspel, ook een stinzenplant die bij de veertiendeeeuwse Schierstins stond, aanduidde met Stinzeblomkes. Pas vanaf het midden van de 20e eeuw werd de term algemeen in Nederland. Erg duidelijk afgebakend is de groep stinzenplanten niet, er is veel discussie over of een plant nu wel of niet bij de stinzenplanten gerekend moet worden. Het sneeuwklokje wordt er zeker bij geschaard. Omdat sneeuwklokjes zo vroeg bloeien zijn er nog weinig insecten. Maar toch halen bijen en hommels bij gunstig weer stuifmeel en ook nectar uit de bloemen. Er kan zelfs zaadvorming optreden, maar doorgaans gaat de vermeerdering van sneeuwklokjes vegetatief, via nieuwe bolletjes.

Naam
De botanische naam van het gewoon sneeuwklokje is, Galanthus nivalis. Die naam Galanthus komt uit het Oudgrieks en is afgeleid van gala, wat melk betekent, en anthos, wat als bloem vertaald wordt. Melkbloem dus. Nivalis kan herleid worden als ‘bij of in de sneeuw’. Gelukkig worden planten aangeduid met een botanische naam. Daarmee wordt een plant eenduidig aangeduid. Hierboven zagen we al het plaatselijke gebruik van de naam voor Haarlems klokkenspel: Stinseblomke. Van onze sneeuwklok zijn ook heel wat plaatselijke of regionale namen bekend. Om er maar eens een paar te noemen: vroegopjes, naakte juffertjes, naakte wijfjes, febrewarigekje, vastenavondzotjes, klökskes en winterliedertjes.

Oorsprong
Van oorsprong komen onze sneeuwklokjes uit Zuid-, Centraal- en Oost-Europa. Maar ze zijn al eeuwen geleden naar onze contreien gebracht, aangeplant en hebben zich hier kunnen handhaven. Het sneeuwklokje wordt hier al vanaf de late middeleeuwen gekweekt. Men vond dat ze thuishoorden bij de medicinale kruiden en voor religieuzen waren ze wel een teken van zuiverheid en werden ze gebruikt om de kerk bij Maria Lichtmis te versieren. Ook bij kastelen en voorname huizen stonden ze wel, maar toen aan het eind van de 18e eeuw de Engelse landschapstuin in de mode kwam, met zijn natuurlijk aandoende parkachtige aanleg, pasten daar stinsenplantjes als sneeuwklokjes prima in. Er ontstond een nog grotere vraag naar deze plantjes en in die tijd zal waarschijnlijk ook de oorsprong gelegd zijn van de velden met sneeuwklokjes in landgoed Keukenhof.

Onderzoek sneeuwklokjes
Onderzoek naar de herkomst van de bekendste bolgewassen tulp, narcis en hyacint is al uitgebreid gedaan. Maar voor het sneeuwklokje was dat tot een paar jaar geleden nog nietgedaan. Nu is er een onderzoekstraject van de universiteit van Utrecht. Materiaal van de populaties sneeuwklokjes op vanouds bekende groeilocaties uit het hele land wordt verzameld. Daarnaast gebruikt men materiaal van verzamelingen vanuit natuurlijke vindplaatsen uit allerlei landen. Daarmee kan onderzocht worden of er inmiddels genetische aanpassingen voor het Nederlandse klimaat zijn ontstaan. Ook kan gekeken worden of de diverse vindplaatsen te koppelen zijn aan bepaalde oorspronkelijke vindplaatsen. Bekend is dat de Texelse sneeuwklokjes een Franse oorsprong hebben, maar van de meeste vindplaatsen weten we niet waar de bron geweest is. Kwamen ze ook uit Frankrijk of werden ze hierheen gebracht uit andere landen? Misschien ontstaat uit al die gegevens een historische wegenkaart van de herkomst van de neeuwklokjes naar ons land. Naast dit onderzoek staat het sneeuwklokje nog om andere redenen in de wetenschappelijke belangstelling. Het bevat de stof galantamine waarvan verondersteld wordt dat het de ziekte van alzheimer zou kunnen vertragen. Dan bevat het ook nog stoffen als lectine wat genoemd wordt als waardevol bij tumor-, virus- en schimmelbestrijding. Heel voorzichtig zou je kunnen zeggen dat dit veelbelovend is.

Andere soorten
Er bestaan meerdere soorten sneeuwklokjes. Sommige daarvan, zoals het groot sneeuwklokje en het gevulde sneeuwklokje, worden ook tot de stinzenplanten gerekend. Daarnaast zijn er nog duizenden cultivars bekend. Wij denken dat sneeuwklokjes wit van kleur zijn, maar eigenlijk zijn ze kleurloos. Er zitten namelijk luchtbelletjes tussen de cellen die het invallende licht zo verstrooien dat wij het als een witte kleur ervaren. Wrijf je een bloemblad fijn dan houd je iets glashelders over. We genieten van die mooie vlakken witte sneeuwklokjes. Maar er zijn meer stinzenplanten te bewonderen in het voorjaar. Op landgoed Keukenhof, maar ook op andere voormalige landgoederen in de omgeving zoals bijvoorbeeld Oud Poelgeest, Offem, de Leeuwenhorst, Overbosch, Vogelenzang, ‘t Manpad. Er zijn er tientallen in onze contreien. Geniet van de witte velden met sneeuwklokjes, maar ook van gele vlakken bosanemonen, blauwe met boshyacinten en misschien ziet u zelfs het Haarlems klokkenspel!

Essenlaan richting boerderij de Phoenix met een zomereik

In de houtwal staat een eeuwenoude eik. Deze kan wel 300 oud zijn.

De boom heeft tot 2016 altijd op de monumentale bomenlijst gestaan. In 2016 is de eik niet opgenomen in de lijst waardevolle bomen.

Volgens de VOL helemaal niet terecht. We hebben verzocht om de eik weer op te nemen in de lijst, maar dat is tot op heden niet gelukt.

In het midden de dikke eik

 

links de oude eik in de houtwal bij de Essenlaan

De eik in de houtwal bij de Essenlaan

 

 

Veldhuizen van Zantenpark 75 met 3 kustmammoetbomen (In het parkje)

Deze bomen zijn in 2020 als waardevolle boom gekwalificeerd met een nieuwe nummering.

oomnummer: 362, 363 en 364
Boomsoort: Sequoia sempervirens
Nederlandse boomsoort: Kustmammoetboom
Reden voor plaatsing op de lijst: Beeldbepalend
Aanleg jaar: 2019
Kadastraal perceelnummer: 7741
Gemeentenaam: Lisse

Veldhuizen van Zantenpark 75 

 

Veldhuizen van Zantenpark 75 met Amerikaanse judasboom (In het parkje)

Deze boom is in 2020 als waardevolle boom gekwalificeerd met een nieuwe nummering.

Boomnummer: 361
Boomsoort: Cercis canadensis (Amerikaanse Judasboom)
Nederlandse boomsoort: Amerikaanse judasboom
Reden voor plaatsing op de lijst: Beeldbepalend
Aanleg jaar: 2019
Kadastraal perceelnummer: 7741
Gemeentenaam: Lisse

Veldhuizen van Zantenpark 75 

 

Veldhuizen van Zantenpark 75 met Chinese rode berk (In het parkje)

Deze boom is in 2020 als waardevolle boom gekwalificeerd met een nieuwe nummering.

Boomnummer: 360
Boomsoort: Betula albosinenisis Fascination (Chinese rode Berk)
Nederlandse boomsoort: Chinese rode Berk
Reden voor plaatsing op de lijst: Beeldbepalend
Aanleg jaar: 2019
Kadastraal perceelnummer: 7741
Gemeentenaam: Lisse

Veldhuizen van Zantenpark 75

 

Veldhuizen van Zantenpark 75 met een Anna Paulownaboom (In het parkje)

Deze boom is in 2020 als waardevolle boom gekwalificeerd met een nieuwe nummering.

Boomnummer: 359
Boomsoort: Paulownia tomentosa
Nederlandse boomsoort: Anna Paulownaboom
Reden voor plaatsing op de lijst: Beeldbepalend
Aanleg jaar: 2019
Kadastraal perceelnummer: 7741
Gemeentenaam: Lisse

Veldhuizen van Zantenpark 75