100 JAAR BLOEMBOLLEN ONDERZOEK IN LISSE
Op 12 april 1917 werd Egbert van Slogteren aangesteld als wetenschappelijk ambtenaar in Wageningen en gedetacheerd in Lisse. De 1oo-jarige geschiedenis wordt besproken.
Nico Groen
Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 2 Lente 2017
Op 12 april 1917 werd Egbert van Slogteren aangesteld als wetenschappelijk ambtenaar in ‘Wageningen’. Hij werd toen gedetacheerd in Lisse. Dit was het begin van het wetenschappelijk onderzoek in de bloembollen in Lisse. Precies 100 jaar geleden dus.
Onderzoek noodzakelijk vanwege aaltjes
Vóór 1917 werd er door vooraanstaande bollentelers al wat aan onderzoek gedaan. Maar wetenschappelijk onderzoek was noodzakelijk vanwege de aaltjesproblematiek. Vooral bij partijen, die uit Engeland werden geïmporteerd, kwamen deze aaltjes veelvuldig voor in de bollen. In 1915 liep het de spuigaten uit. Op 19 mei 1916 was er daarom een voorstel van de afdeling Sassenheim aan de Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (AVB) om buitenlandse narcissen te weren of aan een strenge controle te onderwerpen. Dit voorstel werd in de jaarvergadering niet aangenomen omdat voorzitter E. Krelage bang was voor tegenmaatregelen in de vorm van exportbelemmeringen. Hij stelde voor om eerst onderzoek te doen naar de ziekte. Dat was in 1914 ook al eens voorgesteld door rijkstuinbouwleraar en directeur van de in 1912 opgerichte tuinbouwschool in Lisse, K. Volkersz. Door bezuinigingen op de rijksbegroting ging het toen niet door. Maar nu trokken Krelage en Volkersz samen naar Den Haag en wisten nu wel geld los te krijgen.
Volkersz wilde graag dat er onderzoek bij de tuinbouwschool gedaan werd, omdat er op de meeste tuinbouwscholen, die toen in den lande net waren gesticht, proeftuinen werden ingericht ten behoeve van het onderwijs. Daartoe was al op 12 maart 1912 een commissie van Toezicht in het leven geroepen, die in 1913 de Vereeniging Proeftuin te Lisse oprichtte. Dit voor demonstratie en oefening voor de leerlingen van de school. Het was ook de bedoeling een collectie knol- en bolgewassen en vaste planten op de kweken. Daarnaast wilde men een kas en een bollenschuur met droge en natte cellen bouwen voor proefdoeleinden. Een subsidieaanvraag bij de AVB werd echter niet gehonoreerd, omdat men het onderzoeksprogramma te weinig wetenschappelijk en te veel op Lisse gericht vond. De AVB had liever een proefstation dan een proeftuin. Daarom werden in 1914 de statuten veranderd en werd de naam veranderd in Vereniging Proefstation voor de Bloembollencultuur. Van bouwen was echter geen sprake vanwege de financiële malaise gedurende de eerste wereldoorlog.
Daarom kreeg Van Slogteren in 1917 de beschikking over een lokaal in de school met gebruikmaking van de tuin voor proeven. Ook deed hij experimenten bij telers in de Bollenstreek. Hij kreeg ook de beschikking over een bollenschuur van bollenkweker Bergman bij de Engel langs de Beek. Drie vragen stonden bij Van Slogteren centraal bij het onderzoek in narcissen. Als eerste de vraag waar de aaltjes vandaan kwamen. Als tweede hoe de grond weer gezond te maken en als derde hoe de bollen en het plantgoed weer schoon te krijgen. Zijn eerste publicatie in 1918 en lezingen over een warmwaterbehandeling van de narcissenbollen vielen heel goed in de praktijk. Daarmee was zijn naam gevestigd. De Landbouwhogeschool in Wageningen kreeg in 1920 de benodigde gelden van het ministerie van Landbouw om een laboratorium voor Van Slogteren in Lisse te bouwen. Dit gebouw verrees naast de tuinbouwschool en was in 1922 gereed. Architect was Cornelis Jouke Blaauw, die in Wageningen diverse gebouwen in dezelfde stijl (Amsterdamse stijl) heeft gerealiseerd. Diverse van deze gebouwen zijn nu rijksmonument. Hij was ook de architect van het gedeelte van het stadhuis aan de Vismark in Leiden uit 1932. Tijdens de bouw van het laboratorium voor Van Slogteren ontstond er een discussie over de naam: een lab voor bloembollenziekten of voor bloembollen. Van Slogteren won het pleit en het werd een lab voor bloembollenonderzoek. Het was dus geen landelijk proefstation. Dat was er al: de Vereeniging Proefstation voor de Bloembollencultuur in 1913 opgericht.Egbert van Slogteren werd directeur van dit Laboratorium voor Bloembollenonderzoek (LBO), dat wel als landelijk proefstation ging opereren. Daarmee reed het LBO wel in de wielen van De Vereniging Proefstation voor de Bloembollencultuur. Deze ging als regionale proeftuin fungeren. Een en ander betekende een forse verwijdering en jarenlange tweespalt tussen Van Slogteren en Volkersz, dus tussen LBO en Proefstation. De tweespalt begon eigenlijk al toen Van Slogteren bij zijn komst naar Lisse weigerde zich door Volkersz te laten introduceren in de praktijk. Hij zocht zijn eigen weg en zou dat blijven doen.
Brand in 1928
Op 17 februari 1928 brandde het LBO af. De inventaris en het wetenschappelijk materiaal raakten hierbij verloren. Gelukkig werd het archief wel bewaard. Het gebouw werd op dezelfde wijze herbouwd. Twee jaar later, op 13
februari 1930 werd het gebouw feestelijk heropend door . Omdat het LBO toen een onderdeel van de Landbouwhogeschool was, werd dit gedaan door de president-curator van die instelling, Jonkheer S. van Citters. Door allerlei bezuinigingen was het LBO eigenlijk pas in 1924 klaar en nog niet volledig voorzien naar de wensen van Van Slogteren en daarom nog niet officieel geopend. Dankzij deze brand kon een wens voor nieuwe cellen voor bewaring van bollen meteen worden uitgevoerd. Vandaar dat deze opening zo’n happening werd.
Directeur Van Slogteren
Op 12 april 1917 werd Egbert van Slogteren aangesteld als wetenschappelijk ambtenaar bij het Instituut voor Phytopathologie (IvP), dat hoorde bij de Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool te Wageningen. Hij werd toen gedetacheerd in Lisse. Deze school was de voorloper van de Landbouwhogeschool, die dateert van 1918. Van Slogteren werd op aandrang van Krelage, voorzitter van de ABV, in 1925 benoemd tot buitengewoon hoogleraar aan de Landbouwhogeschool, hij werd daarmee professor. (Hij dreigde namelijk elders te worden benoemd). Rond 1940 had Egbert van Slogteren al meer dan 70 wetenschappelijke publicaties op zijn naam staan. Hij had toen al vele buitenlandse reizen gemaakt waaronder een vijftal naar Amerika om te proberen export belemmerende maatregelen voor de Nederlandse bollentelers op te heffen. Hij gaf vele lezingen voor bollentelers, maar correspondeerde ook met vele wetenschappers en bezocht belangrijke binnen- en buitenlandse congressen. Er werden diverse gebouwen en kasjes voor onderzoek bijgebouwd. Ook het personeelbestand groeide gestaag. Egbert van Slogteren bouwde het LBO uit tot een instelling die in binnen- en buitenland grote bekendheid verwierf. Deze bekendheid werd nog vergroot door het onderzoek naar virussen, die groeistoornissen in bloembolgewassen konden veroorzaken. Omdat gezond maken van de bollen niet mogelijk was, moest verspreiding van zieke naar gezonde bollen worden voorkomen. Aangezien je aan de bollen en planten niet kon zien of zij besmet waren, moest er een systeem komen, waarbij snel aangetoond kon worden of een bol of plant besmet was of niet. Daarom ontwikkelde het LBO in de dertiger jaren een voor planten geschikte diagnostiekmethode, die al in de geneeskunde werd gebruikt.
Door inspuiting van het zuiver bollenvirus zonder bol- of plantmateriaal in een konijn of een paard ontstaat in het bloed een antiserum (afweerreactie) tegen dat virus. Met behulp van het later afgenomen bloed kan men dan snel bepalen of een plant ziek is of niet. Na positieve resultaten bij bloembollen slaagde het LBO er in ook een virus in suikerbieten aan te tonen. In 1944 vroeg men het LBO te helpen bij het vaststellen van virussen in aardappelen. Ook in andere gewassen zoals dahlia’s, tomaten en uien bleken virussen op deze manier aan te tonen. De methode raakte spoedig overal bekend. Het duurde dan ook niet lang of de op het LBO geproduceerde antisera vonden overal hun weg in de hele wereld, zoals bijvoorbeeld bij de cacaoteelt in Ghana. Van Slogteren wilde de productie van antisera in eigen hand houden. Daarom werden er vele jaren konijnen en paarden gehouden. Eind 1958 nam hij afscheid van het LBO en werd hij opgevolgd door J.P.H. van der Want. Bij zijn vertrek als ‘plantendokter’ waren er bijna 60 personeelsleden in dienst bij het LBO. Van Slogteren overleed in 1968 op tachtigjarige leeftijd.
Organisatie
Het LBO was tot 1949 een onderdeel van IvP in Wageningen. Toen werd het IvP opgeheven en werd het LBO een zelfstandig onderdeel van de Landbouwhogeschool. Vanaf die tijd verdween de titel IvP ook uit de kop van de publicaties van het LBO. In die jaren financierde het Centraal Bloembollen Comité (CBC) onder andere de gebouwen, materiaal, bolmateriaal en instrumenten. Het CBC kreeg zijn geld door middel van een areaalheffing bij alle bollenkwekers. In 1955 droeg het rijk meer bij door de LBO gebouwen tot rijkseigendom te maken. Vlak daarvoor waren diverse nieuwe gebouwen en kassen gerealiseerd, ontworpen door architect C. Beaumont. Het LBO bleef wel een zelfstandig onderdeel van de Landbouwhogeschool. Op 3 maart 1955 was de officiele opening van deze gebouwen door minister Mansholt van het Ministerie van Landbouw en Visserij. Op die dag was ook de overdracht naar het Rijk.
Piet Schenk was directeur van 1962 tot 1978.
Hij was ook buitengewoon hoogleraar. Onder zijn leiding werden allerlei organisatorische veranderingen doorgevoerd. Zo werd in 1973 de Stichting LBO opgericht, waardoor het LBO gelijkwaardig werd aan de andere proefstations in den lande, zoals bijvoorbeeld Aalsmeer (Proefstation voor de Bloemisterij). Ook werd in 1967 de afdeling Praktijkaangelegenheden opgericht met Adri Slootweg en later Maarten Timmer aan het hoofd. Dit omdat Piet Schenk vond dat het onderzoek te veel van de praktijk af was komen te staan. Daarmee zaten de afdeling praktijkaangelegenheden en de Proeftuin Lisse (officieel nog steeds proefstation) die nog steeds onderzoek uitvoerde, elkaar in de weg. Daarom slechtten Piet Schenk en S. van Veen, directeur van de Proeftuin Lisse in 1967 letterlijk en figuurlijk de muur die beide instellingen van elkaar scheidde. De Proeftuin Lisse werd uiteindelijk in 1975 opgeheven. Het personeel kwam in dienst van het LBO. Het aantal medewerkers kwam toen boven de honderd. Daarvan waren zes onderzoekers gedetacheerd vanuit Wageningse instituten van de Landbouwhogeschool. Een goede relatie met die instituten was dus gewaarborgd. In 1976 kwam een groot bewaar- en verwerkingscomplex tot stand. Dit werd op 21 december 1976 officieel geopend door Ir. W. van Soest, directeur Akker en Tuinbouw van het Ministerie van Landbouw en Visserij. In de jaren daarna werd het kassencomplex gesaneerd en herbouwd tot één moderne kas met allerlei afdelingen, gescheiden door brede gangen. In die jaren groeide het aantal monsters dat door bollentelers, bolbloementelers en bollenexporteurs naar het LBO werd gebracht sterk. Duizenden afwijkende bollen, bolbloemen en vaste planten per jaar werden naar de afdeling Diagnostiek gebracht, waarvan Piet Muller de leiding had. Door zijn grote kennis en communicatieve vaardigheden, de goede outillage zoals microscopen en de korte lijnen naar wetenschappelijke onderzoekers werden vele problemen opgelost. Andersom wist daarmee het LBO welke problemen er in de praktijk speelden. Het onderzoek kon daar weer op inspelen. In 1976 vormde het LBO met een viertal regionale proeftuinen op het gebied van bollen een samenwerkingsovereenkomst met als doel het praktijkonderzoek te coördineren en de resultaten gezamenlijk uit te dragen door jaarlijks gewasverslagen per bolsoort uit te geven.In 1975 bood de minister van Landbouw aan om de tuinbouwproefstations om te bouwen tot overheidsinstellingen. Dit werd voor het LBO in 1977 gerealiseerd. Het gevolg was dat het personeel per 1 april 1978 in dienst kwam van het ministerie van Landbouw en Visserij.
Op de Wereldkaart
Egbert van Slogteren had het LBO op de wereldkaart gezet. Onder leiding van Piet Schenk en zijn opvolgers verbreedde het onderzoek zich in de richting van teeltkundige onderwerpen en verdiepte het zich door een meer fundamentele aanpak van de problemen en mogelijkheden. Zo werd bijvoorbeeld de 34 graden en de 5 graden behandeling om tulpen nog meer te vervroegen door Piet Hoogeterp verder verfijnd. Het onderzoek richtte zich ook op andere gebieden, zoals selectie en rassenvergelijking voor bloementeelt van een groot aantal soorten bolgewassen in diverse tijden van het jaar. Ook bodembehandeling en de gevolgen van mechanisatie werden in het onderzoeksprogramma opgenomen. Bij virusvrij maken en bij weefselkweek van allerlei bolgewassen werden grote stappen gezet. Daartoe werd in 1986 het Centaal Onderzoekslaboratorium voor de Weefselkweek van Tuinbouwgewassen (COWT) opgericht. Dit COWT werd bij het LBO ondergebracht. Vanaf 1990 kwam, met de start van het ‘Urgentieprogramma Bloembollen’ de focus van het onderzoek meer en meer te liggen op milieuvriendelijke gewasbescherming. In 1993 werd de Stichting Praktijkonderzoek Bloembollen en Bolbloemen opgericht, die alle taken van het bestuur van het LBO en de proeftuinen met bollen en bolbloemen overnam.
Nieuwbouw aan de overkant
In 1998 werd besloten tot nieuwbouw vanwege de verouderde kasopstanden en de inefficiënte manier van werken door de vele losse gebouwen. Dat werd in 2003 gerealiseerd met de bouw van een nieuw complex aan de overkant van de Heereweg tegenover de oude gebouwen. De nieuwbouw werd door Wageningen Universiteit & Research Centre (WUR), zoals de voormalige landbouwhogeschool nu heet, gerealiseerd. De nieuwbouw had tot gevolg dat de oorspronkelijke gebouwen en kassen met de grond verkocht werden. Het eerste gebouw van architect Blaauw was een gemeentelijk monument. Op 2 december 2003 besloot het college van B&W van Lisse dit monument van de gemeentelijke monumentenlijst te halen. Ondanks alle protesten van onder andere de VOL werd dit gebouw uiteindelijk toch gesloopt ten behoeve van nieuwbouw van de veiling CNB. Deze perikelen staan in het vorig Nieuwblad (Wintereditie 2017 van de VOL) uitgebreid beschreven in een artikel van Guus Maas Geesteranus met de mooie titel “Sic Transit Gloria Mundi”.
Naam LBO verdwijnt
Bij de WUR werd in 1999 de BV Praktijkonderzoek Plant en Omgeving (PPO) opgericht, waarin alle voormalige proefstations werden ondergebracht. Ook het LBO werd daarin per 1 januari 2001 opgenomen en veranderde de naam in PPO Bollen en Bomen. Ook het personeel kwam in dienst van PPO in Wageningen en was daarmee ambtenaar af. De wereldbekende naam Laboratorium voor Bloembollenonderzoek verdween van het toneel. De naam en het logo van het LBO hebben duizenden wetenschappelijke publicaties, rapporten, artikelen in binnen- en buitenland, jaarverslagen, gewasverslagen per bolsoort en officiële brieven gesierd. Sinds die tijd verminderde de bijdrage van het Rijk aan het onderzoek aanzienlijk. Ook PPO Bollen en Bomen moest in 2004 bezuinigen. Sinds de jaren vijftig werd ongeveer de helft van het onderzoek gefinancierd door het Productschap voor Siergewassen (PVS) en sinds 1996 door het Productschap voor Tuinbouw (PT), ontstaan door een samenvoeging van alle Productschappen in de tuinbouw. Het PVS en het PT kregen hun geld voor onder andere bloembollenonderzoek door een verplichte heffing op de omzet van bloembollen. Het PT werd op 1 januari 2015 opgeheven. De collectieve financiering van het onderzoek door het bollenvak kwam daarmee ten einde.
Nu moest PPO op zoek naar andere externe financiers, zoals bollentelers of groepen van bollentelers, die per project of experiment zouden moeten gaan betalen. Dit lukt tot nu toe maar gedeeltelijk. Ook omdat in de loop van 100 jaar bloembollenonderzoek bijna alle aspecten van het bollenvak wel een keer in onderzoek zijn geweest. Ook in 2015 en 2016 werden daarom weer medewerkers ontslagen of kregen ander werk bij PPO in Wageningen. In 2017 zijn er door de hierboven beschreven perikelen slechts een tiental medewerkers over in Lisse. Belangrijke thema’s zijn nu duurzame gewasbescherming, milieuvriendelijke bolontsmetting en energiebesparing. Door de financiële perikelen was het PPO bovendien genoodzaakt een kleinere behuizing te zoeken. HoBaHo werd de hoofdhuurder van het gebouw dat nog steeds eigendom is van WUR en PPO Bollen en Bomen werd onderhuurder van een gedeelte van het gebouw, de kassen en de grond. Een somber einde van een 100 jaar succesvol onderzoek in Lisse. Zonder dit onderzoek zouden de Nederlandse bollenteelt en de bolbloementeelt in Nederland en de rest van de wereld niet op zo’n hoog niveau zijn gekomen als ze nu zijn.
Dank
Mijn dank gaat uit naar Maarten Timmer en Peter Vink, beiden oud-medewerkers van het LBO (Peter is bestuurslid van Museum de Zwarte Tulp) en naar Henk Gude in dienst van PPO Bollen en Bomen.