Schout versus dijkgraaf in de 17e eeuw

De lokale waterschapszaken werden afgehandeld door de schout, kroosheemraden en ambachtsbewaarders met ieder zijn eigen verantwoordelijkheden. Deze stonden onder toezicht van de dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Schout Adriaan van Gorcum kwam in de eerste helft in de problemen met de Dijkgraaf, omdat hij buiten zijn boekje was gegaan. In een bijlage worden de heren van Dever en van Lisse in de 17e  eeuw genoemd.

door Maarten van Bourgondiën

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 2, april 2012

e lokale Lissese waterschapszaken werden eeuwenlang afgehandeld door de schout, kroosheem raden en ambachtsbewaarders.fi] Op regionaal niveau stonden deze functionarissen onder toezicht van de dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland. Wanneer de schout, kroosheemraden of ambachtsbewaarders op waterschapsgebied iets deden dat buiten hun bevoegdheid viel, dienden zij verantwoording af te leggen aan de dijkgraaf en hoogheemraden. Dat ondervond ook de Lissese schout Adriaan van Gorcum. In de eerste helft van de zeventiende eeuw kwam hij tweemaal in negatieve zin in aanraking met het hoogste gezag van het hoogheemraadschap van Rijnland.

Adriaan van Gorcum

De vroegste vermelding van Adriaan van Gorcum als schout van Lisse dateert uit 1627. Hij was de opvolger van Cornelis van den Burch. Adriaan vervulde ook het secretarisambt van Lisse. Een dergelijke accumulatie van ambten en bijbehorende inkomsten was in die tijd niet ongewoon. Beide functies heeft Adriaan van Gorcum tot 1666 uitgeoefend. In dat jaar werd hij als schout en secretaris van Lisse opgevolgd door zijn zoon mr. Hannard van Gorcum.

Over de herkomst en familie van Adriaan van Gorcum is vooralsnog weinig bekend. Hij had een familiewapen, dat op basis van enkele beschadigde zegelafdrukken als volgt kan worden beschreven: een dwarsbalk beladen in het midden met negen spitsruiten (3, 3, 3) en links en rechts met een zes-puntige ster, vergezeld boven van een gaande vogel en onder van twee of drie boven elkaar geplaatste kanonnen.[2] Het helmteken (een adelaar?) en de andere versieringen zijn moeilijk te identificeren en ook over de heral­dische kleuren en de tekst op het randschrift tasten we op dit moment nog in het duister. Een patroniem ben ik nog niet tegen gekomen, maar Adriaan van Gorcum ondertekende de officiële stukken steevast als A.A. van Gor­cum. De aanstelling van Adriaan van Gorcum als schout van Lisse vond plaats in de tijd dat Amelis van Mathenesse de bestuurlijke touwtjes in handen had. [3] Amelis was als ambachtsheer van Lisse de opvolger van zijn oudtante Johanna Pieck, abdis van Sint Servaas te Utrecht, die op 15 februari 1627 was overleden. Ze behoorden allebei tot de erfgenamen van de in 1624 on­gehuwd overleden ambachtsheer Johan van Mathenesse.

Vertegenwoordiger van de ambachtsheer

Als schout vertegenwoordigde Adriaan van Gorcum de ambachtsheer in het Lissese dorpsbestuur. Er werd van hem verwacht dat hij bij de uitoefening van zijn ambt de belangen van de ambachtsheer goed in het oog hield. Overigens dient te worden benadrukt dat de ambachtsheren van Lisse niet automatisch ook heren van Dever waren (of omgekeerd). Dat blijkt duidelijk uit bijlage l die aan het eind van dit artikel is toegevoegd. Toen de ambachtsheerlijkheid Lisse overging op Johan van Schagen junior twijfelde de nieuwe ambachtsheer blijkbaar aan de loyaliteit van Adriaan van Gorcum, want in 1638 was de Lissese schout eventjes een speelbal in het conflict tussen Johan van Schagen en Hendrik Valckenaer. Laatstgenoemde was in 1630 getrouwd met zijn volle nicht Florentina van Mathenesse (een zus van Amelis), en betwistte sinds die tijd Johan van Schagen in zijn aanspraken op de leengoederen uit de erfenis van Johan van Mathenesse (waaronder de ambachtsheerlijkheid Lisse). Dit slepende conflict werd uiteindelijk op 22 mei 1638 beslist in het voordeel van Johan van Schagen. Die reisde direct af naar Lisse, alwaar hij Adriaan van Gorcum uit zijn ambt onthief en in zijn plaats Cornelis van den Burch tot schout benoemde.[4] Verder onderzoek zal duidelijk moeten maken of deze wisseling der schouten ook daadwerkelijk in de praktijk is gebracht. Erg lang zal het waarschijnlijk niet hebben geduurd, want in 1639 overleed Johan van Schagen en kreeg Lisse in de persoon van Isabella van Camons een nieuwe ambachtsvrouwe. Het is niet ondenkbaar dat Adriaan van Gorcum toen in zijn schoutambt werd hersteld. In de jaren veertig van de zeventiende eeuw was hij in ieder geval weer als schout van Lisse in functie.

Het is niet bekend waarom Johan van Schagen niets moest hebben van de Lissese schout. Mogelijk waren de goede contacten tussen Adriaan van Gorcum en Hendrik Valckenaer (op dat moment de would-be-ambachtsheer van Lisse) reden voor Johan van Schagen om een andere schout te benoemen. Zo hield Adriaan van Gorcum in de jaren dertig van de zeventiende eeuw voor de in Utrecht woonachtige Hendrik Valckenaer toezicht op het afzanden van het Berkhouter Duintje, waarvan het westelijke deel na de dood van Johan van Matenesse in handen was gekomen van de families Pieck en Valckenaer.[5] Na het afzanden liet Hendrik Valckenaer op dezelfde plek de buitenplaats Berkhout bouwen. Hij woonde er niet zelf, maar verhuurde het aan Adriaan van Gorcum (en later blijkt diens zoon mr. Hannard van Gorcum eigenaar van de buitenplaats Berkhout te zijn). Zijn relatie met Hendrik Valckenaer bracht niet alleen de positie van Adriaan van Gorcum als schout van Lisse in gevaar, maar leidde zoals straks zal blijken ook tot een conflict met het hoogheemraadschap van Rijnland.

Berkhout tot Lis staat er rechtsboven, een tekening van C. Pronk 1725
Cornelis Pronk tekende het in 1715 zo.

Rond de aanstelling van am­bachtsbewaarders

Niet lang na zijn aanstelling als schout van Lisse kwam Adriaan van Gor-cum voor de eerste maal in conflict met het hoogheemraadschap van Rijn­land. In 1629 was er namelijk een geschil ontstaan tussen de Lissese schout en de ambachtsbewaarders Pieter Klaaszn Groenendijk en Filips Dirkszn van Larum. Laatstgenoemden beschuldigden Adriaan van Gorcum van het eigenhandig aanstellen van nieuwe ambachtsbewaarders en het niet overge­ven van registers en rekeningen.[6]

Vooral het op eigen gezag aanstellen van ambachtsbewaarders zal Adriaan zwaar zijn aangerekend. Als schout was hij gemachtigd om kroosheemra-den te benoemen, maar ambachtsbewaarders hoorden door de ingelanden te worden voorgedragen. In 1446 speelde er al een min of meer gelijksoortige kwestie in Voorhout, alwaar de schout Albrecht Nagel zelf ambachtsbe­waarders had aangesteld. Daar werd door de Voorhoutse ingelanden fel tegen geprotesteerd. [7]

Pieter Klaaszn Groenendijk en Filips Dirkszn van Larum legden hun zaak voor aan de dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland, die op 25 april 1629 een zogenoemd ‘appoinctement’ (rechterlijke beschikking of uitspraak) op­stelden waarin Adriaan van Gorcum werd gesommeerd om te voldoen aan de eisen van de beide ambachtsbewaarders. De belangrijkste eisen worden in het procesdossier als volgt beschreven:

‘Ende dat de selve requeste ende apostille [d.w.z. het bovengenoemde ap-poinctement] es tenderende ten eijnde de voorschreven opposant [Adriaan van Gorcum] des ambachtsrekeninghe behouften, registers ende requesten aen henluijden [de beide ambachtsbewaarders] terstont soude overleveren.’ ‘Ende dat hij [Adriaan van Gorcum] voorts uijt uwe genomineerde persoenen soude eligeren [benoemen], ofte door den ambachtsheer aldaer doen eligeren, een ambachtsbewaerder inde plaetse vanden lest affgaenden.’ ‘Ofte dat bij gebreecke vandien naer den dijckrechte daer en toe soude moghen werden gheconstringeert [gedwongen].’

Adriaan van Gorcum verweerde zich door te verklaren dat hij al geruime tijd  voor overhandiging van het appoinctement op de eisen was ingewgaan (zie ook bijlage 2). Daarnaast beweerde Adriaan dat de keuren van het hoogheemraadschap niet duidelijk aangaven hoe hij als schout in dergelijke kwesties diende te handelen. Dit alles mocht niet baten: Adriaan werd op last van de dijkgraaf en hoogheemraden gegijzeld en moest zich op 4 juli 1629 in het gemeenlandshuis te Spaarndam verweren tegen de geuite beschuldigingen. Daar werd hij door de dijkgraaf en hoogheemraden tot ‘quaet opposant’ verklaard en veroordeeld om ‘wederom in gijselinge te gaen ende te blijven tot dat hij de ambachtsreeckeninge ende behoufften in conformite [navolging] van ’t eerste lith van ’t appoinctmenent in questie sal hebben gelevert’ (Adriaan diende dus opnieuw te worden gegijzeld totdat hij de ambachtsrekeningen overhandigde en tegemoet kwam aan de andere eisen).[8] Adriaan van Gorcum was het hier natuurlijk niet mee eens. Hij verklaarde dat Pieter Klaaszn Groenendijk zich niet met deze kwestie diende te bemoeien aangezien ‘hij zijn tijt uijtgedient heeft’ en dus niet meer als ambachtsbewaarder een zaak kon aanspannen. Daarnaast had Pieter Klaaszn Groenendijk niet geprotesteerd toen Reinoud Maartenszn Verdel door de Lissese schout ter vervanging van diezelfde Pieter werd aangesteld als nieuwe ambachtsbewaarder. Filips Dirkszn van Larum had volgens Adriaan ook geen poot om op te staan ‘omdat hij het [aan] stellen vanden voornoemde Verdel als ambachtsb ewaerder [had] toegestaan, [en] met den selven alle de voorschreven acten gepleecht ende voorschreven rekeninghen, behouften ende andere stucken ontfanghen heeft.’ Kortgezegd: de beide ambachtsbewaarders hadden boter op hun hoofd.

De Lissese schout voelde zich ’tgrotelix beswaert’ door het vonnis van de dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland, ‘voor soo veel hij verclaert es quaet opposant, ende gecondemneert is wederomme in ghijselinghe te gaen tot dat de voorschreven reeckeninghe ende andere behouften in het voorschreven eerste lith van ’tvoorschreven appoinctement sall hebben gelevert, gemerckt het selvighe eens bij hem ghedaen zijnde, hij ’tselve andermael niet en kan doen [hij had de ambachtsrekeningen en andere stukken al overgeleverd], ende heeft hem daeromme vanden voorschreven vonnisse dienaengaende gheconstitueert (gelijck hij doet bij desen) appellant aen den Hove.‘[9] Het kwam er dus op neer dat Adriaan van Gorcum tegen de uitspraak in hoger beroep ging bij het Hof van Holland in Den Haag.

Helaas zijn de stukken in het gemeentearchief van Lisse zodanig beschadigd dat veel passages onleesbaar zijn geworden. Het is ook nog niet gelukt om langs andere weg een einduitspraak te vinden. Daardoor is op dit moment niet duidelijk hoe deze zaak precies is afgelopen. Zou de reeds genoemde Johan van Schagen misschien nog een kwalijke rol hebben gespeeld? Johan van Schagen was namelijk tussen 1622 en 1639 hoogheemraad van Rijnland en zal vermoedelijk ook de zaak van Adriaan van Gorcum hebben behandeld.[10] Er zijn echter geen aanwijzingen dat de relatie tussen beide heren in deze tijd al was verstoord. Omgekeerd kan de zaak uit 1629 wel van invloed zijn geweest op de ontwikkelingen in 1638.

Belediging van functionarissen van het hoogheemraadschap van Rijn­land

In 1649 kwam Adriaan van Gorcum voor de tweede maal in aanraking met de dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland. Hij had in Lisse zonder vergunning een sloot laten graven op het land van Hendrik Valckenaer en diende daarvoor op 8 juni verantwoording af te leg­gen tijdens de zitting van de dijkgraaf en hoogheemraden in het gemeen-landshuis te Spaarndam.[11] Adriaan van Gorcum kwam keurig opdagen, maar voelde zich in deze zaak onheus bejegend. Toen de gemoederen tij­dens de zitting steeds verder verhit raakten, kon Adriaan van Gorcum zich niet langer beheersen en slingerde hij diverse beledigingen naar de aanwe­zige hoogheemraden en naar Adriaan van der Laan, rentmeester van het hoogheemraadschap van Rijnland. Adriaan van Gorcum ging in zijn frus­tratie zelfs over op fysiek geweld, want volgens het verslag werd de bode van het hoogheemraadschap door hem mishandeld.[12]

De Lissese schout was van mening dat de dijkgraaf Amelis van der Boekhorst zich schuldig maakte aan machtsmisbruik en dat er slechts uit persoonlijke wrok door Adriaan van der Laan vervolging was ingesteld. Adriaan van der Laan had als beheerder van de goederen van Isabella van Camons namelijk een proces verloren van Adriaan van Gorcum. Interessant detail: Amelis van der Boekhorst was de zoon van Nikolaas van de Boek­horst, de dijkgraaf die Adriaan van Gorcum in 1629 op de vingers had ge­tikt. Er zat weliswaar 20 jaar tussen beide zaken, maar was de mening van de Lissese schout in 1649 misschien ook niet helemaal vrij van persoonlijke rancune? Eergevoel speelde in deze tijd in ieder geval een belangrijke rol (vooral in de hogere kringen van de samenleving) en aantasting van de eer werd als zeer kwalijk ervaren.

Vanwege de beledigingen en de mishandeling werd Adriaan van Gorcum door de dijkgraaf gedagvaard om opnieuw voor de hoogheemraden van Rijnland te verschijnen. Volgens Adriaan van Gorcum waren de dijkgraaf en hoogheemraden echter niet bevoegd om uitspraken te doen in beledigingzaken. Daarom besloot hij de zaak voor te leggen aan het Hof van Hol­land in Den Haag. Dit belangrijke gerechtshof deelde de mening van Adri­aan van Gorcum en verklaarde op 25 september dat de hoogheemraden van Rijnland geen kennis mochten nemen van de kwestie tussen de dijkgraaf en Adriaan van Gorcum. Amelis van der Boekhorst tekende daar op 11 oktober nog wel protest tegen aan, maar dat leverde niets op. Op 19 oktober 1649 verklaarde het Hof van Holland het hoogheemraadschap van Rijnland namelijk niet ontvankelijk in haar klacht.[13]

Meer onderzoek

Hoewel er op zich niet zo heel veel kan worden afgeleid uit de in dit artikel behandelde processen (het zijn slechts twee zaken), geven ze wel een aar­dig beeld van de relatie tussen de schout en ambachtsbewaarders op lokaal niveau en de relatie tussen de schout en de dijkgraaf en hoogheemraden op regionaal niveau. Van beide kanten werd de Lissese schout goed in de gaten gehouden. Zodra hij in de ogen van de ambachtsbewaarders of het hoogheemraadschap zijn boekje te buiten ging, leidde dat uiteindelijk tot een proces. In beide gevallen was Adriaan van Gorcum capabel genoeg om zichzelf te verdedigen en koos hij duidelijk voor de tegenaanval (soms zelfs letterlijk). Hij liet het er ook niet bij zitten wanneer er een voor hem nega­tief vonnis uit de bus kwam rollen: Adriaan wist zonder problemen de weg te vinden naar het Hof van Holland in Den Haag (in die tijd de belangrijk­ste beroepsinstantie in het gewest Holland).

Vermoedelijk zijn zowel in het archief van het hoogheemraadschap van Rijnland als het archief van het Hof van Holland meer van dit soort zaken te vinden. Het zou mooi zijn als daar onderzoek naar wordt gedaan, omdat daarmee de bestuurlijke geschiedenis van Lisse beter in beeld kan worden gebracht. Mochten er lezers zijn die zich daar mee bezig willen houden (of met een genealogisch onderzoek naar de Lissese dorpsbestuurders), dan kunnen zij zich aanmelden bij de secretaris van de vereniging (info@oud-lisse.nl).

Bijlage 1. De heren en vrouwen van Lisse en Dever in de zeventiende eeuw [14]

Lisse

1592-1624 Johan van Mathenesse

1624 Hendrik Pieck

1624-1627JohannaPieck

1628-1633 Amelis van Mathenesse

1633-1638 Florentina van Mathenesse

1638-1639 Johan van Schagen junior

1640-1659 Isabella van Camons

1659-1668 Willem van Mathenesse

1668-1669 Hendrik Valckenaer

1670-1684Karel Valckenaer

1685-1687 FlorentinaValckenaer

1687-1700 Willem de Wael van Vronesteijn

Dever

1564-1624 Johan van Mathenesse

1624-1628 Maria van Mathenesse

1629-1639 Johan van Schagen junior

1639-1674 Isabella van Camons

1674-1699 Willem de Wael van Vronesteijn

Bijlage 2. Brief van Adriaan van Gorcum aan de dijkgraaf en hoog­heemraden van Rijnland [15]

Aen d’Edele heere n dijcgraveende hogeheemraden van Rhijnlandt

Geeft met behoorlicke reverentie te kennen Adriaen van Gorchem, schoudt tot Lisse, hoe dat hij suppliant uijt crachte van seecker appoinctement van Uwer Edele in date den XXVIIIen aprilis voorleden opden naam van Philips Dircxz Larum, jegenwoordige, ende Pieter Claasz van Groenendijck, afgegaen, ambachtsbewaerders aldaer, bij Franc vander Meulen, heemraetsbode van Rhijnlandt opten XlXen meij voorleden is gesommeert om voldoeninge vanden innehouden vanden selven appoinctemente,ende daaromme noch verder met gijselinge wert gedreijcht, nijet jegenstaandehij  suppliant de voornoemde Philips Dircxz Larum, een vande impetranten, al voor date dat hij suppliant wettelicke kennisse vanden inhouden vanden selven appoinctemente heeft becomen,volcomen contentement heeft gedaen, gelijc blijct bij desselffs quitantie daar van copie autentijcq an dese is gehecht, ende alsoo hij suppliant mette selve voorgenomene ende begonste executie tonrechte wort gequelt, ende merckelicken beswaert is, is hij suppliant te raide geworden tegens deselve executie te opposeren, gelijc hij hen daer tegens bij desen alsnoch stelt als opposant, doch alsoo de keuren vant voors. Heemraetschap nijet uijtdruckelicken statueren hoe hij suppliant hier inne sal hebben te gedragen, soo versouct hij suppliant apostille opde marge van desen daar bij een vande boden vant voors. Heemraetschap geauthoriseert werden omme de voors. impetranten vanden executie jegens den eersten anstaanden rechtdach van julius in cas van oppositie te mogen dachvaerden, met surcheantie van executie tot partije gehoort, anders sal wesen geordonneert.

A.A. van Gorcum 1629

Noten

[I] Zie ook mijn artikel over het ontslag van een Roomse ambachtsbewaarder in het Nieuwsbladjaargang 8 nummer 2 (april 2009) 30-37.

[2] C. Hoek, ‘Zegels van Zuidhollandse waardigheidsbekleders’, Ons Voorgeslacht^ (1960) 101-103, aldaarlOl en Gemeentearchief Lisse (hierna

GAL), inv.nr. 497.

[3] J.C. Kort, Collectie familie Van Mathenesse (1251) 1311-1760 (1861-1917)

(Den Haag 1988) 149 (inv.nr. 1169. Stukken betreffende de aanstelling door A melisvan Mathenesse van Adriaan van Gorcum tot schout en secretaris van Lisse, 1627).

[4] A.M. Hulkenberg, Het Huis Dever te Lisse (Zaltbommel 1966) 110-111.

[5] A.M. Hulkenberg, ’t Roemwaard Lisse (2e druk Lisse 1998) 20.

[6] GAL, inv.nr. 24.

[7] S.J. Fockema Andreae, Hoogheemraadschap van Rijnland. Zijn recht en zijnbestuur van den vroegsten tijd tot 1857 (herdruk van de uitgave uit 1934, Alphen aan den Rijn 1982) 100-101.

[8] GAL, inv.nr. 24.

[9] Ibidem.

[10] Fockema Andreae, Hoogheemraadschap van Rijnland, 402.I] Ook in later tijd zou Adriaan van Gorcum nog regelmatig werk verrichten voor Hendrik Valckenaer. Zo verkocht hij op 4 juni 1653 als rentmeester van de goederen van Hendrik Valckenaer, heer van Valckenaer, Duijckenburch, Lisse (sic!), Giessen, etc. 4,5 morgen land in de Zwammerdamse polder aan Robrecht Vos, secretaris van Bodegraven en Voshol;

[11] zie: Streekarchief Rijnlands Midden, Protocollen Zwammerdam 1643-1658, inv.nr. 20, fol. 188.

[12] M.H. V. van Amstel-Horak en R.W.G. Lombarts, Regestenboek van het hoogheemraadschap van Rijnland, april 1253-oktober 1814 (Leiden 1992) 250. [

13] Van Amstel-Horak en Lombarts, Regestenboek, 251.

[14] Gebaseerd op Hulkenberg, Huis Dever en de inventaris van het gemeentearchief van Lisse. [15] GAL, inv.nr. 24

Fragntentparenteel van Jan van Mathenesse met vetgedrukt de in dit artikel genoemde ambachtsheren en -vrouwen van Lisse (met uitzondering van Johanna Pieck, de oudtante
van Amelis van Mathenesse).