‘ALS GEMEENTE LISSE ECHT HAD GEWILD, WAS BOLLENLAB NU RIJKSMONUMENT’

Peter Nijhof van Industrieel Erfgoed van de Rijksdienst voor Monumentenzorg geeft zijn mening over het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek. Volgens hem had het LBO een rijksmonument kunnen zijn als de gemeente Lisse het had gewild. Hij neemt ook deel aan de werkgroep ‘Behoud bollenschuren in de Bollenstreek’.

NIEUWSBLAD Jaargang 4 nummer 3, juli 2005

door S jaak Smakman

Peter Nijhof. Hij is weg van de Bollenstreek en van het industrieel erfgoed dat er nog is.

Hij heeft echt iets met de Bollenstreek gekregen, zegt drs. Peter Nijhof van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Waarom? „Ik zou dat rationeel niet kunnen verklaren, maar ik kan ook niet rationeel ver­klaren waarom ik iets heb met het onherbergzame landschap van oost-Groningen. Kijk, mooiheid bestaat bij de gratie van lelijkheid en hier zijn de contrasten zo groot tussen mooi en lelijk, tussen open en gesloten.” En: “Als de gemeente Lisse dat echt had gewild, dan had het bloembollenlab waarschijnlijk wel degelijk op de Rijksmonumentenlijst kunnen komen.”

Nijhof werkt al sinds het eind van de jaren tachtig bij Monumentenzorg. Sinds een groot aantal jaren is hij de specialist van Monumentenzorg op het gebied van industrieel erfgoed. Deels bij toeval – omdat er behoefte was aan specialistische kennis op dat gebied – deels omdat het zijn bijzon­dere interesse heeft. En zo belandde hij een kleine tien jaar geleden voor het eerst ook in de Bollenstreek. Vooral vanwege de bollenschuren. Die zijn immers een vorm van industrieel erfgoed die je nergens anders in Nederland of zelfs in de wereld aantreft. Maar het zijn ook kwetsbare objecten. Want welke klus hij ook onder han­den heeft gehad, overal gold één wetmatigheid: „Elk oud gebouw waar je geen nieuw gebruik voor kunt realiseren, is uiteindelijk gedoemd om te verdwijnen.” Successen en teleurstellingen hebben elkaar bij Nijnhof afgewisseld. Een van zijn grote successen is het behoud van de oude Van Nellefabriek in Rotterdam. Het aanvankelijk tot sloop gedoemde pand is heden ten dage een ontwerpfabriek waarin vijftig onderling sterk uiteenlopende l   bedrijven een onderkomen vinden. In de Bollenstreek praat Nijhof mee in de werkgroep voor behoud van bollenschuren van Joop Zwetsloot. Ook voor bollenschuren geldt dat alleen een nieuwe bestemming ze uiteindelijk voor sloop kan behoe­den. Mogelijkheden zijn er genoeg, weet hij van een soortgelijk project bij Zwolle. Daar speelt een zelfde problematiek als in de Bollenstreek. Daar gaat het om boeren en hun boerderijen: de boeren stoppen met hun bedrijf en zitten vervolgens met een monumentale stolpboerderij die veel te groot is om alleen in te wonen maar waarmee ze door de (agrarische) bestemming geen kant meer op kunnen. Het onvermijdelijke gevolg is dat de panden gaan verval­len en dat ze karakteristieke monumentale boerderijen uiteindelijk worden gesloopt. Kunnen we daar niets aan doen, was de gezamenlijke inzet van overheden en de boeren zelf. Nijhof is optimistische dat het gaat lukken: straks mogen zich ook bedrijven vestigen in leegkomende boerderijen, mits ze voldoen aan eisen die waarborgen dat de boerderijen grotendeelsi ntact blijven.

Leeg karkas

Dat moet ook (kunnen) gebeuren met de bollenschuren, vindt Nijhof. Maar het behoud van de authenticiteit moet voorop staan. Voor ‘nep’ voelt hij niets. In dat verband noemt hij de bollenschuur aan de Sassenheimse Teylingerlaan in het nieuwbouwplan Overteylingen, die momenteel wordt verbouwd tot peperdure appartementen. „Als je daar goed kijkt zie je dat eigenlijk alleen de buitenmuren nog overeind blijven staan, maar voor de rest is het een leeg karkas. Dat heeft voor mij niets met monumentenbeleid te maken.” De daar schuin tegenover gelegen schuur van Reckman – al sinds enige tijd eigendom van de Warmondse architect Henri Stol – biedt vooralsnog meer mogelijkheden. Stol wil er graag appartementen in maken, maar er zijn ook plannen om van de schuur een museum te maken met informatie over de Ruïne van Teylingen. Het mag duidelijk zijn waar Nijhofs voorkeur naar uit gaat.

Terwijl het Bloembollenlaboratorium wordt gesloopt staat de voormalige Rijkstuinbouwschool aan de Heereweg nog fier overeind. Fier? Hoewel het een Rijksmonument is en in het bezit van de gemeente Lisse gaat het gebouw door gebrek aan onderhoud snel en zienderogen achteruit.

Monumentenzorg is in Lisse het afgelopen jaar vooral in de schijnwerpers komen te staan door de affaire rond het bollenlab. Toen de gemeente het met een pennestreek van de gemeentelijke monumentenlijst schrapte, zette de vereniging Oud Lisse alles op alles om het lab toch te behouden. Monumentenzorg kwam uiteindelijk tot de conclusie dat het lab geen rijksmonument kon worden. Maar, benadrukt Nijhof nog maar eens, dat betekent niet dat Monumentenzorg het geen waardevol pand vindt dat het behouden waard is. Integendeel, want in het (negatieve) advies aan staatssecretaris van cultuur Medy van der Laan benadrukt Monumentenzorg dat het hier gaat om een voor Lisse en de bollenstreek cultuurhistorisch belangrijk gebouw dat zeker een gemeentelijk monument hoort te zijn. En het had zelfs een rijksmonument kunnen worden, zegt Nijhof. „Op het moment dat wij er een oordeel over moesten vellen, waren de meeste omliggende gebouwen al gesloopt. Maar als die omringende bebouwing uit de jaren vijftig toen nog had gestaan, dan was er naar mijn smaak spra­ke geweest van een uniek ensemble dat wellicht wél in aanmerking was gekomen voor een plaats op de rijksmonumentenlijst.”

De dynamiek van de streek

Het onderstreept ook nog eens wat hem zo boeit in deze streek: de dyna­miek. „Amsterdam trekt natuurlijk veel meer toeristen. Maar zelf vind ik Rotterdam een veel boeiender stad dan Amsterdam. Als ik in Amsterdam uitstap bij het centraal station, dan weet ik dat het er net zo uitziet als twee jaar terug en dat het er over vijfjaar nog net zo uitziet. Amsterdam binnen de singels is volstrekt statisch geworden. In Rotterdam gaat er meer velo-ren, maar er is ook een dynamiek, er gebeurt iets. Dat heb ik in de Bollenstreek ook. Het is een hele dynamische streek, en ondanks die dyna­miek is er nog steeds heel veel waardevols te vinden.” „Ik ken burgemeesters van plaatsen met een beschermd dorpsgezicht. Daar mag niks. Dat is vreselijk, die mensen hebben meestal twintig nevenfuncties want die hebben binnen hun gemeente eigenlijk niets te doen. Dat geldt hier niet. Dit is een regio waar je, als je er iets mee wilt bereiken, geen dag in je stoel onderuit kunt hangen. Er is zo’n permanente spanning en er staat overal zo’n druk op en de belangen zijn zo groot en staan soms zo haaks op elkaar, dat het eigenlijk een ongelooflijk spannen­de streek is. Dat contrast maakt de opgave des te groter, maar ook des te spannender en interessanter.”