BEGRAFENISVERENIGING ST. BARBARA JUBILEERT

In 1902 werd de begrafenisvereniging Sint Barbara opgericht. De geschiedenis van de vereniging wordt besproken.

NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 2, april 2003

Arie in ’t Veld

Foto’s uit het archief van Sint Barbera

Op 18 november 1902 werd op initiatief van kapelaan De Korte in Lisse een vereniging opgericht waarbij van begin af aan bekend was dat het geen vrolijke boel zou worden. Het was de begrafenis­vereniging St. Barbara. Uit nood geboren eigenlijk, want meer en meer bleek dat het welhaast on­doenlijk werd om bij een overlijden alleen maar te kunnen steunen en vertrouwen op de zogenoemde burenhulp.

Alleen wat het begraven op zichzelf betrof hoefde dat niet. Dat kon goed worden geregeld, want meestentijds fungeerde de koster tevens als uitvaartverzorger en was er vaak wel een tuinman in de buurt die een graf kon delven. Maar al met al bleef het behelpen. Tot de Begrafenisvereniging St. Barbara werd opgericht. Een geweldig initiatief en alhoewel niemand graag stil staat bij het gegeven dat de enige zekerheid in dit leven is dat de dood er een einde aan maakt, werd in menig huishouden over het lidmaatschap nagedacht. Goed, het kostte (letterlijk) een paar centen per week, maar dan was je er ook van verzekerd dat als het moment was aange­broken, er een beroep gedaan kon worden op de inzet en kennis van zaken van een vereniging die zonder winstoog­merk de gehele uitvaart kon verzorgen. Voor een kwartje per jaar, in één of twee termijnen te betalen, werd je lid. Dat sloeg aan, want onmiddellijk schreven zich 55 mensen in als lid. Om niet helemaal met lege handen te staan, werd op de eerste bestuursvergadering van maart 1903 besloten om een voorschot uit de afdelingskas van de Rooms Katholieke Volksbond te aanvaarden voor de aanschaf van hand­schoenen en rouwstrikjes voor de dragers.

Heden overleed...

Organisatorisch viel er echter nog heel wat te doen, want men beschikte wel over een flink portie enthousiasme, maar de verenigingskas was leeg. Er moest worden gespaard voor de nodige voorzieningen. In het begin was dat overigens niet veel anders dan een paar capes die iedereen, groot of klein, pasten en een kamerscherm waarachter de overledene, meestal thuis, werd opgbebaard. En dat thuis opbaren was geenszins gemakkelijk. Sommigen beschikten

over een gescheiden voor- en achterkamer, zodat men de overledene in een aparte ruimte kon opbaren. Heel veel huizen hadden echter niet eens een slaapkamer. De bedstede was voor het opbaren van een overledene natuurlijk niet geschikt. Twee stoelen en daartussen een deur boden dan uitkomst. Timmerman van Zon uit De Engel kwam dan langs om de maten van de overledene te nemen en korte tijd later werd die reis herhaald. Maar dan met de handkar en daarop de kist. En: de klok moest stil, de kachel uit en als het even kon de ramen open. En als het allemaal niet uitkwam, dan werd de overledene bij een buur of familie­lid opgebaard. En vervolgens ging de aanzegger de deuren af. In plaats van kaarten… In vol ornaat en met de steek op het hoofd werd in de omgeving aangebeld en op statige wijze de overlijdensboodschap verkondigd. Te beginnen met de woorden: ‘Heden overleed…’

De deur én het boek dicht

Drager wordt je niet uit roeping. Het is ook geen vak en geen liefhebberij. Drager word je in verreweg de meeste gevallen, omdat je dat wordt gevraagd. Een oud-drager van de St. Barbara vereniging weet zich te herinneren: ‘En we hebben het meegemaakt dat we met twee man de kist met een overledene moesten transporteren. Dat was kunst­en vliegwerk. De hele familie stond in de gang toe te kijken en allerhande opmerkingen te maken, maar niemand stak ook maar een enkele vinger uit. Sterker nog: bij de voordeur hield het helemaal op. De deur werd achter ons gesloten en daarmee was voor de familie kennelijk het boek dicht, want niemand getroostte zich de moeite om naar het mor­tuarium te gaan en de werkelijke begrafenis mee te beleven. Natuurlijk hebben we over zoiets wel een mening, maar dat, laten we nooit blijken en we laten ons er ook niet tegenover derden over uit’. Er brak een keer paniek uit in het bejaardentehuis de Pius (waar nu het Uitvaartcentrum Lisse staat). De drager: ‘Op een gegeven moment bleek dat de rouwkamer finaal in elkaar was gezakt en dat de overledene nog maar nauwelijks was terug te vinden. De zaak stond (het was allemaal  armoe en dus behelpen in die tijd) opgestapeld op kisten en werd hier en werd daar een beetje gesteund. Kennelijk heeft iemand bij het weggaan tegen zo’n kist gestoten of per ongeluk geschopt, waardoor de zaak is gaan wiebelen, om uiteindelijk helemaal om te vallen.’ Het gezegde luidt dat rangen en standen met de dood vervallen, maar met name in vroegere jaren was dat bepaald niet het geval. Ook niet bij het begraven. Verschil in de financiële mogelijkheden was natuurlijk al snel zichtbaar aan het gebruikte transportmiddel voor het vervoer van de overledene. Dat was bijvoorbeeld de koets. Verschil in klasse (en dus in geld) was er tevens in het aantal dragers en de kerk kende eveneens de diverse klassen. Aan de bewoners van het bejaardenhuis Huize Pius werd indertijd bijvoorbeeld meegedeeld dat Klasse 1A het hoogst was en dus ook het kostbaarst. Daar waar de Missen in de andere klassen als gezongen H. Mis werden aangekondigd, werd in deze klasse gesproken over de ‘plechtig’ gezongen H. Mis. Dat betekende concreet: Drie heren en een koor en ook zingen tijdens het wegdragen van de kist. En bij Klasse 1A werd ook het altaar geheel in het zwart overtrokken en alles sfeervol aangekleed met gordijnen en lopers, alsmede het plaatsen van 48 kaarsen. Kosten: 350 gulden, inclusief klokluiden, beaarding op het kerkhof, grafrecht en grafmaken. Klasse 1B was nagenoeg hetzelfde, maar het woordje ‘plechtig’ was niet aan de orde. En dat kostte dan vijftig gulden minder. Het goedkoopst was Klasse 3B, met een gezongen H. Mis, het altaar gedeeltelijk zwart bekleed en tien kaarsen. Daar moest men het dan maar mee doen.

Een foto uit de oude doos (1955): zo werd Henri Kuijpers begraven, de grondlegger van de Katholieke Illustratie, een tijdschrift dat in geen enkel katholiek gezin ontbrak. De overledene werd plechtig ten grave gedragen op de  begraafplaats achter de Agathakerk. Voorop een kapelaan met het kruis, daarachter vier misdienaars met wierook en wijwater, daar achter de pastoor en een tweede kapelaan. De
kist is op de schoudersbgenomen door zes dragers. Achter de pastoor lopen enkele zangers.

Hoge zijden

De statige ‘kachelpijpen’ die de hoofden van de dragers sierden, de hoge zijden hoeden, zorgden overigens wel vaker voor (ingehouden) hilariteit. Zoals de hoed van de drager die kennelijk wat te royaal op z’n hoofd zat en pardoes het graf inwaaide net voordat de kist zou zakken. Een pijnlijk moment natuurlijk, maar desalniettemin werd de procedure gestopt, zodat de ongelukkige man in het graf kon klauteren om zijn hoofddeksel terug te halen.

Wijwaterballet

Als drager speel je een rol. Onbekommerd laat je alles wat je hoort en wat je ziet over je heen gaan. Het tonen van emotie is niet aan de orde. En dat is wel eens moeilijk. Zoals die keer dat meneer pastoor pittig met de wijwaterkwast zwaaide en door de een of andere oorzaak het wijwater in niet geringe hoeveelheden alle kanten uit spetterde. De in zijn nabijheid staande rouwenden waren kletsnat. De overvloed werd veroorzaakt door een drager die hulpvaardig het emmertje wijwater vasthield, maar het ding even iets omhooghaalde op het moment dat de pastoor de kwast er in doopte. Het behoeft geen betoog dat deze drager achteraf stevig door het bestuur is onderhouden over zijn kunstje. Maar soms gaan de dingen ook als vanzelf. Zoals die keer dat de St. Barbara vereniging een begrafenis in Haarlem verzorgde. Niks aan de hand natuurlijk, want de vereni­ging had op het moment dat dit verzoek kwam, al heel veel ervaring opgedaan. Maar je kon natuurlijk wel eens van het pad raken. Zoals in Haarlem letterlijk gebeurde. Tot buiten de kerk ging alles goed, maar daarna ging het mis met de drager die voor de stoet uit het kruis torste. Een taak die het nodige aan respect en concentratie vergt. Je ziet en hoort dus niet alles. Zeker niet, zoals deze drager, als je ook nog aan de doverige kant bent. Eenmaal op het kerkhof liep de man in de richting van een hoop zand in de veronderstelling dat zich daar het pas gedolven graf zou bevinden. Het gesis en de op zachte toon aangegeven waarschuwingen hoorde hij niet. Op een gegeven moment ging het rouw­gezelschap dan ook een andere kant uit terwijl de kruis­drager rechtstreeks richting zandhoop bleef koersen. En daar stond hij dan. Geheel alleen.

In de kist

De dood en begrafenissen spreken ons levenden niet zo aan. Het liefst gaan we er in een grote boog omheen, ondanks de wetenschap dat de dood onvermijdelijk is. Maar er zijn ook mensen die er geen enkele moeite mee hebben om tijdens het leven alvast de nodige maatregelen voor hun overlijden te nemen. Zoals die man die alvast op zoek ging

Een vooroorlogse lijkkoets in vol ornaat getrokken door twee omfloerste aarden
op de Heereweg met op de achtergrond het oude stadhuis van Lisse. Daarnaast de kosterswoning van de Hervormde Kerk. Die heeft de slooplust in de jaren zestig wel doorstaan.

naar een kist naar zijn smaak en deze liet opslaan. Een tijdje later kwam hij terug met het beslag en toen was wat hem betreft de zaak voor elkaar. Er is zelfs ooit eens een persoon geweest die ver voor zijn verscheiden een kist aanschafte, deze naar Lisse liet komen en in de kist klauterde om te ervaren of het allemaal wel paste en hij comfortabel kwam te liggen.

Maar niet alles is van tevoren te regelen. Zoals bij de man die oorspronkelijk in Lisse woonde, maar naar Australië was geëmigreerd. Najaren werd Nederland weer bezocht. Maar daar waar vreugde over het weerzien moest heersen, kwam groot verdriet, want de emigrant overleed in zijn geboorte­dorp. De kinderen wilden het stoffelijk overschot persé in Australië hebben. Dat gaat echter niet zo maar. Besloten werd toen om vader te cremeren, waarna de urn met daarin de as op de retourticket van de overledene in de cockpit van het vliegtuig is teruggevlogen.