Belangen in de Poelpolder
De geschiedenis van de Lisser Poel van vóór en na 1624 wordt beschreven.
door Liesbeth Brouwer
NieuwsbladJaargang 14 nummer 1, januari 2015
In de 16e eeuw bestond het oostelijke gebied tussen Lisse en Sassenheim uit een reeks plassen, de Noordpoel, de Zuijdtpoel, Geestwat er en Clypoel. De plassen waren sinds de 2e helft van de 16e eeuw eigendom van Leiden. Ze werden gebruikt voor de vroonvisserij (vroon was oorspronkelijk “aan de landheer behorend”). Tussen het “oude” land en het Haarlemmermeer (Leidsemeer) lag het eiland Roversbroek. Vanuit de dorpen kon men in het noorden via de Greveling en in het zuiden via het Hellegat naar het open water komen. Deze wateren waren ook belangrijk voor de afvoer van het overtollige regenwater. Voor de bewoners van Lisse was dit waterrijke gebied van belang om hun goederen te vervoeren en af te zetten naar bijvoorbeeld de markten van Leiden, Haarlem of Amsterdam. Vervoer over water was in die tijd veel belangrijker dan over wegen. Sinds de verzanding van de Rijn werd het overtollige water in dit gebied afgevoerd naar het Haarlemmermeer. Toch ontstonden er steeds meer problemen met het water.
Veel weilanden kwamen vaak en lang onder water te staan. Boeren bouwden vaak een molentje om zo hun veeteelt te kunnen blijven uitoefenen. In Lisse gebruikten ze tot ver in de 16e eeuw vooral paardenmolens. Zo ontstonden kleine poldertjes. Maar al snel werd duidelijk dat de krachten gebundeld moesten worden; er kwamen grotere polders met een eigen polderbestuur dat door het hoogheemraadschap Rijnland erkend werd. Tussen Lisse en Sassenheim waren meerdere polders. De latere Lisserpoelpolder was eigenlijk een uitzondering in deze reeks polders. Het was namelijk een droogmakerij. De Kerkmeesters van de drie hoofdkerken van Leiden verwierven het plassengebied in 1621 van de stadsregering in Leiden. In de tijd daarvoor waren de Beemster (in 1612) en de Purmer (rond 1617-22) drooggelegd. Dat waren zeer lucratieve ondernemingen. Voor de kerkmeesters een aantrekkelijk idee om hetzelfde te proberen met de drooglegging van de “Lisserpoel”. In 1622 werd octrooi verleend om het Hellegat, het Geestwater met Zuid en Noord Poelen droog te leggen. Het Hellegat bleef nog voor een deel buiten de plannen, maar verder werd meteen met de bedijking en uitmaling begonnen. De ringsloot moest zodanig aangelegd worden dat “…de Ingesetenen van den Ambachte van Lisse en Sassenheim met schepen, schouwen, ponten ende schuyten daer door van outs gehad hebben, niet zouden worden verhindert ofte beleth”. Dus als vanouds vrije doorvaart vanaf het Haarlemmermeer naar Lisse v.v. Na de drooglegging bleef de invloed van de kerken op het reilen en zeilen van de Poelpolder groot. De nieuwe polder werd in 11 kavels gedeeld, waarvan er twee voor de kerken waren. Op kavel 6, aan het eind van de Middelwech (later 2e Poellaan) stonden de 2 molens die de polder droog moesten houden. Bovendien hadden de kerkmeesters het recht om bij beslissingen 2 stemmen uit te brengen in de ingelandenvergadering. Laterverminderde de invloed van de kerken wel, maar pas in de Franse tijd (rond 1800) kwam er een einde aan de bevoorrechte positie van de kerken. Naast de kerkmeesters stapten ook rijke stedelingen in het avontuur van de drooglegging. Na de drooglegging werden enkele percelen doorverkocht, maar nog steeds waren het rijke stedelingen die eigenaar waren en dus ook in het polderbestuur zaten. Dit in tegenstelling tot de andere polders in de buurt waar de landbouwers zelf in de polderbesturen zaten. Een van de nieuwe eigenaren in de Poelpolder was Scriverius, in zijn tijd een vermaard schrijver, die in de nieuwe polder een buitenplaats liet bouwen, Uytermeer. Beleggen in landbouwgrond was in die beginperiode een goede investering, maar toen het economisch tij veranderde en de pachtprijzen onder druk kwamen te staan kwamen de landbouwgronden zo langzamerhand in handen van de (rijke) boeren zelf, zoals bijvoorbeeld de families Verdegaal, van boerderij Poelewaay, en Langeveld. En zo onderscheidde de Poelpolder zich wat type eigenaren betreft niet langer meer van de andere polders. Maar dan zitten we bijna in de negentiende eeuw. Dat de invloed van Leidse grootgrondbezitters verschoof naar inwoners van Lisse lees je ook af aan de vergaderplaats van het polderbestuur: in de zeventiende eeuw kwam men vooral samen in de kamers van de drie hoofdkerken in Leiden. Nadat de kerken hun gronden verkochten, vergaderde men in herberg De Engel.Terug naar de beginjaren van de polder. Er was bij de droogmakerij vrije doorvaart toegezegd. Maar al gauw ontstonden daarover problemen. Het zeilen door de ringsloot bracht schade aan de dijken aan. Het polderbestuur wist daar wel raad op, gesteund door Rijnland: in de vaart van Lisse tot de Greveling werden houten dwarsliggers geplaatst. Vervolgens konden de bewoners van Lisse hun producten zoals vlas, vruchten, boter, kaas enz. niet meer naar de markten van Leiden en Haarlem krijgen. Naar Sassenheim deed zich hetzelfde probleem voor. Schouten en ambachtsbewaarders lieten het er niet bij zitten en er volgde een reeks van processen, zelfs tot aan het Hof van Holland toe. De dorpen haalden hun gelijk, maar een echt vrije vaart door de ringsloot werd het niet meer. Het polderbestuur zorgde steeds voor nieuwe “watergalgen (laaghangende balken over de vaart)” over de waterwegen, die dan op een goed (of kwaad) moment weer spoorloos verdwenen. Het was natuurlijk ook lastig dat steeds de mast gestreken moest worden! Dit kat en muis spelletje bleef bestaan totdat vervoer over het water van de ringsloot en de tochten in de Lisserpoelpolder aan betekenis inboetten. Maar ook omdat de kwesties in later tijden beter in den minne opgelost konden worden. De polderbestuurders waren toen ook inwoner van Lisse. Soms zaten de polderbestuurders zelf ook in het gemeentebestuur en dat onderhandelt toch een stuk makkelijker.Ook op ander gebied was niet alles koek en ei. In 1675 was er in de Poelpolder een overstroming. Het opzwiepende water bij een noordwester storm was voor de Spaardammerdijk te veel, dijken begaven het en het water van het IJ kwam in het Haarlemmermeer en zorgde er ook voor dat dijken en kaden van de Poelpolder vernield werden. De molens konden de Poelpolder niet droog krijgen. (een van de molens was bouwvallig geworden). Molenmeesters van omringende polders werd om hulp gevraagd. Maar hoewel voor ieder etmaal malen 4 gulden werd geboden wilden de molenmeesters van de Geelhoornsepolder, zuidelijk van de Poelpolder, niet meewerken. Het Hoogheemraadschap Rijnland moest er aan te pas komen om de molenmeesters van de Geelhoornsepolder te dwingen hulp te verlenen. Toen was de klus vlot geklaard. Er moest natuurlijk wel wat gebeuren met de molens. Besloten werd om een nieuwe vijzelmolen te bouwen. Deze molen, waarschijnlijk gereed gekomen in 1677, is nog steeds te bewonderen. Het polderbestuur liep in technisch opzicht voorop, want de vijzel, het mechaniek waar de molen mee werd uitgerust, was in die tijd nog een erg experimenteel werktuig. Dat was dan waarschijnlijk wel weer het voordeel van de stadse invloed. Nieuwe ontwikkelingen worden daar sneller omarmd dan op het platteland. In 1735 was het weer helemaal mis. Weer een conflict over het zeilen, maar bovendien over het gebruik van de drie Poellanen. Naast een verbod op zeilen in de ringsloot wilden de directeur (zo werd de heemraad genoemd) en hoofdingelanden dat ook het gebruik van de Poellanen beperkt zou worden. De wegen zouden alleen gebruikt mogen worden voor het vervoer van wat in de polder groeide of wat voor die landen nodig was. Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland grepen in en beslisten dat zo’n keur (verordening) niet kon: het polderbestuur moest bakzeil halen.
De naamgeving van de Poellanen is nogal verwarrend. De 2e Poellaan (toen Middelwech genoemd) ontstond al in 1622 en liep naar het smalste deel van de Poelpolder. In oude archiefstukken wordt de Poellaan van de Zemelbrug naar de Greveling de derde Poellaan genoemd. De zuidelijke Poellaan, vlak bij Sassenheim, noemde men eerste Poellaan. Zelfs in het bijzonder reglement van 1918 wordt wat we nu als 1e Poellaan kennen nog omschreven als 3e Poellaan. Blijkbaar waren de wegen oorspronkelijk eigendom van de polder. In de begroting voor de polder van 1965 lezen we dat nu de 2e Poellaan is overgedragen aan de gemeente en hiervoor vermoedelijk geen uitgaven meer worden gedaan.
Bij de plannen voor het droogmaken van het Haarlemmermeer bleef ook de Poelpolder niet ongemoeid. Door het graven van de ringvaart kwam een deel van de Poelpolder in het nieuwe droogmakingsgebied te liggen. In 1856 werd offi cieel overgedragen aan de Haarlemmermeerpolder “ de grindweg, genaamd de Poellaan, ….. eindigende tegen ’s Rijks grooten weg der 1e klasse N.4., even benoorden het dorp Sassenheim, met de halve slooten aan weerszijden, den duiker in den dam bij de Lisserpoel, de hekken, scheeringen,leuningen enz. en de brug over de ringsloot van den Poelpolder ”. In 1858 werd door de Staten van Zuid-Holland voor de Lisserpoelpolder een bijzonder reglement vastgesteld. Als grenzen voor de Poelpolder werden vastgesteld: -ten noordwesten de Bontekrielpolder, landerijen in het buitenwater en de Zemelpolder; -ten noordoosten een perceel land in het buitenwater, het Kruishoorntje genaamd, en de Lisserbroekpolder, -ten zuidoosten een perceel land in het buitenwater, de Greveling, de Roversbroekpolder, het Buitenkanaal en een perceeltje land in het buitenwater van de Haarlemmermeerpolder; -ten zuidwesten de Hellegatspolder en de Floris-SchoutenVrouwenpolder.
Samenwerking tussen polderbesturen kon soms heel lastig liggen. In 1890 stelde het bestuur van de Roversbroekpolder voor om samen met de Poelpolder te onderzoeken of het gezamenlijk stichten van een stoomgemaal een oplossing kon betekenen voor het waterprobleem. Het polderbestuur van de Poelpolder sprak het plan niet erg aan en na de nodige onderhandelingen werd het plan in 1896 afgeblazen. De samenwerking liet nog even op zich wachten. Nu vieren we 50 jaar Poelpolder. We duiden hier gemakshalve ook de Roversbroekpolder mee. Het onderscheid tussen beide polders is inmiddels totaal vervaagd. Over de Grote Poelmolen en molenaar Duineveld gaat de volgende aflevering uit de verhalenreeks van de Poelpolder. Bronnen: Geschiedenis van de Lisserpoelpolder, G. ’t Hart, Chartermeester van Rijnland Sociale geschiedenis in de polder, Siger Zeischka.