BEROEPEN IN HET KOHIER VAN HET FAMILIEGELD UIT 1674
Een lijst met beroepen wordt in 1674 weergegeven in verband met geplande belastinghervormingen. De veranderingen gingen uiteindelijk niet door.
door Maarten van Bourgondiën
NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 1, januari 2013
Inleiding
De oorlog met Frankrijk, Engeland, Münster en Keulen in 1672 (het zogenoemde ‘Rampjaar’) had de Republiek veel geld gekost. De bodem van de schatkist was in zicht, dus die diende zo snel mogelijk weer te worden gevuld. Onder het motto ‘de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten’ troffen de gebruikelijke belastingen (zoals de 200e penning) vooral het welgestelde deel van de bevolking. Daar was niets op tegen, maar op den duur raakte ook daar de fi nanciële rek er uit. Daarom waren de Staten van Holland in deze fi nancieel hachelijke periode naarstig op zoek naar nieuwe inkomstenbronnen. Zij waren van mening dat iedereen naar rato van inkomen een bijdrage moest leveren. Dat zou tot een gelijkmatiger spreiding van de belastingdruk moeten leiden. Deze nieuwe manier van belastingheffen stuitte op veel weerstand. Er werd fl ink gedebatteerd over de vraag wie moest worden vrijgesteld en wat nu precies onder ‘inkomen’ moest worden verstaan. Uiteindelijk rolde er op 22 en 23 december 1673 een voor iedereen acceptabel compromis uit de bus; dat dacht men tenminste. De Hollandse steden dienden de belastingkohieren op te stellen; niet alleen voor de stad zelf, maar ook voor de omliggende dorpen. In veel gevallen werd die laatste taak overgelaten aan de schouten van de betreffende dorpen. In Lisse stelde de schout mr. Hannard van Gorcum in 1674 de belastinglijst samen. Hij werd daarbij geholpen door de Lissese burgemeesters Albert Janszn van Heemskerk, Jan Janszn Vlaanderen senior, Thomas Mauritszn van Eeden en Jan Jacobszn. Cnottingen. Op de lijst staan de namen van de belastingplichtigen, hun beroep en het bedrag dat zij op basis van hun inkomen dienden te betalen. Het familiegeld werd uiteindelijk niet geïnd omdat Amsterdam (de belangrijkste en invloedrijkste Hollandse stad) niet meewerkte. [1] Het eerder gesloten compromis bleek dus niet voor iedereen acceptabel. Gelukkig is het kohier van Rijnland (waar Lisse onder viel) wel bewaard gebleven. Het bevindt zich in het Regionaal Archief Leiden (Stadsarchief Leiden, inv.nr. 4029). In de eerste helft van de jaren ’90 van de vorige eeuw is er door een werkgroep van voormalige deelnemers aan een cursus oud schrift een transcriptie van gemaakt. De Lissese gegevens van deze transcriptie zijn inmiddels raadpleegbaar in het servicepunt van onze vereniging. In dit artikel zal ik vooral aandacht schenken aan de beroepen die in het belastingkohier worden vermeld en de bedragen die moesten worden betaald. Voor de namen van de belastingplichtigen verwijs ik graag door naar de transcriptie in ons servicepunt.
Beroepen
In de Lissese bijdrage aan het familiegeld worden in totaal 121 ‘families’ of huishoudens vermeld, en op twee uitzonderingen na (waarvan er één langs andere weg kon worden aangevuld) wordt ook in alle gevallen het beroep van de kostwinner genoemd. Op die manier kan er een mooie inventarisatie worden gemaakt van de beroepen die in 1674 in Lisse werden uitgeoefend en van het aantal personen dat het betreffende beroep uitoefende:
Arbeider, negen personen
Bakker, drie personen
Bakster, één persoon
Biersteker, drie personen (waarvan twee tevens schipper waren)
Chirurgijn, één persoon
Collecteur (van de belastingen), één persoon
Commissaris op Halfweg, één persoon
Grutter (iemand die graan tot grutten of gort maakt), één persoon
Kuiper, twee personen
Landbouwer, eenenveertig personen
Landbouwster, elf personen
Metselaar twee personen
Molenaar, één persoon
Onbekend, één persoon
Schipper, drie personen (waarvan twee tevens biersteker waren)
Schoenmaker, drie personen
Schout en secretaris, één persoon
Smid, één persoon Smid (vrouw), één persoon
Snijder (kleermaker), één persoon
Timmerman, drie personen
Tuinman, één persoon
Turftonder, één persoon
Vlasser, drieëntwintig personen
Wagenmaker, twee personen
Winkelier, één persoon
Winkelierster, één persoon
Het merendeel van de in het belastingkohier genoemde personen was werkzaam in niet-agrarische beroepen. Toch had Lisse ook een duidelijke agrarische component. In totaal verdiende 43 procent van de belastingplichtigen zijn of haar brood in de landbouw.
Van tuinbouwactiviteiten is in 1674 nauwelijks sprake: er wordt slechts één ‘tuijnman’ genoemd.[2]
De grote bloei van deze agrarische bedrijvigheden moest nog komen: omstreeks 1800 vond bijna 70 procent van de beroepsbevolking in de Duin- en Bollenstreek emplooi in de land- of tuinbouw.[3]
De arbeidsintensieve vlasindustrie vormde in de zeventiende eeuw een andere belangrijke werkgever. In totaal gaf negentien procent van de Lissese belastingplichtigen aan als vlasser werkzaam te zijn. Ongeveer honderd jaar later was er van deze eens zo bloeiende bedrijfstak weinig meer over.[4] Van de in de vijftiende eeuw nog zeer lucratieve turfwinning zijn in het kohier van het familiegeld geen sporen terug te vinden. In de zeventiende eeuw werd in Lisse waarschijnlijk alleen nog op kleine schaal turf gestoken voor de eigen haard. De turfwinning was in deze periode in ieder geval niet zo grootschalig dat de inwoners van Lisse daar hun brood mee konden verdienen. Het grootste deel van het Lissese veengebied was namelijk al afgestoken of ten prooi gevallen aan de ‘Waterwolf’, d.w.z. het (als gevolg van diezelfde turfwinning!) almaar uitdijende Haarlemmermeer. Wel was in Lisse een turftonder actief. Dat was een door het dorpsbestuur beëdigde functionaris die de aangevoerde turf (uit bv. Friesland) in geijkte turftonnen overdeed om na te gaan of het in de juiste hoeveelheid was aangeleverd.[5]
De meeste beroepen in het kohier van het familiegeld spreken voor zich. De bierstekers (of bierbeschooiers) behoeven echter wat extra uitleg. Dat waren personen die tappers en anderen voorzagen van bier.[6] In Lisse ging het in totaal om drie personen, waarvan er twee tevens schipper waren. Blijkbaar was dat een handige combinatie: als schipper waren ze veel onderweg, dus konden ze op hun tochten mooi de tappers in de streek bevoorraden. De beide schipperbierstekers waren overigens de enigen die meerdere beroepen opgaven in het kohier van het familiegeld. Vrouwen traden in deze tijd normaal gesproken niet zelfstandig op: zij werden veelal vertegenwoordigd door hun echtgenoot of door een voogd. Toch was bijna twaalf procent van de Lissese belastingplichtigen vrouw. Hoe kan dat? Bij nadere beschouwing blijken elf van de veertien in het kohier van het familiegeld genoemde vrouwen als weduwe het bedrijf van hun echtgenoot te hebben voortgezet. Dat was vaak de enige situatie waarin vrouwen zelfstandig konden opereren en ze zonder voogd in de archiefstukken opduiken. Mogelijk gold dat ook voor de overige drie vrouwen, maar bij hen wordt niet nadrukkelijk vermeld dat zij weduwen waren. Het is niet bekend wie er van betaling was vrijgesteld in Lisse.
Daar is een veel dieper gravend onderzoek voor nodig. Een direct in het oog springende afwezige is in ieder geval de Lissese predikant Johannes Echtenius. Waarschijnlijk hoefde die vanwege zijn functie geen bijdrage te leveren. Daarnaast zullen ook de allerarmsten van betaling zijn vrijgesteld.
Bedragen
Het kohier van het familiegeld telde wat Lisse betreft vijf verschillende belastingtarieven:
Halve stuiver, zevenenveertig personen (38,8%)
Eén stuiver, vierendertig personen (28%)
Anderhalve stuiver, twaalf personen (10%)
Twee stuivers, zestien personen (13,2%)
Tweeëneenhalve stuiver, twaalf personen (10%)
Deze cijfers zijn te beperkt om een gedetailleerd beeld te schetsen van de welstand van de Lissese dorpsgemeenschap in 1674. Bijna 40 procent van de belastingplichtigen betaalde slechts een halve stuiver. Dan volgt er een soort middengroep die een bedrag betaalde tussen de één en twee stuivers. Zij vertegenwoordigen 51,2 procent van alle Lissese belastingbetalers. En tot slot is er een kleine groep (tien procent van de belastingbetalers) die het hoogste bedrag van tweeëneenhalve stuiver op tafel diende te leggen. Nader onderzoek zal duidelijk moeten maken of deze onderverdeling overeen komt met de werkelijkheid. In ieder geval hoefde tweederde deel van de Lissese belastingbetalers niet meer dan één stuiver te betalen. De laagste twee belastingtarieven waren dus het sterkst vertegenwoordigd.
Verder onderzoek
Door op een vergelijkbare manier belastingkohieren uit andere jaren te ‘ontleden’, kan er een beeld worden geschetst van de economische bedrijvigheden in Lisse en de welstand van de Lissese dorpsgemeenschap door de eeuwen heen. Mochten er lezers zijn die dit onderzoek ter hand willen nemen, dan kunnen ze contact opnemen met de secretaris van de vereniging.
Noten [1]
Zie de transcriptie van het kohier van het familiegeld uit 1674 in het servicepunt van onze vereniging. [2] Met deze term kan zowel een tuinder zijn bedoeld, als iemand die zorg droeg voor de tuinen van de Lissese buitenplaatsen; zie het lemma ‘tuinman’ in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (http://gtb.inl.nl). [3] Jan Beenakker en Reinout Rutte (red.), De Duin- en Bollenstreek in vogelvlucht. Landschap, leven en werken omstreeks 1800 (Leiden 2003) 49. [4] Ibidem, 52. [5] Zie de lemma’s ‘turfton’ en ‘turftonner’ in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (http://gtb.inl.nl). [6] Zie de lemma’s ‘biersteker’ en ‘bierbeschooier’ in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (http://gtb.inl.nl).