De plantendokter van het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek
In de narcissencultuur brak rond 1916 een aaltjesepidemie uit. Professor E. van Slogteren van het instituut voor Phytologie in Wageningen werd verzocht onderzoek te toen naar oorzaak en bestrijding van het aaltjesziek. Toen werd het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek opgericht. De geschiedenis van de eerste jaren van het LAB wordt besproken.
door Arie in ’t Veld
Nieuwsblad Jaargang 3 nummer 2, april 2004
Het is 1917. Een groot deel van Europa gaat gebukt onder de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog. In de bloembollenstreek hadden de kwekers te maken met een vijand die hun bestaan bedreigde. In de narcissencultuur was een aaltje opgedoken, dat het voortbestaan van de teelt ernstig bedreigde.
Het was bollenkweker Maarschalk die de bron van veel narigheid ontdekte en de directeur van de tuinbouwschool, de heer ir. K. Volkersz liet geen gelegenheid onbenut om in gesprek en voordracht de kwekers voor de gevaren te waarschuwen. De afdeling Sassenheim van de ‘Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur’ diende een motie in waarin op speciaal onderzoek werd aangedrongen. Intussen vertoefde in een bivak op de Veluwe ene heer van E. van Slogteren. Ambtenaar aan het Instituut voor de Phytopatologie in Wageningen, maar nu even niet, want de ‘dokter’ was gemobiliseerd en droeg derhalve ’s Konings wapenrok. Dat duurde echter niet lang meer, want de noodkreet vanuit het bloembollenvak was in de juiste gelederen doorgedrongen en er kon nu een beroep worden gedaan op de kennis van Van Slogteren.
Winterschool
De militaire overheid tekende bezwaar aan tegen de beslissing om reserve officier Van Slogteren met verlof te sturen en dus aan de krijgsmacht te onttrekken. Het tegenstribbelen mocht niet baten. Op 11 april 1917 arriveerde Van Slogteren in zijn nieuwe standplaats Lisse. Hij betrok een kamertje in de Rijkstuinbouw Winterschool (de Rijkstuinbouwschool)), waar hij zich aan het onderzoek naar de aaltjes in de narcissen ging wijden. Onderzoek dat op gebrekkige wijze startte, want er mocht dan wel een bordje met de tekst ‘laboratorium’ op de deur prijken, in werkelijkheid betrof het een ruimte waarin je je nauwelijks kon keren en dat geen water of elektriciteit had. Desalniettemin ging de plantendokter onvervaard aan de slag, want het bloembollenvak werd door een gemene vijand belaagd.
Studie
Maar eerst moest de plantendokter het nodige over bloembollen leren. Hij studeerde ooit aan de Rijksuniversiteit te Groningen en promoveerde cum laude op het proefschrift “De gasbeweging door het blad in verband met stomata en intercelluraire ruimten”. Ofschoon Van Slogteren zich tot aan zijn benoeming in Lisse niet in het bijzonder heeft beziggehouden met de studie van de plantenziekten, stelde men in het bloembollenvak groot vertrouwen in hem op grond van zijn antecedenten. In Lisse werd hij bij het noodzakelijke vergaren van kennis over tulpen, narcissen en hyacinten, die hij niet uit elkaar kon houden, bereidwillig terzijde gestaan door vakmensen als W. Koning, R. Reehorst en niet te vergeten Nicolaas Dames.
Al spoedig hield de dokter spreekuur. Als een heuse dokter dus, maar nu met bloembollen als patiënten. De praktijk draaide als een trein, want binnen de kortste keren was er nauwelijks nog ruimte voor de bollenmonsters die door de kwekers voor onderzoek werden aangedragen. Een oude bollenschuur nabij de Beekbrug bood uitkomst. Dat betekende dat er steeds heen en weer gefietst moest worden om monsters te halen en te brengen, maar in het begin van 1900 maalde daar niemand om.
De oplossing: koken!
In september 1918 verscheen de eerste publicatie van de dokter over zijn onderzoek in de bloembollen. Daarin stelde hij dat hij gestart was aan de hand van drie vragen. Ten eerste waar de aaltjes (nematoden) vandaan kwamen, ten tweede op weke wijze een eenmaal besmette akker weer voor de bollenteelt geschikt gemaakt kon worden en ten derde wat men moest aanvangen met een partij narcissen of hyacinten waarin aaltjes waren aangetroffen. En de oplossing werd ook al aangedragen: koken! De bollen in een warm waterbad dompelen en daar even laten bivakkeren was (eenvoudig gezegd) de oplossing van het aaltjesprobleem.
De eerste bollen-kookketel werd geplaatst bij de firma Warnaar in Sassenheim en daarna verrezen ze overal in de streek, zoals achter restaurant De Witte Zwaan en bij Van Parijs aan de Haven. De missie van Van Slogteren was geslaagd en hij kon met ere naar elders vertrekken.
Voortgezet
Niet dus. Onder de indruk van het snelle resultaat drong het hoofdbestuur van de Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur er bij de overheid op aan een instituut op te richten dat ook de andere problemen in de bloembollencultuur zou bestuderen. Dit leidde in 1920 tot de oprichting van het Laboratorium voor Bloembollen Onderzoek (LBO) als afdeling van de Landbouw Hogeschool te Wageningen. Met Dr. van Slogteren als directeur.
En die directeur kon gelijk flink aan de bak, want in 1921 dreigde Amerika de grenzen voor Nederlandse narcissen te sluiten om hun eigen cultuur tegen aaltjes en narcisvliegen te beschermen. Van Slogteren reisde naar de USA om in Washington de Nederlandse zaak te bepleiten, daarin bijgestaan door vakgenoten die overzee de weg wisten alsmede het Nederlands gezantschap in de USA. Uitgebreid deed hij daar uit de doeken hoe men aaltjes moest bestrijden. De Amerikanen bleken evenwel niet van hun standpunt af te brengen en ook het verdedigen van de Nederlandse belangen op andere internationale fronten (Frankrijk en Engeland) haalde niets uit.
In november 1925 vertrok Van Slogteren wederom naar Amerika. Opnieuw tevergeefs. Een derde reis werd ondernomen in augustus 1926 en Van Slogteren hield er indrukwekkende redevoeringen tijdens het internationaal botanisch congres in Ithaca. De discussie was niet van de lucht, want zo ongeveer elke aanwezige pytopatoloog mengde zich er in. Van Slogteren wist niet van ophouden en reisde dwars door Amerika om op alle mogelijke plaatsen zijn verhaal te vertellen. Uiteindelijk werden Nederlandse narcissen (onder voorwaarden) in Amerika toegelaten. Maar vraag niet wat het aan geld, inzet en nachtrust had gekost.
Nieuwbouw en herbouw
Maar er werd niet alleen gereisd en toegesproken. Er waren allerlei ziekten en plagen die om een oplossing vroegen en het zoeken naar die oplossingen kwam voor professor (sedert 1925 was hij buitengewoon hoogleraar aan de Landbouw Hogeschool te Wageningen) Van Slogteren op de eerste plaats. Niet langer in het schamel ingerichte kamertje in de tuinbouwschool, maar in een heus laboratorium dat vlak naast die school was verrezen. In de periode van 1921 en 1922 werd het laboratorium gebouwd en in 1922 in gebruik genomen. Een schitterend gebouw, dat geheel was toegesneden op de specifieke werkzaamheden die er in werden verricht.
Maar de vreugde was van korte duur. Op 17 februari 1928 kraait de Rode Haan! De mare ging in ijltempo van mond tot mond. Het laboratorium staat in brand!! De vrijwillige spuitgasten trachtten de in hoog tempo om zich heen grijpende vlammen te doven, maar tevergeefs. Het enkele straaltje dat werd ingezet om de brand te bestrijden was niet genoeg en bovendien moest men steeds stoppen met blussen omdat de slang over de tramrails lag en steeds als de tram passeerde moest worden losgekoppeld. Dat ging zo door tot iemand op het idee kwam om een sleuf onder de rails te graven en daar de slang doorheen te voeren. Het mocht echter allemaal niet baten Het lab brandde nagenoeg tot op de grond toe af en de schade was gigantisch.
Ziekten en plagen
Men ging echter niet bij de pakken neerzitten. De Gezondheidsraad stelde een noodbarak ter beschikking, de behouden gebleven garage werd als noodlaboratorium ingericht, het Centraal Bloembollen Comité tastte diep in de buidel en met medewerking van de Landbouw Hogeschool werd met de herbouw van het lab gestart. Op 13 januari 1930 werd het herbouwde laboratorium door de heer S. van Sitters, President Curator van de Landbouw Hogeschool geopend en kon men voluit verder werken. En gereisd werd er ook, want in de jaren daarna pakte de plantendokter weer regelmatig de koffers om ergens in de wereld de belangen van het bloembollenvak te behartigen.
Aaltjes: bedankt!
In jaren van de tweede wereldoorlog stond het bloembollenonderzoek op een laag pitje. Na de oorlog nam het bollenvak echter enthousiast deel aan het herrijzen van Nederland en in vrij korte tijd stond de bollenteelt weer stevig op de voeten en ging de tulp als nationaal symbool de wereld veroveren. De snelle na-oorlogse ontwikkelingen zorgden echter ook voor nieuwe problemen, met als gevolg dat er in toenemende mate behoefte ontstond aan onderzoek. In Lisse had men daar wel oren naar. Het ene project na het andere werd opgepakt, de proeftuinen van het lab werden uitgebreid en steeds meer gebouwen verrezen op het terrein. Na 1960 werd gestart met onderzoek op het gebied van de vermeerdering, selectie, rassenvergelijking, veredeling, bodembehandeling, mechanisatie en de gevolgen daarvan voor de kwaliteit en onder andere ook bedrijfseconomisch onderzoek.
Het is duidelijk: als Lisse geen plantendokter had gehad en geen Laboratorium, had onze streek niet de Bollenstreek geheten! Dat die streek wel zo heet is dus eigenlijk te danken aan de aaltjes in de narcissen!
Copyright © 2004 Vereniging Oud Lisse