De bibliotheken van Lisse (1)
De eerste bibliotheek op Protestante basis van Lisse was aan de Kanaalstraat naast slagerij Koot. Deze was opgericht in 1947. In 1967 was de bibliotheek gevestigd in Salvatori aan de Wagenstraat.
door Bas Romeyn
NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 3, juli 2012
Zolang als ik me kan herinneren ben ik verslaafd van lezen geweest. Misschien was het, in die magere tijden net na de oorlog wel een vorm van escapisme, maar het is in ieder geval nooit meer overgegaan. Het eerste boek dat ik van mijn moeder kreeg was “Kabouterland”. Ik heb het nog. Wat vond ik dat geweldig. Vooral dat kleine, eigen huisje in de vorm van een paddenstoel, met raampjes, een deur en een rokende schoorsteen, maakte iets nieuws bij me los. Dit schrijvende kan ik die gevoelens weer herbeleven.
Ook de “Nieuwe Leidsche Courant” hield ik terdege bij. Niet alleen de komische strip, maar ook het wereldnieuws. Buiten Lisse bleek de wereld oneindig groot te zijn. De oorlog in Korea, de val van Dien Bien Phoe, oorlogen en geruchten van oorlogen. Teneinde aan mijn grote leeshonger te kunnen voldoen, werd ik al op zeer jeugdige leeftijd lid van de bibliotheek, gevestigd in de Kanaalstraat, in een voormalig slagerijtje, naast slagerij Koot. (de vleeshaken zaten nog in de zoldering) en uiteraard op strikt protestantse grondslag. De tegels blonken achter de bruin gekafte boeken helder tegemoet. Daar is mijn grote liefde voor geschiedenis ontloken.
Rijen jongensboeken over de tachtigjarige oorlog, de 30-jarige oorlog (De Leeuw van het Noorden) stonden daar in slagorde opgesteld. Over welhaast elk beleg van een stad, was er wel een roman te vinden en altijd met ruime achtergrondgegevens. Ook de reizen naar de Oost, de verovering van Jakatra door Coen, de fantastische avonturen van mijn grote held Michiel de Ruyter, de slag om de Sont, met “Tjerk Hiddes een friese zeeheld” of “Admiraal Swartenhont, een vergeten zeeheld”. En natuurlijk de nog steeds leesbare boeken van W.G. van der Hulst. Diens “in de Soete Suikerbol” heb ik ontelbare keren gelezen en later voorgelezen. Lekker griezelen met de “puntmuts” en die nare koning uit het Noorderland, die oorlellen inknipte als een conducteur kaartjes in de bus naar Leiden. Maar ook de Zwitserse Robinson maakte veel indruk, vooral die jongen die later een meisje bleek te zijn…In Disneyland is hun “woonboom” te bewonderen. En dan natuurlijk de boeken van Pennings over de Zuid-Afrikaanse Boerenoorlogen. O wat haatte ik de “perfide” Engelsen in die tijd. Oubaas Wessels en Blikoortje, de vrolijke kafferjongen. En schieten dat die boeren konden met hun Mausers! Kapitein Wessels gooide eens een appel hoog in de lucht en knalde met een schot het klokhuis er uit! Als een rooinek ‘s-nachts een sigaret opstak, richtte een boer op de vlam… Duizenden Engelsen zijn gesneuveld. Roken was toen ook al dodelijk! Pas de oprichter van de padvinderij maakte een eind aan de “Boerwar” door het oprichten van concentratiekampen, waar vrouwen en kinderen bij duizenden stierven. Elke grote stad in Nederland had wel een Zuid-Afrikaanse wijk. Deze oorlog tegen ons broedervolk was de oorzaak van de pro-Duitse stemming in ons land tijdens de eerste wereldoorlog.
De gehele vaderlandse geschiedenis kwam daar aan de Kanaalstraat aan bod. Van de middeleeuwen, met die prachtige boeken van Piet Prins ( bleek later Jongeling van het GPV te zijn) over het beleg van de Toutenburg door de heer van Kuinre en waarin die geheimzinnige meereikende monnik de bisschop van Utrecht bleek te zijn, de ontzetter van het beleg. Over trotse ridders, de watergeuzen, over alle Oranjes, die helden bleken te zijn, rechtstreeks nedergedaald uit den Hoge. De komst van de Pruisen. Als je dat woord fluisterend uitsprak, voelde je al dat die niet mis waren. Het christelijk element in die boeken, stoorde geen moment. Maar ja, als je een boek of vier, vijf in de week las, dan kwam het einde wel erg snel in zicht… Dus ging je maar boeken lezen voor hogere leeftijden. Angst voor l krakende takken in het struweel behoefden Piet Prins pseudoniem voor Piet de ouders niet te hebben, maar toch, op jonge leeftijd leerde je toch al hoe grote mensen dachten, wat hen bezighield. Daar kon je toch wel van opkijken. Toen ik de gehele bibliotheek uitgelezen had, kwam ik in existentiële nood. Nadere informatie leerde mij dat er nog een bibliotheek in de Kanaalstraat bleek te bestaan. Maar dat was een Roomse!
Wordt vervolgd