De Grote Kerk op het Vierkant in 1800: DE KERK VOOR DE GELOVIGEN, DE TOREN VOOR DE GEMEENTE

Allerlei perikelen tussen de Hervormde Gemeente en de burgerlijke gemeente van Lisse worden besproken, evenals de problemen tussen de katholieken en de protestanten rond 1800. Zo gaat het er over wie eigenlijk het eigendom heeft van de grote kerk. De gemeente wil bijvoorbeeld de armoedebeleid van buitenkerkelijken overdragen aan de Hervormde Gemeente. Ook over het gebruik van de toren ontstaan problemen met de gemeente Lisse

Jan Beenakker

NIEUWSBLAD Jaargang 4 nummer 1, januari 2005

Na de Reformatie, de grote her­vorming in de christelijke kerk, en de furieuze Beeldenstorm in het begin van de 16e eeuw, waar­bij vele katholieke kerkgebouwen in protestantse handen overgin­gen, waaronder ook de in 1461 gebouwde Sint Aagtenkerk aan het Vierkant in Lisse, konden de rooms-katholieken in ons land hun geloof slechts uitoefenen in schuilkerken. Dat veranderde mondjesmaat nadat de Nationale Volksvergadering in 1796 zich had uitgesproken voor de scheiding van kerk en staat.

Hoe verging het in die tijd de protestanten en katholieken in Lisse?*

In Lisse hebben de predikanten de aantijgingen tegen de ‘Religie der Papisten Stouticheyt’ zo’n beetje gestaakt. Dat de burgerlijke autoriteiten de rooms­katholieken — tegen betaling — laten begaan in hun schuilkerk aan ’t Mallegat, is de gereformeerde (later hervormde) predikanten al die jaren een doorn in het oog geweest. Rond 1680 is er in de hele streek een soort gedoogbeleid ingetreden  ten aanzien van het houden van bijeenkom sten door rooms-katholieken. Vanaf die periode durven rooms-katholieke priesters ook weer doop- en trouwboeken te gaan bijhouden.

Ironisch genoeg staan de Lissese ambachtsheren, die altijd rooms-katholiek zijn gebleven, aan het hoofd van de protestantse kerk. De heren van Dever controleren de kerkrekening en beslissen formeel over de benoeming van een nieuwe predikant. In zijn tijd heeft ambachts­heer Johan van Schagen een privé-kapel laten inrichten in ’t Huys Dever. De ambachtsheer wil de kerkenraad kennelijk niet voor het hoofd stoten door de mis bij te wonen in de kerk aan ’t Mallegat. Lisse heeft een dichter en troubadour, Jan de Graaf, die geen ‘papen-hater ‘ heet te zijn. Na een bezoek aan de rooms-katholieke schuilkerk schrijft hij verzoenend:

‘k Zie de Roomsche kerk haar deuren opgedaan

Nu vlijt men plicht om binnen in te gaan

Mijn ziel verrukt, mijn oor gestreeld, mits deezen

Vermits Gods naam zo  hooglijk wordt geprezen’.

Het loopt niet goed af met Jan de Graaf. Hij is in 1795 betrokken bij een aanslag tegen de Franse troepen, wordt gevangen genomen en sterft in een Leidse kerker. Tegen betaling van 600 gulden krijgt zijn weduwe uiteindelijk toestemming om hem bij de Lissese dorpskerk te laten begraven. Dat de rooms-katholieke kerk weer wat meer armslag krijgt, blijkt ook uit het feit dat pastoor Cornelius van der Valck in 1798 in het oorspronkelijke priestergraf in de oude dorpskerk mag worden begraven.

Nu de ‘heerschende kerk’ heeft afgedaan maken de Lissese rooms­-katholieken aanspraak op het oorspronkelijke kerkgebouw aan het Vierkant. Koning Lodewijk Napoleon wijst de dorpskerk echter toe aan de gereformeerden; en de toren aan de burgerlijke gemeente. De toren wordt door de koning als strategisch uitkijkpunt liever niet in handen van de goed met ‘Oranjeklanten’ bemande kerkenraad gegeven. Er moet in Lisse worden onderhandeld over een afkoopsom. Na een hoog opgelopen ruzie die kennelijk doorklinkt in Den Haag, reist assessor (assistent-rechter) Van Hoogstraten naar Lisse en roept ‘enige wynige der Notabelste Ledematen’ in het Reghthuys —de Witte Zwaan— bijeen. Daar doet de gereformeerde kerkenraad een bod van 1000 gulden, wat door de rooms-katholieken wordt afgewezen. De rechter is echter van mening dat de gereformeerden niet meer ‘konden lijden’ en stelt de Koning voor de Lissese rooms-katholieken een geld­bedrag te schenken voor een nieuw kerkgebouw. Dit zal overigens in 1842 pas daadwerkelijk zijn beslag krijgen. De parochie laat een eigen kerk bouwen op ‘De Mossenhof’ schuin tegenover de oorspronkelijke Agathakerk.

Buyten-armen

De eerste schermutselingen tussen kerk en gemeentebestuur van Lisse betreffen de armenzorg. De kerk maakt van oudsher onderscheid tussen ‘diaconie-armen’ en ‘buytenarmen ‘. De zorg voor de ‘buyten-armen \ die geen lid zijn van de kerk, wordt overgelaten aan de burgerlijke gemeente. Maar de municipaliteyt besluit op 30 maart 1795 de ‘buytenarmen’ met ‘overgaav van de effecten en goederen’ aan de Diaconie van Lisse over te dragen, inclusief de ambtenaren (de (buyten-armmeesteren’) die met de zorg voor deze armen zijn belast. Dit is nog niet zo slecht bekeken van het gemeentebestuur, want de bezittingen zijn al lang niet meer toereikend om daarvan de ‘buyten-armen’ te onderhouden. Als het gemeentebestuur deze verliespost kan afschuiven naar de kerk, raakt de burgerlijke gemeente op eenvoudige wijze een hardnekkig begrotingstekort kwijt. De kerk ziet er echter weinig heil in om de failliete boedel over te nemen en meldt dit ook fijntjes aan de burgerlijke gemeente. In de brief aan de ‘Provisioneele Municipaliteyt’ schrijft de kerkenraad dat zij wel bereid is de zorg van de ‘buyten-armen’ op zich te nemen, als ook de middelen waaruit die armen bedeeld moeten worden, op het vereiste peil worden gebracht en meldt: ‘Indien de lusten aan de Diaconie zouden worden ont­nomen, zy zig ook van de lasten zal ontdoen’ en de ‘Buyten-armen in dat geval weer aan de municipaliteyt zal overlaten.

De municipaliteyt dreigt uiteindelijk met strenge maatregelen: ‘De Municipaliteyt refereert zig daarom by haare genoomene en aan den Kerkeraad toegezondene Order, zullende by hun, in geval van non-voldoe­ning aan dezelve zoodanige maatregelen worden genoomen, als zy ver-meenen zullen te behoeven’.

De in de hoek gedreven kerkenraad slaat keibard terug. Is het jarenlang gebruikelijk geweest dat de ambachtsheer de boeken van de kerk contro­leert, nu mag de kerk (ook de rooms-katholieke kerk) ‘op Dorpsrekening’: uit naam van het volk de gemeentefïnanciën controleren. Deze zitting is vooral bedoeld als een notabel borreluurtje, maar de kerkenraad bestaat het niettemin om de gemeenterekening met een protestnota—van acht bladzijden—af te wijzen. In de aanhef staat: ‘De Kerkeraad zal dan met die cordaatheyd die een waar vaderlander eygen is, onder het oog van de Provisioneele Municipaliteyt de navolgende remarqués brengen’.

Remarqués

En de ‘remarqués’ liegen er niet om. Zo vraagt de kerkenraad onder ande­re opheldering over de schuld aan de gemeente van de juist overleden gemeente-ontvanger Sennepart, wegens het aanwenden van gemeentegel-den ten eigen bate. Over de declaraties van de schout en de secretaris schrijft de kerkenraad: ‘welke in die Reekeninge zoo menigvuldig zyn, dat dezelve een goed gedeelte van die reekeningen uytmaaken, merkelijk ten voordeele van bet dorp en ambagt zouden kunnen vermindert worden’. Van de municipaliteyt wordt voorlopig niets vernomen. Kerk en gemeente zijn door de splitsing van het bezit van kerk en toren echter tot elkaar veroordeeld. Dit leidt pas na enige tijd tot noemens­waardige problemen. De kerk eist zeggenschap over de bomen rond de — toen enige — begraafplaats bij de kerk. Het kerkbestuur wenst verder alleen mee te werken aan de begrafenis van niet-hervormden, als men bergruimte krijgt in de gemeentelijke toren en het recht op onbeperkt klok-luiden.

Als het kerkbestuur alvast een begin laat maken met het snoeien van de bomen, besluit de burgemeester het snoeigereedschap in beslag te nemen en vaardigt bij een verbod uit op het klokluiden. De gemeente wil name­lijk niet dat de toren wordt gebruikt voor kerkelijke doeleinden. De berg­ruimte in de toren is gereserveerd voor de gemeentelijke brandspuit. Het blusvoertuig moet daar bij epidemieën kunnen worden geparkeerd, als de vaste ruimte voor de brandspuit wordt gebruikt om de doden te bergen.

De gemeenteraad vindt het allemaal een beetje triviaal en onder aanvoe­ring van het raadslid Van Stockum (tevens notaris) wordt met de kerken

raad het volgende compromis gesloten: het kerkbestuur stelt 120 meter grond ten westen van de toren beschikbaar als algemene begraafplaats. De gemeente zorgt voor een achteruitgang naar de Achterweg, toegang voor de klokkenist en brandspuit. Kerk en gemeente verlenen elkaar vrije toe­gang tot de kerkklok en het orgel. De hervormden krijgen hun bergruimte in de toren en mogen naar eigen inzicht de (gemeentelijke) bomen rond de begraafplaats snoeien. Aan te nemen valt dat ook het in beslag genomen snoeigereedschap weer is teruggegeven.

De toren is op 2 juli 1997 voor het symbolische bedrag van een gulden door de gemeente Lisse verkocht aan de Hervormde Gemeente. Daarbij heeft de burgerlijke gemeente ook subsidie toegezegd voor noodzakelijk onderhoud in de toekomst.

* De tekst is afkomstig uit hoofdstuk 6, ‘Kerk en kerkelijk leven’, uit het kortgeleden ver­schenen boek De Duin- en Bollenstreek in vogelvlucht, landschap, leven en werken omstreeks 1800 onder redactie van Jan Beenakker en Reinout Rutte, uitgave 2003 Cultuurhistorisch Genootschap Duin- en Bollenstreek, Lisse,  in samenwerking met Primaver a, Leiden.