De Kathedraal van Lisse honderd jaar: PANIEK ROND ZWABBERENDE ‘POTLOODTOREN’

De Agathakerk viert in 2003 het honderdjarig bestaan. De geschiedenis van de eerste jaren wordt beschreven.

Door Arie in ’t Veld

NIEUWSBLAD Jaargang 1 nummer 3, juli 2002

De nagenoeg geheel gerestaureerde Agathakerk viert in 2003 het honderdjarige bestaan. Waarschijnlijk zal het eeuwfeest samenvallen met de officiële oplevering van de gigantische restauratieklus, die jaren heeft geduurd en miljoenen euro’s heeft gekost en waarvan het geld gro­tendeels werd opgebracht door de parochianen, mensen die het kerkgebouw een warm hart toedragen, sponsors, overheden en diverse instellingen die subsidies verleenden.

De parochianen van de St. Agathaparochie zijn niet altijd in de ‘kathedraal van de bollenstreek’ ter kerke gegaan. In vroegere jaren (en dan hebben we het over zo ongeveer 1250) vormde men een parochie tezamen met Sassenheim en aldaar werd ook de kerk bezocht. Eerst echter zo’n honderd jaar na de Hoekse en de Kabeljauwse twisten wordt Lisse bij Pauselijke beschikking een zelfstandige kerk; deze verheffing vond plaats op 27 april 1461. De huidige Agatha-parochie bestaat dus meer dan 500 jaar!

Het is overigens niet helemaal duidelijk waarom de kerk aan St. Agatha werd gewijd. Vele vrome legenden zijn van haar bekend. Zij moet op Sicilië uit voorname ouders geboren zijn. Op allerlei manieren trachtte men haar af te brengen van haar geloof in Christus, echter tevergeefs. Scherpe pinnen, gloeiende kolen en andere afgrijselijke martelingen konden haar niet overre­den haar geloof op te geven. Tenslotte bezweek zij aan haar martelingen, zonder toegegeven te hebben.

Kerk

Het moet ongeveer op het tijdstip dat Lisse tot zelfstandige kerk verheven werd geweest zijn, dat op Het Groene Veld midden in het dorp en grenzend aan het Vierkant, een eenvoudige, vierkante kerk werd gebouwd. De Agathakerk, thans het bedehuis van de Nederlands Hervormde Gemeente. De toren (die waarschijnlijk wat later is gebouwd) speelde een dominerende rol in Lisse en wordt inmiddels, evenals het gehele kerkgebouw, gekoesterd door monumentenzorg. Nu dus de Nederlands Hervormde kerk, maar ooit de kerk van de St. Agathaparochie.

Bouwplannen

Na het overlijden van de in Lisse zeer geliefde pastoor van Vlasselaar, kwam pastoor Klekamp naar het dorp en die begon vrijwel onmiddellijk met de ontwikkeling en realisering van grootse bouwplannen. Eerst het Agathaklooster en de meisjesschool en op 8 april 1902 werd onderhands de bouw aanbesteed van de nieuwe Rooms Katholieke Agathakerk. Een opdracht die naar de bouwer ging voor het bedrag van f.136.051,-. Op 6 juni 1902 werd de eerste steen gelegd en op 7 augustus 1903 werd de kerk door Mgr. Van de Wetering uit Utrecht plechtig ingewijd en had Lisse de onder architectuur van Jean H. Groenendael gebouwde “Kathedraal van de Bollenstreek” binnen de dorpsgrenzen, met haar enorme toren van 75 meter. De kerk werd rijkelijk van allerhande versierselen voorzien en tijdens een rondgang door het gebouw kan eenieder zeer veel van dat fraais aantreffen.

Er werd echter nog een verandering aangebracht. De scherp spits toelopende “Potloodtoren” veroorzaakte diverse moeilijkheden. De haan kwam het laag bij de grond zoeken, want die denderde naar beneden, recht in het kippenhok van meneer pastoor, aldus de geschiedschrijvers. Ook bleek de toren niet zo degelijk en betrouwbaar als men mocht veronder­stellen. Tijdens stormen zwiepte het ding vervaarlijk en gevreesd werd dat het gevaarte ooit eens met een geweldige klap in z’n geheel omlaag zou komen. De toren werd vervangen door degene die we thans nog dagelijks kunnen aanschouwen. In hoeverre deze toren past bij de algehele uitstraling van het gebouw laten we ter beoordeling van de geleerden en architecten, maar duidelijk is wel dat deze toren in de loop der jaren zonder meer het sil­houet van de Bollenstreek heeft bepaald.

Kerk te klein

Laten we eens horen wat de plaatselijke perscorrespondent Arie Raaphorst tijdens zijn rondwandelingen door het dorp rond ongeveer 1910 over deze kerk in zijn inmiddels befaamde en gevraagde schriftjes neerpende. Raaphorst: “Reeds lang voordat er eindelijk een nieuwe R.K. kerk werd gebouwd, was het oude kerkgebouw te klein voor de steeds toenemende Roomsch Katholieke kerkgemeente. De uitgebreide en omvangrijke werkza­amheden van den bouw eener nieuwe kerk waren echter veel te zwaar voor de krachten van de oude, zwakke en beminnelijke herder dezer parochie, de Zeer Eerwaarde Heer H. Th. van Vlasselaar. Elkeen wist het dat de kerk veel te klein was maar ook elkeen was er ten volle van overtuigd dat zulk een omvangrijk werk niet op de steeds in kracht afnemende schouders van Pastoor Vlasselaar gelegd mocht worden en daarom ook wachtte men de tijd af……!

Eindelijk was die tijd daar, want op den eesten januari van het jaar 1901 ging de droeve mare door het dorp: Pastoor Vlasselaar is dood. Hij, die jarenlang de beminnelijke, zachtmoedige en goede herder was geweest voor de parochie van de H. Agatha, was niet meer. Zelden is er een mensch geweest die oprechter beweend is geworden dan hij. Beweend, niet alleen door den katholieken, maar evenzeer door den niet-katholieken en van aller­lei rang en stand. Met hem daalde ten grave een stille weldoener der armen, een raadgever voor iedereen en een vriend voor allen. Zonder onderscheid.

Zijn nagedachtenis zal blijven voortleven in de harten van allen die hem hebben gekend. Ja zelfs in de harten van hen die geen geloof beleden. Geen wonder dan ook dat een ontelbare massa zijn lijk hebben bezocht, dat lijk wat daar stil en onbeweeglijk neerlag in zijn laatste rustplaats, maar met dezelfden hemelsche glimlach om de lippen van altijd! Hij werd begraven in het priestergraf, rustend in de schaduw van het kruis. Een eenvoudige blauwe steen siert het graf van deze eenvoudige herder. Dat zijne ziel de hemelsche rust geniet was de innige wens van allen die hem hebben gekend.”

Noodkerk

Zodra pastoor van Vlasselaar was overleden, werden er direct plannen gemaakt voor de bouw van een nieuwe kerk. De overleden pastoor werd opgevolgd door de Zeer Eerwaarde Heer BJ. Klekamp, pastoor te Oude Tonge. Raaphorst: “Doordat de nieuw te bouwen kerk moest gebouwd wor­den op de plaats waar de oude stond, moest er vooraf eene noodkerk worden gebouwd. Daarom dan ook werd er in het voorjaar van 1902 een groot houten gebouw gesticht op de plaats waar het Piusgesticht is verrezen. Zoodra deze noodkerk gereed was, werd zij plechtig ingewijd door de Zeer Eerwaarde Heer Smeulders, pastoor te Warmond. De oude kerk werd voor afbraak verkocht en spoedig gesloopt. Kort daarop werd begonnen met de betonstorting, want paalfundering was op die grondslag onnoodig. Met de bouw ging het voorspoedig, want reeds spoedig had de eerste steenlegging plaats door de Zeer Eerwaarde Heer Smeulders. De gedenksteen waarin zich de oorkonde bevindt, is geplaatst in de hoekpilaar van het Zuidertransept tegen de zijde van de St. Josephschool. Het opschrift luidt als volgt: Hiene primarium lapidium posuit R.dam Ds Nicolaas Johannes Smeulders Dec. Novice a.d. VI. Kla. Jeen MCMII”

Pastorij

Raaphorst vervolgt: “Wij hebben tot op heden steeds gesproken over den bouw van een nieuwe kerk, maar eigenlijk diendt gesproken te worden van kerk en pastorij. Het pastorij, een groot gebouw in de Oud Hollandsche stijl was voor de kerk reeds afgewerkt, omdat de pastoor was gehuisvest in het pas voltooide St. Agatha-gesticht en de beide kapelaans bij de kerkmeester J. Riggel. In verband met de bouw van de Pastorij willen wij nog opmerken dat er een kwestie is ontstaan tusschen de pastoor en de Burgemeester, over het opschrift op de gedenksteen boven de portiek en de hoofdingang. Dit opschrift luide als volgt: ‘Dije dit niet an mogt staen, moet maar voorbije gaen!’ Deze spreuk was genomen uit de gedichten van Paulus Potter. De Burgemeester nu meende in deze spreuk eene uitdaging te zien voor de niet-katholieken en daarom stond hij er op dat deze spreuk zou worden wegge­maakt. Ik voor mij vondt het een kleinzielig idee van de Burgemeester, hoewel ik ook moet zeggen dat de inhoud van dit opschrift enigszins onbe­grijpelijk was en volgens mijne bescheiden meening, ook met totaal geen enkele gebeurtenis of zaak in verband was te brengen. Genoeg, de steen werd weer glad gekapt en de andere dag prijkte deze weer met een ander opschrift en van de volgende inhoud: Anno Domino MCMII. Het jaartal der stichting zooals u ziet, anders niet, en daarmee was de kwestie uit.” (Overigens wordt het weghalen van de spreuk ook toegeschreven aan Mgr. Galliër uit Haarlem, die het allemaal te bont zou hebben gevonden. En ook is er het verhaal dat protestanten hadden gedreigd de ruiten in te zullen gooien…)

Orgel

De Agathakerk beschikt over een heel fijn orgel, dat wijd en zijd wordt geroemd en bewonderd. Het instrument werd ingewijd op 15 augustus 1914, de dag van het veertigjarige priesterjubileum van pastoor Klekamp. Het orgel werd gebouwd door de firma Adema uit Amsterdam en kostte rond de twaalfduizend gulden.

Daarnaast zijn er nog talloze ander zaken in de kerk aanwezig die het bek­ijken zeer waard zijn. De Agathakerk is een zogenaamde kruisbasiliek in vroeg gotische trant. Buiten ziet men de zeshoekige toren en de steunberen met pinakels en schoorbogen. Typisch zijn aan de binnenzijde de kapitelen (op de pilaren bij de aanzet van het gewelf) en de gewelfbeschilderingen in aan de neo gothiek ontgroeide, eigentijdse vormen. Wat deze kapitelen betreft: het lijkt er wel op of in de Middeleeuwen iedere beeldhouwer op de kapitelen zijn eigen gedachten en ideeën, vroomheid of spot helemaal mocht uitleven. Daardoor zijn de voorstellingen op de kapitelen vaak onverklaarbaar. De zoetelijke schilderingen van Kees Dunselman had men tien of twintig jaar geleden wel graag kwijt gewild. Thans echter, nu alles uit grootmoeders tijd weer in trek is, zou men ze toch niet meer willen missen.

Architect (en tevens uitvoerder) van de kerk en pastorie was J.H.H.Groenendael (1868-1942), een leerling van de vermaarde bouwmeester Pierre Cuypers. Hij had door de fraaie Sint Nicolaaskerk te Helvoirt grote bekendheid verkregen en ook het Sint Agathaklooster aan de overzijde van de Heereweg gebouwd.

Opgaan naar God

Het marmermozaiek op de vloer is van de kunstenaar A. J. Hooggreef te Amsterdam. ‘Ite ad Joseph’, “Gaat naar Jozef”, met opnieuw een lelietak en de timmermanswerktuigen. Het neo-gotische altaar staat vrijwel tegen de wand van de absis (het gebogen deel van het priesterkoor). Men gevoelde nog zeer sterk het “opgaan naar het altaar Gods” en zag in het priesterkoor met het verre altaar nog iets van het “Heilige der Heilige” van het Oude Verbond. In 1968 is het priesterkoor vergroot en verhoogd en te midden der gelovigen een eenvoudiger altaartafel geplaatst, omdat in de huidige liturgie het “gezeten zijn rond de tafel des Heren” meer ervaren wordt. Architect was ir. A.H. J. Paardekooper. Op de deur van het tabernakel staan de sym­bolen der vier evangelisten. De mens (Mattheus begint zijn evangelie met de menselijke afstamming van Christus), de adelaar (het evangelie van Johannes neemt al dadelijk een hoge vlucht), de leeuw (het evangelie van Marcus begint met “de stem van een roepende in de woestijn”) en de stier (Lucas begint met het offer in de tempel). Om tabernakel en expositietroon korenaren met korenbloemen en druivenranken. Aan weerszijden van het kruis engelen met de lijdenswerktuigen.

Preekstoel

Hoog in het priesterkoor ziet men nog een viertal schilderingen van Kees Dunselman, betrekking hebbende op het Heilig Sacrament.De preekstoel is in 1924 geschonken door Piet Verdegaal, de eigenaar van de boerderij “Poele-way”. Verder het doopvont, dat als neo gotisch kunstwerk zeker niet onverdi­enstelijk is en waarvan wordt verteld dat dit een geschenk is van Baron Heereman van Zuydtwijck, Heer van Dever en Lisse. Deze woonde in de omgeving van Munster in Westfalen, waar de gotiek een grote bloei beleefde.

En het is inmiddels wijd en zijd bekend: in de voorlaatste pilaar zou een fles jenever ingemetseld zijn. Dat zit zo: Pastoor Klekamp, de bouwpastoor, was een fel drankbestrijder en daarbij vrij ongemakkelijk. Hij had vanuit de pastorie gezien, hoe een der metselaars iets onder zijn jasje de kerk bin­nensmokkelde. De pastoor er achter aan. En de ladder op! De mannen zetten de fles gauw zo diep mogelijk weg. En metselden er vervolgens flink op los. En ze moesten blijven doorgaan, want die pastoor bleef er met z’n neus bovenop staan. Al met al zou die fles er nog altijd moeten zitten. . . !

De eerste toren van de Agathakerk noemde men de ‘potloodtoren.’
Hij zwabberde zo hevig in weer en wind dat hij moest worden vervangen.