‘DE STATENVERTALER Ds.WILLEM BAUDARTIUS STOND IN LISSE, DEEL 1

Baudartius is geboren in Vlaanderen in februari 1565. Hij heeft heel kort in Lisse als predikant gestaan (1596-1598). De gemeente was zeer tevreden. Het beviel zijn vrouw echter niet in Lisse. Zij wilde naar een stad. Dit werd Zutphen.

Door Prof.dr. A.Th. van Deursen

Nieuwsblad Jaargang 7 nummer 3, juli 2008

Inleiding
Sinds de hervormde gemeente van Lisse in 1577 werd gesticht, ruim vier en een kwart eeuw geleden, is ze door een hele rij van predikanten bediend. Sommigen stonden er langer en anderen korter.
Niemand heeft er zo kort gediend als Willem Baudartius: Nog geen twee jaar was hij predikant in Lisse. Hij maakte naam door bijzondere dingen te doen. Ondanks al het aparte dat hem kenmerkte was hij kind van zijn eeuw, geworteld in een wereld, die hem vertrouwd was, maar die ons in vele opzichten vreemd is geworden en daarom een uitleg nodig maakt. Het eigene van Baudartius moeten we zien te verbinden met het alledaagse van zijn tijd, want alleen tegen die achtergrond krijgen we hem scherp genoeg in beeld.

Afkomstig uit Vlaanderen

Baudartius is geboren op 13 februari 1565 te Deinze in Vlaanderen

Baudartius is geboren op 13 februari 1565 te Deinze in Vlaanderen. Tegenwoordig zijn niet veel gereformeerde of hervormde predikanten in ons land afkomstig uit Vlaanderen. In zijn tijd was dat heel normaal. De 16e eeuw kende net als deze tijd haar asielzoekers. Slachtoffers van godsdienstvervolging vluchtten naar landen waar ze hun geloof in vrijheid konden belijden. Inwoners van arme landen voelden zich onweerstaanbaar aangetrokken tot rijke landen: de economische vluchtelingen. Zo hadden we hier twee grote immigratiegolven van vluchtelingen omwille van de godsdienst, die naar het tegenwoordige Nederland kwamen, ofwel de Republiek der Zeven Provinciën, zoals het vroeger heette. In de jaren tachtig van de 16e eeuw kwamen ze uit Brabant, Vlaanderen en de Waalse gewesten; honderd jaar later uit Frankrijk: de protestantse hugenoten. Daar tussendoor was er een gestage instroom van economische migranten, armen die hier de rijkdom kwamen opzoeken, en die vooral uit Duitsland afkomstig waren. Zo gezien is er niets nieuws onder de zon, maar er was natuurlijk wel een belangrijk verschil met de tegenwoordige tijden. Al die nieuwkomers zagen er namelijk net zo uit als de ingeborenen. In de tweede generatie waren ze meestal reeds volkomen aangepast. Vrij veel autochtone Nederlanders stammen af van 17e eeuwse immigranten. Tot zo’n familie behoorde ook Baudartius. Baudartius’ vader vertrok uit Vlaanderen omwille van de godsdienst. Hij had zich in Deinze gevoegd bij de calvinisten, en was daar in 1566 tot ouderling gekozen. De gemeente leidde een ondergronds bestaan en stond aan vervolging bloot. Baudartius senior is in datzelfde jaar nog gevlucht naar het voor protestanten veilige Engeland. Daar kwam enkele maanden later ook zijn vrouw met de kinderen, in 1567. Onze Willem Baudartius was toen twee jaar. Hij heeft dus zijn eerste vorming en onderwijs op Engelse bodem ontvangen. Hij leerde daar de Engelse taal terwijl de Nederlanders in die tijd, als ze een vreemde taal spraken, meestal het Frans leerden. Baudartius leerde het Engels gewoon op straat, vertelt hij zelf, ‘met de Engelse kinderen spelende’.

Groot taalgevoel
Later was hij die taal genoeg meester om zonodig in het Engels te preken. Baudartius moet een goed gevoel voor talen gehad hebben. Zijn opleiding is er ook naar geweest. Het waren talen voor en talen na. Dat had hij aan zijn moeder te danken. Moeder Baudartius had hem als een tweede Samuël van jongsaf aan bestemd voor de kerk. Zij wilde dat haar zoon dominee zou worden, en dus ging Willem eerst naar de Franse, en al spoedig naar de Latijnse school in Sandwich en Canterbury. Hij leerde niet alleen het Engels op straat en het Nederlands in huis, maar op school ook nog Frans, Latijn, Grieks en Hebreeuws, en later in zijn studietijd heeft hij zich nog het Duits eigen gemaakt. Hij kon, zei hij later, in vier talen preken: Nederlands, Frans, Duits en Engels. Baudartius kreeg van jongsaf de opleiding die hem geschikt maakte voor het beroep van predikant. Dat begon in Engeland en ging verder toen de familie in 1576 terugkeerde naar Vlaanderen. De vader was al in 1574 gestorven aan de pest. Zijn weduwe bleef redelijk bemiddeld achter, want in Gent kon ze de verdere studie van haar zoon bekostigen. In 1576 waren de geloofsvervolgingen in Vlaanderen tijdelijk voorbij, Willem van Oranje had het er voor het zeggen. Daar profiteerden de calvinisten van, vooral in Gent, toen de meest calvinistische stad in heel de Nederlanden. Daar ontving de jonge Baudartius acht jaar lang onderwijs en dat stempelde zijn hele leven: Hij werd gevormd als calvinist, en zou dat altijd blijven. Gent moest hij verlaten toen de stad in 1584 door de Spanjaarden onder leiding van Parma heroverd werd. Baudartius was toen negentien jaar, oud genoeg om de overstap te maken van de school naar de universiteit. Hij had in Gent Griekse en Latijnse schrijvers gelezen, en de Hebreeuwse grammatica geleerd. Dat bleef ook bij de universitaire studie het voornaamste: vertrouwd raken met de talen. Hij studeerde Hebreeuws en theologie in Leiden en daarna aan de pas gestichte Friese hogeschool in Franeker. Vervolgens studeerde hij gedurende een korte tijd aan de calvinistische universiteit in Heidelberg. Uiteindelijk voltooide hij zijn studie in Franeker.

Hij kwam in Heidelberg eigenlijk al niet meer als student binnen. Alle wetenschap steunde op twee peilers: kennis van de bijbel, en kennis van de Griekse en Latijnse schrijvers. Wie daar jong mee begon en over een goede aanleg beschikte kon al vroeg een hoog niveau bereiken. Jonge professoren waren volstrekt geen uitzonderingen, en de uitblinkers konden op twintigjarige leeftijd al wel hoogleraar zijn. Baudartius had het kunnen worden in 1592, toen hij 26 jaar oud was. De Heidelbergse universiteit bood hem toen een leerstoel aan voor de gewijde talen. Hij had toen klaarblijkelijk al naam gemaakt als kenner van het Hebreeuws, en dat zullen we in het vervolg van zijn levensloop ook bevestigd zien. Hij heeft echter voor de eer bedankt. Hij gaf er de voorkeur aan predikant te worden. Met dat doel is hij naar de Nederlanden teruggekeerd.

Predikant in Kampen (1593-1596)
Hij vestigde zich in Kampen en werd daar prompt beroepen. Dat was een eervol begin. Het was voor elke dorpsdominee een onderscheiding, wanneer hij in een stad werd beroepen. Baudartius was nog niet eens predikant toen ze hem in de stad Kampen begeerden. Hij moet dus een man geweest zijn met opvallende kwaliteiten. Ook in onze tijd worden dominees gewoonlijk in de eerste plaats beoordeeld op hun preektalent. In de 16e eeuw was dat nog veel meer het geval. Catechisatie gaven ze niet, dat deden de schoolmeesters.
Aan zielzorg hoefden ze niet veel tijd te besteden. Van hen werd wel verwacht dat ze bij de zieken langs zouden gaan, maar de belangrijkste taak was het preken. En als dus Kampen de jonge Baudartius aan de kerk wilde verbinden, dan moet hij een echte kanselredenaar zijn geweest.
We weten nu dat Baudartius vlijtig was, en intelligent, met een speciale gave voor het leren van talen, en welsprekend op de stoel. We kunnen er nog een eigenschap aan toevoegen. Hij wist heel goed wat hij wilde, en voer dan zijn eigen koers. Kampen kreeg hem als predikant, maar toen hij aan de verwachtingen beantwoordde, wilden ze hem ook houden. De stadsoverheid verlangde van de jonge Baudartius de belofte, dat hij zich voor zijn leven aan Kampen verbinden zou. Maar Baudartius weigerde. Hij wilde niet, omdat hij uit Vlaanderen kwam. In de zestiende eeuw vormden noord en zuid één geheel, en ze zijn pas uit elkaar geraakt door de opstand onder leiding van Willem van Oranje. De bedoeling van de opstand was echter om in al de Nederlandse provincies tussen de Franse grens en de Waddenzee een einde te maken aan de geloofsvervolgingen, en ruimte te vinden voor de vestiging van een vrije protestantse kerk. Zo heeft Baudartius het ook altijd gezien. De strijd tegen de Spanjaarden zou in zijn ogen pas afgelopen zijn, als ook Vlaanderen, Brabant, Henegouwen en al die Zuidnederlandse provincies bevrijd waren. Als het zo ver zou komen, dan wist hij wat hem te doen zou staan. Dan moest hij terug naar Vlaanderen om de kerken van zijn geboorteland te dienen.

De bevrijding van de zuidelijke gewesten is niet tot stand gekomen. Baudartius heeft Vlaanderen nooit teruggezien. Kampen heeft hij evenwel moeten verlaten. De stad heeft hem onmiddellijk de dienst opgezegd. Wilde hij zich niet vast verbinden, dan moest hij maar meteen vertrekken. Blijvende gevolgen heeft zijn korte Kamper diensttijd wel gehad, want hij heeft er een vrouw gevonden: Barbara Martens, dochter van een vooraanstaand Kamper regent. Zij was naar Baudartius’ mening klaarblijkelijk de hulp die bij hem paste, en ze heeft in elk geval één ding met hem gemeen gehad.

Predikant in Lisse (1596-1598)
Ook Barbara Martens wist namelijk precies wat ze wilde. Haar man kreeg vrijwel direct na zijn ontslag in Kampen de kans zich aan een andere gemeente te verbinden. Het gold opnieuw een Oostnederlandse stad, namelijk het Gelderse Zutphen, dat hem in maart 1596 beriep. Het is niet doorgegaan. Barbara vond het in Zutphen veel te gevaarlijk. Het was toen immers nog volop oorlog tussen Nederlanders en Spanjaarden. Zutphen was pas vijf jaar eerder, in 1591, door Maurits veroverd. De stad lag dicht bij de grens, daar kon zomaar ineens een vijandelijk leger voor de muren opduiken. Zij gaf de voorkeur aan veiliger streken. Zo is het Lisse geworden. Pas daar heeft ze geleerd welke voordelen Zutphen te bieden had. Maar daarover later.
We keren eerst terug naar haar man want die blijft de hoofdpersoon van ons verhaal. Hij was best tevreden met Lisse, ‘een schoon dorp gelegen tusschen Haerlem ende Leijden’. Baudartius voelde zich daar thuis. Hij heeft slechts korte tijd in Lisse gestaan, maar hij werkte er met veel vrucht, want de gemeente groeide. Dat zien we vaker in die tijd, dat een gemeente groeit direct na de komst van een nieuwe dominee. We moeten daarbij bedenken, dat destijds elke zondag in het kerkgebouw twee soorten mensen zaten. In de eerste plaats de lidmaten, de mannen en vrouwen die toegang gekregen hadden tot de viering van het avondmaal. Die lidmaten vormden echter vrijwel overal slechts de minderheid.

Belangstellenden
Daarnaast was er een grotere groep – veel groter dikwijls – van belangstellenden, die wel min of meer regelmatig kerkten, maar er niet toe kwamen de volgende stap te zetten door zich als lidmaten bij de gemeente aan te sluiten. Die worden de liefhebbers van de gereformeerde religie genoemd. Ze zijn niet vreemd aan de kerk, maar ze horen er toch niet echt bij want ze zijn geen lidmaten.
Een bijzondere aanleiding in hun persoonlijk leven kon daar verandering in brengen, bij voorbeeld als ze gingen trouwen. Maar er kon ook sprake zijn van een meer algemene aanleiding die een hele groep van liefhebbers tegelijk over de drempel trok. Zo’n aanleiding kon liggen in de komst van een nieuwe dominee. Het is geen automatische reactie. Niet elke nieuw aangetreden predikant bereikt dat effect. Als de preken er goed ingingen, als hij de harten van de hoorders wist te treffen, dan had dat ook gevolgen voor de omvang van de gemeente. Dat effect trad meestal snel op, in het eerste jaar van de nieuweling.

Als we dus in Lisse grote groei hebben kunnen waarnemen na de intrede van Baudartius, dan zegt dat ons iets over de kwaliteit van zijn preken. Hij vond weerklank bij de hoorders. Daarom stapten ze over hun aarzelingen heen en werden lidmaten. Baudartius had het in zoverre ook verdiend, dat hij inderdaad aandacht besteedde aan zijn preken. Zelf zei hij het zo, dat hij in Lisse veel tijd had om goede boeken te lezen. Hij bedoelt daarmee dat hij regelmatig studeerde. Dat werd ook van de dominee verwacht. Dat was de belangrijkste vraag bij kerkvisitaties: is hij wel vaak genoeg thuis om te studeren. Dat kwam zijn preken ten goede, en daar zouden alle kerkgangers de meeste baat bij hebben. Baudartius voldeed aan die voorwaarde. De gemeente zal met hem dan ook zeer tevreden geweest zijn.
En toch ging het niet goed in de pastorie van Lisse. Dat lag niet aan Willem Baudartius, maar aan zijn vrouw Barbara Martens. Maar ook daar is dan weer een enkel woord van uitleg bij nodig. Het traktement van een dorpsdominee was niet buitensporig hoog en meestal zou hij proberen er iets bij te verdienen. Sommige predikanten gaven les, anderen hadden aan de universiteit wat medische kennis opgedaan, en er waren er ook die een kamer van hun huis als winkeltje hadden ingericht. Maar de meest gebruikelijke manier om bijverdiensten te verwerven was dat de dominee en zijn echtgenote net zo deden als de andere dorpsbewoners, en dus extra inkomsten probeerden te halen uit het boerenbedrijf: twee koeien, een varken, een klein stukje land. Ook Baudartius en zijn vrouw waren tegen wil en dank op veeteelt en akkerbouw aangewezen. Maar de dominee had zijn tijd nodig om preken te maken en goede boeken te lezen, en dus was het vooral Barbara Martens die de koeien moest melken en de moestuin verzorgen. Daar was de Kamper burgemeestersdochter niet voor opgeleid. Het duurde niet lang of ze kreeg spijt van het vertrek naar Lisse. Ze begon er bij haar man op aan te dringen dat hij naar een stadsgemeente zou omzien. En toen kwam dan het vroeger versmade Zutphen opnieuw in beeld. Daar bleek men nog altijd Baudartius te begeren. In 1598 werd hij te Zutphen in de dienst bevestigd, en in die stad zou hij in 1640 overlijden.
Wordt vervolgd.