De welgeboren familie Duycker uit Lisse
De familie Duycker woonde in de vijftiende en zestiende eeuw in Lisse. Zij waren een van de welgeborenen in Lisse. Welgeborenen waren van adellijke afkomst en hadden privileges wat betreft belastingen. De genealogie van de familie wordt besproken.
door Drs. Maarten van Bourgondiën
NIEUWSBLAD Jaargang 6 nummer 4, oktober 2007
Inleiding
In een eerder nummer van dit Nieuwsblad gaf ik aan onderzoek te willen doen naar zeven welgeboren en zeven ‘gewone’ Lissese families. In dit artikel zal ik aan de hand van de familie Duycker enkele aspecten van welgeborenschap behandelen. De familie Duycker woonde in de vijftiende en zestiende eeuw in Lisse en wordt in de bronnen ook wel “Duyker” of “Duker” genoemd. Hoewel zij niet behoort tot de veertien Lissese geslachten die ik voor mijn onderzoek heb geselecteerd, is de welgeboren status van de familie Duycker interessant genoeg om er een apart artikel aan te wijden. Het onderzoek naar de familie Duycker is overigens nog niet afgerond, dus het is mogelijk dat er in de toekomst nieuwe gegevens boven water komen.
Welgeborenschap in de vijftiende en zestiende eeuw
Volgens de meest gangbare opvatting van dit moment hield welgeborenschap in het vroegere graafschap Holland verband met een oude adellijke afstamming. 1. Welgeborenschap vererfde alleen in mannelijke lijn, en iemand werd alleen tot de welgeborenen gerekend als hij kon aantonen dat zijn vader, grootvader en overgrootvader eveneens welgeboren waren. Op maatschappelijk en economisch gebied waren er maar weinig verschillen tussen de welgeborenen en de andere dorpsbewoners (die ook wel ‘huislieden’ werden genoemd). Zo oefenden veel welgeborenen ‘gewoon’ het beroep van landbouwer uit. Hoewel zij niet meer in staat waren om er een adellijke levensstijl op na te houden, hadden welgeborenen vanwege hun adellijke afkomst tot in de zeventiende eeuw nog wel bepaalde voorrechten.
De belangrijkste voorrechten waren van financiële aard. Welgeborenen genoten namelijk diverse belastingvrijstellingen. Belastingen (zoals de buitengewone bede, die ten goede kwam aan de graaf van Holland) werden in deze tijd veelal omgeslagen over de hele dorpsgemeenschap. Hoe meer welgeborenen er in een dorp woonden, hoe zwaarder de financiële lasten voor de andere dorpsbewoners waren. Er werd dan ook scherp in de gaten gehouden dat niemand ten onrechte welgeborenschap claimde. 2 Na verloop van tijd gingen ook de financiële lasten van de welgeborenen omhoog. Vanaf de vijftiende eeuw werden hun voorrechten op financieel gebied namelijk steeds verder ingeperkt.
Een ander voorrecht van de welgeborenen betrof de rechtspraak. Huislieden vielen onder de jurisdictie van zowel de schout als de baljuw. Welgeborenen mochten in de vijftiende en zestiende eeuw daarentegen alleen worden berecht door de baljuw en zijn mannen. Het ging daarbij om berechting door standgenoten, want welgeborenen hadden de plicht om samen met de baljuw recht te spreken. Dat ging niet altijd van harte. Af en toe wordt namelijk melding gemaakt van personen die werden beboet omdat zij zich onttrokken aan deze verplichting. Toch bleven welgeborenen tot in de zeventiende eeuw op deze manier bij de rechtspraak betrokken. Zo zijn er van het baljuwschap van Noordwijkerhout (waartoe ook Lisse behoorde) lijsten bewaard gebleven uit circa 1620 waarop per dorp de volwassen welgeboren mannen worden vermeld. Op basis van deze lijsten werden de personen geselecteerd die samen met de baljuw recht moesten spreken.
Naast voorrechten hadden de welgeborenen ook verplichtingen. De plicht om samen met de baljuw recht te spreken kwam hierboven reeds ter sprake. Daarnaast dienden zij de graaf van Holland militair ter zijde te staan. Deze dienstplicht vormde aanvankelijk de belangrijkste verplichting voor de welgeborenen. De krijgsdienst kon echter worden afgekocht, dus in oorlogstijd hoefde lang niet iedere welgeborene samen met de graaf ten strijde te trekken. Toen de graaf van Holland op den duur steeds meer gebruik ging maken van huurlegers, raakte de militaire rol van de welgeborenen uitgespeeld.
De familie Duycker
In 1582 lieten de broers Jan en Frans Dirkszn. Duycker voor de schout en schepenen van Lisse vastleggen dat hun “bestevader [grootvader] … ende zijne voorouderen gebooren waren van manspersoonen van der zweertzijde [zwaardzijde, d.w.z. in mannelijke lijn] van der maechschappe van Lichtenberch, ende oock altijts voor een welgeboren man gehouden es geweest” 3. Daarbij lieten zij expliciet aantekenen dat zij vanwege hun welgeborenschap geen helm hoefden te planten in het Keukenduin. De huislieden van Lisse waren daartoe wel verplicht. Blijkbaar hadden sommige huislieden de welgeboren status van de leden van de familie Duycker in twijfel getrokken om hen op die manier ook tot het planten van helm in het Keukenduin te dwingen.
Het kwam vaker voor dat dorpelingen de welgeboren status van iemand in twijfel trokken. De persoon in kwestie diende dan zijn adellijke afkomst te bewijzen via een zogenoemd “edeltuig”. In dit geval lieten Jan en Frans Dirkszn. Duycker enkele Lissenaars opdraven om hun zaak te bepleiten. Jonge (sic!) Dirk Dirkszn. van Larum – die op dat moment ongeveer 97 jaar oud was – verklaarde dat hij de overgrootvader van beide broers nog had gekend. Deze overgrootvader heette Jan Duycker en woonde in Lisse. Hij liet een zoon Cornelis Janszn. Duycker na, die eveneens in Lisse woonde. Daarnaast verklaarde Dirk Dirkszn. van Larum samen met de 53-jarige Jacob Maartenszn. Langeveld dat Cornelis Janszn. Duycker de vader was van oude Jan Corneliszn. Duycker, Dirk Corneliszn. Duycker en jonge Jan Corneliszn. Duycker (zie onderstaande fragmentgenealogie). Volgens Dirk en Jacob hadden zij van Cornelis Janszn. Duycker gehoord dat zijn familie in rechte mannelijke lijn afstamde van de familie Van Lichtenberg. Al met al geen harde bewijzen, maar in deze tijd werd er nog veel waarde gehecht aan de uitspraken van oude, gerespecteerde leden van de dorpsgemeenschap.
Zoals in dit soort gevallen gebruikelijk was, gingen Jan en Frans Dirkszn. Duycker voor het bewijzen van hun welgeborenschap drie generaties terug in de tijd. Zij waren in 1582 reeds meerderjarig (minimaal eenjaar of 25, maar vermoedelijk ouder). Dat betekent dat hun overgrootvader Jan Duycker in de tweede helft van de vijftiende eeuw werd geboren. De vroegste vermelding van de familienaam Duycker in Lisse dateert uit het eerste kwart van de vijftiende eeuw. In een uit 1424 stammend kohier van de 100e penning (een vermogensbelasting) wordt namelijk melding gemaakt van “Willem Duyker”.4
Hij werd in dat jaar tot de welgeboren mannen van Lisse gerekend. Hoewel de familienaam van beide personen wel op verwantschap lijkt te duiden, zijn de precieze familiebanden tussen Willem en Jan op dit moment niet bekend. Het is zelfs mogelijk dat zij in mannelijke lijn helemaal geen familie van elkaar waren. Familienamen konden in deze tijd namelijk ook in vrouwelijke lijn worden doorgegeven. Dat gebeurde bijvoorbeeld als de familie van de moeder meer aanzien genoot dan de familie van de vader. Daarnaast kregen kinderen die naar een familielid van moederskant werden vernoemd in bepaalde gevallen niet alleen de voornaam, maar ook de achternaam van dat familielid.
De familie Van Lichtenberg
Volgens Cornelis Janszn. Duycker had zijn familie haar welgeborenschap te danken aan verwantschapsbanden met de familie Van Lichtenberg. Mogelijk bedoelde hij de invloedrijke adellijke Utrechtse familie Van Lichtenberg. Op de website van het Centraal Bureau voor Genealogie wordt het wapen van deze familie als volgt omschreven: in rood drie gouden lelies en een getande zilveren schildzoom (zie nevenstaande afbeelding). In dat kader is het interessant om te weten dat twee rentmeesters van het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst in Noordwijkerhout, Willem
Bartoen en zijn zoon Ewout, in de tweede helft van de vijftiende eeuw eveneens zegelden met een wapen waarop drie lelies stonden afgebeeld.6 Helaas zijn de heraldische kleuren daarvan niet bekend. Ewout Willemszn. Bartoen had een broer die “Jan Duker” werd genoemd. Jan Duker wordt in 1457/58 voor het eerst vermeld als onderrentmeester van het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst
Volgens Geertruida de Moor is het mogelijk dat hij de familienaam ‘Duker’ van zijn moeder heeft overgenomen.7 In dat geval heeft Jan niet alleen de voornaam van zijn grootvader van moederskant gekregen – zijn moeder heette namelijk Diewer Jansdr. -, maar ook diens achternaam (iets wat in deze tijd zoals gezegd wel vaker gebeurde). Een familiewapen vererfde vrijwel altijd in mannelijke lijn. De kans is dan ook groot dat Jan Duker net als zijn vader Willem en zijn broer Ewout zegelde met een wapen dat bestond uit drie lelies.8 Er lijkt dus een verband te bestaan tussen het wapen van de familie Van Lichtenberg en de familienaam Duker/Duycker. De overgrootvader van de broers Jan en Frans heette zoals gezegd Jan Duycker. Hij zou een zoon of kleinzoon kunnen zijn van de onderrentmeester Jan Duker. Helaas is het op dit moment niet bekend of de Lissese familie Duycker eveneens een wapen (of een huismerk) voerde met drie lelies. Het is daarom nog te vroeg om met enige zekerheid te kunnen stellen dat deze familie inderdaad van het adellijke Utrechtse geslacht Van Lichtenberg afstamde. Misschien dat toekomstig onderzoek (vooral naar het voor- en nageslacht van Willem Bartoen) daar meer duidelijkheid over kan verschaffen.
Naschrift
Omstreeks 1600 was een groot deel van de familie Duycker uit Lisse vertrokken. Dirk Corneliszn. Duycker verhuisde naar Haarlem en ook zijn zoons zochten hun heil elders: Jan Dirkszn. Duycker (alias Jan Dirkszn. van Lichtenberg) werkte als schoenmaker in Den Haag, Frans Dirkszn. Duycker verhuisde naar Delft, Cornelis Dirkszn. Duycker werkte als metselaar in Alkmaar en Klaas Dirkszn. Duycker (die vóór 1582 overleed) woonde in Amsterdam.
Jonge Jan Corneliszn. Duycker vertrok net als zijn broer Dirk uit Lisse (hij verhuisde naar Warmond). Oude Jan Corneliszn. Duycker bleef als enige van de drie broers in Lisse wonen, alwaar hij kinderloos overleed. Het is dan ook niet zo vreemd dat er op de uit circa 1620 daterende lijst met welgeboren mannen van Lisse geen leden van de familie Duycker meer worden vermeld.
1 Antheun Janse, Ridderschap in Holland. Portret van een adellijke elite in de late Middeleeuwen (Hilversum 2001) 45.
2 Bert Koene, “Welgeboren in Holland”, in: Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie deel 51 (Den Haag 1997) 3-49, aldaar 11.
3 Ir. A.F. de Graaff, “Wassenaer alias Doncker”, in: De Nederlandsche Leeuw 67e jaargang no. 2 (februari 1950) kolom 57-59, aldaar kolom 58.
4 Ir. A.F. de Graaff, “Ontmoetingen met welgeborenen”, in: Gens Nostra jaargang 8 (Amsterdam 1953) 46-48, aldaar 47.
5 M. Thierry de Bye Dólleman, “Het Haarlemse geslacht Van der Laen”, in: Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie dl. XXII (‘s-Gravenhage 1968) 102-123, aldaar 107.
6 C. Hoek, “Acten betreffende Delfland (deel 1)”, in: Ons Voorgeslacht 52e jaargang no. 486 (oktober 1997) 620-665, aldaar 629 en 630; zie voor beide personen ook: Geertruida de Moor, Verborgen en geborgen. Het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst in de Noordwijkse regio (1261-1574) (Hilversum 1994).
7 Drs. Geertruida de Moor, “De controverse tussen Jan van Noortich tot Noortigerhout en Ewout Willemsz. Bartoen”, in: Ons Voorgeslacht 49e jaargang no. 454 (november 1994) 397-413, aldaar 399.
8 Drs. J.F. Jacobs en M. Thierry de Bye Dólleman, “Het familiekroniekje van Ysbrant van Spaernwoude Gerytsz. (1432-1509)”, in: Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie dl. XVIII (‘s-Gravenhage 1964) 81-116, aldaar 89 en Janse, Ridderschap in Holland, 257. Op 17 december 1481 zegelde er inderdaad een Jan Duycker met drie lelies. Het betrof een akte i.v.m. de verkoop van land in Monster; bron: C. Hoek, “Acten betreffende Schieland en Oost-Delfland c.a. (vervolg van pag. 470 O.V. no. 387)”, in: Ons Voorgeslacht 43e jaargang nr. 389 (december 1988) 570-594, aldaar 590.