Dubbelhoven aan de Achterweg. Deel 2

Voordat Dubbelhoven werd gebouwd, was er in de 17e eeuw al een boerderij van Schrama. De belastingen van diverse jaren van de huizen in Lisse worden weergegeven. Daarmee is de grootte van de huizen te bepalen. De vele landerijen van Schrama worden weergeven, evenals de opvolging op de boerderij.

door Maarten van Bourgondiën

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 3, juli 2009

De boerderij van Schrama

Quirijn Klaaszn. Schrama
In het vorige deel van mijn artikel ben ik geëindigd met de boerderij van Schrama, die gelegen was op de plek van het huidige pand “Dubbelhoven” aan de Achterweg. Gedurende een groot deel van de eerste helft van de zeventiende eeuw werd deze boerderij bewoond door Quirijn Klaaszn. Schrama. Waarschijnlijk was hij veehouder van beroep. Zijn zoon Joris (die hem op de boerderij opvolgde) werd in ieder geval als zodanig aangeduid. Volgens het kohier van het haardstedegeld (een belasting die gebaseerd was op het aantal haardsteden of stookplaatsen), telde de boerderij van Schrama in 1628 in totaal drie haardsteden: “Crijn Claesz. eygenaer, gebruycker ende aenwijser…III”. [1] Met “aenwijser” wordt bedoeld dat Quirijn Klaaszn. Schrama de haardsteden persoonlijk heeft laten zien aan de functionarissen die waren belast met het innen van het haardstedegeld. Dit aanwijzen was overigens niet specifiek een taak van het gezinshoofd. Afhankelijk van wie er op dat moment thuis was (en tijd had) traden bijvoorbeeld ook echtgenotes, zonen, dochters en dienstmaagden op als aanwijzer. Tijdens het innen van de belastingen liepen de belastinggaarders in  de zeventiende en achttiende eeuw steeds een vaste route door het dorp. Dat betekent dat belastinglijsten uit verschillende jaren goed met elkaar vergeleken kunnen worden om na te gaan hoe de bewoning zich in een bepaald gebied heeft ontwikkeld. Het kohier van het haardstedegeld uit 1628 geeft voor de omgeving van de Spekkelaan, Achterweg en Vuursteeglaan in ieder geval het volgende beeld (met achter elk huis het aantal haardsteden)

De boerderijen van Cornelis Maartenszn. Verdel en de zogenoemde ‘Gasthuiswoning’ hadden in 1628 ieder twee haardsteden. Deze aantallen zeggen lang niet altijd iets over de grootte van het betreffende pand, al had een buitenplaats als Ter Spekke in 1628 maar liefst zeven haardsteden. De extra stookplaatsen kunnen namelijk ook verband houden met het beroep dat werd uitgeoefend (bijvoorbeeld de ovens van een bakkerij of smederij). Uit het kohier van het haardstedegeld van 1628 kan ook nog worden opgemaakt dat er tussen de boerderij van Schrama en de Gasthuiswoning een huisje heeft gestaan. Dit huisje telde slechts één haardstede en werd gebruikt door Pieter Floriszn. Wassenaar. Vermoedelijk stond het op land dat toebehoorde aan Quirijn Klaaszn. Schrama, aangezien hij in 1628 als eigenaar en aanwijzer van het huisje werd vermeld. Het zal niet lang daarna zijn afgebroken, want in latere archiefstukken ontbreekt verder ieder spoor. Quirijn Klaaszn. Schrama heeft tot halverwege de zeventiende eeuw aan de Achterweg gewoond en gewerkt. In 1648 had hij in totaal bijna 21 morgen land tot zijn beschikking (oftewel 18 hectare), waaronder een grafelijk leengoed van drie morgen nabij Ter Spekke, dat door Adriaan Adriaanszn. Corsteman aan hem was overgedragen (zie het eerste deel van dit artikel).  Uitgezonderd het leengoed was het allemaal eigen land. Quirijn Klaaszn. Schrama wist in Lisse dus een redelijk groot boerenbedrijf op te bouwen. Zijn landerijen lagen echter wel verspreid over verschillende plekken: de Oude Veen, de Westgeest, de Lisserbroekerpolder en de Hoge Mosveen. Dat gold overigens voor de meeste Lissese boerenbedrijven: er waren maar weinig boeren die al hun land in de directe nabijheid van hun boerderij hadden liggen. Een exacte overlijdensdatum heb ik nog niet terug kunnen vinden, maar in 1653 blijkt Quirijn Klaaszn. Schrama niet meer in leven te zijn. Zijn erfgenamen verkochten op 6 juli van dat jaar namelijk een stukje grond ter grootte van 734 roeden aan de heer Filips Doublet (eigenaar van de buitenplaats Dubbelhoven). Dit perceel, waarvan de resterende 213 roeden eigendom waren van de abdij van Leeuwenhorst, lag tussen de buitenplaats Dubbelhoven en de Vuursteeglaan, en strekte zich uit van de Heereweg tot aan de Achterweg. [2]

Joris Quirijnszn. Schrama
Na het overlijden van Quirijn Klaaszn. Schrama, ging de boerderij aan de Achterweg over op zijn zoon Joris. Dat gold eveneens voor de bijbehorende landerijen en het grafelijke leengoed nabij Ter Spekke. Daaruit zou je op kunnen maken dat Joris Quirijnszn. Schrama de oudste zoon was van Quirijn. De volgorde van de kinderen in het kohier van het hoofdgeld uit 622 lijkt dat echter weer tegen te spreken. Daar wordt Joris namelijk pas als vierde genoemd, na Gerrit, Maria en Alfertje. Zijn broer Klaas sluit de rij. Indien de volgorde van de kinderen verband hield met de leeftijd, was volgens dit belastingkohier uit 1622 niet Joris, maar Gerrit de oudste zoon van Quirijn Klaaszn. Schrama. Hoe het ook zij, het was uiteindelijk Joris Quirijnszn. Schrama die de belangrijkste vaderlijke bezittingen kreeg toegewezen.

Fragmentgenealogie van Quirijn Klaaszn. Schrama (met vetgedrukt de leden van de familie Schrama die op de boerderij van Schrama hebben gewoond)

Het is niet bekend wanneer Joris Quirijnszn. Schrama is geboren, maar hij trad voor het eerst zelfstandig op in het uit 1653 daterende kohier van het morgengeld (een waterschapsbelasting). [3] Zijn broer Gerrit was toen al minimaal vijf jaar pachter (of huurder) van de Gasthuiswoning. De momenten waarop beide broers voor het eerst in de archiefstukken verschijnen, komen overeen met de volgorde van de kinderen zoals die in het bovengenoemde kohier van het hoofdgeld uit 1622 is opgetekend. Joris Quirijnszn. Schrama wist het bedrijf van zijn vader al vrij snel verder uit te bouwen. In 1653 had hij namelijk 28 morgen land tot zijn beschikking, waaronder vijf morgen pachtgrond in het gebied van de Oude Veen die hij huurde van de familie Massa. De zaken leken goed te gaan en twintig jaar lang woonde en werkte Joris Quirijnszn. Schrama op zijn eigen boerderij aan de Achterweg. Toen besloot hij om nog onbekende redenen de boerderij te verkopen aan Filips Doublet, de eigenaar van de nabijgelegen buitenplaats Dubbelhoven. In de op 29 oktober 1673 opgestelde verkoopakte wordt gesproken van een “wooninge, soo bargen,
stallingen, schuyer…met omtrent twee margen drie hondert roeden lants daer om ende annex aen”, ten noordoosten grenzend aan het land van de koper, ten zuidoosten aan de Achterweg en het land van de weduwe van Gerrit Quirijnszn. Schrama en ten noordwesten aan het land van de verkoper. [4] Na ondertekening van deze akte was Joris 3200 gulden rijker, maar een boerderij armer. Kort na de verkoop moet Joris Quirijnszn. Schrama zijn verhuisd, want in 1674 blijkt veehouder Maarten Janszn. Kleipoel de boerderij van Schrama te huren van Filips Doublet. [5] Een exacte locatie kan nog niet worden gegeven, maar in 1688 woonde Joris Quirijnszn. Schrama op een boerderij in het Oosteinde van Lisse (“de Oosteynd buurt”), die hij pachtte van Adriaan IJsbrandszn. Daar verdiende hij net als de bovengenoemde Maarten Janszn. Kleipoel als veehouder zijn brood. [6] Voor de uitoefening van zijn boerenbedrijf kon Joris Quirijnszn. Schrama in 1688 gebruik maken van in totaal negen morgen en 488 roeden land. Dat is heel wat minder dan de 28 morgen land waarover hij in 1653 beschikte. Blijkbaar was zijn economische situatie sinds die tijd steeds verder verslechterd. Misschien was dat ook de reden dat hij in 1673 overging tot verkoop van de boerderij aan de Achterweg.

In de achttiende eeuw keerde de familie Schrama nog even terug op het oude nest. In 1715 en 1717 wordt Laurens Joriszn. Schrama namelijk vermeld als pachter van de boerderij van Schrama aan de Achterweg. Laurens bewoonde aanvankelijk de woning van de familie De Roo (hij was namelijk getrouwd met de erfdochter van Willem Arendszn. de Roo), maar in 1715 vinden we hem toch weer terug op voorvaderlijke grond. Daar heeft zijn tweede echtgenote Geertruida Cornelisdr. van der Vogel mogelijk een rol bij gespeeld. Zij was namelijk een zus van Gerrit Corneliszn. van der Vogel die vanaf 1709 als boer verbonden was aan de buitenplaats Dubbelhoven. [7] Gerrit pachtte zowel de landerijen van de boerderij van Verdel als de landerijen van de boerderij van Schrama. Op basis van een belastingkohier uit 1710 kan worden geconcludeerd dat Gerrit Corneliszn. van der Vogel op de boerderij van Schrama heeft gewoond. In het kohier van de ordinaris verponding worden aan het eind namelijk de volgende
huizen vermeld (met de bedragen die aan de belastinggaarders betaald moesten worden):

Belasting 1710

Eerder gaf ik al aan dat de belastinggaarders een vaste route door het dorp liepen. Wanneer het kohier van de ordinaris verponding uit 1710 en de kohieren van het haardstedegeld uit 1628 en 1666 (zie onderstaande paragraaf over de Gasthuiswoning) naast elkaar worden gelegd, kunnen we zien dat met het huis van Gerrit Corneliszn. van der Vogel de boerderij van Schrama werd bedoeld. Gerrit was zoals gezegd tevens pachter van de landerijen van de boerderij van Verdel. Deze boerderij werd in 1710 blijkbaar niet bewoond, want er staat in het belastingkohier geen gebruiker bij vermeld (alleen de eigenaar: de heer Van Groeneveld, oftewel François Doublet). De pachttermijn van Gerrit Corneliszn. van der Vogel liep van 1709 tot en met 1714. In 1715 werd hij opgevolgd door Laurens Joriszn. Schrama. Net als Gerrit Corneliszn. van der Vogel pachtte Laurens niet alleen de landerijen van de boerderij van Schrama, maar ook de landerijen van de boerderij van Verdel, en net als Gerrit woonde ook Laurens op de boerderij
van Schrama. Daarmee waren boerderij en familie weer even met elkaar verbonden.

De Gasthuiswoning

Kaart uit 1583 met rechtsonder de Gasthuiswoning (afbeelding uit het Kaartenboek van het Sint Elisabeth Gasthuis)

In het verlengde van de Spekkelaan lag in het verleden de Gasthuiswoning. Die werd zo genoemd omdat hij sinds 1540 eigendom was van het Sint Elisabeth Gasthuis te Haarlem. Deze oude boerderij werd in 1648 gepacht door Gerrit Quirijnszn. Schrama. De broers Gerrit en Joris Quirijnszn. Schrama woonden halverwege de zeventiende eeuw dus dicht bij elkaar. De toenmalige situatie op de hoek van de huidige Spekkelaan, Achterweg en Vuursteeglaan kan worden geschetst aan de hand van het kohier van het haardstedegeld uit 1666. Daarin worden achtereenvolgens de volgende woningen genoemd (met de bedragen die aan de belastinggaarders betaald moesten worden):

Vergeleken met de situatie in 1628 zijn er twee dingen veranderd. Allereerst wordt er geen melding meer gemaakt van het huisje dat tussen de boerderij van Schrama en de Gasthuiswoning in stond. Blijkbaar is dat in de tussenliggende periode gesloopt. De tweede verandering houdt verband met de buitenplaats Dubbelhoven. In 1635 kocht Filips Doublet de aan de Achterweg gelegen boerderij van Cornelis Maartenszn. Verdel. Niet lang daarna bouwde hij naast de boerderij van Verdel een buitenplaats. Deze buitenplaats (die later bekend zou staan onder de naam Dubbelhoven) telde in 1666 drie haardsteden, wat in schril contrast staat met de in totaal zeven haardsteden van de nabijgelegen buitenplaats Ter Spekke. Gerrit Quirijnszn. Schrama overleed vóór 29 oktober 1673. Zijn weduwe bleef nog even wonen op de Gasthuiswoning, maar met het overlijden van Gerrit en de verhuizing van Joris Quirijnszn. Schrama was er in 1674 een einde gekomen aan de jarenlange aanwezigheid van de familie Schrama op de hoek van de Spekkelaan, Achterweg en Vuursteeglaan. Hoewel de familie in de achttiende eeuw even terugkeerde kon zij nooit meer zo’n stempel drukken op dit gebied als zij vroeger had gedaan.

wordt vervolgd

De boerderij van het voormalige buiten Dubbelhoven staat nog steeds aan de Achterweg. Het pand werd waarschijnlijk omstreeks 1660 gebouwd. Het rietgedekte huis was aan het begin van de 18e eeuw in het bezit van Simon Garbijn, de burgemeester van Haarlem die hier in 1749 overleed.