Dynastie Lefeber
Joseph Willem Lefeber, geboren in 1860, werkte bij Gebroeders Segers. Omstreeks 1885 begint hij een bloembollenkwekerij met Van Kampen. Later ging hij alleen verder. Zijn oudste zoon J.W.A. Lefeber begon een eigen kwekerij. Hij ging hyacinten en narcissen veredelen. De belevenissen van de zoons van J.W.A. worden beschreven.
door Liesbeth Brouwer
NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 1, januari 2009
De bollenteelt in de omgeving van Lisse is betrekkelijk nieuw. Zij ontstond hier zo’n 1 á 1 ½ eeuw geleden. Soms hadden kwekers een agrarische achtergrond, bijv. van boer of groenteteler. Maar hoe zat dat met de familie Lefeber? In dit artikel willen we ingaan op het gezin Lefeber. D.W. Lefeber, de bekende veredelaar aan wie ons nieuwsblad een viertal artikelen wijdde, is telg van deze familie. De geschiedenis geeft een mooi tijdsbeeld weer. We gaan terug naar 1809. Naar Den Haag. Daar trouwt J.M. Lefeber, die bakker is, met de weduwe van een bakker. Een economisch huwelijk, want zo worden twee bakkerswijken samengevoegd.
Korenmolenaars en bakkers zijn in die tijd hechte groepen (soort kartels) met een sterke sociale controle. Zij beschermen elkaar tegen tegenslagen, de gevolgen van ziekte en de zorgen van ouderdom. De kartels beperken de concurrentie, onderling en van buitenstaanders. Brood is tot ongeveer het midden van de negentiende eeuw uitsluitend gebakken door bakkers in kleine bedrijven. Een meester-bakker met één of meer leerling-gezellen (soms zoon des huizes) doen het werk. Er zijn afspraken over de verdiensten en over de prijzen. Dat heeft tot gevolg dat de broodprijzen in de steden en daarmee ook de kosten van levensonderhoud hoog zijn. Sinds de tweede helft van de 18e eeuw is de industriële bereiding van meel en brood bekend. Dat zou de kosten voor een brood aanzienlijk kunnen drukken. In Nederland staat echter de ’wet op het gemaal’ het ontstaan van meel- en broodfabrieken in de weg. De strenge ’wet op het gemaal’ is afgestemd op het traditionele kleinbedrijf. Zo belast de wet de eerste levensbehoeften van de bevolking. Brood behoort immers, met aardappelen, tot het hoofdbestanddeel van de dagelijkse voeding. Dat wordt ook erkend door regering en parlement. Maar hoewel de wet regelmatig onder vuur ligt, komt het maar niet tot een afschaffing ervan.
Bakker Lefeber wacht de concurrentie van fabrieken niet af. Het bakkersechtpaar besluit uit te zien naar een dorp waar plaats is voor een bakker. Dat wordt Lisse, waar zij zich in 1826 vestigen aan de Heereweg 195.
Dat J.M. Lefeber een vooruitziende blik heeft blijkt uit het feit dat Den Haag de stad wordt met de meeste en de meest geavanceerde broodbedrijven. Zoon J.W. Lefeber (geb. 1813) is dan leerling-bakker en zet later de bakkerij van zijn vader in Lisse voort. In die tijd hebben de mensen nog niet zo’n hoge levensverwachting. J.W. Lefeber trouwt zelfs 3 keer. Zijn eerste twee echtgenotes sterven op jonge leeftijd. Uit alle huwelijken worden kinderen geboren, 14 in totaal. Een zoon uit het laatste huwelijk, met Maria van Loon, wordt de stamvader van een echte bollendynastie. Deze zoon, Joseph Willem (geb.1860), gaat niet in de bakkerij van zijn vader werken, maar hij toont interesse voor het bloembollenvak. Hij gaat in de leer bij de firma Gebroeders Segers en na een aantal jaren besluit hij voor zichzelf te beginnen. Omstreeks 1885 begint hij met compagnon Van Kampen een bloembollenkwekerij. Van de firma Segers ontvangt hij bij zijn vertrek een horloge met inscriptie voor bewezen diensten. De samenwerking met Van Kampen duurt niet zo lang en Lefeber zet de kwekerij alleen voort. Niet onverdienstelijk overigens. In 1888 wordt een stuk land van ruim 7 hectaren gekocht voor een prijs van 7100 gulden. Ook in 1888 treedt hij in het huwelijk met Jacoba van Ruiten (geb.1863) en komen zij te wonen aan de Achterweg 14.
In dit gezin worden 8 jongens en 1 meisje geboren. In 1902 verhuist de familie naar de overkant, naar Achterweg 5. Bij het huis is ook een grote boomgaard met alle mogelijke soorten fruitbomen en achter het huis loopt een menagerie van eenden, pauwen, duiven en zwanen. J.W. Lefeber is een kweker die zich met hart en ziel inzet voor zijn vak. In die tijd is er nog geen sprake van een voorlichtingsdienst of vaktechnisch onderwijs. De kwekers komen bij elkaar om over het vak te spreken. Ziektebestrijding, behandeling van plantgoed, bemesting, waterhuishouding, allemaal onderwerpen die ter sprake komen. De Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur ter behartiging van de algemene vakbelangen bestaat al en er wordt door deze vereniging gepleit voor het oprichten van een tuinbouwschool. Haarlem maakt grote kans de school te krijgen. Lisser kwekers ijveren voor een school in Lisse. Ook J.W. Lefeber speelt daarbij een rol en uiteindelijk wint Lisse de strijd van Haarlem.
In die tijd is meester Ch. De Meulder hoofd van de R.K. jongensschool, de Josephschool.
Meester De Meulder (vader van Frederique, de oprichter van de ruim 100-jarige bloembollenfi rma De Meulder) is een natuurliefhebber en hij leert zijn leerlingen, waaronder de zonen Lefeber, het hybridiseren, het winnen van zaad, het kruisen van bolbloemen. Meester Beumer, hoofd van de lagere school in Sassenheim speelt ook een speciale rol. J.W.A. Lefeber(geb. 1890) heeft dat in 1962 beschreven in een artikel voor Kwekerij en Handel. Meester Beumer maakt in 1906 een aantal kwekers attent op een betere methode om nieuwe hyacinten te winnen. Tot die tijd werd bij een bed gemengde bloeiende hyacinten een bijenkorf geplaatst en de bijen zorgden voor de bestuiving. Gevarieerde kleuren waren het resultaat. Meester Beumer leerde de kwekers een gerichtere methode. Enkele voor de bestuiving geschikte cultivars werden onder een kooi van vliegengaas geplaatst zodat ze elkaar konden bestuiven. “Dit voorstel werd graag aanvaard en de heer Beumer liet zien hoe de bestuiving moest worden volbracht”, schrijft J.W.A. Lefeber.
Vader Lefeber is een strenge leermeester voor zijn zonen. Na de lagere school moet er worden aangepakt. Met avondcursussen worden de vakkennis en de talen bijgeleerd. Dat hij trots kan zijn op al zijn kinderen wordt hieronder wel duidelijk.
Joseph Willem Antonius (J.W.A. 1890-1973)
Oudste zoon Willem is voorbestemd om thuis op de kwekerij te komen. Maar in 1912 begint hij een eigen kwekerij. Hij legt zich ook toe op kruisen en is vooral bezig met zaadwinning van hyacinten en narcissen. In januari 1922 is er een bloembollenbeurs in Haarlem en kan hij vol trots een potje Pink Pearl tonen. Pink Pearl is sindsdien een heel belangrijke handelssoort waaruit diverse mutaties zijn ontstaan met goede broei-eigenschappen zoals White Pearl, Violet Pearl en Blue Pearl. De Pink Pearl is nu nog de hyacint met de grootste opgeplante oppervlakte. In 1944 volgt weer een belangrijke aanwinst voor de hyacintencultuur. Met de naam Delfts Blauw.
Het winnen van nieuwe soorten narcissen is een grote hobby. Nieuw gewonnen soorten, ook nu nog aanwezig in het handelsassortiment, zijn Barret Browning, Professor Einstein en Johan Strauss. Maatschappelijk maakt Willem zich zeer verdienstelijk, zowel in zijn vakgebied als in de politiek. In 1932, tijdens de crisisjaren, moet er bijvoorbeeld een oplossing gevonden worden voor de overproductie. Het kost nogal wat moeite de kwekers er van te overtuigen dat het noodzakelijk is om maatregelen te treffen. Het Bloembollen Surplusfonds komt van de grond. Als wethouder is Willem betrokken bij de oprichting van de bloemententoonstelling Keukenhof in 1949.
Antonius (1892-1980)
In 1911 wordt zoon Toon naar de Duits-Russische grens gestuurd om de beide talen te leren. In 1913 gaat hij naar Rusland om daar bloembollen te verkopen. Met nomaden trekt hij ook de bergen van Turkistan in. Gevonden bijzondere bolgewassen worden naar Nederland gestuurd om daar uit te planten en verder mee te kruisen. Op zijn verkoopreizen komt hij regelmatig in St. Petersburg. Hij bezoekt daar, met zijn Friese doorlopers, een ijsbaan en oogst veel bekijkt met deze, voor de Russen, vreemde schaatsen. Zo maakt hij kennis met zijn toekomstige bruid.en schoonfamilie. Midden in de revolutie trouwen zij in St. Petersburg en ontvluchten Rusland. Na maanden reizen via Finland, Zweden en Noorwegen komen ze aan in Lisse waar ze het oude huis op Achterweg 14 kunnen betrekken. De handel met het communistische Rusland is daarna afgelopen. Vader Lefeber verliest daarbij heel veel geld want de openstaande rekeningen voor geleverde bollen worden natuurlijk nooit meer betaald. Ook Antoon wint een belangrijke nieuwe hyacintensoort. De witte Carnegie (1935). In 1948 emigreert het gezin van Antoon naar de Verenigde Staten. Daar wordt met succes een gladiolenfarm gesticht.
Marinus (1893-1982)
De derde zoon van vader J.W. beproeft al snel zijn geluk in Amerika. In 1923 start hij aan de westkust, in Mount Vernon, een bloembollenbedrijf. In deze omgeving zitten meerdere Nederlandse bollenkwekers. De geschiedenis herhaalt zich: in Mount Vernon is ook een kwekerij van de gebroeders Segers. Kreeg vader J.W. zijn eerste lessen in het bollenvak bij deze fi rma, nu is het zoon Marinus die gebruik kan maken van hun goede kennis. Na het einde van de tweede wereldoorlog komen er bij de familie in Holland, dank zij de Amerikaanse oom en tante, heel wat pakketen aan met kleding, levensmiddelen en schoeisel. Een feest in het net bevrijde Holland! Bij gebrek aan opvolging wordt het bedrijf Lefeber Bulb Company in 1997 opgeheven.
Dirk Willem Lefeber (D.W. 1894-1979)
Over D.W. zijn in het nieuwsblad een viertal artikelen verschenen. Nadat hij Rusland tijdens de revolutie veilig heeft verlaten keert hij weer naar het ouderlijk huis terug. Daar is het een gezellige boel op de zaterdagavonden. Broer Toon speelt de balalaika, broer Theo de viool en er wordt volop gezongen. In 1923 trouwt hij Jet Nijman en belooft ook dat hij niet meer zal reizen. Samen met een Haarlemse kweker koopt D.W. een partij bolgewassen uit het Oosten. Beide vinden ze een mooie rode tulp. D.W. noemt haar Madame Lefeber, maar de Haarlemse kweker geeft de naam Red Emperor. Deze tulp heeft ook nu nog twee namen.
Theodorus Augustinus (1896-1987)
Deze zoon blijft tot op hoge leeftijd (hij is dan bijna 60) bij zijn vader. In 1956 komt een eind aan zijn vrijgezellenbestaan en trouwt hij Rie van Grieken. Hij is een der eersten die eindexamen doet aan de Rijkstuinbouwschool. Hij is een betrouwbaar bollenkweker en exporteert naar de Scandinavische landen.
Adrianus Hendricus (1897-1982)
Zoon Arie trekt als 18 jarige al naar Engeland en werkt daar bij een Londense hofl everancier. Zo spreekt hij zelfs met Queen Mary bij het arrangeren van bloemstukken in het koninklijk paleis. Tijdens de oorlog verbouwt hij tabak. Tabak is schaars en dus is hij bang voor dieven. De tabak ligt in de schuur te drogen. Arie besluit om het zekere voor het onzekere te nemen en zelf ook in de schuur te overnachten. Wanneer het een aantal nachten gewoon rustig blijft denkt Arie dat hij wel weer in zijn eigen bed kan gaan slapen. Helaas, de volgende ochtend blijkt de hele oogst spoorloos te zijn verdwenen. Arie is een echte bollenhandelaar. Hij maakt vele reizen met de Holland Amerika Lijn en ontmoet tijdens deze reizen de meest interessante personen. Hij heeft er zelfs met president Roosevelt gebridged.
Anna Maria (1898-1981)
Het enige meisje in een gezin met 8 jongens. En dan trouwt ze nog niet eens met een bollenman! In de hongerwinter van ‘44-‘45 gaat ze meerdere keren op de fi ets (met daarachter een slee gebonden) naar Lisse om eten te halen. O.a. bloembollen. Op de terugweg wordt ze een keer bij Leidschendam door de Duitsers aangehouden en moet ze alle etenswaren afstaan. Wat een drama na zo’n zware tocht.
Jacobus (1900-1995)
Zoon Koos heeft ook avonturiersbloed in de aderen. Hij trekt naar vele landen om er bollen te verkopen. In 1939 verkoopt hij bollen in Amerika. Het gaat voortreffelijk, tot de mobilisatie voor WO II uitbreekt. Hij kan niet terug naar huis en gaat noodgedwongen werken bij een bloemenzaak in New York. Van daaruit reist hij naar broer Marinus om in diens bedrijf te werken. In 1941 lukt het hem om via Spanje weer naar Lisse te komen. Na de oorlog wordt de bollenverkoop in Amerika weer hersteld. Al snel wordt besloten om de definitieve overstap naar de States te maken. In 1949 is het zo ver. Het begin is moeilijk. Praktisch de hele bollenkraam gaat het eerste jaar verloren omdat het bollenland onder water loopt. Maar Koos is vindingrijk, zoals ook blijkt uit het volgende: Koos staat met zijn bollenkraam langs de weg, maar helaas, er stopt niemand. Dan krijgt hij een idee. Koos haalt de vlag oplaag en hangt die op zijn kop bij de kraam. En jawel: er stopt iemand om te vertellen dat de ’stars and stripes’ op z’n kop hangt. Er volgt een praatje, bloemen worden verkocht en een bollenordertje is binnen. En opnieuw: de vlag op z’n kop! Ook Koos veredelt bolgewassen. De bekende narcis Flower Record is een van zijn succesvolle zaailingen.
Paulus (1901-1989)
De beide jongste zonen Paul en Koos trekken veel met elkaar op. Samen zorgen ze wel eens voor consternatie. Zoals die keer dat ze bij boer Warmerdam zakken vol mussen vangen. En die in de volière loslaten om een nieuwe soort vogeltjes te kweken. Het kweken zit er al vroeg in. Het bloembollenvak leert hij vroeg. Hij mag vader naar de bollenbeurs (Krelagehuis) in Haarlem brengen. Paul heeft eerst samen met broer Koos een bedrijf en gaat later alleen als kweker door. De kwekerij ligt achter de steenfabriek. In het huis waar zijn vader in 1888 begon is hij tot het einde van zijn leven blijven wonen.
Echte bollenmensen, die Lefebers. Met zorg voor het product en gevoel voor de markt. Ook van de daaropvolgende generaties hebben velen het bollenvak uitgeoefend.
Aanvulling artikel Lefeber
Naar aanleiding van het artikel in het vorige nieuwsblad over de familie Lefeber ontvingen we van de heer Ignus Maes nog wat aanvullende informatie. Deze gegevens sluiten ook prima aan bij het hierna volgende artikel van Henk Schalk. In het stuk over de familie Lefeber vermeldden we de villa aan de Achterweg 5. In oktober/november 1943 moeten de Keukenhofbewoners, Graaf Carel met dochter Irene en zijn moeder, het kasteel Keukenhof verlaten De reden hiervoor is de annexatie door de Duitsers. De Duitse bezetter gebruikt het huis om Duitse soldaten onder te brengen en op het landgoed wordt een V1 installatie geplaatst. (in het bos langs de stationsweg, tussen de toegang naar het kasteel en de huidige van Lyndenweg). De grafelijke familie vindt onderdak in het woonhuis van J.W.Lefeber, Achterweg 5. De heer Lefeber en zijn huishoudster verhuizen voor de rest van de oorlogsperiode naar het huis van zijn oudste zoon aan de overkant op Achterweg nr. 15. Het verkeer werd in die tijd omgeleid via de Zwartelaan. Dat was voor de kinderen uit Halfweg een heel eindje om naar school!! (info:vrijwilligersblad Kasteel-Nieuws van maart 2008).
Artikel Lefeber, Rectificatie
Van de familie Lefeber kwam een reactie op ons stukje over het verblijf van de graaf van Lynden gedurende de laatste oorlogsjaren. In het vorige nieuwsblad meldden we dat J.W. Lefeber zijn huis afstond aan de grafelijke familie en zelf introk bij zijn oudste zoon. De familie Lefeber meldt: Het zit zo: de Duitsers hebben dat huis van opa Lefeber gevorderd en zijn daar eerst zelf in getrokken. Toen de V 1 installatie in het Keukenhof bos werd geplaatst, moest Graaf van Lynden het kasteel verlaten en is de graaf met zijn moeder en dochter in het huis van Opa Lefeber gaan wonen, tot het einde van de oorlog. Opa Lefeber trok niet in bij zijn oudste zoon, maar bij zijn jongste zoon Paul,
Achterweg 14. (Het huis wat hij in 1888 bouwde en er introk na zijn huwelijk in november 1888.)