‘Een manspersoon leggende midden in den weg’

In een politierapport uit 1803 wordt gemeld, dat een onschuldige passant door 2 rovers van het leven is berooft. De daders werden ter dood veroordeeld.

door R.J. Pex

Nieuwsblad Jaargang 5 nummer 1, januari 2006

Uit het politierapport van Lisse 1803 deel 2

Met name de verlaten landwegen tussen Lisse en Sassenheim waren nogal eens het toneel van geweldsmisdrijven. Een tweetal getuigenverklaringen uit 1803 die zich bevinden in het gemeentearchief van Leiden tonen ons dat aan.

Op 28 mei van het jaar 1803 was een onschuldige passant, genaamd Nicolaas Lelyveld, door twee rovers op de Akervoorderlaan van het leven beroofd. De twee misdadigers droegen de namen Franciscus Meranger en L’homme Dieu (= Man Gods). Waar laatstgenoemde zijn naam aan te danken had, wordt helaas nergens vermeld. Meranger werd – zoals de Lissese pastoor Snarenberg opmerkt – “door het gerecht tot onthoofding veroordeeld en in Lisse opgehangen aan de galg”. De andere slechte Fransman viel hetzelfde lot te beurt. Op precies diezelfde dag (!) viel het navolgende voor. Plaats van misdrijf is ook deze keer de buurtschap De Engel.

Leggende midden in den weg
Op zaterdagochtend 28 mei gaan Johannes Stephanus Schaap en zijn vrouw met de koets van Leiden naar Heemstede. Hun koetsier is Gerrit van Beinze. De rit verloopt voorspoedig, maar ter hoogte van de Engelenbrug bij de buurtschap De Engel houdt de koets op de Heereweg plotseling halt. Er ligt iets op de weg! Wat is het? Het blijkt, zoals de koetsier later verklaart, “een manspersoon” te zijn, “aanhebbende eene bruine boere rok leggende midden in (op) den weg”. Op nader order van de heer Schaap gaat Gerrit van Beinze op onderzoek uit. Het gaat inderdaad om “een manspersoon”. Hij ligt “schuins over den weg, het hoofd eenigszins gekeerd naar Lisse, voor over, een weinig met zijn linkezijde met het gezicht in het Zand, (de Heereweg was nog een zandweg), liggende de linkerhand onder het lijf en de rechte enigszins uitgestrekt”. De weg was, vooral aan de zijde van het voetpad, “zeer sterk betrapt en met veele voetstappen bezet”. Op enige afstand van het slachtoffer lag een hoed, welke, volgens de koetsier, “van binnen zeer bebloed was”. Er lag ook een stok, die echter naderhand door de heer Schaap “aan stukken (is) gereden” en een “bruine hecht” van een mes. Mogelijk dat met dit mes het slachtoffer was aangevallen. De aangetroffen “manspersoon” bloedde namelijk sterk, “en wel langs den mond af”. De “plaats alwaar hij lag” was “mede sterk bebloed”. Geen wonder, want de ongelukkige had ook nog een onbekende hoeveelheid “wonden in de rug”. Hij was echter nog niet overleden, want de koetsier vermeld: “Geevende eindelijk deze man door bewegingen met zijn mond en Oogen nog enige tekenen van leven”.

Naar de herberg De Engel
De heer Schaap stapte tenslotte ook uit de koets om te zien wat er aan de hand was. Ook hij zag “een Manspersoon” met “eene breede wonde in het gezicht na bij de hals (…), waar uit veel bloed vloeide, gevende hij echter nog enig teken van leven”. Daar de herberg De Engel vlakbij was, namelijk over de genoemde Engelenbrug aan de linkerzijde van de weg, begaf hij zich, nadat hij het heft van het mes had meegenomen vanaf de plek van het misdrijf, naar de herberg, “alwaar hij kennis heeft gegeeven van het geval, waar op terstond een boer dat hecht (heft) van hem deposant (de heer Schaap) heeft overgenomen en aan den Bailluw der vier Ambachten bericht is gaan geven”. Deze baljuw was mr. Izaak van Buren. Hij woonde op Wassergeest, niet ver van de buurtschap De Engel. Vervolgens stapte de heer Schaap weer in zijn koets en zette koers richting Lisse, alwaar hij “den Schout Enting mede van het voorgevallen heeft onderricht”.

Zowel de koetsier, Gerrit van Beinze, als de heer Johannes Stephanus Schaap hebben later voor schepenen van Leiden, mr. Willem Jacob van Noort en Jan Verschuur jr. een getuigenverklaring laten opstellen, beide afgesloten met de zin: “Zo waarlijk helpe mij God Almagtig. Actum den 13 augustus 1803”.

Ansicht gezien naar het noorden met aan de linkerkant het buurtschap De Engel. Rechts van de weg ziet men duidelijk de rails van de stoomtram lopen.

Conclusie
Het lijkt wel heel toevallig dat de moord op Nicolaas Lelyveld op de Akervoorderlaan en de dag waarop men bovengenoemde persoon aantrof op de Heereweg precies samenvallen, namelijk op 28 mei 1803. Zouden beiden misdrijven zijn gepleegd door dezelfde misdadigers, namelijk Franciscus Meranger en L’homme Dieu? Zou het zelfs zo kunnen zijn dat de “manspersoon” liggende “in het spoor” van de Heereweg en genoemde Lelyveld één en dezelfde persoon zijn en dat pastoor Snarenberg zich had vergist door de Akervoorderlaan aan te wijzen als plaats delict? Beide locaties, de Engelenbrug en de Akervoorderlaan, bevonden zich immers in elkaars directe nabijheid.
Beide moordenaars brachten het er in ieder geval niet levend vanaf. Ze werden ter dood veroordeeld door het gerecht van Lisse. Het is tevens de laatste doodstraf geweest die in Lisse voltrokken is. 

Copyright © 2006 Vereniging Oud Lisse

De Engelenbrug omstreeks 1900, .kijkend in zuidelijke richting naar Sassenheim. Links de rails van de stoomtram. Eind mei 1803 wordt hier een ‘manspersoon gevonden, aanhebbende eene bruine boer e rok, schuins over de weg leggende, het hoofd eenigszins gekeerd naar Lisse9. (Ansicht uit: ‘Lisse in oude ansichten II, p. 68, door A.M.Hulkenberg