Familiegeschiedenis van Aad van der Tang(9)

Art van Klaveren emigreerde in 1817 naar Suriname. In 1818 overleed hij daar. Geertje Slootweg, zijn moeder regelde de nalatenschap.

door Aad van der Tang

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 2, april 2012

Blankofficier

Geesje Slootheer hoopte dat haar zoon in zijn vaders voetsporen zou treden en de leiding over de boerderij van haar zou overnemen. Maar in augustus 1817 – hij is dan nog zeventien – bevindt Aart van Klaveren zich aan boord van het schip De Goede Hoop van kapitein Dogger. Het schip is uit Amsterdam vertrokken met bestemming Suriname. Aart is in het gezelschap van Jan Lodewijk Malmberg, diens vrouw, hun kind en een gouvernante. Malmberg, afkomstig uit een Surinaamse plantersfamilie, is met zijn gezin op terugreis, evenals de meeste andere passagiers, zoals de heer J. W. Frauenhoff, die op een Surinaams paspoort reist. Malmberg is mede-administrateur van de plantage Annaszorg aan de Warrappakreek, waar Aart van Klaveren als blankoflficier is aangesteld.

In een oude beschrijving van Suriname lezen we: “De tweede blanke persoon op de plantage [naast de directeur] is de blankofficier, waarvan grotere effecten (plantages) er twee of drie, kleinere slechts een hebben. Hun bezoldiging is gering en bedraagt zelden meer dan 250 gulden. Het zijn meestal jonge lieden, die uit Europa komen om fortuin te maken en die, wanneer zij protectie hebben en zich goed gedragen, het in 3-4 jaren insgelijks tot directeur kunnen brengen. In den beginnen echter is hun toestand alles behalve aangenaam, want zij worden door de meeste directeurs als een soort schepsels van mindere rang behandeld, en zelden met een toespraak vereerd. In hun vrije uren zijn zij geheel aan zichzelf overgelaten en brengen de avonden somtijds in armzalige woningen door. Men verbeelde zich hoe een beschaafd jong mens te moede moet zijn wanneer hij, onbekend met de gewoonten en gebruiken, zowel als met de negertaai, zijn leertijd op een plantage aanvangt, waar de directeur hem nauwelijks met een groet verwaardigt, en hem een ellendig vertrek wordt aangewezen, waar hij geen ander gezelschap vindt, als milioenen muskieten of hopen vledermuizen, die in de daksparren kwetterend hun aanmerkingen over hem schijnen te maken. “

De Goede Hoop kwam op 20 augustus 1817 te Suriname aan, negen dagen voordat Aart van Klaveren zijn achttiende en laatste verjaardag zou vieren. Kort voor zijn overlijden werd hij aangesteld als blankofficier op de plantage Meerzorg bij Paramaribo, zodat hij zich nu wat dichter bij de bewoonde wereld bevond. In de nacht van 20 juli 1818 stierf hij te Paramaribo ten huize van de heer Frauenhoff, met wie hij aan boord van De Goede Hoop had kennisgemaakt. Hij werd op diens kosten begraven. Drie dagen later bracht de heer F. Taurnay, administrateur van de plantage Meerzorg en destijds een omstreden figuur in Suriname, de bezittingen van de overledene aan de Wees- en Boedelkamer te Paramaribo. Deze bezittingen waren goeddeels op de plantage Annaszorg achtergebleven en bestonden onder meer uit een schrijfkistje, schoeisel, kleding en een hoofddeksel.

In een serie waterverftekeningen over het leven van een blankofficier (“Jij Hollands Koebeest” sneert zijn baas) komt een afbeelding voor waarop we de ongelukkige jongeling zien: geknield, hand voor het betraande gelaat en wijzend naar een wolk waarin enkele gedaanten opdoemen, die zijn dierbaren in het verre vaderland verbeelden. “Ramspoed, leed, vernedering voor mij, en ginds reeds lang vergeten… “

Vanuit Suriname lichtte Jan Lodewijk Malmberg de familie in Lisse in over het overlijden van de jonge blankofficier. Op 18 oktober 1818 ontbood Geesje Slootheer notaris Cramerus om voor Malmberg een volmacht op te stellen, waarmee hij in Paramaribo de afwikkeling van de nalatenschap van haar zoon kon regelen.

Klink hier voor het volgende deel

Onder toezicht van een blankofficier wordt suikerriet gekapt.
Getekend Bray 1850