Familiegeschiedenis van Van der Tang (14)
De periode rond 1850 wordt beschreven. Onder andere wordt van Klaveren en Kramm worden genoemd.
Door Aad van der Tang,
NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 3, juli 2013
Droogmaking Haarlemmermeer
In januari 1848, enkele maanden na zijn veertiende verjaardag, overleed Aarts moeder. Alida van Klaveren liet haar man met vijf kinderen achter. Jan van der Boon was niet in staat om zelf haar overlijden aan te geven. Dat deden zijn vrienden Siem de Graaff en Willem van der Meij voor hem. Het jaar daarop viel er in het gezin van Jan van der Boon weer een dode te betreuren. Hendrika van der Boon, de oudste zus van Aart die na het overlijden van hun moeder het huishouden had waargenomen, stierf op 24 jarige leeftijd. Sterfte was er ook onder het rundvee van Jan van der Boon, veroorzaakt door de gevreesde longziekte. Inmiddels was de ringvaart gereedgekomen en kon met het droogmaken van het Haarlemmermeer worden begonnen. In juni 1848 trad het stoomgemaal de Leeghwater in werking en een jaar later de Lynden en de Cruquius. Het afsterven van de Waterwolf betekende voor veel mensen die in zijn nabijheid hadden geleefd het einde van een tijdperk. De visserij op het meer behoorde nu tot het verleden en in De Witte Zwaan werden geen Lisser baarzen meer geserveerd. Wel had Aart van der Boon zijn goudvissen nog, die in het wintervertrek van de boerderij rondjes zwommen in hun glazen kom.
Nadat de drie stoomgemalen enige jaren hun werk hadden gedaan en ontelbare liters water in de ringvaart hadden gepompt, begon de bodem van het meer zichtbaar te worden. Toen deze op sommige plaatsen begaanbaar werd ondernamen de jongens uit de omliggende dorpen speurtochten over het met slib en rottende vis bedekte land in de hoop er waardevolle zaken te vinden. Er kwamen inderdaad belangwekkende voorwerpen tevoorschijn, zoals een grote hoeveelheid oude munten, sommige uit de Spaanse tijd, en de restanten van een verdronken dorp. Maar veel tijd om te zoeken was er niet, want al spoedig veranderde het nieuwe land in een uitgestrekte wildernis met planten van “ongewone grootte”, die de ontginning en bebouwing bemoeilijkten. Zeker in de eerste jaren na de droogmaking, toen er van enige beschaving in de nieuwe polder nog geen sprake was, zullen velen met weemoed aan de Waterwolf hebben teruggedacht.
De dood van Hendrik Kramm
Niet alleen bij de Van der Boons vonden droevige gebeurtenissen plaats. In februari 1850 overleed Gouda, de jongste dochter van Kees van der Tang en Teuntje van Tol. Jan van der Boon was in 1837 getuige geweest bij haar huwelijk met zijn vriend Hendrik Kramm en nu ging hij met Hendrik mee om haar overlijden aan te geven. Kramm – vader van twee schoolgaande kinderen – kon dit verlies niet verwerken.
Enkele maanden na het overlijden van hun dochter, in de vroege ochtend van de 4e mei, werden Teuntje van Tol en haar man gewekt door de dienstmeid van Kramm, die bij hem inwoonde. Ze was bezorgd om haar meester want ze kon hem nergens vinden. Samen met de wagenmaker Jan van Rossen begaf Kees van der Tang zich naar het huis van zijn schoonzoon om daar een schokkende ontdekking te doen: Kramm had zich aan een balk verhangen! Ze maakten zijn lichaam los en de inmiddels gearriveerde dokter Thomas Nieuwenhuizen verrichtte nog een aderlating, maar het mocht niet baten. Vervolgens was het dochter Aaltje van der Tang die voor de nodige opschudding zorgde. Aaltje had zich, komend uit ’s Gravendeel, in 1835 met haar man Hendrik Zonderwijk en hun kinderen in Lisse gevestigd. Waren haar ouders blij dat de Zonderwijks twee jaar later naar Hillegom verhuisden, halverwege de jaren veertig trok Aaltje met haar kinderen weer bij hen in en was het met de rust van de twee oude mensen gedaan. Hendrik Zonderwijk overleed in 1845 in Den Haag. Had hij zijn gezin verlaten? Aaltje, die als werkster de kost verdiende, liep op 6 juni 1850 op het Oosteinde van Lisse een zekere H. van Opzeeland tegen het lijf, die haar begon uit te schelden voor hoer en dief. Op de Gracht ontmoette ze hem opnieuw. Ze dook een steeg in, waar hij haar schopte en tot bloedens toe sloeg. Een kleine wond in het achterhoofd was daarvan het bewijs. Van Opzeeland rukte ook de ketting van haar hals en scheurde haar jas, terwijl hij haar nogmaals van diefstal beschuldigde, onder andere van vlees bij slager Van der Meij. Aaltje maakte dezelfde verwijten tegen haar belager. Gelukkig kwam de veldwachter tussenbeide en kon Aaltje gaan uithuilen bij haar ouders aan de Heereweg.
Zandbaas Van der Tang
In het voorjaar van 1851 vestigde Dirk van der Tang zich met zijn vrouw en hun acht kinderen op Veenenburg, een grote buitenplaats onder Lisse en Hillegom. De bij de zanderij gelegen dienstwoning, die de Van der Tangs op de Ie mei van dat jaar betrokken, bevond zich – net als het huis Veenenburg – op het grondgebied van de gemeente Lisse, zodat Dirk na vele jaren weer inwoner van zijn geboorteplaats was. Maar hij bleef waarschijnlijk meer op Hillegom georiënteerd. Dirk had nu een echte baan: hij was zandbaas (opzichter van de zanderij) in dienst van de heer Johannes Leembruggen. Leembruggen behoorde tot een gefortuneerde Leidse familie, waarvan een tak zich met de fabricage van wollen dekens bezighield (Clos en Leembruggen). In 1833 kocht hij de buitenplaats Veenenburg, die ook Hillegomse landerijen omvatte. Leembruggen woonde in Amsterdam. Dirk zag zijn baas voornamelijk in de zomermaanden, wanneer de Leembruggens op Veenenburg verbleven.
Leembruggens zoon Gerard, die met zijn gezin de buitenplaats Het Hof van Hillegom bewoonde, was een verdienstelijk amateurschilder. Dankzij zijn topografische werk kunnen we ons een beeld vormen van de fraaie omgeving van Lisse en Hillegom van vóór de zandafgravingen. Gerard was bevriend met de destijds bekende kunstschilder Jan Willem Pieneman, die van Gerards ouders portretten schilderde. In 1865 zou Gerard Leembruggen tijdens een jachtpartij op Veenenburg verongelukken.
Haarlemmermeer droog
In juli 1852 was de droogmaking van het Haarlemmermeer een feit en kon je de polder oversteken zonder natte voeten te krijgen. De belangstelling van de boerenbevolking voor het drooggelegde meer was groot en uit het hele land trokken kolonisten naar de polder. Maar ook volk van laag allooi zocht er zijn toevlucht. Militairen – die in de omliggende dorpen werden ingekwartierd,onder anderen bij Jan van der Boon – moesten in de polder de orde zien te handhaven.
Vanaf de duinen van Veenenburg keek Dirk van der Tang over het uitgestrekte land, dat eens de bodem van het Haarlemmermeer had gevormd. Nu glinsterde er geen zonlicht meer in het rimpelende water, maar hingen er rookwolken boven een naargeestig landschap, waarin onkruid en riet welig groeiden. De dragonders wier paarden in de modder wegzakten staken de schamele hutten van de achtergebleven polderjongens in brand om zo de weg vrij te maken voor de kolonisten. In de polder heerste in die beginperiode bittere armoede, terwijl diefstal en drankmisbruik er veelvuldig voorkwamen.
Reactie
Op blz. 18 stond bij de familiegeschiedenis een schilderij van Veenenburg afgedrukt dat wij ten onrechte toeschreven aan Leembruggen.
Deen Boogerd meldt dat het gaat hier om een schilderij van A.J. Eymeruit 1830. De linker molen is de molen aan “der Beeck” en de grote molen is de molen van Beelen aan de Gracht. Het schilderij is gemaakt vanaf het landgoed Veenenburg ongeveer vanaf waar nu de Bloembol-lenKeurings Dienst op de Zwartelaan zit.