Familiegeschiedenis van Van der Tang (6)

In 1796 werd de erfenis van Jacoba de Smet geveild. De familiegeschiedenis tot 1802 wordt besproken.

door Aad van der Tang

IEUWSBLAD Jaargang 10 nummer 3, juli 2011

Bastiaans schoondochter

Teuntje van Tol was geboren kort nadat Bastiaan van der Tang zich met zijn gezin in Lisse had gevestigd. Ze kende de Van der Tangs dus van kindsbeen af. Had Barend van der Bron Bastiaan nog meegemaakt als een eenvoudige boerenjongen, in Teuntjes ogen was haar schoonvader een van de belangrijkste mannen van het dorp.

Haar schoonzus Naatje van der Tang zou net als haar broer duizend gulden ontvangen uit de nalatenschap van Jacoba de Smet. Naatje, vijfjaar ouder dan Teuntje, was de tweede vrouw van Leendert van der Werff, een weduwnaar uit Zandvoort. Na de omwenteling van 1787 had Leendert in Lisse de bakkerij van Wiggert Poele gekocht nadat Poele in Haarlem was gaan wonen.

De Witte Zwaan, steendruk L. Springer, Leiden

In november 1796 vond in De Witte Zwaan de lang verwachte veiling van de onroerende goederen van Jacoba de Smet plaats. Niet alles werd verkocht – dat gebeurde het jaar daarop. Nu het belangrijkste achter de rug was mocht van Teuntjes schoonvader en zwager worden verwacht dat ze spoedig tot afwikkeling van Jacoba’s nalatenschap zouden overgaan. Maar dat had nog veel voeten in de aarde.

Op 3 januari 1797 beviel Teuntje van Tol van een zoon, die naar haar vader Dirk van Tol werd vernoemd. De zondag daarop werd Dirk in de dorpskerk gedoopt in bijzijn van Gouda van Tol en haar man. Tijdens dezelfde dienst vond er nog een andere plechtigheid plaats: de voltrekking van het huwelijk tussen Gerrit van Klaveren en Geesje Slootheer.

Geesje Slootheer

Geesje Wiggerts(dochter) Slootheer was uit doopsgezinde ouders geboren in Giethoorn en woonde in Amsterdam. Toen ze kennis aan elkaar kregen was Gerrit van Klaveren de vijftig gepasseerd en scheelde hij bijna vijftien jaar met Geesje.

Teuntje van Tol – en waarschijnlijk niet alleen zij – kon het Overijssels dialect dat Geesje sprak niet altijd goed verstaan. In officiële stukken werd ze ook Gijsje of Gesina Slootheer genoemd en zelf schreef ze Geesse of Geesee. In Lisse heeft men haar het langst gekend als de weduwe van Gerrit van Klaveren en de schoonmoeder van Jan van der Boon.

De kleine Dirk van der Tang leefde slechts twee weken. Kort daarna raakte Teuntje van Tol weer zwanger. Ook Geesje Slootheer was in blijde verwachting. Bij elke ontmoeting – zoals in de winkel van Barend van der Bron, waar zijn dochter Grietje achter de toonbank stond – informeerden ze naar eikaars gezondheid en was het verloop van hun zwangerschap een belangrijk onderwerp van gesprek.

Hun dochtertjes kwamen kort na elkaar ter wereld: Alida van Klaveren op 23 november 1797 en Metje van der Tang twee dagen later. Op zondag 26 november kwamen Goutje van Tol en Jacob Gabel weer uit Hillegom om voor Metje als doopgetuigen op te treden. Aart van der Meij, een neef van Gerrit van Klaveren op wie hij erg gesteld was, en zijn vrouw hielden Alida ten doop.

Bastiaan verlaat zijn vrouw

Het zal voor Bastiaan van der Tang niet gemakkelijk zijn geweest om zijn eigen zaken en die van zijn schoonzus gescheiden te houden. Misschien liet hij de administratie betreffende de boedel van Jacoba de Smet aan zijn schoonzoon over en ging hij zelf op pad om zaken te regelen waar hij meer verstand van had of die hij leuker vond, zoals het ophalen van huur bij notaris Martinus Heijkoop, de nieuwe huurder van Meer en Hout. Onder de mensen die geld van de executeurs testamentair kregen bevonden zich Barend van der Bron voor geleverde winkelwaren en Bastiaans oudere broer Arie van der Tang wegens de leverantie van bomen en planten (voor

Meer en Hout?). Er moesten rekeningen worden betaald voor het opstellen van Jacoba’s testament, het plaatsen van haar overlijdensadvertentie en voor haar deftige begrafenis. In Leiden moest de huur worden voldaan van de kamer die Jacoba bewoonde als ze in Leiden verbleef en bij de bank van lening aldaar moesten de goederen die ze er had verpand worden afgelost. Dan waren er nog de rekeningen van dokter Van der Monde in Leiden en van de chirurgijn in Lisse. Het regelen van zulke zaken maakte hongerig en dorstig. Bastiaan en Leendert hielden boekhouding bij van hun “verteringen” (die konden ze declareren), waardoor we weten dat ze in hun hoedanigheid van executeurs testamentair behalve in Leiden ook in Amsterdam zijn geweest.

Op 26 nov. 1797 werd te Amsterdam een jongetje geboren dat Bastiaan werd gedoopt. Volgens de moeder Ariaantj e Verbaan heette de vader Bastiaan van der Tang. De geruchten over een buitenechtelijk kind leken te worden bevestigd door Bastiaans vertrek uit Lisse. Mensen klopten bij Kees en Teuntje aan met de vraag waar Bastiaan uithing. Ook voor Leendert van der Werff was de situatie pijnlijk. Zijn schoonvader gebruikte hem om voor hem in Lisse zijn zaakjes te regelen, zoals de verkoop van land. Teuntje van Tol schaamde zich voor haar schoonvader en had medelijden met haar schoonmoeder, die door Bastiaan was verlaten.

Rekening en verantwoording

In de vier jaar die Bastiaan van der Tang en Leendert van der Werff erover deden om het testament van Jacoba de Smet uit te voeren moet de verstandhouding tussen de verwanten van Teuntje van Tol en haar schoonfamilie danig zijn verstoord.

Teuntjes neef Gijsbert van Parijs en haar zwager Leendert van der Werff waren aangesteld als voogden over Adriana Cornelia de Smet, een nicht van Jacoba de Smet. Volgens het testament zou aan haar een legaat van vijftienhonderd gulden moeten worden uitgekeerd, maar daarvan hadden haar voogden pas vierhonderd gulden ontvangen. Bastiaan van der Tang gaf toe dat hij dat geld zelf had gebruikt en dat hij niet in staat was het in contanten uit te keren. In een schuldbekentenis van 30 mei 1800 (Bastiaan woonde toen “volgens deszelfs opgeeven” in Den Haag) verbond hij aan deze schuld zijn boerderij en land in de Poelpolder.

Toen op 2 juli 1800 voor notaris Martinus Heijkoop eindelijk de rekening en verantwoording werden ondertekend zullen de aanwezigen, onder wie Gijsbert van Parijs, elkaar niet vriendelijk hebben aangekeken. Met onvaste hand zette Bastiaan van der Tang zijn handtekening.

Gouda en Grietje

Naast de perikelen rond haar schoonvader werd Teuntje van Tol geconfronteerd met tragische gebeurtenissen binnen haar eigen familie. In september 1799 overleed haar zwager Jacob Gabel, leerlooier en koopman in Hillegom en voormalig schepen aldaar “(…) na een Bedlegering van 4 Dagen, in den ouderdom van 44 Jaaren en 4 Maanden, en na een allergenoegelykste Echtverbintenis van 12 Jaar en 4 Maanden; hoe smertelyk myn dit verlies en 7 Vaderlooze Kinderen vallen, wensche ik echter Gode te zwygen”, zo treurde Gouda van Tol in de overlijdensadvertentie van haar man. Zijn postuum geboren kind kreeg de voornaam Teuntje.

Zicht op Hillegom, 18e eeuw

Gouda hertrouwde het jaar daarop met de leerlooier Wilhelm Muller, die evenals haar eerste man uit Duitsland afkomstig was. Muller was rooms-katholiek en toen in augustus 1801 hun zoon Joannes Baptista werd geboren – Gouda’s negende kind – werd de baby door de pastoor van Hillegom gedoopt. Gouda ging echter niet tot de rooms-katholieke godsdienst over. Gouda’s tweede huwelijk duurde nog geen anderhalf jaar. Ze werd ernstig ziek en om haar te ontlasten gingen haar kinderen in Lisse logeren, waar de oudsten tijdelijk het schooltje van meester Johannes Corts bezochten. Aan Gouda’s ziekbed was vaak dokter Johannes Jacobus Decliseur te vinden, een vriend van de familie aan wie Jacob Gabel in 1792 de buitenplaats Duyn en Weg had verkocht. De goede zorgen van de dokter mochten niet baten: op 13 oktober 1801 bezweek Gouda aan de zinkingskoorts. Ze werd slechts drieëndertig jaar oud. Gouda werd in de kerk van Hillegom bijgezet in het graf van haar eerste man. Direct na haar overlijden liet Wilhelm Muller een uitgebreide inventaris opmaken van de goederen die Gouda en hij hadden bezeten, zoals een huis annex leerlooierij op de hoek van de Molensteeg te Hillegom, landerijen in de Vennipperpolder en een huis in Lisse. De boedel bestond onder meer uit rijkelijk met guldens en rijksdaalders gevulde geldzakken, veel kleding en sieraden. En niet te vergeten een “kanarijvogel in een koij”.

Teuntje van Tol hoefde niet lang na te denken over de naam die ze haar volgende dochter zou geven. Bastiaan van der Tang was in Lisse weer volop aanwezig toen in december 1801 in De Witte Zwaan een veiling van zijn bezittingen plaatsvond. Enkele weken later was hij, samen met Grietje van der Bron, getuige bij de doop van Gouda, zijn pasgeboren kleindochter. In de zomer van 1801 overleed in Amsterdam Leendert van Tol, de enige broer van Teuntje en Gouda. Nu Goutje er niet meer was waren Teuntje van Tol en Grietje van der Bron de enig overgebleven kinderen van hun moeder Metje van der Horst. Grietje van der Bron, die soms wat bijverdiende door voor zus Gouda naaiwerk te verrichten, woonde nog bij haar vader en stiefmoeder, samen met haar halfbroer en -zus Cornelis en Adriana van der Bron. Het was voor Teuntje van Tol een zware slag toen Grietje in maart 1802 overleed, kort na de doop van de kleine Gouda. Binnen eenjaar had Teuntje zowel haar broer als haar beide zussen verloren. Terwijl de eerste krokussen uitkwamen werd Grietje van der Bron begraven, op het kleine hof bij de kerk van Lisse.

Klik hier voor het volgende deel

Wordt Vervolgd