Gebouw voormalige tuinbouwschool 100 jaar

 

De 100-jarige geschiedenis van de Rijks Middelbare Tuinbouwschool wordt besproken.

door Arie in ’t Veld

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 1, januari 2012

In februari wordt met een grote reünie het feit herdacht dat het gebouw aan de Heereweg naast de CNB 100 jaar bestaat. Het gebouw waarin de voormalige (Rijks) Middelbare tuinbouwschool was gevestigd. Een ‘bollenschool’, die als zodanig functioneerde tot 1991 toen de grote AOC’s een feit werden en het bloembollenonderwijs verkaste naar scholen in Aalsmeer en Rijnsburg.

De school is er dus niet meer, maar het gebouw wel en zal in lengte van jaren herinneren aan het feit dat Lisse ook op educatief gebied het centrum van de bollenstreek vormde. Het is maar goed dat de initiatiefnemers van weleer niet hebben beleefd hoe de schol ten onder ging, want zij hebben hemel en aarde bewogen om deze school te kunnen stichten. Het heeft alles bij elkaar nog geen honderd jaar mogen duren……

De geschiedenis van de tuinbouwschool ligt van voor 1900. We volgen even een stuk van die geschiedenis die startte omdat de Belgen een gevoelige prik hadden uitgedeeld. Hoewel Nederland in de vorige eeuw namelijk algemeen bekend stond om zijn grote vakkennis op tuinbouwgebied, was het niet ons land, maar België waar men over een behoorlijke vorm van tuinbouwonderwijs beschikte. De Belgen hadden namelijk sinds 1849 een tuinbouwschool in Gentbrugge, welke verbonden was aan de kwekerij van de wereld vermaarde Louis van Moutte die zich bevond in de Botanische Tuin van Gent. De school leverde prima vakmensen af en dat zat de Nederlandse tuinbouwwereld toch niet helemaal lekker. Voor de toenmalige inspecteur van het Middelbaar Agrarisch Onderwijs in ons land, dr.W.C.H. Staring, was het in elk geval aanleiding om samen met de toonaangevende bollenfirma J.H. Krelage te Haarlem initiatieven te ontplooien die moesten leiden tot de oprichting van een school, waaraan dezelfde formule ten grondslag lag als van die in België. Een school dus die eveneens aan een kwekerij verbonden was en daarbij dacht de inspecteur duidelijk aan het bedrijf van Krelage en niet alleen dat, want zo blijkt uit een zinsnede van een brief uit die tijd “Gij moet niet alleen uw etablissement ter dispositie stellen, maar u ook als leraar in de bloemisterij laten benoemen”.

Haarlem werd dus kandidaat gesteld, maar spoedig bleek dat het initiatief niet alleen aan Haarlem was voorbehouden. Op nagenoeg hetzelfde moment -en we praten dan over 1866 – probeerde een aantal voortvarende lieden via een Amsterdamse combinatie een aandelenkapitaal bijeen te brengen met het doel ook zo’n school te stichten op de voormalige buitenplaats Frankendaal. Die opzet slaagde, hetgeen voor een belangrijk deel te danken was aan het particuliere initiatief, dat aan de Amsterdamse school ten grondslag lag, terwijl Haarlem ondanks de inspanningen van Dr. Staring veel tijd verloor met het bijeenbrengen van de noodzakelijke overheidsgelden. De ambtelijke molens draaiden ook toen al langzaam. Te langzaam in ieder geval om de school in Haarlem spoedig van de grond te krijgen. Amsterdam leek het pleit dus gewonnen te hebben, want in 1868 ging de tuinbouwschool “Linnaeus” van start en daarmee waren de plannen van Haarlem van de baan.

Hier staat echter met opzet het woord ‘leek’, want na een aanvankelijk vlotte start kwam er na verloop van tijd toch de klad in de Amsterdamse tuinbouwschool. In 1882 volgde de ontbinding van de maatschappij Linnaeus en hoewel men daarna nog getracht heeft de school nieuw leven in te blazen, viel in 1894 definitief het doek voor het Amsterdamse tuinbouwonderwijs en was men wat dat betreft weer net zover als een kleine halve eeuw eerder.

Haarlem of Lisse

Het Amsterdamse echec betekende geenszins, dat de land- en tuinbouwsector de moed had opgegeven. Steeds vaker en ook luider klonk de roep om een “aan den eischen des tijds beantwoordende” Rijkstuinbouwschool en die roep werd door de overheid gehonoreerd met de stichting van de school in Wageningen in 1895. Tevens werd erkend dat de verschillende culturen hun eigen problematiek met zich meebrachten en dat leidde in de daaropvolgende jaren tot de oprichting van de zogenoemde tuinbouw winterscholen. In 1896 verrees in Naaldwijk zo’n school voor de groenten, Aalsmeer volgde een jaar later voor de bloemen, Boskoop kreeg in 1898 zijn bomenschool, maar het bloembollenvak bleef met lege handen staan. Echter, ook uit die sector klonk de roep om vakgericht onderwijs steeds luider en toen duidelijk werd, dat die er ook zou komen, begon tegelijkertijd de stoelendans om de plaats van vestiging. Het gehele bloembollenvak raakte erdoor in beroering want opnieuw spitste de strijd zich toe tussen twee gemeenten, maar nu Haarlem en… Lisse, terwijl op de achtergrond ook Sassenheim liet blijken er wel wat voor te voelen om de school binnen de dorpsgrenzen te krijgen. Haarlem leek echter de beste papieren te hebben, want zowel het hoofdbestuur van de (toen nog niet Koninklijke) Algemene Vereeniging voor Bloembollencultuur als dat van het Hollands Bloembollenkwekersgenootschap spraken de voorkeur uit voor Haarlem als vestigingsplaats met als voornaamste argument, dat het een centrale plaats was ten opzichte van Noord en Zuid en dat deze plaats gemakkelijk bereikbaar was met volop gelegenheid tot huisvesting van de leerlingen die niet dagelijks naar huis zouden kunnen terugkeren. De zaak leek dus zo klaar als een klontje, ware het niet dat “Lisse” fel in de oppositie bleef en beide partijen niet van zins bleken te zijn om ook maar een druppeltje water bij de wijn te doen. Nicolaas Dames, A. Guldemond en J.W. Lefeber Sr. alsmede het gemeentebestuur van Lisse bliezen veel en hard in de bus en wisten van geen wijken. Met name Dames verdedigde de argumenten om de school in Lisse te vestigen te vuur en te zwaard.

Tijdens een algemene vergadering moest de uitspraak komen waar het bollenvak de school wenste. Namens de regering was de heer Van Hoek, inspecteur van het Land- en Tuinbouwonderwijs, aanwezig, die de opdracht had om de regering verslag te doen van de gevoerde debatten en naar aanleiding daarvan een besluit te nemen. Het hoofdbestuur van de Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur was in meerderheid voor de vestiging te Haarlem en de woordvoerder daarvan, de heer E.H. Krelage (die ook bepaald geen kinderachtige reputatie had opgebouwd) verdedigde de plaatsing te Haarlem op waardige en welsprekende wijze. Geen argument liet deze ongebruikt om het pleit voor Haarlem te winnen. Het was een mooie gedocumenteerde rede, die niet naliet indruk te maken, hetgeen later ook bleek. Voor de afdeling Lisse was de voornaamste woordvoerder Nicolaas Dames. De eenvoud zelve en helemaal geen redenaar. Op zakelijke gronden trachtte hij de argumenten van Krelage te ontzenuwen. Maar hoe hij ook pleitte, de meerderheid bleef aan de zijde van de Haarlemse ondernemer. Ieder verwachtte dus dat de school te Haarlem gevestigd zou worden. Voor de toenmalige minister A.S. Talsma was het gekrakeel in de bloembollengelederen aanleiding om tijdens de bloeiperiode eens zelf poolshoogte in de teeltgebieden te gaan nemen en uiteraard ook de betreffende gemeenten te bezoeken. En dat bezoek leidde tot een verrassend besluit.

de eerste directeur de heer Volkersz

Niet Haarlem maar Lisse werd namelijk als vestigingsplaats aangewezen met als (ministeriele) overweging, dat “Het toch het beste geacht moet worden de school te plaatsen temidden van de practijk der cultuur, opdat en het leerarenpersoneel en de leerlingen zoveel mogelijk daarmede in contact kunnen blijven”. Daar konden de Haarlemmers het mee doen. In 1910 werd het ambtsgebied van de Rijkstuinbouwleraar ir. K. Volkersz vastgesteld en hem het directoraat van de school in Lisse opgedragen. Toch zou het nog tot 1912 duren eer de school daadwerkelijk van start kon gaan. Met name de fondswerving vergde veel tijd, zodat de reeds opgekomen leerlingen in eerste instantie moesten worden ondergebracht in het gebouw van de (thans voormalige) Openbare Lagere School aan de Heereweg in Lisse. Op 14 februari 1912 was het echter zover!!. Het nieuwe door de Lissese aannemer J. Witsenburg gebouwde schoolgebouw met zijn fraaie, markante gevel in Louis XVIe stijl, ontworpen door de Boskoopse architecten Van Nes en Tol en tot stand gekomen. mede dankzij een gemeentelijk krediet van 23 duizend gulden, kon betrokken worden. En op zaterdag 17 februari vond de officiële opening plaats door de Directeur Generaal van de landbouw, dr. P. v.d. Hoek.

Dat was dat. Lisse had de strijd definitief gewonnen en wie bij het betreden van de hoofdingang of het voorbijrijden over de Heereweg de moeite neemt omhoog te kijken, ontwaart in het front van het gebouw het in steen uitgehouwen wapen van Lisse. Een vingerwijzing van weleer en aangebracht op verzoek van burgemeester Jhr. von Bönninghausen tot Herinchhave tot getuigenis van de gewonnen strijd omtrent de plaats van vestiging…

Lesstof

Het schoolgebouw omstreeks 1913

Aan de opleiding van de leerlingen aan de RMTuS heeft van meetaf aan een uitgebreid programma ten grondslag gelegen, dat veelomvattend van inhoud was. In het cursusjaar 1912/13 kende men bijvoorbeeld al de lessen plantkunde en plantziekten; natuur- en weerkunde; scheikunde; kennis van den grond; grondverwerking en -verbetering; bemestingsleer, de talen Nederlandsch, Duits en Engels en de respectievelijke handelscorrespondenties en daarnaast onder andere vakken als groenteteelt, kassenbouw en verwarmingsstelsels. In latere jaren kreeg ook de handelskant de ruimte en werden vakken als handelskennis, handelsrekenen, boekhouden en administratie aan het pakket toegevoegd, alsmede cursussen Zweeds, Frans en zelfs Russisch! De tijd waarin de bollenreiziger als enige belangrijk gereedschap een woordenboekje van het door hem te bezoeken land in de achterzak torste leek voorbij. De school in Lisse bood de gelegenheid om de talenkennis uit te breiden. Voor het opdoen van de noodzakelijke praktijkkennis bestond eveneens volop gelegenheid. Zo valt in het eerste officiële leerprogramma te lezen, “De lessen zullen in de tweede week van October aanvangen. De leerlingen kunnen aldus een stuk van de planttijd meemaken. Daarna valt er behalve het “dekken” weinig belangrijks meer mee te maken. Zodra de winter voorbij is en in ’t vroege voorjaar er weer veel valt waar te nemen, wordt het aantal lesuren belangrijk verminderd waardoor de leerlingen tot het einde van de cursus in staat worden gesteld om tenminste drie halve dagen per week practische waarnemingen te velde te doen, teneinde van de groei der talloze verscheidenheden van hyacinten, tulpen, narcissen enz. met de eigen kwalen en eigenaardigheden op te nemen”. Dat laatste kon overigens ook gebeuren op de in de onmiddellijke omgeving van de school in het leven geroepen schoolproeftuin, die door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog echter pas van de grond kwam nadat de vrede gesloten was en de fondswerving weer ter hand genomen kon worden. Om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen die zich voordeden werd in de daaropvolgende jaren achter de school nog meer land aangekocht, maar door het ontbreken van voldoende financiële middelen zou het nog tot 1932 duren voordat de gewenste kassen en gebouwen verrezen. Er was opnieuw een financiële injectie van de gemeente Lisse voor nodig om belangrijke zaken als koelcellen, een werkplaats en een forceer- en kweekkas te realiseren.

Het gouden jubileum van de school maakte duidelijk dat de tuinbouwschool in Lisse was uitgegroeid tot een instelling, die door het vak niet meer gemist kon worden. Naast een computergestuurde schoolkas had de school toen een grote vaste planten sortimentstuin, waarmee ingespeeld werd op de nieuwe teeltontwikkeling in de “Zuid” zoals de bollenstreek in het bloembollenvak wordt genoemd. Verder bood een uitgebreide stageregeling de garantie dat de leerlingen zeer veel ervaring konden opdoen in het bedrijfsleven en werd door de school veel aandacht besteed aan een nieuwe poot van het agrarisch onderwijs, het cursusonderwijs. “Vorming, zo redeneerde men bij de RMTuS, mag niet eindigen met het behalen van een diploma, maar moet een continue toetsing en vorming zijn gedurende het gehele leven”. Ware woorden, maar die worden niet langer vanuit het ‘gebouw met de klok’ uitgedragen. Het middelbaar tuinbouwonderwijs is uit Lisse verdwenen, zoals trouwens in de loop der jaren ook een flink deel van de bollenteelt zelf uit het dorp verdween. Het voormalige schoolgebouw en de daaraan verbonden geschiedenis is al wat er rest van de periode waarin Lisse op het gebied van het tuinbouwonderwijs (toegespitst op de bloembollen) een unieke plaats innam. En dat gebouw is inmiddels fraai gerestaureerd en het behouden meer dan waard.

De pontificale entree

 

Na de renovatie