Grafelijk en hertogelijk bezoek aan het eind van de veertiende eeuw
De graven van Holland reisden regelmatig door hun Graafschap. Lisse heeft in de veertiende eeuw als halteplaat gefungeerd. Diverse bijzonderheden van deze bezoeken worden vermeld.
door Maarten van Bourgondiën
NIEUWSBLAD Jaargang 10 nummer 4, oktober 2011
Inleiding
De graven van Holland reisden in de middeleeuwen regelmatig door hun graafschap. Onderweg overnachtten zij met hun gevolg in min of meer vaste halteplaatsen. Uit de grafelijke rekeningen valt op te maken dat Lisse aan het eind van de veertiende eeuw ook enige tijd als halteplaats heeft gefungeerd. In dit artikel komen enkele van die grafelijke bezoeken aan bod.
Route
De eerste graven van Holland reisden in de negende en tiende eeuw door hun graafschap om persoonlijk bestuurlijke taken uit te oefenen en recht te spreken.[l] Op den duur werden de rechterlijke taken overgedragen aan baljuwen en schouten. Dat waren speciale functionarissen die namens de graafrecht spraken. De grafelijke reizen hadden sinds die tijd meestal alleen nog een bestuurlijk doel. De belangrijkste reisroute over land liep via de noord-zuidas van het graafschap. Holland was lang, smal en waterrijk. Het zal daarom geen verwondering wekken dat men vooral wegen gebruikte langs de duinrand of op de grens van geestgronden en veengebieden. Die waren namelijk het meest betrouwbaar. De hoge ouderdom van deze wegen blijkt volgens sommige auteurs uit het feit dat ze ‘Koningsweg’, ‘Herenweg’ of ‘Heerstraat’ werden genoemd.[2] Een interessante bewering, aangezien we in Lisse ook een ‘Heereweg’ hebben. Komend vanuit het zuiden hadden de graven van Holland vanaf Den Haag de keuze uit twee verschillende routes:
- via Wassenaar dorp, Valkenburg/Katwijk, Noordwijk, Bloemendaal, Vogelenzang en Beverwijk.
- via Wassenaar Den Deil, Oegstgeest, Sassenheim, Hillegom, Heemstede, Haarlem en Beverwijk.
Op beide routes lagen diverse halteplaatsen waar de graaf en zijn gevolg konden eten en overnachten. Eén van die halteplaatsen, Rijnsburg, werd sinds 1388 afwisselend vervangen door Lisse, slot Teilingen of Heemstede. Het is mogelijk dat de keuze voor halteplaatsen als Teilingen, Lisse of Hillegom voor een deel werd bepaald door hun gunstige ligging als uitvalsbasis voor jachtpartijen. [3] Landsbestuur en ontspanning konden dan mooi worden gecombineerd. Uit een tresorierrekening over de periode 6 december 1392-1 januari 1394 blijkt dat er in de omgeving van Lisse inderdaad werd gejaagd (een voorrecht dat alleen was voorbehouden aan de adel): ‘Item tot Lisse betaelt, ende miins heren jagers [=jagers van de graaf van Holland] aldair verteert hadden V s. VIII d. [=vijf schellingen en acht penningen]'[4] Soms kwam men bij zo’n jachtpartij wel eens wat honden te kort. Toen hertog Albrecht van Beieren, graaf van Holland, in april 1396 in de Haarlemmerhout aan het jagen was, stuurde hij één van zijn knechten naar Lisse om bij Reinier Dever twee windhonden op te halen.[5] Ontspanning was waarschijnlijk ook de reden van het bezoek van Albrecht van Beieren aan de kermis te Lisse op 29 oktober 1387. [6] Deze Lissese traditie kan dus bogen op een lange historie, al zijn de vorm en datum van de kermis sinds de veertiende eeuw wel enigszins gewijzigd.
Onderkomen
De graven van Holland hadden tijdens hun reizen verschillende onderkomens tot hun beschikking: grafelijke kastelen (Teilingen), grafelijke domeingebouwen (bv. in Leiden of Haarlem), kastelen van belangrijke grafelijke leenmannen (Brederode), kloosters (abdij te Rijnsburg), stedelijke huizen (huis Lockhorst te Leiden) en herbergen.[7] Het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst bij Noordwijkerhout was wegens de ongunstige ligging een minder geschikte overnachtingsplaats.
Het is niet precies bekend waar de graaf en zijn gevolg onderdak vonden wanneer zij in Lisse overnachtten. In de grafelijke rekeningen wordt de exacte verblijfplaats in de meeste gevallen namelijk niet vermeld. Misschien sliepen zij in een herberg aan het Vierkant. Dat kan in ieder geval niet De Witte Zwaan zijn geweest, want die bestond toen nog niet. Andere mogelijkheden zijn Dever, alwaar Albrecht van Beieren op 6 februari 1388 een dag lang gastvrij werd ontvangen, of Ter Spekke.[8] Op de kapel na waren dat in de veertiende eeuw vermoedelijk de enige stenen en min of meer verdedigbare woningen in Lisse. Ter Spekke was in 1388 al geruime tijd een grafelijk leengoed.[9]
Dever nog niet. Reinier Dever was voor deze versterkte woning tussen 1370 en 1397 namelijk leenhulde verschuldigd aan de vooraanstaande adellijke familie Van Blois. Toen Guy (of Gwijde) van Blois op 22 december 1397 kinderloos overleed, verviel Dever aan de graaf van Holland. [10] Een jaar later, op 10 december 1398, werd Reinier Dever door Albrecht van Beieren beleend met ‘sijn woninge tot Lisse’. Sindsdien was ook Dever een grafelijk leen.
Bezoeken
Ik noemde al twee bezoeken die Albrecht van Beieren in 1387 en 1388 aan Lisse bracht. Uit enkele bewaard gebleven tresorierrekeningen blijkt dat hij ook in de jaren negentig van de veertiende eeuw meermaals in Lisse is geweest. Hij was pas vanaf 1389 officieel graaf van Holland, maar reeds in 1358 had Albrecht als ruwaard (voogd) het bestuur over het graafschap overgenomen van zijn krankzinnig geworden broer graaf Willem V. Albrecht was tevens graaf van Zeeland en Henegouwen en hertog van Beieren. Over zijn kleindochter Jacoba van Beieren (geen onbekende in deze streek) is niet zo heel lang geleden een zeer interessante biografie verschenen. Helaas zijn de verwijzingen naar Lisse in de grafelijke rekeningen nogal summier. In de tresorierrekening over de periode 6 december 1392-1 januari 1394 wordt onder het kopje ‘Coste van herberghe’ bijvoorbeeld melding gemaakt dat er een bedrag van zestien pond tien schellingen en vijf penningen is betaald omdat ‘mijn here [=de graaf] tot Hairlem was enen nacht ende tot Lisse twee nacht’.[12] Het is niet duidelijk of het om twee opeenvolgende nachten ging. Daarnaast ontbreekt informatie over de exacte datum, de reden van het bezoek en het onderkomen waar de graaf heeft overnacht.
De informatie in de tresorierrekening over de periode 16 april 1394-31 oktober 1394 is al even beperkt. Er worden twee bedragen vermeld vanwege ‘mijns liefs heren cost ghedaen tot Lisse, tot Haerlem, tot Aemsterdam, tot Muden, tot Alcmaer, tot Leyden, tot Rotterdam, tot Sinte Gheerdenberghe ende tot Huesden’ en vanwege ‘mijns liefs heren cost gedaen tot Rotterdam, tot Sinte Gheerdenberghe, tot Lisse, tot Haerlem ende tot Rensborch’.[13] Ook hier ontbreekt een exacte datum, maar de bezoeken kunnen wel bij benadering in de tijd worden geplaatst. De eerste betaling had namelijk betrekking op de periode tussen 16 april en l juli en de tweede op de periode tussen l juli en 31 oktober. De tresorierrekening over de periode 31 oktober 1394-31 oktober 1395 is gelukkig iets specifieker. Daarin wordt bijvoorbeeld een bedrag vermeld van zes pond en elf penningen in verband met ‘die cost die miin lieve heere ende vrouwen deden mit hoirre herberge tot Lisse omtrent XXII dage in septembri lestleden’. [14] Het bezoek van Albrecht van Beieren vond dus plaats omstreeks 22 september 1395. Hij werd daarbij vergezeld door zijn echtgenote Margaretha van Kleef. Met ‘hoirre herberge’ werd in dit geval overigens de hofhouding rond de graaf bedoeld, en niet de plaatselijke herberg in Lisse. [15] In het grafelijk gezelschap dat in september 1395 een bezoek bracht aan Lisse bevond zich ook de hertog van Gelre, Willem van Gulik. Hij was getrouwd met Catharina, dochter van Albrecht van Beieren en diens eerste echtgenote Margaretha van Brieg. Mogelijk reisde Catharina eveneens mee. In de tresorierrekening over de periode 31 oktober 1394-31 oktober 1395 wordt met betrekking tot de reis uit september 1395 namelijk tweemaal in meervoud gesproken over ‘mijn lieve vrouwen’ en ‘mire vrouwen’. Volgens een andere post uit diezelfde tresorierrekening reden Albrecht en zijn medereizigers ‘up Sinte Mauricius dach’ (=22 september) 1395 naar Lisse, alwaar werd overnacht. Daarna ging de tocht verder naar Leiden.[l6] Daarbij maakten zij gebruik van de ‘nuwen wech’ (nieuwe weg) die op dat moment werd aangelegd. Onderweg werd aan ‘den ghesellen die den wech maecten’ een bedrag van één Dordtse gulden gegeven om ’te verdrinken’ (van al dat werken krijgt een mens dorst, nietwaar?).[l7] Ik heb nog niet kunnen achterhalen of het hierbij om een geheel nieuwe weg ging, of dat er slechts sprake was van het verbeteren van een reeds bestaande weg. Niet alle Lissers zullen even blij zijn geweest met de bezoeken van de graaf van Holland. Zo werd er op 24 september 1396 een schadevergoeding uitbetaald aan een man uit Lisse ‘voirden scade die him after [=achter] miins heren herberge gedaen was aen sinen turf’.[l8] Had het grafelijk gezelschap tijdens hun overnachting soms zonder te vragen gebruik gemaakt van de turfvoorraad van deze man, of is de schade ergens anders door ontstaan?
Besluit
Voor dit artikel heb ik slechts een beperkt aantal grafelijke rekeningen bestudeerd. Het is dan ook goed mogelijk dat verder onderzoek nieuwe bezoeken van Hollandse graven aan het licht brengt. Mochten er lezers zijn die mee willen helpen met het ontrafelen van de middeleeuwse geschiedenis van Lisse, dan kunnen die zich aanmelden bij de Werkgroep Historie en Genealogie (e-mail: maartenvanbourgondien@hotmail.com). U bent natuurlijk ook van harte welkom als u onderzoek wilt doen naar een geheel andere periode uit de Lissese historie. Er valt namelijk nog veel interessants te ontdekken!
Noten
[1] William H. TeBrake, Medieval Frontier. Culture andEcology in Rijnland (Texas A&M University Press 1985) 194.
2] J.G. Smit, Vorst en onderdaan. Studie over Holland en Zeeland in de late middeleeuwen (Leuven 1995) 35.[3] Ibidem, 54.
[4] D.E.H, de Boer, DJ. Faber en M.J. van Gent (eindredactie), De rekeningen van de grafelijkheid van Holland uit de Beierse periode. Serie I De rekeningen van de tresorier en de dijkgraaf van de Grote Waard. Deel: 1393-1396 Rijks Geschiedkundige Publicatieën (RGP) Grote Serie nr. 239 (Den Haag 1997) 138.
[5] Ibidem, 657-658.
[6] Smit, Vorst en onderdaan, 51 noot 96.
[7] Ibidem, 68-87.
[8] Zie voor het bezoek van Albrecht van Beieren aan Dever: A.M. Hulkenberg, ’t Roemwaard Lisse (2e druk Lisse 1998) 8.
[9] J.C. Kort, ‘Grafelijke lenen in Rijnland 1222-1650 (vervolg van pag. 721, O V aldaar 334 en 336.
[10] A.M. Hulkenberg, Het Huis Dever te Lisse (Zaltbommel 1966) 47. Hulkenberg heeft het hierbij abusievelijk over Louis (of Lodewijk) van Blois, maar die overleed al in 1372.
[11] Antheun Janse, Een pion voor een dame. Jacoba van Beieren (1401-1436) (Amsterdam 2009).
[12] De Boer, Faber, Van Gent, Rekeningen van de grafelijkheid, 33.
[13] Ibidem, 207.
[14] Ibidem, 412.
[15] Antheun Janse, Ridderschap in Holland. Portret van een adellijke elite in de late middeleeuwen (Hilversum 2001) 357. Daarnaast werd de benaming ‘herberge’ in deze tijd ook gebruikt om in meer algemene zin een plek of huis mee aan te duiden waar men kon overnachten; zie het lemma ‘Herberge’ in het Middelnederlands woordenboek op internet (http://gtb.inl.nl).
[16] De Boer, Faber, Van Gent, Rekeningen van de grafelijkheid, 441. Onderweg werden er diverse geldbedragen ‘om Gode gegeven’.
[l7] Ibidem, 470.
[18] Ibidem, 668. 377)’, in: Ons Voorgeslacht 43e jaargang, no. 385 (juli/augustus 1988) 331-347,