H. De Graaff en Zonen; Opkomst en ondergang van een bollenbedrijf
Inhoud Nieuwsblad Jaargang 18 nummer 2 juli 2019
door A. in ’t Veld
In 1978 werd het bollenbedrijf van H. de Graaff en zonen gesloopt voor woningbouw. Het was allemaal begonnen in 1742. Claas symonsz. de Graaff kocht de grond en begon in een bollenteeltbedrijf. De geschiedenis wordt beschreven.
Met het slopen van de bedrijfsgebouwen van de Koninklijke Bloembollenmaatschappij H. de Graaff en Zonen te Lisse, op de hoek Heereweg/Julianastraat werd in 1978 een dikke punt gezet achter een niet onbelangrijk stuk geschiedenis van Lisse. Op deze plaats immers werd voor Lisse de grondslag gelegd van de bloembollenteelt en nog heden ten dage worden we geconfronteerd met de niet onbelangrijke invloeden die de agrarische sector en met name de bloembollenteelt ten toon spreidt. Het is op deze plek inmiddels behoorlijk veranderd, want waar ooit de landarbeiders de ruggen kromden om het product te bewerken, zijn eensgezind woningen en appartementen verrezen. Spelende kinderen namen het gebied in bezit in plaats van de vele duizenden kleurige bloemen en de vele miljoenen bloembollen.
Op zoek naar woonruimte ontkomt de mens er niet aan plekjes in bezit te nemen, die we eigenlijk liever in oorspronkelijke staat zouden laten. De historie van dit stukje grond begint bij de eerste (ontdekte) bloembollencultuur in Lisse en die gaat tot het moment dat de slopershamers het allesvernietigende werk verrichtten en het gebied Planc de Graaff werd gereed gemaakt voor bewoning. Het is een lang verhaal dat nu volgt, opgetekend uit de stukken van A. M. Hulkenberg en de heer Tom Lodewijk, die indertijd het boekje “De Gouden Graaff” schreef.
Dat boek begint met het volgende gedicht van Constantyn Huygens:
,,Die ‘t Ambacht wel vestaet,
waer van hij leven moet,
En die ‘t niet – wel – alleen,
maer – wel en geerne doet,
Beleeft het grootst geluck dat ijemand kan begeeren.”
Dominee Joanis van Blommestein moet een welgesteld man zijn geweest gezien zijn buiten. Natuurlijk was er voor hem in Lisse een pastorie, maar hij verkoos een royaler huis met een grote tuin, welk bezit in de belastingregisters van 1734 als ,,buitenplaats” staat aangemerkt. Te betalen drie gulden en vier stuivers per jaar en dan mocht het ook wel wat wezen!! Daar, iets buiten het dorp, genoot dominee van de kleine vreugden die het buitenleven een ernstig man te bieden hebben; de bloemen en de vogels, de “hortzenijgewassen”, aan de overzijde de duinen met stromende beekjes, af en toe het vertier van een voorbijrollende postkoets en boven alles; de weldadige rust. Toch werden hem de verdrietelijkheden des levens ook niet bespaard. Al de vijf kinderen stierven jong; toen Saartje tenslotte op zevenjarige leeftijd overleed was het echtpaar Van Blommenstein-De Roos weer alleen….misschien is dit de reden dat men toch naar de pastorie bij het Vierkant is getrokken, naar het dorp, tussen de mensen.
De Graaff, Tuynier
In 1742 kwamen zijn huis en tuin in handen van Claas Symonsz de Graaff, “tuynier”, schepen en ambachtsbewaarder van Lisse en dus ook wel een aanzienlijk man. Zijn toen bejaarde vader werd reeds bloemist genoemd en was bovendien een aantal jaren diaken geweest. Claas- of fraaier: Nicolaas de Graaff kan met zijn neef beschouwd worden als de grondlegger van de bloembollenteelt in Lisse. Anders gezegd: op het huidige plan “De Graaff” is de bloembollencultuur geboren!! Op 15 april 1735 werd door Nicolaas de Graaff reeds een zogenaamde Groene Veiling gehouden, waarop hij ten overstaan van Schout en Schepenen “Volgens de gewoonte in de Liefhebberij van Flora van meeninge is te verkoopen een partij hyachinthen”, 238 bollen in een veertigtal soorten, die ƒ139,90 opbrachten. Het jaar daarop wordt een Groene Veiling gehouden op “Pruimenhof”, thans Heereweg 113/115 bij de Nassaustraat. Die van 1739 was voorlopig de laatste. De belangstelling was sterk gedaald; 224 bollen voor 68 gulden. Pas op 15 april 1762 vindt in Lisse weer een grote veiling plaats. Volgens de advertentie in de Opregte Haarlemsche Courant zouden ten verkoop worden gehouden: “De alom Vermaarde, Overheerlijke en considerabele partijen enkelde en dubbelde Hyachinthen en Tulpianen die door een groot Liefhebber bijeen verzameld zijn zedert den jare 1728 en verders alle soorten van nieuwe zaaylingen, roode, witte en blauwe, welke nog bij niemand in handen en die verwonderlijk fraai en groot zijn. Verders zal ook verkocht worden alle noodige gereetschappen als Tenten, Capjes, Staakjes, Opneembak, Casjes (muysedigt gevlogten) om fijne bollen en zaad te bewaren en verder alles wat tot een volmaakte Bloemenliefhebberij behoort. De koopers zullen niet vermogen voor of na de verkoping een enige bloem af te snijden of te plokken, op verbeurte van drie guldens van iedre bloem”. Op deze veiling kocht onder andere de Oostenrijkse Graaf Locatelli een plant van de, Dubbelde roode Hyacinth ,,Rasse Royaal Constantinopel” voor 151 gulden. Natuurlijk is Symon Claasz de Graaff, zoon van Nicolaas, onder de kopers. Bollenkweker en later ook Schepen, regerend burgemeester en ambachtsbewaarder van Lisse en verder nog Welgeboren Man van het baljuwschap van Noordwijkerhout. Een wel zeer belangrijke persoonlijkheid. In het jaar 1793 zond de firma De Graaff te Lisse voor het eerst een prijscourant van bloembollen naar liefhebbers in het buitenland. Dat staat er simpel. Ogenschijnlijk een gebeurtenis van weinig importantie. Zeker in verhouding tot andere zaken die zich in die periode afspeelden. Dit laatste decennium van de achttiende eeuw was zowel het oude Europa als het nieuwe Amerika in een staat van heftige beroering. In Parijs bestegen de al te goedige Lodewijk XVI en de schone Marie Antoinette het schavot; in Zweden doodde Anckarström op een gemaskerd bal zijn vorst, de despotische Gustavus III; in het pas vrijgevochten Amerika aanvaardde George Washington zijn tweede ambtstermijn als president en moest zowel de binnenlandse moeilijkheden het hoofd bieden als zijn houding bepalen in een Frans-Engelse oorlog en in Holland nam in 1795 de Prins van Oranje op een vissersboot de wijk naar Engeland voor zijn republikeinsgezinde landgenoten….In die fel bewogen strijd sturen De Graaff en Zn., kwekers van bloembollen te Lisse, een internationale prijscourant het koortsige Europa in…..
Nooit gedacht
Nu zijn kinderen het tuindersvak vaarwel hebben gezegd, heeft Symon Klaasz. de Graaff een paar jaar voor zijn dood in 1802, huis en kwekerij verkocht aan zijn neef Cornelis de Graaff, een zoon van Symon Cornelissen de Graaff, eveneens tuynier, die op de Pruimenhof woonde. Behalve de bloemisterij bedreef hij de kruidenteelt, vlasserij, groenteteelt en drogerij en kweekte hij ook nog bomen en struiken, allemaal op het huidige “Plan de Graaff” en de omliggende landerijen, waaronder het latere “Land van Blokhuis”. Zo vestigde zich nu deze tak van de familie De Graaff op de “buitenplaats”, die “Nooit Gedacht” werd genoemd. Een laag, breed, witgepleisterd huis met hoge ramen, uitziende naar het verkeer op de Heereweg naar Haarlem. Jan de Graaff raakt in zijn “Lisser Arkadia” over al die schoonheid van zijn “Roem waard dorp” niet uitgezongen: “Mijne lust, in uwe welvaart verheugd, streeft verder voort, tot ‘d aangename vreugd, der kruiden, die in der beminnaars boven zijn geplant, terwijl de zon van boven zijn stralen zendt en maakt het als bezield. Met geur en kracht, zodat de hof steeds krielt met allerlei gedaantes, geur en smaken, zodat het oog, de neus en mond kan raken tot haren wens, hier is deez’ hortzenij. De bloemgodin praalt aan d’andre zij met roos, hyachint of violieren, met tulipan of wat haar tuin maar kan versieren, zodat hier is hetgeen dat aangenaam vertoont wordt en voor’t mensdom zeer bekwaam!!”
Het bedrijf van De Graaff heeft een grote vlucht genomen. Aan de noordzijde van de kwekerij stond er ter beschutting tegen de koude wind een stenen muur en daar was een orangerie tegenaan gebouwd, die nog tot 1908 als pakplaats voor het bloembollenbedrijf diende.
In de orangerie stonden ‘s winters de “oranjeboompjes”, sinaasappelboompjes, vandaar de naam, maar ook veel oosterse en vooral veel Kaapse gewassen, die door een kachel voor de vorst werden behoed. Als de plaatsruimte het toeliet werden ook van elders, zelfs uit Amsterdam, potplanten ter overwintering in bewaring genomen, à raison van drie stuivers per pot. Zomers stond alles buiten. Waar nu huizen zijn gebouwd (Constantijnstraat e.a.), zag men jonge eiken en honderden sierheesters. Ook de “10 iepebomen voor het kerkhof” rond de oude dorpskerk vindt men hier vermeldt. Er groeiden tulpen, anemonen, ranonkels en irissen. Wat er nog meer werd gekweekt en verhandeld? Aardappelen, asperges, camelia’s, perebomen, dahlia’s, graszoden, geraniums, mos- en provencerozen met hun heerlijke geur en heel fijne narcissen. Het belangrijkste waren echter toch wel de “nageltakken”, De Graaff’s beroemde hyacinten, die op “parabedden” te pronken stonden en op de uitgestrekte tuinen om “Nooit Gedacht” met veel zorg werden gekweekt. Een Engelsman die enige dagen in Holland doorbracht formuleerde zijn bevindingen als volgt: “Op de welgeslaagde teelt van de Hyacint laten de Nederlandse bloemisten zich meer voorstaan dan op die van enig andere bloem, de Tulp zelfs niet uitgezonderd. Het schouwspel is waarlijk groots en prachtig de regelmaat en rangschikking zijn bewonderenswaardig en de geur is zeer doordringend. Rijen van geel en rood, purper en wit van verschillende schakeringen volgen elkaar op en gehele velden zijn bedekt met een onmetelijke hoeveelheid bloemen. Geen woorden zijn in staat de zelfingenomenheid en voldoening te beschrijven, die een Hollandse bloemist vermeldt op een mooie zon nige aprildag, wanneer hij aan een bloemist of reiziger zijn uitgestrekte bedden van deze sterk geurende bloemen toont, die voor hem tegelijk een bron van verdienste en van genoegen zijn. Zij natuurlijke flegma en onverschilligheid schijnen verdwenen en het koele, het teruggetrokkene van zijn volksaard terzijde gezet. Zijn ogen glinsteren van genoegen, dat ongetwijfeld nog toeneemt door het vooruitzicht om vijftig of honderd van uw guldens te zullen innen…..”. De uitvoer van al deze kleurige en geurige gewassen ging naar vrijwel alle landen.
Naar Duitsland, Amerika en later ook naar Rusland.
Sinds 1840 was de firma De Graaff lid van de “Société Royale d’Horticulture de Paris” en de Franse handel ging een bloeitijd tegemoet. De vertegenwoordiger was de heer Rijfkogel, in 1871 reeds hoogbejaard en stokdoof. Over hem gaat een aardige historische anekdote. Hij verbleef in Parijs juist toen de stad door de Pruisen hevig werd gebombardeerd. Hij bemerkte er echter niets van, totdat het huis van de buurman door granaten werd getroffen en instortte. Toen pas kreeg hij in de gaten dat er iets niet helemaal in orde was… Hoe deze gerenommeerde vertegenwoordiger zijn zaken deed wordt niet vermeld… Maar dergelijke lieden verdienen een standbeeld zoals onlangs in Lisse is geplaatst. Nu echter terug naar omstreeks 1800. Op “Nooit Gedacht” woonde dus sinds 1802 Cornelis de Graaff. Zijn broer Jan was in 1795 op tragische wijze gestorven. Nog in 1793 hadden “Cornelis en Jan de Graaff” de eerder genoemde prijscourant in drie talen de wereld ingezonden, iets unieks!! Twee jaar later trokken de Franse troepen over de bevroren rivieren ons land binnen. Jan de Graaff had altijd rustig en tevreden in zijn dorp gewerkt. Al zijn liefde voor zijn geboorteplaats had hij verwoord in zijn “Lisser Arkadia” die omstreeks 1771 in druk verscheen. Werkzaam, tevreden en gelukkig, zo was Jan de Graaff. Nu moet hij met verbittering toezien hoe die Fransen in zijn vaderland jubelend worden binnengehaald en dan nog wel onder aanvoering van een Hollandse generaal. Zo’n verrader mag zijn straf niet ontgaan heeft Jan gedacht… Maar de aanslag mislukt… Jan de Graaff boet voor zijn vaderlandsliefde in de kerker en stierf in 1795 in de gevangenis van Leyden. De wijde ruimten, de bloeiende velden rond zijn geliefde Lisse heeft hij nimmer weergezien. En het heeft zijn vrouw zeshonderd florijnen gekost om hem een eerlijke begrafenis te kunnen bezorgen op het stille kerkhof naast de oude (Ned. Herv.) kerk. Cornelis de Graaff staat nu alleen voor de zaak. Zijn oudste zoon Simon sterft al vroeg als hij voor zijn vader in Duitsland op reis is en Herman is nog jong. Zo komt dan zijn oudste schoonzoon, Gijsbert Blokhuis uit Barneveld, naar Lisse, omstreeks 1820. Hij gaat wonen op de Pruimenhof. Tot 1 januari 1840 is hij als deelgenoot met de firma De Graaff verbonden gebleven. Toen gingen beiden hun weg. Gijsbert Blokhuis bleef op de Pruimenhof en verwierf het aangrenzende land ter hoogte van de huidige Nassaustraat en het plan Blokhuis, inclusief het winkelcentrum. Zijn jongere zwager Herman stichtte de zaak “H. de Graaff en Zonen” en bleef op “Nooit Gedacht”.
Geleidelijk aan werd het oude huis toch wel erg ouderwets en gebrekkig. Aldus werd het in 1870 gesloopt en vervangen door een moderner en comfortabeler woning, de villa Kweeklust. Intussen steeg de ster der firma De Graaff steeds hoger. H. de Graaff en Zonen exceleerde op iedere tentoonstelling en de naam van De Graaff compareerde in het bestuur van iedere vereniging of commissie. En toch… Heeft de reeds eerder genoemde Mr. G. Kruyff toch weer gelijk gehad, toen hij stelde dat een bloembollenfamilie na enige generaties aan hogere levensvormen gewend geraakt ‘Het Vak’ weer gaat verlaten? Misschien wel. In 1886 stond Herman de Graaff na de dood van vader alleen voor de zaak, 26 jaar oud. Ook hij bezette in “Het Vak” de hoogste posten.
En toch…
n 1908 deed zich het onbegrijpelijke voor. Herman de Graaff treedt op 48-jarige leeftijd terug uit de zaak, bedankt de een na de ander voor al zijn functies en vestigt zich als particulier in de stad Leiden. Men heeft in deze wel eens naar zijn eveneens op Kweeklust geboren broer Simon gewezen. Deze had carrière gemaakt in Indië en werd later tot tweemaal toe Minister van Koloniën. Hij voerde het zeer hoog in het wapen en was zich van de belangrijkheid en waardigheid van zijn persoon altijd volkomen bewust. Hij vond het duidelijk onprettig familie-relaties te hebben met mensen die met werken in schuren en tuinderijen hun brood moesten verdienen en liet niet na dit herhaaldelijk op te merken. Zou dit de laatste stoot zijn die zijn broer Herman nodig had om het aloude familiebedrijf vaarwel te zeggen? Het heeft er alle schijn van. Wel bleef de naam De Graaff behouden maar de leiding kwam in handen van de heren N. van Til, G. Mastenbroek en B. van der Nat. De oude Simon Cornelisse de Graaff die het fundament legde voor dit bedrijf, zou hij niet menen verdwaald te zijn wanneer hij weer eens een kijkje in Lisse zou kunnen nemen? Het oude kerkje van Lisse met zijn vierkante toren, het ontbreken van het vermaarde etablissement ,,de Witte Zwaan,”……? Niet veel herinnert meer aan de tijd dat hij in de ,Opregte Haarlemse Courant’ het beursnieuws spelde en zijn bloembollenboek volschreef met secure aantekeningen. Hij zou zien hoe inplaats van de smalle postweg door de duinen, thans een brede moderne verkeersbaan een streep dwars door het bollenland trekt….
De Gouden Graaff
De zaak groeide door en bleef een der grootste van het bloembollenvak. In 1927 ging het huis “Kweeklust” waar toen dokter Muller, een dierenarts, woonde tegen de grond en verrees ter plaatse het grote kantoorgebouw, dat de “Graaff” een spade, hoog in de gevel voerde. De zaak leek niet te stuiten in haar vaart. In 1953 vierde men met het talrijke personeel het feit dat 160 jaren eerder de eerste prijscourant de deur uitging. Het 150-jarig bestaan kon wegens de oorlogsomstandigheden niet gevierd worden. Bij gelegenheid van de feestviering benoemde Koning Gustaaf van Zweden H. de Graaff en Zonen tot Hofleverancier en Koningin Juliana verleende haar het recht om het predicaat “Koninklijke” te voeren.: De Koninklijke Bloembollenmaatschappij H. de Graaff en Zonen. Hoger kon het toch niet. 14 personeelsleden die 25 jaar of langer bij het bedrijf werkzaam waren kregen “de Gouden Graaff” op de revers gespeld en de dragers van dit ereteken pose voor het kantoorgebouw. En toch…
Van Kweeklust tot plan De Graaff
De laatste decennia waren voor het bloembollenvak helaas niet gunstig geweest. De prijzen der gewassen wisten zich nauwelijks te handhaven, terwijl de arbeidskosten en de noodzakelijke investeringen sterk stegen. Zo werd het moeilijk. Daar kwam nog bij, dat de gebouwen met hun verdiepingen ouderwets waren en het gebruik zeer arbeidsintensief. Bovendien lagen ze ver van de tuinen. Wat deed het er vroeger toe als een jongen met een handwagen vol manden met bollen tussen vijf uur in de morgen en ‘s avonds zeven uur tien keer naar de kwekerijen heen en weer liep?
Dat kostte een paar stuivers, maar dat was nu wel anders geworden. Ook de stuiver diende in moderner banen geleid te worden. Uiteindelijk werd de handel van de firma overgenomen door De Vroomen Export te Sassenheim en de gebouwen der Koninklijke Bloembollenmaatschappij H. de Graaff en Zonen in Lisse gingen in juli 1977 tegen de grond. ■