Het logement De Witte Zwaan en zijn bewoners, deel 1

In deel I wordt 1544 tot 1709 besproken. Het was het sociaal-cultureel trefpunt van Lisse. De eigenaren worden besproken. Ook was het rechthuis. In 1680 is het verkocht. In 1713 is de Witte Zwaan verbrand.

door R.J.Pex

Nieuwsblad Jaargang 5 nummer 2 april 2006

Deel I: 1544-1709 (1)

Logement/café/restaurant/partycentrum De Witte Zwaan aan het Vierkant was een sociaal-cultureel trefpunt, een plek waar mensen elkaar ontmoetten voor vergaderingen of gewoon om nieuwtjes uit te wisselen. Bovendien fungeerde De Witte Zwaan ook als rechthuis en had de logementhouder er dus nog een baantje bij, namelijk die van gerechtsbode. De geschiedenis van dit vermaarde etablissement begint in de 16e eeuw.

 

Een oude ansight van omstreeks het begin van de twintigste eeuw die ons duidelijk De Witte Zwaan laat zien. Er was een hele hoop mensen aan komen lopen, want zo’n fotograaf was toch iets bijzonders! Op de achtergrond de hervormde kerk. Foto: Coll. auteur.
Deze artikelenreeks beoogt een beknopt overzicht te geven van de geschiedenis van De Witte Zwaan vanaf 1544 tot de sloop in 1971: bijna 430 jaar geschiedenis dus. Er heeft zich in deze periode op dit plekje van Lisse heel wat afgespeeld. Dat betreft natuurlijk niet alleen het pand zelf, maar ook de bewoners ervan. Meer nog dan in onze tijd konden ze getroffen worden door ziektes die de dood als gevolg hadden, de kindersterfte was hoog en minstens één keer in zijn geschiedenis (namelijk in 1713) is de herberg getroffen door brand. Dit laatste was in vroeger tijden nog eens extra betreurenswaardig, daar mensen hier niet voor verzekerd waren, zoals tegenwoordig. Je was dan gewoon alles kwijt en je kon dus weer helemaal opnieuw beginnen.

Gerrit Jacobsz. en de familie Van der Codde
Reeds in 1544 bevond zich op de plek waar we in later tijden De Witte Zwaan tegenkomen, een huisje, dat op dat moment van Gerrit Jacobsz. is. Of het toen al fungeerde als herberg is de vraag. Vlakbij bevond zich bovendien al een herberg, namelijk op de hoek van de Heereweg en de Achterweg, in oude akten ook wel de “herberg aan’t kerkhof” genoemd. En meer noordelijk, ter plaatse waar zich tegenwoordig sigarenwinkel De Bruin bevindt, was de herberg “Het Rode Hart (Hert) onder den groenen Eik” gevestigd. Werd onder die groene eik soms recht gesproken, zoals gebruikelijk was?
Later, in 1597, blijkt er wel degelijk sprake te zijn van een herberg. Het logement is dan in handen van Cornelis Kuyper (van der Codden). In laatstgenoemd jaar heeft men ten zijnen huize dansbal gehouden, wat streng verboden was. De baljuwsbode ging er dan ook op af, maar hij werd door Aelbert Dignumsz. de Roo hardhandig naar buiten gewerkt.

Verkoop, 1680
Nu slaan we bijna een eeuw over. We bevinden ons dan in het jaar 1680. In dat jaar hebben de erfgenamen van Cornelis Willemsz. van der Codden “de witte Swan” verkocht aan Johannes van Bergum. Het ging hierbij echter om een gedeeltelijke overdracht. Een kwart van het bezit bleef namelijk in handen van de familie Van der Codden.
Van Bergum was gehuwd met Maria van der Maarsche en woonde in Haarlem. Aldaar was hij lid van de vroedschap. Hij was een welgesteld bierbrouwer. Misschien dat hij vanuit deze hoedanigheid reeds eerder, namelijk in 1672, een huis aan ’t Vierkant had gekocht waar bier werd getapt: op deze wijze kon hij gemakkelijk zijn bier kwijt. Ook in De Witte Zwaan werd natuurlijk heel wat van dit gerstenat verkocht. Op deze wijze werd Van Bergum eigenaar van een keten van herbergen, waar hij vervolgens zijn eigen bier aan de man kon brengen: slim bekeken dus. Van Bergum woonde niet zelf als logementhouder in de Zwaan. Dat was vanaf circa 1680 Joris van den Bos. Met betrekking tot deze persoon staat in de archieven heel wat vermeld.

Herbergier Joris van den Bos
Van den Bos was getrouwd met Anna Maartens en had twee kinderen, namelijk een dochter Anna (geboren omstreeks 1668) en een zoon Jan (geboren in 1675). In 1682 zijn deze nog zeer jong. In dat jaar is Joris getaxeerd ten behoeve van het zout- zeep-, heren- en redemptiegeld. Dit was een belasting over verbruikt zout en zeep, terwijl het herengeld werd geheven naar rato van het aantal personeelsleden dat in dienst was. Joris had op dat moment twee dienstboden in huis: een Quirientje en Floris Cornelisz. de Vlieger. Hij werd ingedeeld onder de tariefgroep die men de “Halve Kapitalisten” noemde: over het algemeen gegoede ambachtslieden. Onze Joris was dus redelijk welgesteld. Bovendien kwam daar enige jaren later nog een erfenis bovenop.

De erfenis, 1686/87
Op 7 augustus 1686 verscheen voor schout Adriaen van Gorcum op diens buiten Berkhout “den E. Joannes Dankerts, konstig schilder”, ofwel kunstschilder. Hij woonde in Haarlem. Wat deed hij dan precies in Lisse? Welnu, in Lisse woonde een neef van hem, onze herbergier Joris van den Bos, en hij wilde hem tot zijn universeel erfgenaam benoemen. Vandaar dus zijn komst naar Lisse. Van den Bos hoefde de erfenis niet lang af te wachten, want reeds in hetzelfde jaar verwisselde de kunstschilder het tijdelijke met het eeuwige. Hij bleek enige goederen in Engeland nagelaten te hebben, waar neef Dankerts blijkbaar een soort tweede huis bezat. Nu had Dankerts in zijn testament geen executeurs benoemd. In zulke gevallen kon blijkbaar de bisschop van Canterbury tussenbeide komen, indien de nagelaten goederen zich natuurlijk ook in zijn bisdom bevonden. Daar Joris echter in de Nederlanden woonde ging dit recht over op “d’Eersame magistraten ende regtsprekers der Steede (!) Liss, in den Lande van Holland”. In een fraaie akte wordt de overdracht van dit recht nog eens plechtig in het Latijn bevestigd.
Of Van den Bos echt veel wijzer van deze erfenis is geworden, is niet bekend. We weten namelijk niet wat de erfenis precies behelsde. Hoogstwaarschijnlijk waren er ook goederen bij betrokken die gewoon in Holland lagen, zoals een huis met bijbehorende landerijen gelegen even buiten de stadsmuren van Haarlem.

De geschiedenis van Anna van den Bos, 1688-1694
De jaren na 1688 zijn om meerdere redenen voor Joris en zijn gezin moeilijk geweest. Zo bleek al gauw dat zijn dochter Anna aan de haak geslagen was door Jan Meijnardse “geseijt Jan Kroes”. Hij werd door verscheidene dorpsgenoten beticht als een “kaarl (kerel) van een los, roukenloos (roekeloos) ende ongebonden leven” en hij zou zelfs met “verscheijde vrouwspersonen van een kwaat gerugt” omgang hebben, zo werd beweert. Jan Kroes trachtte dan ook de relatie met Anna zoveel mogelijk voor de ouders verborgen te houden. Echter Floris Cornelisse de Vlieger, die samen met een Quirientje in dienst was bij Joris van den Bos in “De Swan”, kreeg al gauw lucht van de relatie van Anna met de losbol Jan Kroes. Laatstgenoemde had daarop Floris en Quirientje bedreigd. Indien zij met het nieuws naar de ouders van Anna gingen, zou “hij Jan Meijnardse hem deposant, ofte de voornoemde quiryntje (…) den Bek open ende de kleederen van’t Lijf (…) snijden”. Vanwege dit laatste achtten Floris en Quirien het beter om maar helemaal niets aan de ouders van Anna te vertellen.

Verzoekschrift van Joris van den Bos d.d. 27 juni 1695 inzake aanstelling tot wijntapper.

“Aan de Edele Agtbare Heeren Schout ende Burgemeesteren van Lisse,
Geeft met behoorlijke Eerbiedigheijt te kennen Joris van den Bos, Wijntapper tot Lisse, dat hij Suppliant van meeninge soude sijn wijn met de kleene maat te verkoopen ende gelagen te setten. Dan overmits hij volgens den xlv (45ste) ende xlvi (46ste) articulen van de particuliere ordonnantie van haar Edele groot Mogende op de wijnen sulks niet en soude mogen doen, sonder daar van verklaringe gedaan, suffisante Cautie (borg) voor de verantwoordinge van den impost van drie oxhoofden (een inhoudsmaat) gestelt, ende ook behoorlijke admissie (toestemming) te hebben. Soo keerde den Suppliant (Joris van den Bos) hem tot uEdele agtbare, ootmoedelijk versoekende dat deselve hem Suppliant voor wijntapper gelieven aan te stellen ende admitteren, alsoo hij bereijd is het regt van den impost volgens den ordonnantie ten minsten tot het voorszegde getal van oxhoofden wel meerder maar niet minder te betalen, ende daar voren tot Cautionaris (borg) te stellen Engel Jacobse van Heemskerk, ofte soodanige andere, als suffisant genoeg sullen worden geoordeeld. T’welk doende &c. Overgegeven den xxvii Juny xvic xcv (27 juni 1695). Joris van den Bosch”.

Klik hier voor het volgende deel

De Witte Zwaan

Copyright © 2006 Vereniging Oud Lisse