Het vergiftigingsdrama in 1920 te Lisse
Op 12 december 1920 vermoorde mevrouw van den B. samen met haar commensaal C. van der L. haar man J. van den B. door vergiftiging met arsenicum. Zij stonden terecht voor de Haarlemse Gerecht. De beschuldiging, de veroordeling e.d. worden weergegeven.
door Arie de Koning
2020
Weer stroomde de publieke tribune van de Haarlemse Rechtbank vol. Dicht aaneen geschaard stonden de luisteraars. Alle nieuwsgierigen konden niet naar binnen, toen de tribune gevuld was, stonden nog honderden voor het Paleis van Justitie in de Haarlemse Jansstraat te wachten. Uren stonden zij daar geduldig te wachten, maar kans om binnengelaten te worden was er niet.
Vele belangstellenden waren uit Lisse gekomen en ook de gereserveerde tribune was geheel bezet.
Als beklaagden kwamen in dit drama, Gerarda Hendrica van der M., weduwe J.L. van den B. en haar vroegere commensaal Casparus van der L. Aan de vrouw was ten laste gelegd dat zij op
Op 12 september 1920 te Lisse, tezamen met van der L., nadat zij na rijp beraad en in kalm overleg besloten hadden, haar echtgenoot J.L. van den B. van het leven te beroven, haar man een kop chocolade heeft gegeven, terwijl zij wist, dat in die chocolade door van der L. een dodelijke dosis arsenicum was gedaan, aan welke gevolgen van den B. is overleden.
Aan van der L. was medeplichtigheid ten laste gelegd.
De vrouw is een eenvoudig dorpsvrouwtje, geheel in het zwart gekleed. Haar uiterlijk heeft iets doms en onbetekenends. Zij is pas 34 jaar, maar ziet er uit als een vrouw van ruim veertig. Haar medeplichtige is een 45-jarige landarbeider uit Lisse, iemand met een donker uiterlijk.
Eerst werden, nadat de dagvaarding was voorgelezen, de rapporten van de deskundigen, die het lijk van de vergiftigde onderzocht hebben, voorgelezen. Hiermede was een half uur gemoeid. De beklaagden zaten dit stil aan te horen, ze begrepen natuurlijk niets van de aaneenrijging van medische termen die de deskundigen op schrift gesteld hadden om tot de conclusie te komen, dat van den B. ten gevolge van arsenicumvergiftiging was overleden.
Door het Openbaar Ministerie was een twintigtal getuigen gedagvaard.
Als verdedigers traden op voor van der L. Mr. Pliester en voor vrouw van den B. Mr. C. van Sprang.
Eerst was de bedoeling geweest om de zaken gescheiden te behandelen, om van der L. als getuige te kunnen horen in de zaak van vrouw van den B. en deze weer in de zaak tegen van der L. Op het laatst is evenwel van dit voornemen afgezien en besloten de zaken gelijktijdig te behandelen. Hierop had het verhoor van de beschuldigden plaats.
De vrouw vertelde dat van der L. reeds anderhalf jaar bij haar woonde als commensaal. Er was tussen hen een zeer vertrouwelijke omgang gekomen, zodat zij meenden dat van den B. teveel in het gezin was. Met van der L. had zij er meermalen over gesproken dat van den B. in huis Jan genoemd, maar ‘opgeruimd’ moest worden.
In april of mei had van der L. arsenicum in huis gebracht. Later had hij gezegd ‘dat is om je man op te ruimen’. Op 10 September zou van den B. thuis komen van zijn werk als stoker op de Gasfabriek te Lisse. – Ik had toen, – zo vertelde de vrouw, in een pannetje chocolade voor mijn man klaargemaakt. Ik had van der L. met een kopje arsenicum zien lopen. Later heb ik dat kopje uitgespoeld omdat ik het nog niet doen wou. – Daarop heeft van der L. weer poeder in dat kopje gedaan en zelf het poeder in de chocolade gedaan.- Toen heb ik, toen mijn man thuis kwam, hem de chocolade gegeven.
President: Terwijl u wist dat van der L. er arsenicum in had gedaan?…….
Beklaagde: Ja !……
President: Het was de bedoeling uw man te doden. Wou u dan later met van der L. trouwen?
Beklaagde: Dat niet, ik wist dat van der L. getrouwd was….
President: maar hij kon scheiden, hij leefde als geheel gescheiden van zijn vrouw.
Verder vroeg de president waarom beklaagde haar man vergiftigd had.
Beklaagde: Ik had geen leven met mijn man……..
Van der L. daarop gehoord, verklaarde dat hij het arsenicum in de chocolade had gedaan.
Eerst wilde hij beweren dat hij zich ’t niet herinnerde, maar toen de president zijn verklaring voor de rechter-commissaris, gaf hij toe dat hij het gedaan had. Bovendien zei hij dat hij vroeger al eens arsenicum in de koffie van den B. had gedaan. Daarvan was hij wel ziek geweest maar niet gestorven. Van der L. vervolgde: ik heb op die Zondag 12 September niet zoveel in de chocolade gedaan. Ik vermoed dat de vrouw nu die Zondag enige keren vergift aan haar man gegeven heeft. Zij heeft ook gezegd ‘ ik ben er nu maar mee opgehouden omdat hij alles er uitbraakt’.
Vrouw van den B. ontkende dit. Van der L. hield vol geen dodelijke dosis gegeven te hebben.
Eén der rechters: U hebt verklaard voor de rechter-commissaris, dat het een theelepeltje was.
Beklaagde: Het was niet zoveel, anders was van den B. dezelfde dag al gestorven.
Nadat nog eens de verklaring van vroeger voorgelezen was, erkende de beklaagde, het was iets minder dan een theelepeltje.
President: Niet veel minder?
Beklaagde: Ja, nogal wat minder zou ik zo zeggen.
De vrouw vertelde nog, nadat haar man enige dagen ziek thuis was geweest, de dokter het nodig oordeelde, dat de patiënt naar het zieken huis te Leiden werd overgebracht. Toen haar man daar was heeft ze hem een keer opgezocht, maar ze kwam te laat, van den B. was toen al overleden.
Hierop begon het getuigenverhoor.
De eerste getuige J.P. Berbee, had aan van der L. een zakje arsenicum gegeven. Hij vertelde dat het nodig was om ratten te doden.
De drogist Schouten, daarna gehoord, verklaarde, dat hij arsenicum aan Berbee verkocht had.
De directeur der Lissesche Gasfabriek, de heer H.S.A van Beek, vertelde dat van den B. op die bewuste Zondag gezond naar zijn huis ging. Maandag en Dinsdag was hij ziek geweest. Op Woensdag was hij weer gekomen, maar nog ziek. Toen hij weer naar huis ging, met de mededeling dat hij nog braakte, gaf getuige in overweging om een dokter te laten komen. Getuige kon van den B. al vele jaren, het was een oppassend man, die voor het welzijn van zijn gezin ijverde.
Dokter F.G.M. Haase, de huisarts te Lisse, heeft van den B. op Woensdag behandeld. Ik dacht aan vergiftiging, bijvoorbeeld door gas of vlees. Aan de patiënt heeft getuige nog gevraagd: “heb je niets gegeten dat niet in orde was”? De patiënt zei toen nee, en half glimlachend voegde hij er aan toe,”of mijn vrouw moet me wat ingegeven hebben”.
Op een vraag van de verdediger verklaarde dokter Haase, dat de vrouw van den B. eens tegen hem geklaagd had over het gedrag van haar man, die teveel naar andere vrouwen keek.
Verdediger Mr. Pliester: Is er u iets van bekend dat te Lisse het gerucht gaat, dat in het gezin van den B. kinderen gestorven zijn aan vergiftiging?
Dokter Haase: Ik herinner mij alleen dat er zes jaar geleden een jong kindje plotseling gestorven is: de verschijnselen kan ik mij niet meer goed voorstellen.
Van Mechelen, stoker op de Gasfabriek, heeft met van den B. gewerkt. “Hij klaagde de laatste tijd over zijn gezondheidstoestand, dikke benen, braken enz. Vroeger was van den B. een opgewekte vrolijke kerel, die wel eens dolde, maar nooit onfatsoenlijk was. Hij was een goede man, een goed vader. Alleen de laatste tijd was hij mismoedig.
Het Openbaar Ministerie: Maar toen was hem ook gebleken dat zijn vrouw het eens was met een ander. Een buurvrouw, juffrouw van den Berg had wel eens gezien dat vrouw van den B. op goede voet stond met van der L. Op een zekere dag was van den B. ziek. Vrouw van der B. zei toen: als hij maar gauw beter wordt of anders maar doodgaat. Er is nog een man.
Verder verklaarde deze getuige dat van den B. wel eens een grapje maakte maar steeds binnen de grenzen bleef. Getuige heeft van der L. na 12 September eens horen zeggen: “mijn misdaad is zo zwaar, dat er voor mij geen vergiffenis meer is”. Ook zei deze buurvrouw dat van der L., nadat er twist was geweest in het huis van den B. bij haar commensaal was geweest. Hij ging toen evenwel geregeld naar vrouw van den B. toe. Vooral was het haar opgevallen, dat van der L. meestal even overwipte voor van den B. kwam eten. Zij zag hem dan wel eens naar boven lopen waar zijn kist stond, waarin zoals later gebleken is, de arsenicum verstopt was. Een veldwachter te Lisse deelde mede dat hem bij onderzoek gebleken was dat van der L. op zedelijk gebied laag stond. O.a. moet hij zich misdragen hebben tegenover het 12-jarige dochtertje van v.d. B. hetgeen aan de moeder bekent was. De veldwachter had toezicht gehouden bij het leeghalen van de beerput bij de woning van v.d. B. Er was een blikken busje gevonden waarin nog een wit vocht zat, blijkbaar arsenicum.
Mr. Pliester vroeg aan getuige J.P.L. Hulst, arts te Leiden, of hij kan mededelen hoeveel minimum tijd de dood na het innemen van een dosis arsenicum kan volgen en hoe groot de maximum tijd kan zijn.
Getuige Hulst: Bij een acute vergiftiging door arsenicum gebeurt dit in een minimum tijd van enige uren en bij een maximum tijd 8 tot 10 dagen, dit kan echter ook wel twaalf dagen zijn. Dit hangt ook wel af van de hoeveelheid arsenicum die ingenomen is. Iemand die vaak onder arsenicuminvloed verkeert, zal niet zo spoedig hinder er van hebben als iemand die slechts in een enkel geval arseni-cum inneemt. De Officier van Justitie nam nota van deze verklaring. Daarna werden enkele artsen als getuige gehoord, zo ook Professor van Itallie, hoogleraar te Leiden, welke verklaarde dat het vergift wat in de uitwerpselen van het slachtoffer gevonden is, arsenicum was. Op een desbetreffende vraag antwoordde de deskundige dat hij in deze zaak aan een sub – acuut vergiftigingsgeval moet denken.
Na het horen van nog enkele getuigen wordt de zitting geschorst.
Uitspraak op 28 februari 1921.
Het Openbaar Ministerie had gezegd in zijn requisitoir: “het heeft geen nut meer deze mensen, die zich aan zo een ernstig misdrijf hebben schuldig gemaakt, nog eens in de maatschappij te laten terugkeren”. “Daarom stel ik de rechters voor hen te veroordelen tot levenslange gevangenisstraf”. Toen de beklaagden deze eis hoorden waren zij gebroken. De verdedigers putten zich uit te betogen dat al hebben de mensen zwaar misdreven, hen nog in elk geval een kans moet gegeven worden om nog eens in de maatschappij terug te keren.
Heden zou de rechtbank vonnis geven.
De publieke belangstelling was ook deze keer heel groot. Honderden luisteraars – waar onder vooral veel jonge vrouwen en meisjes – stonden voor de benedendeuren van het Paleis van Justitie. Allen stonden in rijen geschaard . Enige rijksveldwachters en politieagenten zorgden vor de orde.
Even voor tienen werden de deuren geopend en de eerste bezoekers stormden naar boven.
Een zeer luidruchtig volkje die Lissers, het was of het een schouwburgvoorstelling was en de mensen blij waren een goede plaats te hebben veroverd. Meisjes en vrouwen hadden een “snoepje” mee genomen……. Die publieke belangstelling, zich op deze wijze uitend, maakte een stotende indruk. Hier zou tenslotte worden beslist of twee mensen voor ’t gehele verdere leven naar de gevangenis verwezen zouden worden. De veldwachters geboden stilte waarna de beklaagden binnen werden geleidt, elk bewaakt door een veldwachter. Ze namen plaats in het bankje, even elkaar schuw aankijkend. De rechters kwamen uit de raadkamer en namen plaats. Nu zou men het horen…….
15 jaar cel
De president deelde dadelijk mede: – de rechtbank heeft beide beklaagden, de 45-jarige weduwe van den B. en haar 35-jarige gewezen commensaal van der L. – veroordeeld tot 15-jaar gevangenisstraf. De vrouw barstte na het horen van het vonnis in snikken uit. Gedurende ’t voorlezen van ’t vonnis, dat ongeveer een half uur duurde, bleef ze zenuwachtig huilen. Vooral bij de passages in het vonnis waarin werd geconstateerd dat zij met haar commensaal afgesproken had om met arsenicum haar man´ op te ruimen´. Ook bij de passages over het lijden van haar man, thuis en in ´t ziekenhuis.
Van der L. zat star voor zich uit te staren, ook onder de indruk van het vonnis. 15 jaren, de vrouw zal 60 jaar zijn als zij vrijkomt, de man 50 jaar. En jaren in de gevangenis tellen dubbel……..
Toen de president het vonnis mede deelde, klonk van de tribune een kreet van ontzetting.
Na het voorlezen van het vonnis werden de veroordeelden weggeleid.
Een verwoest gezin….
Vader vergiftigd, gestorven en begraven, moeder in de gevangenis.
De kinderen verstrooid en overgelaten aan de goedheid van andere mensen. Ook het kindje dat voor enkele maanden in de gevangenis het levenslicht heeft aanschouwd……..
Resumé:
Het aandeel van vrouwen onder de zware criminelen was in de negentiende en vroeg twintigste eeuw opvallend groot en niet gebonden aan enige regio. Wel waren in de havensteden deze aantallen wat hoger door de prostitutie en gauwdieverij onder vrouwen.
Ook in Lisse en omgeving zijn er gevallen waarbij de vrouw zich van haar man ontdeed bekent. Fysiek zwakker, bedienden zij zich meestal van enigerlei vergift, meestal in de vorm van arsenicum, welke in die dagen vrijelijk bij de Apotheek verkrijgbaar was ter bestrijding van ratten.
Zo ook bovenbeschreven Gerarda Hendrica (Ger) van der M. Blijkens de verhoren komt naar voren dat haar huwelijk met Jan L. van den B. behoorlijk ontwricht was en Jan zich ontpopte als huistiran. Zij kreeg in totaal tien kinderen van hem waarvan de laatste, Hendrikus op 17 januari 1921 in de Haarlemse Koepelgevangenis werd geboren, waar Ger, hangende het moordonderzoek in voorarrest zat. Slechts drie kinderen zijn volwassen geworden…….
Gerarda Hendrica van der M. was geboren op 21 mei 1886 in Rijnsaterwoude als dochter van Pieter van der M., arbeider, en Cornelia van K. Zij trouwde op 12 september 1906 met Jan L. van den B. een 28-jarige arbeider bij de Gasfabriek in Lisse. Hij was geboren in Groningen op 3 april 1878 als natuurlijke zoon van Antje van den B. Hij is overleden in het ziekenhuis te Leiden op 24 september 1920.
Niet bekend is waar Gerarda Hendrica v.d. M. haar straf heeft uitgezeten, maar zij is teruggekeerd naar Lisse en aldaar op 3 maart 1957 overleden op 70-jarige leeftijd.
Casparus van der L. is niet gevonden in de archieven.
Bronnen:
Strafvonnissen Arr. Rechtbank Haarlem
Haarlems Dagblad 21-02-1921 blz.2/3
Haarlems Dagblad 28-02-1921 Blz. 1
Persoonsarchief Vereniging Oud Lisse
Crime and gender 1600-1900 Universiteit van Leiden