Invloed beleg van Haarlem in Lisse
Het beleg Haarlem van december 1572 tot juli 1573 heeft ook grote schadelijke gevolgen gehad in Lisse
Door Arie de Koning
2014
Op 11 december 1572 liet de Spaanse legeraanvoerder don Frederik ten noorden, zuiden en westen van de stad Haarlem legerkampen of schansen inrichten en sloeg het beleg om de stad. Haarlem had zich namelijk achter de Prins van Oranje geschaard en de Spanjaarden kwamen orde op zaken stellen.
Bulten de oostelijke stadsmuur van Haarlem lag echter een schiereiland dat moeilijk was af te sluiten door de Spanjaarden. Het was een drassig veenmoeras, een gebied met sloten en dijkjes, totaal ongeschikt om er een schans op te richten. Aan een brief aan zijn baas, de hertog van Alva, de Kapitein-Generaal over de Spaanse troepen in de Nederlanden, verzuchtte don Frederik; “…U moest eens weten wat een moeilijk gebied dit is…“.
Al snel begon de Prins van Oranje vanuit Leiden en zijn legerplaats Sassenheim, hulptransporten naar Haarlem te organiseren. Ook vanuit Hillegom en Lisse werden schepen met voedsel, munitie en hulptroepen de stad ingebracht. Tijdens de winter werden met sleden voorraden naar de stad gebracht, vlak onder de neus van de Spaanse posten. Een Spaanse kapitein meldt mistroostig in een van zijn rapporten; “Vanochtend (24 december 1573 zijn twaalf sleden de stad ingegaan en vanmiddag zijn er negentig uitgerede”. De Haarlemmers gingen de stad in en uit wanneer zij wilden, Ook waren de Spanjaarden totaal overrompeld door het veelvuldige gebruik van de kodde of polsstok waarmee men zich moeiteloos voortbewoog door het moeras en daarbij sloten van wel zes meter breed oversprongen. De Spanjaarden probeerden deze techniek over te nemen. Don Frederik besefte dat beschieten of bestormen van de stad geen soelaas bood en besloot de stad uit te hongeren. Hij liet zand en aarde aanvoeren om ook in het oosten een schans te bouwen en voorzag deze van soldaten en geschut.
Deze Spaanse versterking kreeg de naam “la Goletta”, een verwijzing naar de havenstad La Goletta die Alva in 1535 op de Turkse Sultan Chaireddin Barbarossa had verover. In het zuiden hadden de Hollanders op hun beurt ook versterkingen aangebracht, die weer werden beschoten door het Spaanse geschut wat bijzonder veel schade aanrichtte aan de dorpen in de omtrek. De toenmalige artillerie was nog niet 20 zuiver in zijn schootsveld. Met de plattelands bevolking, overwegend kleine boeren en ambachtslieden, hield niemand rekening, Hun koeien werden geroofd. Hordes wanordelijke huursoldaten, die niet of nauwelijks soldij ontvingen, zwierven door de wijde omgeving. Huizen, boerderijen, molens en kerken werden afgebrand en leeg gestolen en de bewoners werden verkracht en soms op gruwelijke wijze vermoord. Het waren zware tijden. Zowel de Spaanse koning als de prins van Oranje hadden gierend geldgebrek en beide kampen maakten zich schuldig aan deze beestachtigheden. En dan te bedenken dat dit vele jaren zou aanhouden. De Leidse stadssecretaris Jan van Hout heeft in dichtvorm het verhaal opgeschreven van een zekere Bouwe Bouwenszn, een boer uit Lisse, die met afschuw terug kijkt aan deze tijd;
“Mer kijk, ais ik begin te gedenken om myne voorleeden daagen, Soo borst myn hert van druk. Allereerst, doen Haerlem was beleid, zat ik op een schone wooning te Lis, Daar sag ik alle myner beesten ofjaagen van de Papouwen, daarna myne wooning verbranden. O droevigheid: Griet myne dogter, werde verkracht, Ctaes myne soon gemoort, mer ’t meeste lijd geschiedde an myn wyf, dat ik sag. Die schelmen vol schande pijnigen my nog om myn geld. Ik nogte ’t niet, ik heb ’t er gezeid.
Sij naamen het altermalen weg en bonnen my wel stijf met bande aan ener peerdestaart, Met groot geluk ontkwam ik aan haar hande, ende rake ik ’t Sassem In ’t leger..”.
Bouwe werd “Paynier”, een soort van geniesoldaat in het leger van de prins van Oranje.
Ook ons Lisse had enorme schade opgelopen op alle gebieden. Gezag ontbrak volkomen en de bevolking leed verschrikkelijk onder de totale anarchie. Ook de landerijen, die zo florissant ieder jaar hun oogsten opbrachten, waren grotendeels verwoest. De pachters van deze boedels waren, zover zij het hadden overleefd, niet in staat de pachtsommen te voldoen aan de meestal stadse eigenaren en zij werden zonder mededogen failliet verklaard. Ook kleinere boeren welke het hadden aangedurfd om grond te kopen werden na de ”troebelingen”, zoals deze ellendige tijd bekend is geworden, failliet verklaard. Wat een persoonlijk leed dit aanrichtte laat zich raden. Dit bood voor anderen, die deze destructieve periode goed hadden doorstaan de mogelijkheden om te investeren, de één zijn dood is de ander zijn brood. Ook in Lisse.