JAN PONSIOEN (1921-1987).Beeld van een praktische intellectueel. Deel 2
De belevenissen en familie van Jan Ponsion komen aan de orde. Jan was iemand met een excentrieke levensstijl. In 1969 verhuisde hij van de vuilnisbelt naar een heuveltje aan het eind van de Tweede Poellaan.
Rob Pex
Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 3 zomer 2017
In het eerste deel zijn we ingegaan op de jeugdjaren van Jan Ponsioen. Een periode die vast moeilijk is geweest voor hem: in 1931 overleed zijn moeder, met wie hij een goede band onderhield, en in 1940 stierf zijn vader. Na de oorlog ‘lag hij in de kost’ in Sassenheim om al vrij spoedig te verhuizen naar Lisse. Hij woonde aanvankelijk aan het einde van de Eerste Poellaan bij de vuilnisbelt in een oude autobus. Tenslotte zijn we in het vorige deel geëindigd met een brief die Jan schreef aan zijn broer Gerard in 1967.
Jan en zijn familie
In zijn ‘Lissese jaren’ kwam Jan vaak langs bij zijn zuster Toos.‘Jan was een gezellige logé. Hij kwamregelmatig langs. Hij nam dan gelijk maar zijn was mee. Hij kwam altijd terug; er is een tijd geweest dat hij iedere week kwam. Dan was er altijd ruimte voor hem. In een gezellig logeervertrekje op de zolder’, aldus Toos. Soms was de familie bij elkaar en dan goochelde Jan voor de kinderen van zijn broer en zuster of ging hij ‘paardje rijden’. ‘Voor ons was hij een hele leuke oom’, aldus zijn nicht. Hij kon goed met kinderen omgaan, wat ook blijkt uit de vele jeugdige personen die hij ontving en die dan allemaal wat mochten ‘klussen’ in zijn werkplaats. Ze zijn nu allemaal in de vijftig, maar hebben er goede herinneringen aan overgehouden (zie kader). In het dorp noemden ze hem ‘permanentje’, omdat hij op een gegeven moment zijn (lange) haren liet afknippen en zich een permanent liet aanmeten. Een andere bijnaam die al snel gehoord werd, was Jan Pielekont. We weten helaas niet waar Jan deze bijnaam aan te danken had.
De praktische intelectueeI
In zijn vrije tijd studeerde Jan Engels, Duits en andere talen. Hij was intelligent. Iets wat ook blijkt uit het taalgebruik in de diverse brieven die hij schreef. Je moest hem echter niet in een schoollokaal plaatsen. Dat hebben we al eerder geconstateerd. Jan had meer ‘een grote praktische intelligentie’, aldus dhr. Hoeksel (familielid) Eigenlijk was Jan meer een doener dan een student. Ook leek hij belangstelling te hebben voor wetenschappelijke vraagstukken. Zo was hij in de avonduren en ’s nachts bezig met het vervaardigen van een ‘perpetuum mobile’, een apparaat dat steeds dezelfde beweging bleef maken en elektriciteit leverde. Iets wat waarschijnlijk was ingegeven door de energiecrisis.
Het verraadt duidelijk zijn technische vaardigheden en zijn achtergrond als elektricien. Jan kon zich redelijk redden in zijn autobus in deze jaren. Hij had echter altijd wél hulp nodig en een speciale aanpak. ‘Hij had een forse hoeveelheid mantelzorg nodig’, aldus dhr. Hoeksel. Toch had hij altijd het gevoel alsof hij niet gezien werd als ‘normaal’.
Verhuizing, ca. 1969
Jan heeft vanaf ca. 1954 tot ca. 1969 in zijn autobus gewoond. Omtrent laatstgenoemd jaar is hij verhuisd naar het heuveltje aan het einde van de Tweede Poellaan. Het waren de jaren waarin flink gebouwd werd in de Poelpolder, waardoor het woonwagenkamp en de vuilnisbelt naar elders moesten uitwijken. De vuilnisbelt verhuisde naar één van de meest zuidelijk gelegen percelen van het landgoed Wassergeest in de Lageveense Polder in 1968 (na veel protest). Het nieuwe woonwagenkamp kwam te liggen aan de Middenweg in de Rooversbroekpolder. Op de plek van de vuilnisbelt en het woonwagenkamp kwam een waterzuiveringsinstallatie. In die hij in de loop der jaren had aangelegd met objecten die hij had aangetroffen op onder meer de oude belt, in beslag hebben genomen en vernietigd. Onder meer omdat hij die niet kon meenemen naar zijn nieuwe adres aan de Rooversbroekdijk. We weten niet wat ervan waar is. Feit is in ieder geval dat de pers vaak erg negatieve verhalen over Jan Ponsioen de wereld in heeft gebracht, vanuit de gedachte: negatief nieuws is goed nieuws. Met name met de gemeente Lisse zou Jan vaak in onmin hebben geleefd. ‘Het hangt er natuurlijk vanaf wat je onder ruzie verstaat’, aldus dhr. Hoeksel. ‘Ook dat moet je zien in de tijd dat die artikelen werden geschreven. In die tijd ‘hoorde’ je eigenlijk met de overheid ruzie te hebben’. Het waren de jaren zestig en zeventig, waarin men zich kantte tegen met name het gezag. In werkelijkheid waren de verhoudingen tussen Jan Ponsioen en de gemeentelijke overheid veel minder ‘dramatisch’. Ooit is er een krantenartikel verschenen waarin Ponsioen gezegd zou hebben dat de gemeente en zijn familie niks voor hem deden. Maar zijn familie deed juist al het mogelijke voor hem. Ook ‘de gemeente Lisse heeft meer voor hem gedaan dan je redelijkerwijs van een burgerlijke overheid zou mogen verwachten’, aldus dhr. Hoeksel. Er was een vast aanspreekpunt voor de familie en hij had zelf een aantal vrienden bij de gemeente en een wijkagent die zo nu en dan langskwam. Er was weleens onenigheid over gekozen oplossingen. De gemeente was echter wel betrokken bij hem. Dat is weleens onderbelicht in de artikelen die later over hem verschenen, waarin de gemeente en in het algemeen de burgerlijke overheid vaak de boosdoeners waren. Veel van wat echter in die tijd werd bericht over Ponsioen, werd aan het krantenpapier toevertrouwd zonder ‘hoor en wederhoor’ te doen bij de familieleden.
De Rooversbroekdijk, ca. 1969-1987
Jan betrok een pand aan de Rooversbroekdijk, aan het einde van de Tweede Poellaan. Het was toen al een vrij oude woning, gebouwd omstreeks 1906. Eigenaar was een zekere Reeuwijk. Alles ging goed, totdat een deel van het huis in elkaar zakte als gevolg van een zware storm. De gemeente Lisse liet daarop een houten directiekeet bouwen naast de oude woning. Jan wilde er echter niet in gaan wonen, omdat het te klein was en er bijgevolg dus niet voldoende ruimte was om zijn bezittingen/verzamelingen te kunnen bergen. We schrijven dan het jaar 1977. Op 10 mei 1978 doet het College van B&W het voorstel aan de Raad om het half ingestorte huis onbewoonbaar te verklaren, zodat de gemeente een versnelde procedure in gang kan zetten om het huis te ontruimen en af te breken. Het voorstel werd aangenomen. Jan ging
in beroep bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Op 3 oktober 1978 was er een hoorzitting (waarbij de gemeente Lisse afwezig was). Het beroep van Ponsioen werd hierbij afgewezen.
Nu duurde het niet lang meer of de woning aan de Rooversbroekdijk werd afgebroken. Dat gebeurde in april 1979. Jan lag te slapen op het moment dat de slopers zich toegang tot het huis hadden verschaft. Ze deelden hem mee dat zijn huis gesloopt zou worden en of hij met hen mee wilde komen. Volgens de kranten ging dat niet goedschiks, waarna een paar politieagenten hem daartoe zouden hebben gedwongen en vervolgens op sloten in een gevangeniscel, omdat hij zo onhandelbaar was. Hij had er altijd al rekening mee gehouden dat hij ooit eens uit zijn huis gezet zou worden. Hij grapte dan dat hij de slopers zou opwachten met een geweer. ‘Of ik hypnotiseer ze, want dat kan ik ook’, aldus Jan. In werkelijkheid was hij niet agressief, maar de plaatselijke pers nam zijn opmerking letterlijk over en nuanceerde deze op geen enkele manier, waardoor een verkeerd beeld ontstond van Jan.
Tot aan zijn dood is Jan in de houten keet blijven wonen. Hij was er echter nooit echt tevreden mee: het was er eigenlijk te klein voor zijn ‘verzamelingen’ en hij had gewoon zo graag eens een ‘huisje-boompje-beestje bestaan’ gewild, aldus zijn nicht (dochter van zijn zus Toos). Jan is uiteindelijk aan een longontsteking in 1987 overleden, nog maar 66 jaar oud.
Was zijn ‘directiekeet’ zo tochtig? Of hebben andere levensomstandigheden een rol gespeeld?
Hij is door zijn familie waarschijnlijk begraven achter de St. Agathakerk. Het enige wat ter plaatse aan de Rooversbroekdijk nog aan hem herinnert is zijn naam die op een elektriciteitskastje aldaar is aangebracht: ‘J. Ponsioen’.
Conclusie
We hebben gezien dat omstandigheden als het voortijdig overlijden van zijn moeder, een rol kunnen hebben gespeeld in de ontwikkeling van Jan Ponsioen: die verliep duidelijk anders als bij leeftijdsgenoten. Jan liep een geestelijke achterstand op die hij eigenlijk nooit meer heeft kunnen inhalen. En dat terwijl hij over voldoende intelligentie lijkt te hebben beschikt. Jan was echter iemand die zich niet urenlang in een studeervertrekje kon opsluiten: een praktische intellectueel dus.
Zijn levenswijze viel op en zodoende kwam hij in contact met de pers, die niet altijd een juist beeld van hem heeft weergegeven. Schrijver hoopt dat beeld een beetje te kunnen hebben genuanceerd met deze beknopte bijdrage aan het VOL-nieuwsblad.
Bronvermelding
– Interview met nabestaanden van Jan ponsioen en met Marc Pex, broer van de schrijver.
– Gemeentearchief Lisse – A. M. Hulkenberg, ‘Lisse rommeling’ (tweede druk, Lisse 1989)
– Diverse berichten in de plaatselijke kranten, o.a. De Lisser, met name uit de periode 1977-1979.
– foto’s uit coll. Van Leeuwen-Ponsioen.
Marc Pex over Jan Ponsioen, ca. 1976
In de nieuwbouw in de Poelpolder woonden vele jonge gezinnen met kinderen. De meeste van hen kenden Jan Ponsioen vrij goed (ze mochten zelfs in zijn werkplaats werken, zie eerder in dit artikel). Marc Pex (geb. 1964) was één van hen. Hij
en zijn ouders waren in 1969 één van de eerste bewoners van de flat aan de Ooievaarstraat (de Grote Ooievaar). Hij kwam niet in de woning van Jan, gezien de wat bouwvallige staat daarvan. Dat schrok hem af. ‘Wat mij echter goed is bijgebleven is zijn verschijning. Wij had vaak dezelfde kleding aan: een te grote zwartleren jas, een dito broek en soms had hij een touw om zijn middel gebonden om zijn broek omhoog te houden’. Bang hoefde je van Jan echter niet te zijn. Marc: ‘Ondanks dat was het geen nare man; heb ook nooit iets negatiefs over hem gehoord’. Ook met zijn familie kon hij goed overweg, zoals we al eerder hebben gezien. Kortom: iemand die er een wat excentrieke levensstijl op na hield, maar nooit kwaad in de zin had.
Een reactie op deel 1 van dit artikel komt van Roel Lubbers
Herinneringen aan een bijzonder mens. Jan Ponsioen.
Bij het lezen van het artikel over Jan kwamen een aantal herinneringen bij mij op. Toen ik een jaar of 15 was zwierf ik met vrienden door Lisse en omgeving. Daarbij kwamen we ook langs het huis van Jan. Jan kende ik al van de keren dat ik hem tegenkwam op het dorp. Jan in zijn gele regenpak met een fietsband er omheen op zijn brommer met de kistjes achterop. Als je Jan normaal benaderde dan kon je best met hem praten. We werden regelmatig uitgenodigd om eens langs te komen bij hem thuis. Uiteindelijk zijn wij bij hem naar binnen gegaan. Daar zagen wij een geheel andere leefwijze als wat wij gewend waren. Jan had overal een verklaring voor. Fruit van de markt met een rot plekje er op kon je prima eten als je het rotte plekje wegsneed. Melk die over datum was (bestond dat toen al??) kon bij Jan nog veel langer over datum gaan. We kregen thee aangeboden die we heel voorzichtig dronken. Jan kon prachtig vertellen. Over zijn wens om medicijnen te maken tegen kanker. Over de wens om ooit een bouwbedrijf te beginnen. Over de wens om een bioscoop te starten en nog veel meer. Hij leidde ons rond in zijn huisje. De draaibanken in de schuur, tweedehands, dat wel. De vele kisten met spijkers verroest en krom. Die kon hij recht slaan en dan prima gebruiken bij zijn toekomstige bouwwerkzaamheden. Allerhande spullen die hij kreeg of vond. Op de eerste verdieping stond trots een prachtige projector te pronken. Deze was afkomstig uit de oude bioscoop van Lisse. Hoe hij dat ding naar deze verdieping had gekregen was ons een raadsel. In de bedstee beneden had Jan een aantal deuren aan de wand bevestigd. Hierdoor had hij een soort deurenboek gecreëerd. Aan de deuren hingen een enorm aantal stukken gereedschap. Alles nieuw. Metselgereedschap, timmergereedschap, metaalbewerking. Aangeschaft van zijn uitkering. Hij ging deze gebruiken bij zijn nieuwe bouwbedrijf. Wij keken het vol bewondering aan. We hebben vele middagen bij hem doorgebracht. We hoorden dat hij naar het ziekenhuis was gebracht en daar is overleden. Ik vraag me nog wel steeds af waar al die spullen gebleven zijn. Dat gereedschap, die projector…
Roel Lubbers