JAN PONSIOEN (1921-1987): Beeld van een praktische intellectueel. Deel I
Jan Ponsioen woonde jarenlang op de vuilnisbelt in de Rooversbroek en later in een vervallen huis aan het einde van de 2e Poellaan. Hij was een bekend figuur in Lisse. Zijn levensloop wordt besproken.
door Ron Pex
Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 2 Lente 2017
Jan Ponsioen: een bekende naam, zeker voor de iets oudere Lissenaren. Daar hij dit jaar 30 jaar geleden overleed, willen we even stilstaan bij deze opvallende persoonlijkheid, waarover – met name in de jaren zeventig – een stortvloed van artikelen verscheen in de plaatselijke pers. Wat daarin geschreven werd, was niet altijd conform de waarheid. Ook liet het Jan vooral zien vanuit een wat negatief perspectief: zijn zonderlinge verzamelwoede en de overlast die hij daardoor voor sommigen veroorzaakte, zijn zgn. ‘ruzies’ met de gemeente en in het algemeen zijn niet aan de maatschappij aangepaste gedrag. Er werd maar weinig aandacht geschonken aan de andere kant van Jan. Daar willen we in dit artikel wat meer aandacht aan besteden aan de hand van een interview met nabestaanden. Ook trachten we vat te krijgen op de vraag hoe hij degene geworden is die later zo breed uitgemeten werd in de plaatselijke pers.
Jeugdjaren
Jan werd in 1921 geboren te Rotterdam als zoon van Gerardus Stephanus Ponsioen (18871940) en Catharina Hendrika Helena Breukel (1893-1931). Ze woonden aan de Bergweg 175b. In 1922 werd dochter Toos geboren, gevolgd door Thérèse (1924, overleden in 1938), Gerard (1927) en Frans (1930). Een tweelingbroer van Frans, genaamd Jozef, overleed in 1930 in het St. Franciscusziekenhuis te Rotterdam. Vader Ponsioen was vanaf 1911 als redacteur verbonden aan de Maasbode, maar richtte later ook een eigen krant op, genaamd De Rijngids. Als kind verzamelde Jan stenen, schelpen en vlinders. Hij was een buitenmannetje. Hij had een plekje voor zichzelf op de Bergweg. Er was daar een soort balkon, waaronder een ruimte. Daar verzamelde hij al zijn ‘schatten’. Netjes op een rijtje. Dat ordenen was mogelijk een manier om grip te krijgen op een wereld waar hij geen grip op had. ‘Jan moest iets hebben om zijn hoofd mee te vullen en dat heeft hij gezocht in de natuur. Iets waar hij veel vreugde aan heeft beleefd’. Aldus Toos van LeeuwenPonsioen. ‘Zo kon hij het leven aan’. Jan doorliep de St. Jansschool. Later ging hij naar de ambachtsschool (Hendrik Backerschool), maar slaagde niet. Het werd duidelijk dat je Jan niet in een studeervertrekje of in een schoollokaal kon plaatsen. ‘Jan was geen student, maar een doener’, zo vertelt zijn nicht (dochter van zijn zuster Toos). En eigenlijk is dat altijd zo gebleven.
Ongewone omstandigheden
Terwijl de kinderen opgroeiden, overleed zijn moeder in 1931. Hij had een goede band met haar, die Toos een hele lieve moeder noemt. Zij was onderwijzeres. Vader huwde een tweede keer in 1933. Daar is Jan eigenlijk het slachtoffer van geworden, want zijn stiefmoeder moest opeens zorgdragen voor een heel gezin, waarvan de oudste (Jan) een puber was. Zijn vader is in okt. 1940 overleden in het ziekenhuis, wat eveneens zorgde voor ongewone omstandigheden in zijn opvoeding. Allemaal ingrijpende gebeurtenissen die natuurlijk invloed hebben op de ontwikkeling van een kind. Zeker als je bedenkt dat er toen geen hulpverlenende instanties. Over het onderwerp ‘dood’ werd overigens in die tijd niet gauw gesproken. Ondertussen was ook één van zijn zusjes in 1938 overleden. Toos, die de twee na oudste in het gezin was, moest bijgevolg alles regelen in het gezin.
In de kost
Na de oorlog had Jan diverse baantjes. Hij kwam zo terecht in Sassenheim, bij een smid, waar hij tevens ‘in de kost’ lag. Vervolgens vertrok hij naar Lisse, waar hij woonde in de Oranjebuurt. In de jaren vijftig gaat hij op zoek naar een eigen huis. Dat werd een oude autobus van Maarse en Kroon aan het einde van de Eerste Poellaan, waar zich in die jaren ook een vuilnisbelt bevond en een woonwagenkamp.
Bron:
Het fotomateriaal is afkomstig uit de Collectie van Van Leeuwen-Ponsioen.