KIND IN DE TWEEDE WERELD OORLOG, DEEL 1

Coby Baltus, dochter van Johannes Baltus vertelt over haar herinneringen aan de 2e Wereldoorlog. Zij vertelt onder andere over de onderduikers in hun huis aan ’t Vierkant.

Door Coby Baltes

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 1, januari 2014

Hoofdstuk 1 Mobilisatie

Heel Lisse was versierd ter
gelegenheid van het huwelijk van
Juliana en Bernhard

Toen ik 5 jaar werd in 1937 kreeg ik een kleurig ijzeren bordje cadeau met een afbeelding van prinses Juliana en prins Bernhard die in januari verloofd of getrouwd waren. Toen zei het me erg weinig, je kon het niet gebruiken. Maar toen de oorlog was uitgebroken, moest het verstopt worden. En daarna is het heel lang gekoesterd als een kleinood. Bij ons, wij bewoonden, boven de kapper, middenin het dorp, een vrij groot bovenhuis van 2 ½ verdiepingen hoog (met vliering), hing ook beneden bij de voordeur een ingelijste prent met ‘vals’ kaartende honden! Toen heb ik nooit begrepen wat het inhield of betekende, maar het was een subtiel protest! Alle betrokken landen in de oorlog stelden zij voor: onder andere een Duitse Herder en een Engelse Buldog. De honden speelden elkaar onder tafel de kaarten door? Ook was er in de kledingkast op zolder een antenne – in vierkantvorm – verborgen, om naar Radio Oranje te kunnen luisteren! Dat deed vader met de onderduikers; ‘gewoon’ en – of ‘joods’. Wij waren een gezin met vader, moeder en vijf dochters. Het 1e kind was een doodgeboren zoon, die in ongewijde aarde begraven werd naast het kerkhof. Dat heb ik overigens pas heel veel later gehoord toen ik 15 was. Nu liggen mijn ouders tegenover die plaats begraven.. Mijn oudste zus was 13 ½ jaar en zat op de naaischool bij de nonnen toen de Duitsers ons land binnenvielen en Rotterdam bombardeerden. Ik was net 8 jaar. De jongste was 6 ½ jaar. Kun je nagaan hoe jong we allemaal waren; vader en moeder beiden 40 jaar. Nu ben ik apetrots op mijn ouders, dat zij zich op deze manier hebben ingezet voor andere mensen. Vader zei altijd: “Het is mijn plicht, als ik vervolgd wordt om mijn geloof, dan wil ik ook geholpen worden.” En dat terwijl in ongeveer 1763 zijn voorvader Kasper Baltes, 30 jaar oud, uit Pruisen naar Nederland was gekomen. Ik denk niet dat hij dat heeft geweten. Misschien is dat ook wel een voordeel geweest toen de Duitse Ortskommandantur tegenover ons huis, in hotel ‘De Witte Zwaan’, haar intrek nam. De naam Baltes, niet Baltus (dan zou je Baltoes moeten uitspreken) is vrij algemeen in Duitsland. Onze tak komt uit de buurt van Oldenzaal om precies te zijn uit Lange unter Lingen, in Pruisen. Wat een moed, vertrouwen en geloof hebben mijn ouders gehad om datgene te doen, wat zij deden in oorlogstijd. Sommige mensen durven te zeggen dat het roekeloos was, maar ik vind het een enorm vertrouwen in dat goeddoen gewoon moet. Ja, wij werden, als kinderen, wel gewaarschuwd, dat we er niet over mochten praten. Maar hoe kun je zeker weten dat zulke jonge kinderen de ernst daar van in zien? Achteraf is het een zeer groot risico geweest. Maar ook zeer zeker de moeite waard. Vader, Jan Baltes, was chef-kruidenier bij de Fa Wijnbergh & Co. In 1918 was hij opgeroepen voor de militie (op eigen dringend verzoek, “met platvoet”) zonder kans op een baan want er was een stop bij de spoorwegen, terwijl hij voor machinist leerde! Hij heeft vervolgens gediend bij de Huzaren van Boreel, dus bij de paarden. Zijn ‘sporen’ lagen later bij ons in de knopendoos. In dienst, tijdens de 1e wereldoorlog was hij gelegerd in Bergen op Zoom, slechts voor één jaar, daarna voor de spoorwegen gedetacheerd in Hoogkarspel, voor bewaking van de spoorlijn.
Wat ik me kan herinneren van de tijd voor de oorlog, de mobilisatietijd: In de scholen waren de Nederlandse soldaten gelegerd en wij mochten toen naar ‘De Engel’, het buurtschap tussen Sassenheim en Lisse-dorp, op school. Achter op de fi ets bij de oudere zusjes. Want vader en moeder stonden beiden in de zaak. Dat er oorlogsgevaar dreigde begreep ik toen niet als klein meisje, maar het werd wel gezellig voor vader, want op een gegeven moment kwam mijn oudere zusje thuis met vier soldaten. Die had ze maar meegevraagd want ze hielden van kaarten en vader ook! De mannen waren opgeroepen, gemobiliseerd, voor de militaire dienst en waren gelegerd in onze school. Zij kwamen uit Drenthe, Overijssel en Friesland. Vader had thuis alleen maar meisjes en die kaartten niet. De mannen van 21 tot 40 jaar vonden het prachtig en kwamen regelmatig. Ook na de mobilisatie en na de oorlog onderhielden zij het contact met hun gezinnen en vriendinnen. De oudste was een bakker, Johan Kamp uit Delden, de jongste, Henk Veldmeijer, een Fries. Hij was rond de 20 jaar, sergeant, met strepen en mooie pet en moest vliegveld Valkenburg bewaken. Hij ging later bij de marechaussee en weer later bij de rijkspolitie in o.a. post Kruiningen. Wat de andere soldaat-sergeant, Jan van der Mark – uit Ede – deed kan ik me niet herinneren, wel dat hij enorm groot, lang was, ook bracht hij wel eens zijn verloofde mee. Dan was er ook ‘oom’ Albert Rijks, een boekhouder, later directeur van een zuivelfabriek in Norg. Op mijn verjaardag in maart kreeg ik van hen allen een poëziealbum cadeau. De broer van bakker Kamp uit Delden, Henk, hij studeerde voor priester (hij is het niet geworden), kalligrafeerde voor mij in een kerkboekje mijn naam. Beide boekjes heb ik nog in mijn bezit. Dus voor mij was de mobilisatietijd een tijd met veel mooie herinneringen. Echter toen de oorlog uitbrak en de bombardementen op Rotterdam begonnen waren, werden al deze bezoeken afgebroken. Later logeerden mijn zusjes wel bij enkelen van hen en bij allerlei gelegenheden kwamen ze naar Lisse, o.a. om het bloemencorso te zien! Alle contacten bleven behouden. Mijn 2 jaar oudere zusje, José, weet zich nog te herinneren dat we, moeder en zusjes, bij Oma en Opa in Beverwijk waren, op de fi ets vanuit Lisse, en over de radio het bericht kwam dat de Duitsers Rotterdam bombardeerden. 14 mei 1940: “To, je moet nu meteen met de kinderen naar huis, het wordt ernstig!”, zei Oma. Mijn zus José herinnert zich dat gezegde nog precies. Oma en Opa hadden de 1e wereldoorlog meegemaakt. Nederland was toen niet in oorlog, was neutraal, maar er was wel algemene alertheid en de grenzen waren gesloten. Zij werkten toen allebei bij de spoorwegen in de Haarlemmermeer en Velsen-Driehuis en Beverwijk. Beiden ambtenaar: Opa als baanwachter/spoorwegwachter en Oma was ook fulltime spoorwegwachteres, handmatig de spoorwegovergangen openen en sluiten.

Hoofdstuk 2 De oorlogstijd

Alle verloven van de militairen waren ingetrokken en vliegveld Valkenburg in Zuid-Holland moest extra bewaakt worden. Je voelde wel de spanning in huis om de militairen, maar echt begrijpen? Later wel. Het begin is verder eigenlijk aan me voorbij gegaan of heb ik verdrongen? Ja hamsteren, dus voorraden in huis halen, dat kan ik me wel herinneren. De volgorde van wat er allemaal gebeurde, staat me ook niet allemaal bij. De angst als de vliegtuigen over kwamen, die is heel lang gebleven en ze moeten nu nog niet te laag over komen. Eens was ik zoals altijd bij Oma en Opa te logeren in Beverwijk en werd er een vliegtuig, misschien meerdere, neergeschoten in een weiland achter het station en een scherf kwam vlak naast mijn matras door het raam heen op de grond neer. Dezelfde dag werd er voor gezorgd dat ik naar huis ging, want ze wilden niet het risico lopen dat er bij hen iets met mij gebeurde. Maar ook daar was je maar ternauwernood veilig. Vlak voor de oorlog uitbrak woonden wij een korte tijd vlakbij de Haarlemmermeer in Lisse en daar is in de oorlog, in een zijstraat -Broekweg- ook een bom gevallen, alleen de WC was blijven staan van dat huis. Tel je zegeningen! Dat zul je ook nooit vergeten en ja er waren slachtoffers, de moeder? Er werd natuurlijk voor de kinderen ook wel veel verzwegen. Maar later, toen de Jodenvervolging een feit was, werden we er wel mee geconfronteerd. Onze benedenburen, mevrouw was een Duitse, hij was niet fanatiek. Toen de Duitse soldaten op zoek waren naar ‘Fahrrad’ stuurde zij ze naar ons toe. Moeder hoorde het toen ze in onze keuken – boven hun keuken – stond. Dus de soldaten kwamen boven om het huis te doorzoeken, maar vonden niets. Vaders fi ets was uit elkaar gehaald en onder kleden op de vliering verstopt. Zij gingen naar beneden en zeiden, dat er niets was. Onze andere buurman was slager Piet Buschman, die ons vaak hielp. Ook toen dus. Hij had een zeer brede gang boven en daar een extra muur geplaatst. De andere benedenbuurman was een klokkenmaker/juwelier met 2 zonen, waarvan op een gegeven dag één van de vriendinnen uit Amsterdam/ Heemstede (?) langs kwam bij mijn ouders en vroeg of zij wilden helpen om een joods kind onderdak te geven. Wij waren namelijk allemaal op één na donker van haar en een paar met bruine ogen, dus ‘familie’ leek het. We kregen Rita, het jongste meisje uit een gezin, bijna 2 jaar. Wanneer ze precies kwam weet ik niet meer, vragen er over stellen mocht al helemaal niet. De andere kinderen uit dat gezin waren

Later wel. Het begin is verder eigenlijk aan me voorbij gegaan of heb ik verdrongen? Ja hamsteren, dus voorraden in huis halen, dat kan ik me wel herinneren. De volgorde van wat er allemaal gebeurde, staat me ook niet allemaal bij. De angst als de vliegtuigen over kwamen, die is heel lang gebleven en ze moeten nu nog niet te laag over komen. Eens was ik zoals altijd bij Oma en Opa te logeren in Beverwijk en werd er een vliegtuig, misschien meerdere, neergeschoten in een weiland achter het station en een scherf kwam vlak naast mijn matras door het raam heen op de grond neer. Dezelfde dag werd er voor gezorgd dat ik naar huis ging, want ze wilden niet het risico lopen dat er bij hen iets met mij gebeurde. Maar ook daar was je maar ternauwernood veilig. Vlak voor de oorlog uitbrak woonden wij een korte tijd vlakbij de Haarlemmermeer in Lisse en daar is in de oorlog, in een zijstraat -Broekweg- ook een bom gevallen, alleen de WC was blijven staan van dat huis. Tel je zegeningen! Dat zul je ook nooit vergeten en ja er waren slachtoffers, de moeder?

Er werd natuurlijk voor de kinderen ook wel veel verzwegen. Maar later, toen de Jodenvervolging een feit was, werden we er wel mee geconfronteerd. Onze benedenburen, mevrouw was een Duitse, hij was niet fanatiek. Toen de Duitse soldaten op zoek waren naar ‘Fahrrad’ stuurde zij ze naar ons toe. Moeder hoorde het toen ze in onze keuken – boven hun keuken – stond. Dus de soldaten kwamen boven om het huis te doorzoeken, maar vonden niets. Vaders fi ets was uit elkaar gehaald en onder kleden op de vliering verstopt. Zij gingen naar beneden en zeiden, dat er niets was. Onze andere buurman was slager Piet Buschman, die ons vaak hielp. Ook toen dus. Hij had een zeer brede gang boven en daar een extra muur geplaatst. De andere benedenbuurman was een klokkenmaker/juwelier met 2 zonen, waarvan op een gegeven dag één van de vriendinnen uit Amsterdam/ Heemstede (?) langs kwam bij mijn ouders en vroeg of zij wilden helpen om een joods kind onderdak te geven. Wij waren namelijk allemaal op één na donker van haar en een paar met bruine ogen, dus ‘familie’ leek het. We kregen Rita, het jongste meisje uit een gezin, bijna 2 jaar. Wanneer ze precies kwam weet ik niet meer, vragen er over stellen mocht al helemaal niet. De andere kinderen uit dat gezin waren Mijn oudste zus, toen 17 jaar, die heel veel mee moest helpen in het huishouden, kreeg ook heel ernstig difterie en kreeg veel meer injecties. Ik kan me er maar 1 herinneren. Ook mijn jongste zusje lag bij mij in die zijkamer te slapen. Toen Rita was overleden, vertrokken, na gedeeltelijk valse aangifte de volgende dag op het gemeentehuis, haar ouders meteen weer. Ze is op 17 december 1943 begraven. Maar toen ze in de slaapkamer van mijn ouders in haar eigen bedje was gelegd, lag ze er zo mooi bij met blosjes, dat ik de stille gedachte had dat het niet waar was, maar dat het een reden was om haar te laten verdwijnen. Wat een kind al niet bedenkt… Het is veel later wel goed gekomen, maar de oorlog laat wonden achter, ongemerkt. Rita had een eigen pop, Hetty, en een speelgoed herdershondje, Herta. [haar grootmoeder van vaders zijde heette Henriette]. We waren allemaal dol op haar. We bewoonden dus een bovenhuis, tegenover hotel ‘De Witte Zwaan’, waar in de oorlog de Ortskommandantur was gevestigd. Niet veel later in die maand werd er ‘s avonds bij ons aangebeld, of we voorzichtig het pakje wilde ophalen en verzorgen. Mijn zusje José ging naar beneden, een ‘kleine’ man gaf haar het pakje en zei héél voorzichtig en niet laten vallen en geef maar suikerwater. Boven in de kamer aangekomen werd het pakje voorzichtig geopend, bleek er een pasgeboren meisje in te liggen. Gewoon afgeleverd onder aan de trap. De moeder, naar later bleek, was bevallen in Sassenheim en het kind moest daar meteen weg. Zij is lange tijd bij ons geweest, Ina Fontijn. Na de oorlog ben ik er wel eens met mijn moeder op bezoek geweest. Haar vader was toen kleermaker in Zwaag. Als klein meisje had ze een blonde krullenbol. Van Rita en lna heb ik nog een foto.

Klik hier voor het volgende deel