Ligt er nog een lijk in het Kaaspakhuisje aan de Grachtweg?
Erik Plantenberg restaureerde pand aan de Grachtweg
door R. J. Pex
NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 4, oktober 2003
Het pand van Grachtweg la in Lisse werd vroeger het Kaaspakhuisje van Langeveld genoemd. Het behoort tot de oudere huizen in het centrum van Lisse. Weliswaar denkt menigeen dat het huis door de vorm van de kap (een zogenaamde mansardekap) uit de 19e eeuw stamt, doch dit betreft een latere verbouwing. De woning zelf is zeker nog een eeuw ouder. Erik Plantenberg kocht het huis in 1986 en heeft het grondig – en vooral kundig! – gerestaureerd
De heer Plantenberg is te Voorburg in 1957 geboren. In Leiden studeerde hij fysiotherapie. Hij woonde in een hofje en zo ontstond zijn liefde voor oude gebouwen die al dan niet op de monumentenlijst stonden. Plantenberg had daarnaast evenwel nog een andere hobby: het opknappen van oude motor
fietsen en auto’s. Daarvoor had hij echter een garage nodig. Al gauw liet hij dan ook zijn oog vallen op een oud pand in Lisse: Grachtweg la. Hij kocht het in 1986 en ging er wonen samen met Marieke Kop. Tegenwoordig is Plantenberg makelaar en heeft dus een goede kijk op onroerend goed zaken. Erg handig, gezien de discussies over de ontwikkeling van het centrum van Lisse, waar hij zelf alleszins mee te maken heeft.
De restauratie
Tijdens de restauratie werden allerlei interessante bouwkundige details ontdekt. Zo bleek de mansardedak-constructie niet origineel te zijn. Aanvankelijk was het een zadeldak Een ander interessant detail kwam aan het licht bij het verwijderen van het behang tegen de oorspronkelijke achtergevel van het huis: de stenen waren hier zwart geblakerd, wat zou kunnen duiden op de vroegere aanwezigheid van een stookplaats. Een tweede stookplaats bevond zich voorheen overigens tussen de oude achtergevel en de voorgevel, waar zich eveneens een (binnen)muur bevond, die later verwijderd is.
Ook bij het vernieuwen van de fundering van een van de garagemuren, werden interessante zaken ontdekt. Hier bleek zich onder de betonnen vloer een beerput te bevinden. In zo’n put werd in vroeger tijden het afval gestort. En dat laatste bleek ook wel uit de vele vondsten die uit de put werden geborgen.
Een lugubere vondst
Maar er werd bij de woning nog meer aangetroffen behalve dozen vol met afval. In het achterste gedeelte van het huis kwam Plantenberg na enig graafwerk een grafkist tegen met daarin de stoffelijke resten van een onbekend persoon. Helaas was niet duidelijk of het om een man of een vrouw ging en hoe deze om het leven was gekomen. De kist viel overigens, door contact met de buitenlucht, uit elkaar. Ook de staat waarin de botten verkeerden was slecht, daar de vondsten op de waterlijn lagen. De vraag echter die men zich bij een dergelijke vondst onwillekeurig stelt is: waarom zijn de stoffelijke overschotten niet op een kerkhof ter aarde besteld? Hadden de bewoners (die bijna allen als niet zeer welgesteld te boek stonden) geen geld voor een begrafenis? Of werden vóór de instelling van de Wet op de Lijkbezorging wel meer overleden gezinsleden vlakbij huis begraven? Of was hier soms een misdaad in het spel? Al gauw verscheen er een artikel in de Weekendkrant Duin- & Bollenstreek (zaterdag 16 mei 1992) over de verbouwing van het huis en over de mysterieuze grafvondst. Naar aanleiding daarvan is toen de recherche bij Plantenberg langsgekomen. Er was toen
echter al een betonnen vloer over bet graf gestort en het leek bovendien zodanig oud dat verder onderzoek door de politie niet noodzakelijk werd geacht. Men ziet: de woning van Grachtweg la geeft niet al zijn geheimen prijs…*
Particulier initiatief
Plantenberg’s belangstelling ligt het meest bij gebouwen van vóór 1900: “Er wordt in Lisse vrij veel aandacht geschonken aan bouw vanaf het begin van de twintigste eeuw. Daar is echter vrij veel van aanwezig. Van daarvoor juist niet”. Plantenberg duidt dan op de historische bebouwing uit de 17e en 18e eeuw. Bij het handhaven van deze bebouwing speelt de gemeente een belangrijke rol. Deze zou aan het particulier initiatief meer ruimte moeten geven. Plantenberg: “Mensen die hier (lees: in het centrum van Lisse) gaan wonen, hebben niet zozeer wooncomfort als prioriteit, als wel binding met een stuk cultuur”. Het is ook juist deze groep die bereid is geld in een oud pand te steken, teneinde dat te beschermen tegen verder verval of zelfs sloop. “En”, zo vertelt Plantenberg, “de gemeente moet dat faciliteren.” Zo heeft openbare werken nog kort geleden een aantal oude lantaarnpalen geplaatst langs de Grachtweg, teneinde mede richting te geven aan de sfeer in dit (mooie) gedeelte van Lisse.
Maar laten we nu de archiefstukken laten spreken. Het is 1743. Aan het Vierkant woont, op de plaats van Fotovak Engel, chirurgijn Hiëronimus van Santen. Het is een groot huis van twee etages met een ruime zolder. Eigenaar was vanaf 1742 Rutgerd Veldhuyzen, eveneens chirurgijn. Achter het huis bevindt zich een tot woning verbouwde schuur, waar op dat moment twee mensen in wonen, namelijk Cornelis Adriaanse van der Wolf, die als “slagter” te boek staat, en Maria Cornelis van der Wolf, “naeyster”. De woning is eigendom van timmerman Warbout Jurriaanse Vreeburg. Veldhuyzen zou het huis echter, om onbekende redenen, het liefst weg willen hebben en treedt dan ook in onderhandeling met Vreeburg. Zo verschijnen beiden op 17 mei 1743 voor schout Jacob van Dorp en schepenen van Lisse. Vreeburg verklaart de woning achter het huis van Rutgerd Veldhuyzen verkocht te hebben aan laatstgenoemde. Onder de voorwaarden lezen we onder meer: “Verders sal den kooper mogen setten een houtte kosijn, met vengster in des koopers muur staande tegens den asbak van den verkooper”. Hoogstwaarschijnlijk wordt met deze “asbak” de beerput bedoeld. De koper krijgt het recht om door het voornoemde “vengster” “sijn asse en vulnis in de asbak op des verkoopers grond staande ” te mogen brengen.
De schuur werd afgebroken en iets meer richting de Grachtweg werd een nieuw huis opgetrokken door Warbout Vreeburg. De bewoners van het gesloopte huis verhuisden nu naar het nieuwe pand aan de Grachtweg. Onze “naeyster” en “slagter” werden dus de eerste bewoners van Grachtweg la. Kapitein Quirien Dabenis en andere eigenaren, 1755-1808
We komen nu in een periode terecht dat het huis het eigendom zal zijn van lieden van diverse pluimage. Aanvankelijk had Warbout Vreeburg natuurlijk het huis in bezit. Hij werd echter oud en dat leidde ertoe dat hij in 1748 een testament opstelde, waarin hij alvast het huis aan de Grachtweg legateerde aan zijn dochter Maria. Lang heeft zij echter niet van haar bezit genoten; al gauw wilde ze er vanaf. Zo heeft ze dan op 11 februari 1755 het huis per publieke veiling verkocht aan Jan Janse van Wateringen en Anna Maartens Oudshoorn. Laatstgenoemde moet gewoond hebben ergens ter plaatse van De Woelige Stal en had daar een eigen winkeltje. Ook J.J. van Wateringen woonde aan de Grachtweg ; hij was metselaar. Talrijk zijn weer de koop-voorwaarden. Met name de aloude bepaling dat Rutgerd Veldhuyzen het recht had om zijn afval in de beerput van zijn buurman (ofwel de kopers) te storten, wordt wederom vermeld. Overigens werd hierbij ook het huis dat stond op de hoek van de Grachtweg en het Vierkant verkocht aan het duo Oudshoorn/Van Wateringen. Zeven jaren gaan voorbij en ze doen hun bezit alweer in de verkoop. Als nieuwe eigenaar wordt Quirien Dabenis of
d’Abenes genoemd “kapitein ter zee ten dienste dezer landen “. Hij was gehuwd met Maria Garbijn, welke laatste in 1749 in het eigendom was getreden van de Lissese buitenplaats Dubbelhoven aan de Achterweg. Doch in 1768 is onze kapitein overleden en kort daarna lezen we weer van nieuwe eigenaren. In 1792 blijkt de woning in handen te zijn van Gerrit Hendrik Hirs, die het in laatstgenoemd jaar weer overdoet aan Willem Verhoef. De weduwe van Verhoef, Leentje Brero, heeft het huis op haar beurt verkocht aan David Gabliski, terwijl ze zelf in het bezit bleef van de woning op de hoek van de Grachtweg en het Vierkant. Maar met dat alles zijn we alweer in het jaar 1808 terechtgekomen.
De “werkman” en de bode, 1808-1856
Inmiddels treffen we in 1808 weer nieuwe bewoners aan in de door Gabliski aangekochte woning. Het zijn Hendrik den Haan, zijn vrouw Cecilia Cocq en zijn kinderen, waaronder Jacob, die in 1767 in Sassenheim geboren was. In 1829 trad Jacob in het huwelijk met Grietje van Giesbergen. Hij is dan inmiddels de zestig gepasseerd en “werkman “, ofwel arbeider, van beroep. In 1834 is hij overleden en kwam er weer een ander gezin in het huis aan de Grachtweg wonen. Het betreft Pieter Hendrik Koppeschaar, geboren te Monikkendam in 1798, zijn vrouw Jannetje van der Horst en zijn kinderen Suzanna en Gijsbertha.
Aanvankelijk staat Koppeschaar te boek als “kantoorbediende “, doch in 1838 wordt hij door burgemeester en wethouders van Lisse aangesteld tot bode, aanplakker en omroeper. Op een dag had Koppeschaar overal in het dorp affiches aangeplakt, waarin een houtverkoop stond aangekondigd. Thuisgekomen bleek hij er nog een aantal over te hebben. Toevallig zat er een grote scheur in een van de balken van zijn woning. Hij heeft toen een stuk van een affiche afgescheurd en in de spleet gestopt. De huidige bewoner, de heer Plantenberg, bewaart dit fragment nog altijd.
“Eene portefeuille”
Als bode moest Koppeschaar boodschappen van en naar het gemeentehuis van Lisse overbrengen, welk raadhuis zich overigens maar op een steen-worp afstand bevond van het huis van de bode aan de Grachtweg. Zo moest hij tevens mensen aanmanen hun belasting te betalen. Men kon zich wel een leukere bezigheid voorstellen! Afijn, hiertoe beschikte Koppeschaar thuis over de volledige administratie inzake ontvangsten en uitgaven van de gemeente Lisse. Hij moest het allemaal nauwgezet bij zien te houden. Zo lezen we in de boedelinventaris die na zijn dood is opgemaakt over “eene portefeuille inhoudende de staten van begrooting van ontvangst en uitgaaf over de j aren 1832 tot en met 1854″. Een ander kohier behelst ((de hoofdelijke omslag (belasting) over de jaren 1840 tot en met 1853 ” en zo is er ook nog “eene portefeuille inhoudende instructie voor den ontvanger der Gemeente Lisse” en “eenpaketprovinciale bladen van Zuid-Holland’\ etc, etc.
Inmiddels was de echtgenote van Koppeschaar, Jannetje van der Horst, reeds in 1847 overleden. Hij hertrouwde met Maaike Arends de Boer, geboren te Heerenveen in 1801. Met haar is Koppeschaar zo’n negen jaar in het huwelijk verbonden geweest, totdat hij in 1856 zelf kwam te overlijden. Het gezin was toen al verhuisd van het huidige Grachtweg la naar de naastgelegen woning. Wie toen de nieuwe bewoners werden is helaas niet duidelijk geworden uit de soms wat warrige bevolkingsregisters van die tijd.
Eigenaren, 1808-1885
Grachtweg la was dus in 1808 in het bezit gekomen van David Gabliski. Deze wat Russisch aandoende naam komen we op verschillende plaatsen in de archieven tegen. Zo wordt hij in 1810 “Dienaer en Cipier der Justitie van Lisse, Noordwijkerhout, Hillegom en Voorhout” genoemd. Hij bezat verscheidene huizen aan de Broekweg (tegenwoordig Kanaalstraat), Veenderweg (Stationsweg) en natuurlijk het latere kaaspakhuisje aan de Grachtweg. Na zijn overlijden in 1828 ging het huis over in het bezit van de
familie Van der Horst. Rond 1830 had Jannetje van der Horst, gehuwd met Pieter Hendrik Koppeschaar, de ene helft van de nalatenschap van Gabliski in handen en Cornelia Maria van der Horst, gehuwd met Daudeij, de andere helft. Na het overlijden van Cornelia in 1836 is haar aandeel overgegaan in handen van haar vier kinderen. Hetzelfde gold voor de vier kinderen van Jannetje van der Horst die in 1847 was overleden. Na het overlijden van Pieter Hendrik Koppeschaar in 1856 moest ook zijn nalatenschap verdeeld worden. Met name voor wat betreft zijn aandelen lag dat wat moeilijk. Bovendien verkeerden de geërfde huizen in zeer slechte staat van onderhoud. Repareren zou een te dure aangelegenheid worden en verkopen was daarom nog de beste optie. Op 9 maart 1857 is daartoe toestemming gevraagd en verkregen van de arrondissementsrechtbank te Leiden. Het huis aan de Grachtweg kwam nu in handen van de weduwe Koppeschaar, Maaike Arends de Boer. Inmiddels woonde zij allang niet meer op Grachtweg la, maar elders in het dorp. Het huis blijkt in 1885 voor f2,- per week verhuurd te zijn aan Arie Balkenende. Verkoop, 1886
Maaike Arends de Boer was inmiddels hertrouwd met Pieter van Waveren, “koopman ” van beroep. Hij kwam in 1885 te overlijden. Zijn weduwe heeft toen haar onroerendgoedbezit, waaronder tevens het huis aan de Grachtweg, verkocht en is daarop naar Den Haag vertrokken. Nieuwe eigenaar werd timmerman Johannes Theodorus Barnhoorn, geboren te Lisse in 1861. Hij woonde in het begin van de 20s*e eeuw in het huis dat vlak naast Grachtweg la gelegen was. Tegen die tijd lijkt laatstgenoemd pand echter geen woonfunctie meer te hebben gehad, maar diende het tot kaaspakhuis. Maar we zijn dan inmiddels in de periode Langeveld terechtgekomen.
Zadeldak
Van de Grachtweg – en dan specifiek van Grachtweg la en omgeving -bestaat een schilderijtje, gedateerd 1885 en gesigneerd door een zekere Van der Meer. Links is nog net een stuk muur van de pastorietuin waar te nemen. En gelijk rechts daarvan.. .het latere kaaspakhuisje, ofwel Grachtweg la! Het heeft evenwel niet een mansardedak zoals dat tegenwoordig aanwezig is, maar een zadeldak. We mogen aannemen dat dit tevens de oorspronkelijke situatie was uit de 18^e eeuw. In het witte huis rechts van het tegenwoordige Grachtweg la woonde later tandarts Simonis. Hier is kardinaal Simonis geboren en getogen. Het kaaspakhuis van Langeveld
Rond 1907 heeft Barnhoorn Grachtweg la verkocht aan Cornelis Langeveld. Hij heeft waarschijnlijk het huis ingericht tot kaaspakhuis en dat is nog lang zo gebleven.
In 1986 heeft de heer Erik Plantenberg het eigendom verworven van de
woning en kreeg het zijn aloude woonfunctie weer terug. j
Bronnen: Bevolkingsregister Gemeente Archief Lisse, notarieel Lis s e 1843-1895 en Rechterlijk Archief Lisse in Nationaal Archief te Den Haag.
* Wij hebben het Politiekorps Hollands Midden om commentaar gevraagd. Voorlichter Yvette Verboon van het Bureau Communicatie van het Korps verklaarde na ampel onderzoek en ruggespraak met collega’s die indertijd in Lisse werkten: “Indertijd in 1992 hadden we nog Rijkspolitie en Gemeentepolitie. Dat er bij de heer Plantenberg als gevolg van het verhaal over het lijk in de Weekendkrant recherche aan de deur is geweest, kunnen wij niet meer nagaan, omdat de dagrapporten na vijfjaar worden vernietigd. Maar het komt mij en mijn collega’s ondenkbaar voor dat de politie zo gereageerd heeft als wordt beweerd. Normaal zou zijn geweest, dat er overleg was gepleegd met het Openbaar Ministerie en dat de gemeente op de hoogte gebracht zou zijn. Dat de politiemensen hebben gezegd dat verder onderzoek niet nodig was, komt mij hoogst onwaarschijnlijk voor. Op dit moment hebben wij te weinig concrete informatie om te moeten optreden.’