LISSE TOEN: MACHINES? JE KON EEN GRAAF IN JE NEK KRIJGEN!
Verreweg de meeste arbeid moest vroeger met de hand gebeuren bij de bollenteelt. Ook in de bollenschuren kwamen machines nauwelijks voor. Bollen mocht je alleen met de handen als eieren aanraken. Machines verpestten de structuur van de grond. Hoofdschuddend zullen ondernemers en hun personeel de eerste plant- en rooimachines op de percelen tekeer hebben zien gaan.
door Arie in ’t Veld
NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 3, juli 2003
Wie tijdens de werkperiode eens over de bollenvelden kijkt, zal constateren dat de ondernemers gebruik maken van de meest geavanceerde machines. Dat was in vroegere jaren wel anders, want verreweg de meeste arbeid moest met de hand worden verricht. Een machine kwam in de bollenschuren nauwelijks voor en op het veld was zo’n ding helemaal uit den boze. Men vond dat er machines er waren voor de industrie. Niet voor een van de hoogste sporten op de tuinbouwladder: de bollenteelt. Bollen mocht je alleen met de handen aanraken. Voorzichtig behandelen. Als eieren. Dan was beschadiging nauwelijks mogelijk en bovendien zag je het product en kon je het beoordelen. Op teeltgronden wilde men zo’n herriemakend monster niet zien, omdat het ding steevast de structuur van de grond naar de galle-miezen hielp. En die structuur was en is het allerbelangrijkste voor een goed teeltresultaat. In bloembollenkringen doet nog altijd het verhaal de ronde over de “uit de noord” afkomstige jongelui, die in de bollenstreek de kost kwamen verdienen. Zij werden door hun werkgever echter naar hun kosthuis teruggestuurd met de boodschap, dat er maar eerst een paar schoenen aangeschaft diende te worden. Onder geen voorwaarde mocht het land met hun eigen schoeisel (klompen) worden betreden wegens gevaar voor “platlopen”. Laat staan dus dat er een machine op de tuinen kwam. Bovendien “verdreven machines de mensen uit het werk”. Wie zich desondanks ergens met een vinding op het erf durfde te vertonen liep dan ook de kans “een graaf(schep) in zijn nek te krijgen”.
Desalniettemin woekerde het “kwaad” voort. De techniek ontwikkelde zich overal en dus moest noodzakelijkerwijs het bollenvak er ook aan geloven. Hoofdschuddend zullen velen ondernemers en hun personeel hun eerste plant- en rooimachines op de percelen tekeer hebben zien gaan. Die dingen trokken sporen, die pijn aan de ogen deden en stampten bovendien de grond ook nog stevig in elkaar. “Dat kan nooit goed gaan”, werd er dan ook veel gezegd. “Het zou het einde van het bloembollenvak betekenen “.
Klik hier voor het volgende deel

Het rooien van Bloembollen. Foto Arie in ’t Veld