Lisser Herinneringen

Oud  Lisser Hans van Duijnhoven woont in Denemarken. Hij is geboren in 1937 aan de Tulpenstraat. Hij beschrijft uitvoerig zijn jeugd in Lisse.

door Hans van Duijnhoven uit Randers (DK)

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 3, juli 2013

1945 Let op het duidelijke
“hergebruik” van materiaal,
moeder heeft gedaan wat
ze kon om nog een redelijk
uitziend pakje te maken.

Ik ben Oud-Lisser, geboren in 1937, wij woonden sinds 1941 aan de Tul­penstraat en dagelijks liepen mijn broers en ik naar de R.K. Jozefschool aan de Heereweg tegenover de Agatha-kerk.

In de Tulpenstraat staat nu het kantoorgebouw van de bollenveiling, die vroeger HBG heette. Destijds was daar een driehoekig landje, ’s winters werden er dikwijls bollenmanden opgeslagen, zomers werd het nogal eens gebruikt om veiling-bollen te plaatsen, wanneer de capaciteit van de hallen onvoldoende was.

Meestal waren dat narcissen, die aangeleverd werden in kisten. Voor ons was veel spannender, dat daar regelmatig een geitenkeuring werd ge­houden, van heinde en verre werden “de koeien der armen” daar ter keuring aangeboden. We liepen van daar naar het HBG-plein, waar we dikwijls voetbalden, met als een van de doelen de toegangsdeur tot de meest oostelijke hal van de HBG, (het heeft nogal wat ruitjes gekost en eindeloze strijd of de bal nu binnen of buiten de krijtlijnen op de deur gekaatst was). Tegenover die hal was “het landje van Beelen”, daarnaast de dito graanhandel, de eigenaar woon­de op de hoek van de Hyacinthenstraat, waar tegenwoordig een of andere bank is gevestigd. Op het landje van Beelen werd jaarlijks (?) een podium in elkaar getimmerd, waarop de harmo­nie “Canite Tuba” dan zomeravond uitvoeringen gaf.

De graanhandel had een stoommachine en omdat we bevriend waren met de zonen van Beelen, mochten we bij die machine weleens onze kousen drogen, als we te roekeloos waren geweest bij slootjespringen of op het nog nauwelijks dragende ijs van de gracht (moeder merkte niettemin dat onze kousen stonken!). Op de hoek van de Molenstraat en Grachtweg was het witte huis van Oma Beelen.Even verderop aan de Grachtweg was een bakkerij achter de bebouwing en via een poort toegankelijk. In de oorlogstijd, speciaal de hongerwinter van ’44, lieten mensen daar wel hun brood bakken, als ze tenminste voldoende meel hadden kunnen be­machtigen, je kon dat altijd nog aanlengen met tulpenmeel! (Voor een misdienaar, die nuchter naar de kerk moest, was de geur van die bakkerij een ware beproeving)

Even verderop was het bedrijf van beurtschipper/expediteur Mart van der Linden. Zijn schuiten lagen in de gracht daartegenover, twee soorten, “vletten”, kleine platte schuiten waarin/waarop bollen van de exporteurs in kisten werden aangeleverd. Die kisten werden dan overgeladen in binnenvaart­schepen, die de bollen naar Rotterdam of Amsterdam vervoerden. Soms vonden we het leuk om springend van de ene vlet naar de andere over de Gracht te komen. De corpulente heer Mart v.d. Linden was uiteraard “not amused”, tierend kwam hij uit zijn kantoortje om ons luidkeels op de gevaren te wijzen: “zijn jullie nu helemaal besodemieterd…,kwajongens!”

Daarnaast (richting Kapelstraat) was het oude waaggebouwtje, dat destijds, meen ik, niet meer als zodanig werd gebruikt, wellicht gebruikte v.d. Linden het als opslagplaats. Daar weer naast, op de hoek met de Kapelstraat stond een wit huis met geknotte lindebomen ervoor (van Segers?). Tegenover dat huis op de andere hoek van Kapelstraat en Grachtweg, was de bekende kapper Stuifbergen. Wij gingen linksaf de Schoolstraat in. Links op de hoek was het huis van Kuilboer. Hij was een van de heren-bas-zangers in het kerkkoor van de Agathakerk, waar ik als jongenssopraan en alt heb gezongen o.l.v. dirigent meester van Hulten. Als wij tijdens de soms lange diensten in de Agathakerk wat ongeduldig werden, liep je het risico een oorvijg te krijgen van een van de heren achter je, Kuilboer was daarom berucht. Rechts kwam je dan voorbij de “protestantse school”, uiteraard waren ook daar voor schooltijd kinderen op het schoolplein. Wij, “roomse kinderen”, werden soms (en goedmoedig) uitgescholden voor “papen”. Wij scholden met roomse blijmoedigheid “ketters” terug. Juist voorbij de school was het KAB-gebouw, beheerd door meneer Sloot-beek, waar “Nut en Genoegen” oefende en zijn jaarlijkse toneelspel opvoer­de en het RK Gemengd Koor “Sint Cecilia” uitvoering gaf. Recht vooruit was de zwart geteerde schutting van huize Pius, daarachter lag de Piustuin, waar de oudjes soms even wandelden. Als de poort naar de tuin openstond kon je in de tuin kijken, ik herinner me alleen bloeiende Rododendrons. Je ging dan de hoek om, de Bondstraat in, een zijde Huize Pius, de andere zijde het Patronaatsgebouw, waar dansschool Evert Castelein uit Leiden danslessen gaf, achter waren jarenlang de “verkenners” actief (verkenners zijn Roomse padvinders, verschil moest er zijn, ik heb het nog gebracht tot verkenner “eerste klasse” met insignes!). Tegenover de Bondstraat stond het Raadhuis, met de trap ervoor, dikwijls renden we de trap op aan één zijde en weer naar beneden langs de andere zijde. De gemeentebode (meneer de Koning?) was dan weer “not amused” over die op klompen klossende bengels. nast het Raadhuis stond een geheimzinnige villa, achter donkere (rode beuken ?) bomen. We wisten niet wie er woonden, maar het waren uiteraard “deftige mensen”, Rooms waren ze in ieder geval niet, anders hadden we het geweten. Tegen over de machtige Agatha-kerk lag het nonnenklooster, aan de ene zijde de Jozefschool voor de jongens, de andere zijde de Agatha-school voor de meisjes. De Jozefschool werd geleid door meester Strik, de meis­jesschool door de nonnen, beide werden overigens even hardhandig geleid.

In 1950 ging ik naar de HBS in Lei­den, meester van Wickeren leidde ons op voor het toelatingsexamen. Kees van der Eerden en ik voor “het Bona” in Leiden, Cor Rottwei­ler voor het seminarie van de missi­onarissen van Mill Hill. De meeste andere leerlingen gingen naar de “mulo” van meester Ragas of naar de ambachtsschool in Leiden. In de Agatha kerk hingen met hoogtijdagen, bv. Sacramentsdag (donderdag de tiende dag na Pasen, later de tweede zondag na Pasen), vaandels. Mijn vader attendeerde mij ooit op twee daarvan. De ene van de RK vereniging van Bloembollenhandelaren, groot en breed, met een bollenlandschap waarover de zon opgaat, met de tekst: “Het is de Heer, die de was­dom geeft”. De andere van de RK Landarbeidersbond “St Deus-Dedit”, veel beschei­dener met een arbeider erop en de tekst: “De Heer zegene het werk onzer handen”. “Het zou een mooi zootje worden op de tuin, als je het alleen aan de Heer overlaat”, merkte mijn vader droogjes op, maar die Katholieke Arbeiders-moraal had ik zelf al ontdekt.

 

Reactie

In het vorige Nieuwsblad stond een artikel van Hans van Duijnhoven over zijn Lisser Herinneringen. Bij de prentjes van mei 1945 wordt gerept over het droppen van Zweeds wittebrood. Dat droppen was niet letterlijk bedoeld en had dus tussen quotes moeten staan. Peter Huis attendeerde ons daar terecht op. Hij schrijft:

In de aanhef wordt gesproken over het gedropte Zweeds wittebrood. Dit is een hardnekkig misverstand. De werkelijkheid is als volgt. Op 28 januari 1945 werd door drie zweedse rodekruisschepen een grote hoeveelheid voedsel naar de haven van Delfzijl vervoerd, ruim 7500 ton. Een groot gedeelte hiervan bestond uit meel waarvan in Nederlandse bak­kerijen brood gebakken is. Dit gebeurde voornamelijk in de plaatselijke bakkerijen in het westen van het land, waar de nood het hoogst was. Door een probleem met de vervoerscapaciteit in die dagen, kwam het brood pas medio februari bij de bevolking terecht. Ongeveer tegelijkertij d met de droppingen.

Dit is ook een haast niet uit te roeien geschiedkundige invulling. Evenals Jacoba van Beieren die jaagde vanuit kasteel keukenhof (gebouwd begin 17e eeuw als luxe woonhuis)

En Jacoba van Beieren die eindeloos j acoba kannetjes bakte, en vanuit haar cel in de slotgracht van slot Teylingen wierp.

Hans in 1950, met “plusfours”, die waren
toen “hot”. De broek dankt haar naam
aan de lengte: vier duimen langer dan de
knickerbocker.
De gewone naam voor dit soort broeken was
“drollenvanger”.