‘Mishandelingen of baldadigheden’ op de straatweg in het jaar 1848
Burgemeester J.C. van Rosse (1801-1875) werd bij het buiten van den heer Temminck (Wildlust) aangevallen door dronken lui, die met een koets tegen bomen waren gereden. De voerman, Joh. Pet. Rotteveel, logementhouder van de Witte Zwaan wist de burgemeester uiteindelijk te ontzetten.
door R.J. Pex
Nieuwsblad Jaargang 8 nummer 1, januari 2009
Uit het politierapport van Lisse, deel 10
In dit verhaal speelt de burgemeester van Lisse, J.C. van Rosse (1801-1875), opnieuw een belangrijke rol. Daarnaast is ook een ‘rol’ toegedacht aan de logementhouder van de Witte Zwaan, Johannes Petrus Rotteveel (1807-1878). In 1847 was hij in het huwelijk getreden met Petronella Spanjaard (1809-1879). In datzelfde jaar verwierf hij het eigendom van het logement de Witte Zwaan. Daarvóór had Veldhorst achter de tapkast gestaan, een persoonlijkheid die bij de Leidse studenten veel bekendheid genoot. In 1864 draagt Rotteveel zijn bezit over aan Albertus Jansz. van Mantgem uit Leiden. In de daaropvolgende jaren staat Rotteveel ingeschreven als veehouder aan ’t Vierkant. Waarschijnlijk was hij tegen die tijd verhuisd. Verder wordt in het hiernavolgende relaas gesproken van ‘het buitengoed van den Heer Temminck’. Coenraad Jacob Temminck (1778-1858) was in 1819 eigenaar geworden van de buitenplaats Wildlust, gelegen op de zuidwestelijke hoek van de Zwartelaan en de Heereweg. Het was een fraaie buitenplaats bestaande uit herenhuis, tuinmanswoning en landerijen, bossen en duinen. In 1820 was hij benoemd tot directeur van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden. Ook op Wildlust moet een bijzondere flora en fauna aanwezig zijn geweest. In 1827 kwamen er nog wijngaardslakken voor, waarvan nog een schelp te Leiden bewaard wordt. Even voorbij het huis Wildlust begon de Zwartelaan, die eigenlijk de toegangslaan was van het buiten Veenenburg aan de Loosterweg. Vandaar was het nog maar een korte wandeling naar het in 1842 gebouwde station Veenenburg.
‘Luidruchtig gezang’
In de avond van 7 september 1848 had burgemeester Van Rosse drie jongemannen op bezoek. Tegen 21:00 uur wilden ze weer vertrekken, maar ze wisten niet waar in Lisse het dichtstbijzijnde station was gelegen. Van Rosse zou wel een eindje meelopen om ze de weg te wijzen. Zo gezegd, zo gedaan. Op weg naar de Veenenburgerlaan (de huidige Zwartelaan) ‘reed ons een rijtuig in meer dan gewonen drift (snelheid) voorbij onder een buitengewoon luidruchtig gezang van het gezelschap hetwelk zich daarin bevond’. Toen het rijtuig of de koets bij ‘het buitengoed van den heer Temminck’ was aangekomen, hield het zingen opeens op. Wat was er gebeurd?
Te vroeg het paard omgestuurd
Toen ook de burgemeester met zijn gezelschap bij Wildlust was aangekomen, zag hij daar ‘een rijtuig tusschen de boomen opzij leggende’. Kennelijk had de bestuurder van de koets ’te vroeg het paard omgestuurd, denkende reeds de Veenenburgerlaan voor zich te hebben’. Iets dat bij Van Rosse vragen opriep, want het was volle maan, dus het zicht was goed. Aangezien de inzittenden geen ernstige verwondingen hadden opgelopen en men ‘reeds bezig was zich te herstellen’ liepen de burgemeester en de drie jongemannen de plek des onheils voorbij. Maar dat had hij beter niet kunnen doen…
De burgemeester wordt (weer) bij de kraag gevat
Van Rosse bracht zijn jonge gezelschap op de Veenenburgerlaan (Zwartelaan) en wees hun de weg. Hij had zich nog maar net omgedraaid, teneinde weer op zijn schreden terug te keren, of drie personen schoten vanuit de koets op hem af. Ze trokken hem ‘bij zijn kleren’ en vroegen op woeste toon: ‘Bent u daar zoëven gepasseerd?!’ De burgemeester antwoordde: ‘Ja,……’. Ze lieten hem niet uitspreken en onder een ‘gezamelijk trekken en sjorren en schelden en schreeuwen’ voegden ze hem de woorden toe: ‘Dan had je moeten helpen!’ Zijn verklaring dat hij ‘mijne menschen naar den spoorweg had geëxpedieerd’ mocht helaas niet baten. En de opmerking dat ‘indien men zich behoorlijk gedroeg en mij losliet [mij] assistentie zou kunnen verschaffen’ had natuurlijk niet het minste effect op de woestelingen.
De geheimzinnige voerman
Ten einde raad richtte de burgemeester zich nu tot de voerman (=persoon die, boven op de bok gezeten, een rijtuig bestuurt). Hij verzocht hem ‘zijne menschen van mij af te halen en mij te assisteeren, want dat ik ze anders wegens aanranding op de publieke weg zou moeten arresteren, aangezien ik de burgemeester van de plaats was’. Daarop volgde een ‘vernieuwd gesjor en verward toevoegen van smaadwoorden, waarvan de profane vermelding mij ondoenlijk is’, waarna één van zijn belagers hem de hoed af sloeg. Er werd dus niet bepaald veel eerbied voor de dag gelegd voor een burgervader als Van Rosse!
‘De voerman, andermaal ter assistentie geroepen, hield zich bestendig af en scheen met zijn paard bezig, zonder zich in het aangezicht te laten zien’. Dat was toch merkwaardig…
Het is de herbergier van de Witte Zwaan!
‘Na dat de worsteling nog een tijd lang geduurd had’, kwam de geheimzinnige voerman naderbij met de woorden: ‘Ik ben gereed. Laat hem los, want anders wordt het te laat’. ‘Thans herkende ik in den voerman den Persoon van Joh. Pet. Rotteveel, Logementhouder te Lisse’, zo vermeld Van Rosse in het proces-verbaal. Hij verweet hem dadelijk ‘het onbehoorlijke van zijne weigering van assistentie’. Dit gevoegd bij de bevestiging van Rotteveel dat de persoon die ze aan het molesteren waren, de burgemeester van Lisse was, leidde ertoe dat het agressieve drietal Van Rosse met rust lieten, waarna de burgervader zich verwijderde.
De echtgenote van Rotteveel wordt ondervraagd
In het dorp aangekomen, stuurde Van Rosse de veldwachter naar de Witte Zwaan om daar bij de vrouw van Rotteveel te informeren naar het drietal dat zo luidruchtig van zich te horen had gegeven op de weg van het dorp naar station Veenenburg. Helaas kende de vrouw hen niet. Ze waren gekomen om te eten. Daarna waren ze ‘met haar man naar Sassenheim gereden naar de kermis en vrij vrolijk te huis gekomen en nu door haren man naar den spoorwagen gebracht’. Geen namen dus…. Dat was jammer. In ieder geval hadden ze aardig diep in het glas gekeken, wat hun baldadige gedrag en hun luidruchtigheid goed kon verklaren. En de herbergier? Was die soms ook dronken geweest? En was dat de reden dat hij zich zo op de achtergrond had gehouden? Van Rosse besloot de volgende dag de logementhouder op het raadhuis te ontbieden.
Rotteveel wordt aan de tand gevoeld…
Natuurlijk verklaarde Rotteveel de personen in kwestie niet te kennen. Dat was te verwachten… Voorts verklaarde hij de burgemeester dadelijk herkend te hebben, maar de burgemeester niet te hulp was gesneld, ‘omdat hij zijn paard niet alleen kon laten’. En hij voegde eraan toe: ‘Echter, had hij ze (de belagers van Van Rosse) verscheidene malen toegeroepen mij te kennen en mij te laten gaan’. Maar de burgemeester was ook niet dom en antwoordde dat hij ‘zulks’ niet gehoord had en dat in zo’n geval de hele zaak natuurlijk een heel andere wending had gekregen. De burgemeester vond de houding van Rotteveel, wat neerkwam op ‘eene bekende door drie man laten mishandelen, liever dan zijn paard een oogenblik alleen te laten’, onbegrijpelijk en wreef hem dat ook onder zijn neus. Tenslotte kwam de onvermijdelijke vraag ‘of wij, uit het zich in de bomen rijden met helder maanlicht en het onbegrijpelijke in zijne houding ter mijner opzicht, (….) niet mogten besluiten dat ook hij iets teveel gedronken had’. Maar dit werd in alle toonaarden ontkend. Het was ?’zozeer geen helder maanlicht geweest’ en hij was door de schaduwen van de bomen misleid. Het proces-verbaal werd door de burgemeester en de veldwachter ondertekend. Rotteveel laadde extra verdenking op zich door ‘zwarigheid’ (bezwaren) te maken deze mede te ondertekenen.
Op 28 oktober is nog een derde en laatste proces-verbaal opgesteld. J.P. Rotteveel verklaart daarin dat hij enige dagen geleden op een verkoping in het logement De Geleerde Man te Bennebroek ‘een der persoonen die op den 7 sept. jl. zich mishandelingen of baldadigheden aan ons hadden veroorlooft’ had herkend. Het was een zekere Van der Elst, van beroep schilder, woonachtig in Bennebroek. Deze keer heeft Rotteveel wél ondertekend.
Conclusie
Hoe deze zaak verder werd afgewikkeld vertellen de stukken ons niet. Het lijkt niet waarschijnlijk dat Rotteveel in het gevang belandde. Er was immers geen overtuigend bewijsmateriaal tegen hem verzameld. Het was het woord van de burgemeester tegen het zijne. Een situatie waar je normaal gesproken niet gemakkelijk uitkomt. Inmiddels blijkt het idee dat men vroeger meer respect aan de dag legde voor het gezag dan tegenwoordig, weinig vruchtbare bodem te hebben. Er waren nogal eens ‘baldadigheden’ en niet zelden was de burgemeester, J.C. van Rosse, daarvan het slachtoffer. Openbare dronkenschap lijkt in het verleden nogal vaak te zijn voorgekomen en voor ongewenste situaties, zoals boven beschreven, te hebben gezorgd.
Geraadpleegde bronnen:
– Gemeentearchief Lisse inv.nr. 1115 (politierapporten)
– A.M. Hulkenberg, ’t Roemwaard Lisse (Lisse, tweede druk 1998), pp. 58, 60.
Copyright © 2009 Vereniging Oud Lisse