GEMEENTERAADSNOTULEN VAN LISSE(4). MONUMENTENBELEID IN LISSE IN 1851
Jan Guldemond is geboren in 1827. Hij kocht in 1851 het huis op de hoek van de Grachtweg en de Kapelstraat, waar nu Tibboel woont. Hij wilde dit huis slopen, maar kreeg geen toestemming van de gemeenteraad. Volgens een reglement van Provincie mochten gebouwen binnen de bebouwde kom niet worden gesloopt.Door R.J. Pex
door Rob Pex
Nieuwsblad Jaargang 9 nummer 3, juli 2010
Inleiding
In dit verhaal wordt de rol van hoofdpersoon vertolkt door Jan Jacob Guldemond. Hij zag in 1827 in Sassenheim het levenslicht, als zoon van de ‘bloemist’ (bloembollenkweker) Jan Guldemond en Maria de Bruin. Ook zoonlief voelde wat voor de nog prille bloembollencultuur en trad in de voetsporen van zijn vader. Op zijn drieëntwinigste jaar (dus in 1840) trad hij in het huwelijk met de uit Lisse afkomstige Jacoba van Ingen. Een aantal jaren later vinden we Jan terug in haar geboortedorp, waar hij in de beginmaanden van 1851 ‘een huis met erve’ aankocht van Sara Maria Bedloo, weduwe van Gerardus A. Entinck. En daar begint eigenlijk ons ‘verhaal’
Het ‘rekest’ aan de gemeenteraad
Het huis dat Guldemond in 1851 aankocht blijkt identiek te zijn met het huidige pand van Tibboel, op de hoek van de Kapelstraat en de Grachtweg. De Gemeenteraad was de mening toegedaan dat het huis ‘het sieraad van de Gracht of haven’ was. Maar Guldemond had daar geen of weinig oren naar. Nog in hetzelfde jaar schreef hij een brief (zonder datum en handtekening) aan de Raad, waarin hij meldde dat het door hem aangekochte huis ’tot zijn leedwezen’ in slechte staat verkeerde en dus ‘zware reparatien behoeft’, ofwel (in huidige termen) aan een restauratie onderworpen moest worden. Het daaraan belendende koetshuis en paardenstal verkeerden echter ‘in den besten staat’. Guldemond stelde dan ook voor om het oude huis aan de Gracht af te breken en de paardenstal annex koetshuis te doen verbouwen tot herenhuis.
We lezen verder in de notulen van de Gemeenteraad van 11 maart 1851: ‘De voorzitter (burgemeester J.C. van Rosse) verklaart de zaak in het belang der gemeente van voldoende gewigt te achten om, alvorens die ter competente beslissing van Burgemeester en Assessoren (het huidige College van B&W) te brengen, vooraf het gevoelen der raad daarover te hooren’. Enige souplesse was burgemeester Van Rosse niet vreemd, want ondanks dat het rekest van Guldemond ‘noch datum, noch handtekening draagt’ stelde hij voor om maar verder te gaan, aangezien ‘dit gebrek alleen maar aanleiding tot oponthoud zou kunnen geven’. Anno 2010 ligt dat wel heel anders in gemeenteland!
Tegenstand in de Gemeenteraad
Inmiddels vroegen diverse leden van de Gemeenteraad zich openlijk af, waarom Guldemond niet eerder bekend was met de gebreken aan het pand op het moment dat hij het aankocht. Daarnaast was het de vraag of de paardenstal en het koetshuis wel geschikt waren ‘om hetzelve in Heeren Huizing te veranderen’. Het belangrijkste argument dat een aantal Gemeenteraadsleden te berde bracht, was evenwel dat, in tegenspraak tot wat Guldemond beweerde, het muurwerk van het te slopen pand ‘in den besten en stevigsten staat’ verkeerde!
Het reglement
Bovendien was in 1843 door de Provincie Zuid-Holland een reglement uitgevaardigd op het slopen van gebouwen die zich bevonden binnen de provinciegrenzen. We lezen daarin dat men vrij was om die gebouwen die buiten de bebouwde kom van een dorp of stad lagen, af te breken. Daarbinnen was het echter verboden. Dat was slecht nieuws voor Guldemond, want de bebouwing aan de Gracht ‘volgde in onafgebroken rei (rij) aan de overige gedeelten van het dorp’ en lag dus duidelijk binnen de bebouwde kom! Dit gold echter alleen voor die huizen waarvan de muren ‘verheeld’ waren met de muren van belendende panden. Anders kon aan deze huizen immers schade ontstaan in geval van sloop. En wat bleek nu? De muren van het huis dat Guldemond in 1851 had aangekocht waren niet verheeld met de naastgelegen panden. En dus kon er naar hartelust gesloopt worden! Aldus Guldemond, die nu dacht een goed punt naar voren te hebben gebracht.
De Raad heeft moeite met het reglement
De Gemeenteraad had daar echter wat problemen mee, want dit kon gemakkelijk inhouden dat men ‘op enkele uitzonderingen na het geheele dorp zoude kunnen sloopen’. Vervolgens werd toch een beroep gedaan op een aantal meer esthetische argumenten, die erg veel weg hebben van huidige discussies omtrent monumentenbeleid. Zo lezen we dat de gevraagde vergunning ‘een belangrijk deel der gemeente zoude ontsieren en in geenen deele te verhelpen of te vergoeden valt met het op de tekening voorgestelde hek of rasterwerk’. In plaats van het monumentale pand zou dus een eenvoudig hek worden aangebracht. Ontsiering van het dorp, zo vond dus menig raadslid in die tijd.
Guldemond krijgt geen toestemming
Een ander punt dat naar voren werd gebracht, was de heersende armoede, waardoor veel gezinnen huis en haard verlieten om elders zijn geluk te beproeven. Het gevolg was dat er steeds meer huizen leeg kwamen te staan en dit kon in de nabije toekomst tot gevolg hebben dat er veel sloop binnen het dorp zou plaatsvinden. Ook de drooglegging van het Haarlemmermeer, waar men in 1851 nog druk mee bezig was, kon als gevolg hebben dat er arme gezinnen naar de nieuwe polder zouden verhuizen teneinde daar een iets welvarender bestaan op te bouwen. De gemeenteraad wilde zoveel mogelijk van het oude dorp handhaven en stond wat dat betreft dus niet op het standpunt om al te gemakkelijk tot sloop over te gaan. Men kan het al raden: Guldemond kreeg dus geen toestemming het uit 1754 daterende pand aan de Gracht af te breken. Een gevolg van een stukje vooruitstrevend monumentenbeleid in die tijd!
Naschrift
Waarschijnlijk heeft Guldemond uiteindelijk genoegen genomen met een aantal aanpassingen aan dit klaarblijkelijk voor vele Lissenaren geliefde pand. In hetzelfde jaar waarin hij het huis aankocht (1851) werd namelijk een zoon, Jan Jacob jr., in huisnummer 153 geboren en dat was het huis op de hoek van de Grachtweg en de Kapelstraat. Ook een dochter, Jacoba Maria, wordt op 4 juli 1852 aldaar geboren. Kort daarna blijkt het gezin verhuisd te zijn. Ze trokken in een woning dat eveneens aan de Gracht was gelegen, maar iets meer in de richting van de molen, dus meer richting het oosten.
Conclusie
We zijn getuigen geweest van een staaltje plaatselijk monumentenbeleid in 1851. Een tijd waarin de Rijksdienst voor Monumentenzorg nog opgericht moest worden! Toch was er wel iets van provinciale reglementering. Het hield in dat je alles kon slopen, als het maar geen schade teweeg bracht aan naastgelegen panden. Dat dit voorschrift duidelijk te kort schoot, blijkt wel uit bovengenoemde discussies in de gemeenteraad van die dagen. Het kwam er simpelweg op neer dat nagenoeg alle gebouwen die enigszins in bouwvallige staat verkeerden en binnen de gemeentegrenzen van Lisse lagen, voor sloop in aanmerking kwamen. Het meer esthetische element deed er kennelijk niet toe en dat was eigenlijk gelijk het grote verschil met het Monumentenbeleid anno 2010. De gemeenteraad in die dagen komt in al deze discussies echter bijzonder vooruitstrevend naar voren. Daardoor zijn waarschijnlijk meerdere panden voor sloop behoedt. In ieder geval geldt dat zeer zeker voor ‘het sieraad van de Gracht of haven’: het tegenwoordige pand van Tibboel!
bronnen: Gemeentearchief Lisse, inv.nr. 513. Idem, bevolkingsregister 1850-1860.