Museum de Zwarte Tulp 25 jaar
Op 31 augustus 1985 werd het Museum de Zwarte Tulp geopend. Alle wetenswaardigheden van de afgelopen 25 jaar worden beschreven.
door Liesbeth Brouwer
NIEUWSBLAD Jaargang 9 nummer 2, april 2010
Dit jaar is het 25 jaar geleden dat Museum de Zwarte Tulp werd opgericht. Of liever gezegd de Stichting Museum voor de Bloembollenstreek werd 25 jaar geleden opgericht. Het idee voor een museum sproot voort uit bezorgdheid. In het Lisse van de tachtiger jaren was heel wat veranderd. Van een agrarisch dorp was Lisse, zeker met de bebouwing van de Poelpolder, deels een forensendorp geworden. Er werd afgebroken en gebouwd. De bevolking van Lisse was al massaal in opstand gekomen tegen de afbraak van het oude gemeentehuis. Hou Heel/Geen Houweel was de kreet die gebruikt werd om dit karakteristieke gebouw voor de toekomst te behouden en in het dorp hingen oproepen met deze kreet. De strijd werd echter verloren met als gevolg de nieuwbouw van het huidige raadhuis.
Deze strijd voor behoud had wel tot gevolg gehad dat een groep mensen elkaar gevonden had. Zij maakten zich zorgen. Want was er al niet veel meer verdwenen in de streek. Het bloembollenvak, de streekbepalende economische activiteit, was aan een totale metamorfose bezig: mechanisering, specialisatie en schaalvergroting. Alle handenarbeid was nu verleden tijd geworden. Alles werd vernieuwd en oude spullen werden in rap tempo weggegooid. Was het niet de hoogste tijd om te zorgen dat er ook aan het nageslacht nog uitgelegd en getoond zou kunnen worden hoe er in deze sector vroeger gewerkt werd?

Uit de beginperiode dateert deze foto met v.l.n.r. Wim Ouwehand, Jan Willem Plug en Henk Bosma (toenmalig burgemeester van Noordwijkerhout), 3 leden van Lionsclub Bollenstreek en rechts de drie oprichters Henk Kasbergen, Ben Ragas, en Joop Zwetloot. De reden van de bijeenkomst laat zich raden: geld! (Coll. Arie in ’t Veld)
De aandacht werd verlegd van “hou heel/geen houweel” naar een actie om objecten te verzamelen uit de bloembollensector met de bedoeling die ten toon te stellen. Zo werd de Stichting Museum voor de Bloembollenstreek opgericht. Het driemanschap dat tekende bij de oprichting bestond uit: Henk Kasbergen, Ben Ragas, en Joop Zwetsloot. Zij gingen voortvarend te werk. Joop Zwetsloot werd voorzitter van de stichting. Met de collectie moest gestart worden. Bij bollenbedrijven stonden op zolders natuurlijk allerhande gereedschappen en machines. Ook andere oude en antieke voorwerpen uit de streek zouden nog wel her en der te vinden zijn. Dus werd de pers ingeschakeld en gingen brieven uit naar kwekers in de regio met de oproep om hun oude spullen niet zo maar weg te doen, maar een schenking aan het museum te overwegen. Intussen moest natuurlijk ook een locatie voor het museum gevonden worden. In het centrum van het dorp Lisse stond het oude bloembollenbedrijf, voorheen timmerfabriek met werkplaats van de Gebroeders v.d. Zaal leeg. Beelen Verpakkingen had nog een poosje in het pand gezeten, maar de leegstand daarna deed het pand geen goed. Het was als een bouwval, rijp om gesloopt te worden. De gemeente Lisse was eigenaar, maar na een verzoek van de Stichting kreeg zij de beschikking over het pand. Natuurlijk moest er wel het een en ander aan het gebouw aangepast worden voordat het geschikt was om bezoekers te ontvangen. Maar de locatie zo midden in het centrum van Lisse was natuurlijk prachtig. Inmiddels werkten enkele enthousiaste mensen aan het opbouwen van een museumcollectie. Een gigantisch moeilijke klus die nooit ophoudt. Een klus ook die keuzes vraagt. De kunst van het bewaren is ook de kunst van het weggooien. Moet je de zoveelste aangeboden truffel aannemen? Moet je een voorwerp dat niet typisch is voor de Bollenstreek aanvaarden? Dit vraagt om een collectieplan en dan nog is het verre van simpel. Maar zo ver was het in 1985 beslist nog niet. Praktisch alles werd nog in dank aanvaard. En men was er blij mee, want tenslotte moest met de voorwerpen die men had het verhaal verteld worden.

Het poortgebouw werd bij het museum getrokken en afsluitbaar gemaakt.
Er was wel wat professionele steun maar het geheel draaide toch op de inzet van vele vrijwilligers. Zo was het in 1985 en zo is het anno 2010 nog steeds. Er is in die 25 jaar natuurlijk veel veranderd, maar nog steeds zijn het de vrijwilligers die het museum draaiende houden. Een ander steeds terugkerend fenomeen is het geld. In 1985 werd er flink gelobbyd om pecunia en ook daar is nooit een einde aan gekomen. Op 31 augustus 1985 gingen de poorten van het Museum open. De vrijwilligers waren er klaar voor om het publiek te ontvangen. Er waren cursussen gevolgd. Mevr. Simone Heikens werd secretaris van de stichting. Zij bleef dit lange tijd en nam gelijk met Joop Zwetsloot afscheid van het museum in 2005. Het museum had toen al een hele geschiedenis opgebouwd. Ook veel andere vrijwilligers blijven heel lang trouw hun activiteiten verrichten. Dat mensen zo’n lange tijd aan het museum verbonden zijn als vrijwilliger zegt ook iets over de sfeer. Je bouwt samen iets op en uit de reacties van het publiek ervaar je dat het enthousiasme overkomt. In de eerste jaren was er een vaste expositie die de ontwikkeling tot de Bollenstreek weergaf en het handwerk in de bloembollensector toonde aan de hand van gereedschappen en schuuronderdelen. Het was nog enigszins zoeken naar de juiste opzet. In het begin waren de openingstijden nogal ruim. In het seizoen was men ook in de ochtenden open. In 1988 was er een eerste wisselexpositie over bloemenpostzegels. Vanaf dat jaar worden er ieder jaar een of meerdere wisseltentoonstellingen ingericht. In 1991 werd het museum anders ingericht. De eerste ruimte die de bezoekers betreden werd aangewezen als ruimte voor de wisselexposities. In het jaar daarna volgde een zeer fraaie expositie die de tulp centraal stelde. In de daaropvolgende jaren stonden andere bolgewassen als hyacint, narcis, zomerbloeiers, centraal. Prachtige posters van exposities sierden en sieren in het dorp de winkelruiten. Het museum heeft veel goodwill onder de bevolking. Bij de tentoonstellingen werd dikwijls een boekje uitgegeven, boekjes die een schat van in formatie bevatten. Die boekjes worden verkocht in het museumwinkeltje wat ook steeds fraaier is geworden en waar ook nog een keur van andere artikelen gekocht kan worden die iets met bolbloemen te maken hebben. In 1995 werd het museum verbouwd en werd meer ruimte gecreëerd voor de expositie. Helaas ontstond in de nieuwjaarsnacht 1995/1996 brand in het poortgebouw van het museum. Het poortgebouw was toen nog een open poort. Het museum zelf had rookschade maar bleef gelukkig gespaard. Er moest echter weer gebouwd worden. Het poortgebouw werd bij het museum getrokken. Van de nood werd een deugd gemaakt en men greep de gelegenheid aan om te vernieuwen. In mei 1997 vond de heropening plaats, compleet met nieuwe naam Museum de Zwarte Tulp en met een nieuw logo. Waarom werd de naam “de Zwarte Tulp” gekozen? Aan de zwarte tulp zijn altijd mystieke elementen toegedicht. Ze maakt nieuwsgierig, ze prikkelt. Het bezoek aan het museum wordt ook nieuwsgierig gemaakt en kan op zoek naar de mysteries die achter die mooie bolbloemen schuilen. Het kweken van een zwarte tulp is een obsessie voor kwekers. Sinds de introductie in Nederland proberen bloembollenkwekers speciale variëteiten te ontwikkelen. Eén van de doelen was om een echte zwarte tulp te kweken, maar ondanks alle inspanningen is het product geen echt zwarte tulp. De kleur blijft steeds donker paars of heel donker bruin. De Zwarte Tulp is ook de titel van een boek van Alexandre Dumas. In dit boek looft het tuinbouwkundig genootschap van Haarlem in 1672 een prijs uit van 100.000 gulden voor de eerste zwarte tulp. Het lukt een rijke tuinliefhebber om een zwarte tulp te kweken, maar door list en bedrog verliest hij zijn kansen. Onze vaderlandse geschiedenis speelt ook nog een rol want de kweker is familie van de gebroeders De Witt, die in den Haag gelyncht worden. Hij belandt zelfs in gevangenis Loevestein, wordt daar verliefd op de dochter van de cipier en dank zij haar loopt het toch nog goed af. Dit boek is meermalen verfilmd en heeft zo ook bijgedragen aan het mysterie dat rond de zwarte tulp hangt. De zwarte tulp was ook een inspiratie voor de schilderkunst. Het museum kreeg een litho en een ets van een zwarte tulp en stelt die ten toon. Want ook het bedrijfsleven draagt het museum een goed hart toe. Voor dit doel is het Gilde van de Zwarte Tulp opgericht wat bestaat uit een groep bedrijven/instellingen uit de Bloembollenstreek die jaarlijks een belangrijke bijdrage leveren voor het museum. Naast het Gilde is er nog een belangrijke groep die het museum steunt zodat de financiële eindjes aan elkaar geknoopt kunnen worden. Dat zijn de Vrienden van Museum de Zwarte Tulp. Op de keukenhof wordt heel vaak de vraag gesteld: “waar staat de zwarte tulp”. Publicitair gezien dus een slimme zet om die naam voor het museum te kiezen. Over keukenhof gesproken: al sinds jaar en dag is het museum present in de Keukenhof. Er is sprake van een wisselwerking. Voor het museum wordt naamsbekendheid bereikt en de vrijwilligers van het museum geven informatie over het bloembollengebeuren en over de streek. Maar niet alleen daarover. De plattegrond van de Keukenhof wordt veelvuldig tevoorschijn gehaald omdat bezoekers de weg kwijt zijn en de vraag “ waar zijn de toiletten” is met stip nummer één. In 1998 werd door de vrijwilligers van het museum echt een krachttour geleverd. We vieren dan “Lisse 800”, het feit dat de naam Lis 800 jaar eerder voor het eerst vermeld is. Dit krijgt in het museum ook volop aandacht. Allereerst is er de speciale wisseltentoonstelling “de Heereweg 800 jaar lang”. Weer een hele kluif voor de mensen die de exposities verzorgen. Maar er gebeurt dat jaar nog iets heel speciaals. Alle schoolklassen uit Lisse, van de 4-jarige kleuters tot de bijna brugklassers, komen in het museum op bezoek en krijgen een rondleiding. Om dat te organiseren werden de openingstijden flink aangepast, werden extra rondleiders ingezet en werden vele bezoekjes op momenten gepland waarop het museum normaliter gesloten is. In 2000 vind er een uiterst belangrijke gebeurtenis plaats. Op 11 oktober van dat jaar werd het interieur van de voormalige directiekamers van kalkzandsteenfabriek van Herwaarden overgedragen aan het museum. Directeur L.Mulder, in aanwezigheid van wethouders M.Witteman van Hillegom en J. Schuijt van Lisse, verwoordde dit tegenover museumvoorzitter Joop Zwetsloot. Achter de schermen was hiervoor al veel lobbywerk verricht door leden van de Vrienden van Oud Hillegom. De steenfabriek heette bij de oprichting in 1904 nog kunstzandsteenfabriek “Arnoud”. Het zand voor de fabricage van dit kunstzandsteen werd gewonnen door de Maatschappij tot Exploitatie van Gronden “Veenenburg-Elsbroek”. Zandgronden werden daartoe afgegraven of omgezogen, waardoor gronden ontstonden die voor de bloembollenteelt in cultuur gebracht konden worden. Het interieur van de fabriek die het aanzien van de streek zo compleet heeft doen veranderen past natuurlijk perfect bij het museum. En bij het uitgangspunt dat indertijd voorafging aan de stichting van het museum: hou heel/geen houweel. Bij de overdracht waren de kamers nog in tact en moest nog begonnen worden met het demonteren van betimmeringen en overige interieurdelen. Er was zelfs nog geen bouwplan. Dus alles moest plankje voor plankje uitgenomen worden. En genummerd op zowel de onderdelen als op de tekening. Want zonder die hulpmiddelen zou de puzzel om het later weer op te bouwen niet te klaren zijn. Een groep vrijwilligers heeft dit monnikenwerk verricht en daarna werden alle onderdelen opgeslagen, wachtend op het moment van herrijzenis. Ook hierbij was de geboden menskracht van de Vrienden van Oud Hillegom weer van enorme betekenis.
Door allerlei perikelen duurde het tot 1 oktober 2003 eer met de bouw gestart kon worden. Een semi-permanente bouw werd gerealiseerd achter het pand van der Zaal (Heereweg 225, zie rubriek uitreiking erepenning hiervoor), dat inmiddels eigendom van het museum was. Gekozen werd om de naast het museum gelegen tuin over de gehele breedte te benutten voor de nieuwbouw. Er werd een grote binnenruimte gecreëerd waarin de interieurs van de beide directiekamers precies passen. Eind 2003 is de ruwbouw klaar, en dan begint de enorme klus van het opnieuw opbouwen van de interieurs! Weer door die ploeg enthousiaste vrijwilligers van de Vrienden van Oud Hillegom en van het museum. Op 15 april 2004 werd de nieuwbouw in gebruik genomen. Onvoorstelbaar wat een groep vrijwilligers in zo´n korte tijd presteert. Sinds die tijd wordt er koffie op stand gedronken want wat eens de directiekamer van de steenfabriek was is nu koffiekamer geworden. Hier is ook de bibliotheek van het museum waar eenieder op verzoek de uitgebreide collectie boeken van het museum kan inkijken. Deze collectie is opgeborgen achter de mooie blauwe glazen van de boekenkast uit de fabriek. In 2005 werd het fraaie wandkleed dat door het personeel bij het 50jarig bestaan van de steenfabriek was geschonken na een restauratie opnieuw onthuld. Op het kleed staat Mercurius, god van de handel, die vanuit de duinen kijkt naar de steenfabriek. De fabriek staat tussen de bollenvelden. Een waar stukje cultureel erfgoed van de Bollenstreek. De kamers kregen ook een nieuwe naam: De Comparitie. De naam comparitie is een verwijzing naar de bloembollengeschiedenis. De bollenhandel heeft vanaf eind 16e eeuw een roerige geschiedenis beleefd. In het begin van de 17e eeuw was sprake van windhandel, de “tulpomanie”. Overeenkomsten in de bollenhandel werden dikwijls onder notarieel toezicht gesloten. Een bijeenkomst van floristen, waarin de afspraken voor de bloembollenhandel werden overeengekomen en vastgelegd, werd wel een comparitie genoemd. In 1637 kwam een einde aan de woekerprijzen die in de bloembollenhandel werden behaald en klapten de prijzen in enkele dagen als een kaartenhuis in elkaar. Toch bleef de bloembollenhandel door de eeuwen heen uiterst belangrijk voor Nederland. Het museum werd steeds professioneler. Dat moest ook wel want er was een Nederlands Museumregister ingesteld. Musea die in dit register opgenomen willen worden moeten aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Bijvoorbeeld een eigen collectie met een sluitend registratiesysteem, een behuizing waar de nodige eisen aan gesteld worden zoals een goede klimaatbeheersing, diverse andere kwaliteitseisen. Er kwam een beleidsplan en er moest worden aangetoond dat er voldoende interne deskundigheid was om de museale taken naar behoren te kunnen vervullen. Geen sinecure, want dat betekent dat de vrijwilligers steeds bijgeschoold moeten zijn, dat de collectieregistratie op een bepaalde manier gebeurt en ga zo maar door. Maar het museum doorstaat de toets en mag sinds 1 december 2004 officieel naar buiten treden als ‘gecertificeerd museum’ en daarbij het bijbehorende logo gebruiken. Het fraaie uiterlijk van de comparitie biedt ook mogelijkheden aan het museum om contanten te genereren. De zalen kunnen worden gehuurd. Ook kan er worden getrouwd. Museum de Zwarte Tulp wordt dan huis der gemeente. In de herfst van 2005 vindt de eerste huwelijks-voltrekking plaats. De ontwikkelingen op museaal gebied staan natuurlijk ook niet stil. Uit een erfenis is een prachtige collectie hyacintenglazen (collectie Wyler) ontvangen die in een speciale wisselexpositie getoond wordt en daarna deels permanent in de expositie wordt opgenomen.
In samenwerking met andere cultuurhistorische organisaties worden ook wisselexposities gemaakt. De week van de geschiedenis nodigt soms uit tot zo´n samenwerking. Zo werd in 2006 in samenwerking met de VOL en met de medewerking van de kerken van Lisse de expositie “Geloof en Bijgeloof” ingericht. Ook bij de herdenking van het feit dat de Haarlemmer Trekvaart 350 jaar bestond was er weer een brede opzet die resulteerde in de expositie “blauwe ader van de Bollenstreek”. En hetzelfde gold voor de tentoonstelling “van Wildernisse tot Bollenstreek” die in 2008 plaatsvond.
Het 150 jarig bestaan van de Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur mocht natuurlijk niet ontbreken in de expositiereeks van het museum en was daarmee het begin van de activiteiten rond het 25jarig bestaan van het museum. In dit feestjaar wordt daarna, in de serie ‘Zonen en dochters van de Bollenstreek’, vervolgd met een expositie rond de in Lisse geboren emeritus-kardinaal Simonis(4 juni t/m 15 aug). Door de vrijwilligers wordt in verschillende groepen gewerkt. De registratie, de inrichting, de winkel, de keukenhof zijn al genoemd. Rondleiders en de mensen die de schoolbezoeken coördineren vormen weer een aparte groep. Het bijzondere van het museum is dat al die mensen bij elkaar, die toch allemaal vrijwilliger zijn, samen een goedlopende organisatie vormen. Waar zich ook weer nieuwe ideeën vormen. Museum de Zwarte Tulp is na 25 jaar nog springlevend. Hoe de toekomst van het museum er uit zal zien? In de pers is er al veel over geschreven. Voorzitter Arie Breure wordt herhaaldelijk geciteerd. Allerlei opties worden bekeken, maar die moeten natuurlijk wel haalbaar zijn. Geld was ook in de afgelopen 25 jaar altijd al een beslissende factor. Het museum kan en zal niet op haar lauweren gaan rusten want stilstand is achteruitgang en deze tijd vraagt weer een andere aanpak, maar biedt ook nieuwe kansen. Zeker op het gebied van informatiemogelijkheden door middel van multimediale museumtechnieken zullen stappen vooruit gezet worden. Het goud van het museum is toch het vrijwilligersteam, samen met de ondersteuning die er voor het museum is onder de inwoners en bij de bedrijven in de Bollenstreek. Dat moet toch een goede basis zijn voor een fleurige toekomst. Komend najaar wordt een feestelijke kroon gezet op het werk wat de afgelopen 25 jaar verricht is. Met een expositie getiteld “Bloemrijk in ‘t zilver” (3 sept. t/m 12 dec). Daarnaast zullen er nog allerlei specifieke evenementen georganiseerd worden ter ere van dit jubileum. Lisse, de Bollenstreek, mag trots zijn op wat er bereikt is. Oud Lisse feliciteert het museum met deze mijlpaal en wenst de Zwarte Tulp een inspirerende, verrassende en vooral bloeiende toekomst toe.